Plan: | Weg door de plas |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700047-va01 |
De locaties Weg door de Plas 14, 14A en 16 liggen in één agrarisch bouwvlak. De recente verkoop van de locatie Weg door de Plas 16 bracht aan het licht dat de bestemming van nummer 14 en 16 niet aansloot bij het feitelijk gebruik (burgerbewoning). De locatie 14A wordt nog wel agrarisch gebruikt (varkensstal). Het agrarisch bouwvlak van nummer 20 ligt aangrenzend aan het bouwvak van nummer 14-14A-16. Aangezien Weg door de Plas 20 ook niet meer agrarisch wordt gebruikt is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen waarin de feitelijke en gewenste situaties worden bestemd.
De vier locaties hebben op grond van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2008 de bestemming 'agrarisch met landschapswaarden'. De voorgenomen ontwikkeling is op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Door middel van deze herziening van het bestemmingplan Buitengebied 2008 wordt het planologisch mogelijk gemaakt om Weg door de Plas 14, 16 en 20 als 'wonen' te bestemmen en nummer 14A als 'agrarisch' te bestemmen met een eigen agrarisch bouwvlak.
Het plangebied bevindt zich in het gebied Cortenoever, ten noordoosten van Brummen. Het plangebied is gelegen aan de Weg door de Plas. Ten westen van het plangebied loopt de provinciale weg N348. In de nabijheid van de locatie liggen met name burgerwoningen en enkele agrarische bedrijven. Ten zuiden van de planlocatie ligt op circa 170 m een varkenshouderij. In oostelijke richting ligt op circa 370 m een in 2016 verplaatste melkveehouderij (Cortenoeverseweg 105).
Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1: Globale ligging plangebied
Figuur 1A (bron kadViewer en provincie Gelderland
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' dat op 17 december 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' (artikel 3). Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische doeleinden en voor behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden. Een uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan is in onderstaande figuur weergegeven.
Verder geldt voor de gehele planlocatie de gebiedsaanduidingen 'gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde' en 'Agrarisch gebied – waardevol landschap'. Verder zit op het agrarisch bouwvlak van nummer 14-14a en 16 een aanduiding (24) dat er een intensieve veehouderij(tak) aanwezig is. Dit heeft betrekking op de varkensstal nummer 14a.
Een uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan is in onderstaande figuur weergegeven. Hierbij dient aangegeven te worden dat de verbeelding zoals opgenomen op www.ruimtelijkeplannen.nl niet geheel correct is. Gezien de datum van vaststelling van dit plan, is de analoge plankaart leidend. Hiervan is een uitsnede hieronder weergegeven.
Figuur 2. Uitsnede plankaart bestemmingsplan
De planlocatie bestaat uit twee agrarische bouwvlakken. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar de bestemming wonen (artikel 25 nummer 15). Deze wijzigingsbevoegheid voorziet echter niet in het wijzigen van de bestemming van drie percelen naar de woonbestemming en het behouden van de agrarische bestemming bij het vierde perceel. De ontwikkeling wordt daarom door middel van een herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft verschillende milieuaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 6 geeft informatie over de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 ten slotte gaat in op de resultaten van de procedure.
In de nieuwe situatie wordt aansluiting gezocht bij de feitelijke situatie en het
gebruik van de vier locaties.
De locaties Weg door de Plas 14, 16 en 20 worden bestemd als 'wonen'. Voor de locaties Weg door de Plas 14 en 16 is dit ook het feitelijke gebruik. Voor nummer 20 (staat momenteel te koop) sluit de woonbestemming het beste aan bij het toekomstig gebruik. De agrarische gronden die bij de locatie Weg door de Plas 20 hoorden zijn reeds in eigendom en gebruik bij een naastgelegen veehouder.
De varkensstal op de locatie Weg door de Plas 14a behoudt de agrarische bestemming en het bouwvlak. Het agrarisch bouwvlak wordt verkleind. Aangezien er in ieder geval nog tot 1-1-2020 varkens mogen worden gehouden op deze locatie, kan de bestemming nu niet omgezet worden. In het bouwvlak wat opgenomen wordt op de verbeelding heeft de locatie geringe uitbreidingsmogelijkheden in zuidelijke richting.
Er vindt vooralsnog geen sloop van gebouwen plaats, tenminste niet in het kader van deze bestemmingsplanherziening. Voor het omzetten van de agrarische bestemming naar de woonbestemming is geen verevening of andersoortige compensatie nodig in de vorm van sloop van gebouwen, landschappelijke inpassing en dergelijke. Het gaat hier om het correct vastleggen van de feitelijke situatie. Er worden geen extra woningen gerealiseerd.
Figuur 3. Huidige situatie
In de nieuwe situatie wordt aansluiting gezocht bij de feitelijke situatie en het gebruik van de vier locaties.
De locaties Weg door de Plas 14, 16 en 20 worden bestemd als 'wonen'. Voor de locaties Weg door de Plas 14 en 16 is dit ook het feitelijke gebruik. Voor nummer 20 (staat momenteel te koop) sluit de woonbestemming het beste aan bij het toekomstig gebruik. De agrarische gronden die bij de locatie Weg door de Plas 20 hoorden zijn reeds in eigendom en gebruik bij een naastgelegen veehouder.
De varkensstal op de locatie Weg door de Plas 14a behoudt de agrarische bestemming en krijgt een eigen bouwvlak zoals gangbaar bij agrarische bedrijven in het buitengebied. Aangezien er in ieder geval nog tot 1-1-2020 varkens mogen worden gehouden op deze locatie, kan de bestemming nu niet omgezet worden. In het bouwvlak wat opgenomen wordt op de verbeelding heeft de locatie geringe uitbreidingsmogelijkheden in zuidelijke richting.
Er vindt vooralsnog geen sloop van gebouwen plaats, tenminste niet in het kader van deze bestemmingsplanherziening. Voor het omzetten van de agrarische bestemming naar de woonbestemming is geen verevening of andersoortige compensatie nodig in de vorm van sloop van gebouwen, landschappelijke inpassing en dergelijke. Het gaat hier om het correct vastleggen van de feitelijke situatie. Er worden geen extra woningen gerealiseerd.
De bestemmingsvlakken voor de vier locaties sluiten aan bij de kadastrale eigendomsgrenzen.
Figuur 4. Nieuwe situatie.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnde ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:
In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Conclusie
Het plan omvat voor het grootste deel het herbestemmen van vrijkomende agrarische bebouwing en voor een ondergeschikt deel het aapassen van een bestaand bouwvlak om een varkensstal. Het plan omvat in totaal drie wooneenheden met de bijbehorende bijgebouwen. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid heeft dan ook geen verdere invloed op de planvorming. Nadere toetsing is niet noodzakelijk.
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:
Conclusie
Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit betekendonder andere goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Wonen en werken in het 'buitengebied'
De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten versterken. Dit kunnen initiatieven zij voor wonen en werken. Bijvoorbeeld functieverandering en landgoederen.
Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en / of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhouding van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
De locatie ligt niet in een nationaal landschap.
Het bouwvlak voor de deellocatie Weg door de Plas 14a betreft geen nieuwvestiging maar een aanpassing (feitelijk een verkleining) van een bestaand bouwvlak.
Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.
Figuur 5: uitsnede kaart Omgevingsverordening Provincie Gelderland.
De Provinciale Staten van Gelderland heeft een actualisatie op de Omgevingsverordening Gelderland op 28 juni 2017 vastgesteld. In de nieuwe Omgevingsverordening worden geen specifieke regels opgenomen over functieverandering. De initiatieven worden gestuurd vanuit ruimtelijke kwaliteitswinst en woningbouwprogrammering.
Op het plangebied is een grondwaterbeschermingsgebied, intrekgebied, waterwingebied van toepassing. De ontwikkeling is niet van invloed op de genoemde punten.
Daarnaast is op het plangebied het plussenbeleid van toepassing, uitbreiding van intensieve veehouderij toegestaan mits er word voldaan aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld in overeenstemming met paragraaf 3.9.10 (Verdieping) Omgevingsvisie Gelderland (december 2016). De ontwikkeling betreft geen uitbreiding van een intensieve veehouderij, hiermee word gesteld dat het bovenstaande voor de locatie niet van toepassing is.
Conclusie
Het plan voldoet aan het provinciaal beleid.
Regionale woonagenda
In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.
In de Regionale Woonagenda is de gezamenlijke algemene visie op het wonen in de Stedendriehoek vertaald en gefocust op vier agendapunten voor de komende jaren:
Ten tijde van de opstelling van de regionale woonagenda ontbrak op dat moment een actueel regionaal overzicht in vraag en aanbod en een strategie hoe tot afstemming te komen. Om deze reden is in de Woonagenda opgenomen om te komen tot een regionale voorraadstrategie, vanuit inzichten in de totale woningmarkt van de bestaande woningvoorraad én nieuwbouwplanning. De woonagenda levert de voorraadstrategie zelf niet, maar bepaalt de contouren en zet de lijnen uit om tot resultaat te komen.
Regionaal afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering
Stedendriehoek 2015 – 2024.
In dit afsprakenkader is voor de regio Stedendriehoek een kader afgesproken van maximaal 7090 toe te voegen woningen voor de periode 2015-2024. Deze aantallen zijn exclusief Deventer. Dit omdat Deventer afspraken maakt met de provincie Overijssel ten aanzien van het maximaal toe te voegen woningen. In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is de wens uitgesproken om voor de regiogemeenten te komen tot een binnenregionale verdeling van het behoeftekader. In het afsprakenkader is afgesproken dat uitgaat van 560 woningen voor Brummen. Tevens is in het afsprakenkader de definiëring van een woning opgenomen en wanneer er sprake is van een netto toevoeging van een woning. In het afsprakenkader is afgesproken dat het omzetten van een bedrijfswoning naar wonen geen toename is van het aantal woningen.
Conclusie
Het initiatief ziet op het omzetten van drie bestaande woningen naar de woonbestemming. Er worden geen woningen toegevoegd. Het initiatief is daarmee in lijn met de regionale afspraken en de regionale woonagenda.
Het doel van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is sturing geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Brummen. In de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is de groene kwaliteit van de gemeente het vertrekpunt. Het Veluwemassief, het aantrekkelijke kleinschalige (agrarische) landschap, de IJssel, de beken, de rust en de ruimte zijn structuurdragers die in belangrijke mate de identiteit van de gemeente bepalen. Hiermee onderscheidt de gemeente zich binnen de stedelijke regio Stedendriehoek.
Brummen wil in de toekomst een eigen gemeenschap blijven vormen, fysiek en mentaal op afstand van de steden. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet ter versterking van deze groene kwaliteiten. In de nota Grondbeleid 2006 van de gemeente Brummen is het fonds Ligt op Groen vastgesteld. Het fonds moet projecten op het gebied van natuur en landschap, water en recreatie en toerisme financieel mogelijk maken. Dit fonds wordt gevoed door een bijdrage van € 5000,- voor elke woning die de komende periode in de gemeente Brummen gebouwd wordt.
Conclusie
Aangezien er in het voorliggende plan geen woningen worden toegevoegd, is het fonds 'Ligt op Groen' niet van toepassing op het initiatief.
Om behoud en versterking van de natuur- en landschapswaarden werkelijk te laten plaatsvinden, heeft de gemeente in 2008 het landschapsbeleid geactualiseerd. Het Landschapsbeleidsplan Brummen is erop gericht de wensbeelden uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' tot uitvoer te brengen. Het vertrekpunt van deze notitie wordt gevormd door de gebiedsbeschrijvingen uit het landschapsbeleidsplan 1992 en het bestemmingsplan Buitengebied 2005.
De locatie ligt in het deelgebied 'Oeverwal'. Karakteristiek voor dit gebied is:
Figuur 5. uitsnede kaart Oeverwal (bron: landschapsbeleidsplan 2008 Brummen)
Het plan is gelegen in het gebied Oeverwal. Voor het plangebied zijn geen nadere aanduidingen weergegeven.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor verbouwingen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herindeling van boerenerven.
De locatie valt onder de criteria voor het landelijk gebied. Het streven van de gemeente is gericht op het behoud van het karakter van het agrarisch buitengebied. Belangrijkste karakteristieken zijn het afwisselende landschap met daarin verspreid staande, vaak authentieke bebouwing. Belangrijk is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kommen van Eerbeek en Brummen. Belangrijk is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap.
Op 19 september 2013 heeft de gemeenteraad van Brummen besloten de Toekomstvisie 2030 te gaan gebruiken als kader voor de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe en bestaande projecten/werkzaamheden en voor de ontwikkeling van gemeentelijk beleid. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de komende vijftien jaar worden gemaakt. Op basis van de toekomstvisie wordt het geldende gemeentelijk beleid herijkt. Veel van het beleid dat voortkomt uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' is in lijn met de toekomstvisie en daarom nog steeds van toepassing.
De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn in drie thema's onderverdeeld:
Ruimte voor papier en landgoederen: de papierindustrie en landgoederen zijn de kernwaarden die Brummen uniek maken. Deze kernwaarden krijgen alle ruimte. Niet alleen fysiek en bedrijfsmatig, maar op zoveel mogelijk terreinen worden deze kernwaarden binnen de gemeente versterkt. Bijvoorbeeld in de recreatiesector, maar ook in de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Daarnaast worden cultuurhistorie, creativiteit en kunst in de gemeente gestimuleerd en gekoesterd. Om de recreatieve potentie van Brummen verder uit te bouwen wordt het netwerk voor de wandelaar, fietser en ruiter verbeterd.
Samen gezond wonen, werken en leven: De gemeente Brummen wil een aantrekkelijke gemeente zijn voor zowel jong en oud als voor bestaande en nieuwe inwoners. Daarbij hoort een gemeente waar men prettig kan wonen en werken. Het kleinschalige dorpsleven, waar rust en vriendelijkheid heersen en sprake is van een sterke sociale samenhang, is daarbij van belang. De identiteit, die wordt gekoesterd, moet worden behouden en versterkt.
Op groene voet met groene vingers: Er wordt ingezet op een groene en klimaatneutrale gemeente Brummen, waarbij zelf wordt voorzien in de energie, energiesystemen slim worden gekoppeld, hemelwater wordt geborgen en gebruikt en de biodiversiteit wordt versterkt. De natuur en het landschap zijn kernwaarden van de identiteit van Brummen. Ze vormen de historische basis en maken deel uit van het woongenot, vormen de trekker voor recreanten en toeristen en staan aan de basis van de ontwikkeling van de papierindustrie en de landgoederen. Het landschap en de natuur moeten daarom behouden blijven. Er wordt echter geen stolp op het buitengebied gezet. Er wordt vernieuwd met respect voor dat wat er is.
Het buitengebied vormt een belangrijke pijler van de gemeentelijke identiteit. De boer, de natuurbeheerder en de landgoedeigenaar zijn de belangrijkste beheerders van het buitengebied. De agrarische sector krijgt in Brummen de ruimte om zich te ontwikkelen. Daarbij gaan ontwikkelruimte en vernieuwing hand in hand. De gemeente zet daarnaast in op het versterken van de bestaande natuur- en landschappelijke waarden en wil ruimte bieden aan maatschappelijke initiatieven die de plattelandsstructuur, de natuur- of landschappelijke waarden verbeteren en versterken. De gemeente streeft naar een integrale ontwikkeling van het buitengebied, in nauwe samenwerking met de beheerders van het buitengebied in een netwerk. De gemeente acht kleinschalige bedrijven in bijvoorbeeld de zorg, dienstverlening of creatieve sector inpasbaar in bestaande gebouwen in het buitengebied, bijvoorbeeld op een landgoed of boerderij.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling bestaat uit het wijzigen van de agrarische bestemming in de woonbestemming bij de deellocaties Weg door de Plas 14, 16 en 20 en het wijzigen (verkleinen) van het agrarisch bouwvlak bij de locatie Weg door de Plas 14a. Er is geen sprake van nieuwe functies of wijziging van het aantal woningen. Het initiatief sluit aan bij de provinciale en gemeentelijke beleidskaders en visies.
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 de Woonvisie 2016 – 2025 vastgesteld. Hierin zijn de ambities voor het wonen in de gemeente tot en met 2025 beschreven. De woonvisie is tot stand gekomen in samenwerking met de woningcorporaties, inwoners en de gemeente Brummen. Bij de totstandkoming van deze woonvisie is een aantal ontwikkelingen van invloed geweest. Zo is er sinds 2015 een nieuwe Woningwet, die gevolgen heeft voor de werkverhouding tussen de gemeente en de woningcorporaties. Maar ook andere factoren spelen een rol zoals de ontwikkelingen in de zorg, waarbij ouderen die behoefte hebben aan (intensieve) verzorging of verpleging steeds vaker zelfstandig blijven wonen. Met de Woonvisie wordt beoogd een koers te bepalen die de houding en inzet van het gemeentebestuur in het kader van de gemeentelijke rol op de woningmarkt van Brummen weergeeft voor de langere termijn. Concrete acties op het gebied van wonen zijn verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Daarnaast is er een afwegingskader woningbouw opgesteld waaraan nieuwe woningbouwinitiatieven getoetst worden.
Afwegingskader woningbouw
Belangrijk uitgangspunt voor de gemeente is dat iedereen die in Brummen woont of wil wonen een passende woning kan vinden. Er is extra aandacht voor voldoende woningen voor ouderen, starters en jonge gezinnen. Uit de Woonvisie volgt dat Brummen in 2025 een aantrekkelijk woonmilieu moet bieden voor bewoners van alle leeftijden. De gemeente wil daarbij inspelen op de kansen en behoeften die zich voordoen op de lokale woningmarkt. Om deze reden heeft de gemeente een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd om de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan nieuwbouw in beeld te brengen. Omdat de woningen in onderhavige situatie reeds aanwezig zijn hoeft er geen toetsing plaats te vinden op het afwegingskader.
Conclusie
Het plan voldoet aan het afwegingskader woningbouw van de gemeente Brummen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Hiernaast geldt dat de gemeente Brummen bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Brummen heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Kwaliteit van de bodem
Dit bestemmingsplan betreft de vastlegging van het huidige gebruik van de percelen. Voor de huisnummers 14, 16 en 20 betreft dit een wijziging van agrarische naar woonbestemming. Op de locatie met huisnummer 14a wordt de huidige agrarische bestemming geconsolideerd. Voor deze wijzigingen is geen onderzoek nodig naar de kwaliteit van de grond en het grondwater. Van de betreffende locatie is echter wel bodeminformatie bekend. deze wordt hieronder weergegeven.
Weg door de Plas 14
Volgens het historische bestand van de gemeente Brummen is hier een ondergrondse olietank aanwezig. Dit is een voor het ontstaan van bodemverontreiniging verdachte activiteit.
Weg door de Plas 20
Op deze locatie is in augustus 2016 een verkennend en nader bodemonderzoek en een verkennend en nader asbestonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er op het noordwestelijke deel van de locatie in de grond een verontreiniging met PAK van beperkte omvang (30 m³ verontreinigde grond waarvan 15 m³ sterk verontreinigd) aanwezig is.
Ter plaatse van de toegangsweg is een asbesthoudende puinverharding aangetroffen. Naar vverwachting was 100 m³ puin sterk verontreinigd met asbest. Deze verontreinigingen zijn gesaneerd. Resultaten van de sanering zijn weergegeven in een evaluatierapport opgesteld door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV van 14 maart 2017 met 160808_EVA/am/sh als kenmerk.
Deze rapportage is als bijlage bijgevoegd aan de toelichting.
Uit het evaluatierapport blijkt dat zowel de PAK als de asbestverontreiniging op het perceel voldoende zijn verwijderd. In het fundatiemateriaal van de met asfalt verharde openbare Weg door de Plas zijn nog sterk verhoogde gehalten aan asbest aanwezig.
Conclusie
Alleen van de locatie Weg door de Plas 20 zijn bodemonderzoeken bekend. De bodem op deze locatie is, op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken, geschikt voor de toekomstige functie. Van de overige locaties binnen de bestemmingsplanwijziging zijn geen bodemonderzoeken bekend. Dit is voor deze bestemmingsplanwijziging ook niet noodzakelijk. Wanneer er bouwactiviteiten plaats gaan vinden dient in dat kader de kwaliteit van de bodem in beeld te worden gebracht.
Het Verdrag van Malta is in Nederland geïmplementeerd met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden. De Wamz is een zogenaamde wijzigingswet en heeft wijzigingen doorgevoerd in andere wetten: de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet. Sinds de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van kracht is, is een deel van de implementatie van de Wamz daarin terecht gekomen en is de Woningwet niet meer relevant voor de archeologische monumentenzorg. Naast de Wamz is essentiële informatie verwerkt in het Besluit Archeologische Monumentenzorg (Bamz) en de Memorie van Toelichting op de wet op de archeologische Monumentenzorg.
De Erfgoedwet is op 1 juli 2016 ingegaan waarmee de Monumentenwet 1988 is komen te vervallen. Voor het eerst is er hiermee één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk.
De nieuwe Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de huidige wetten en regelingen gelden tenminste worden gehandhaafd.
De Monumentenwet 1988 vormde tot september 2007 het vigerende wettelijk kader voor de archeologische monumentenzorg en had als doel de bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten in Nederland. Bij de invoering van de Wamz is het bevoegd gezag ten aanzien van het archeologiebeleid grotendeels bij de gemeentelijke overheden komen te liggen. In de Monumentenwet is vastgelegd dat gemeenten bij (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening dienen te houden met de bekende en te verwachten archeologische waarden. Gebeurt dit niet of onvoldoende dan kan de Provinciale Staten archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. Verder kan de gemeente via een bestemmingsplan allerlei verplichtingen opleggen ten behoeve van de archeologische waarden aan degenen die op of in de bodem activiteiten gaan ondernemen. Ook kan in een bestemmingsplan worden bepaald dat een archeologisch onderzoeksrapport moet worden overgelegd bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
De onderdelen uit de Monumentenwet die betrekking hebben op archeologie in de fysieke leefomgeving gaan over naar de Omgevingswet (verwacht 2021). Tot die tijd is het overgangsrecht Erfgoedwet van kracht.
Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.
Figuur 8. Uitsnede archeologische waardenkaart Brummen
Onderzoek
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Brummen blijkt dat het plangebied geheel is gelegen in een zone met een lage archeologische waarde. Het betreft geen watergebonden object. Hiervoor geldt bij een verstoring van meer dan 2500 m2 en een diepte van 30 centimeter onder het maaiveld de verplichting van archeologisch inventariserend onderzoek. Aangezien er geen graaf- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden in het kader van deze bestemmingsplanherziening, is er geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.
Conclusie
Op grond van de archeologische verwachtingswaarde en de beoogde plannen is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Bij eventuele graafwerkzaamheden in de toekomst zal het aspect 'archeologie' opnieuw beoordeeld moeten worden.
Uitgangspunt voor de bestemmingsplanherziening is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en soortenbescherming (Wet Natuurbescherming, Gelders Natuurnetwerk).
Met betrekking tot de bestemmingsplanherziening wordt alleen de bestaande situatie anders bestemd. Er vindt geen sloop plaats en gronden binnen het plangebied worden niet anders gebruikt. Op de deellocatie Weg door de Plas 20 wijzigt het feitelijk gebruik van (hobbymatig) agrarisch naar wonen, maar de gebouwen blijven voorlopig intact. Sloop vormt geen onderdeel van een vereveningsbijdrage voor dit bestemmingsplan. Derhalve vindt er geen aantasting plaats van natuurwaarden. Een quickscan Flora-Fauna is hierom niet uitgevoerd. Hierover heeft contact plaatsgevonden met Natuurbank Overijssel.
Conclusie
Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming aangevraagd te worden. Tevens is geen natuurbeschermingswetvergunning nodig.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom. Er is geen sprake van nieuwe woonbestemmingen. Hiervoor gelden de volgende grenswaarden:
Tabel 1. Grenswaarden weg- en spoorwegverkeer, in dB, voor woonbestemmingen
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u en van 2 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer. Afhankelijk van het soort wegdek geldt er daarnaast een correctie van 1 dB of 2 dB voor wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer.
Onderzoek
Het plangebied ligt op circa 75-100 m van de N348, de provinciale weg tussen Dieren en Zutphen. De weg heeft 4 rijstroken en is buitenstedelijk gelegen, de geluidszone bedraagt 400 m. De Weg door de Plas is een doodlopende weg die het projectgebied en enkele burgerwoningen ontsluit. De overige wegen in de directe omgeving zijn 60 km/uur wegen.
Wanneer de wijziging van de bestemming van een woning via het bestemmingsplan wordt gerealiseerd, hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van het bestemmingsplan. Nader akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. In het onderhavige plan is bij drie van de vier deellocaties sprake van de omzetting van de bestemming “agrarisch met landschapswaarden' naar de bestemming 'wonen'. Bij de deellocatie Weg door de Plas 14a blijft de bestemming ongewijzigd. Er is dan ook geen sprake van enige vorm van aantasting of hinder voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het woon- en leefklimaat verbetert juist door het verdwijnen van een bedrijf voor de naastgelegen woningen. In paragraaf 4.6 wordt getoetst of de ontwikkeling belemmerend is voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. Ook wordt getoetst of de nieuwe woningen buiten de geurcontouren van omliggende agrarische bedrijven zijn gelegen.
Het omgevingstype is 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Binnen een straal van 700 m rondom de projectlocatie liggen geen bedrijven van derden (niet-agrarisch). De in dit plan geprojecteerde woningen (geen nieuwbouw) liggen zodoende niet binnen een hinderzone van een bedrijf. Aan de richtafstanden wordt voldaan en er worden geen bedrijven in de omgeving gehinderd in de bedrijfsuitoefening.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
Getoetst moet worden of 'functieverandering naar wonen' een belemmering zal opleveren voor (ontwikkel)mogelijkheden van de omliggende veehouderijen. Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen. Een vergunning is nodig bij het houden van meer dan 1.200 vleesrunderen, 2.000 schapen/geiten, 3.750 gespeende biggen, 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee), 340 stuks melkrundvee (inclusief vrouwelijk jongvee), 100 paarden/pony's (exclusief dieren in opfok), 50 overige landbouwhuisdieren, 750 zeugen, 2.000 vleesvarkens, 40.000 stuks pluimvee of 0 pelsdieren.
De Wgv maakt onderscheid tussen twee situaties:
Dit leidt tot twee verschillende manieren van beoordelen (zie onderstaand kader).
Een bijzondere regeling geldt voor woningbouw op of na 19 maart 2000 op een kavel:
- die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
- of in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij;
- of in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.
Volgens artikel 14 lid 2 Wgv geldt onder bepaalde voorwaarden dan enkel een minimaal aan te houden afstand tot andere veehouderijen. Deze afstand is 50 meter voor een woning buiten de bebouwde kom en 100 meter voor een woning binnen de bebouwde kom. Verdere berekeningen kunnen in dat geval achterwege blijven.
Activiteitenbesluit
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen.
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
Toetsing
De locatie Weg door de Plas 20 is een voormalig veehouderijbedrijf, waardoor een afstand van 50 meter tot deze deellocatie altijd voldoende is, zowel voor bedrijven met als zonder geuremissiefactoren. Aangezien de locatie Weg door de Plas 14a de agrarische bestemming behoudt, hoeft er op deze locatie niet getoetst te worden. Op de deellocaties Weg door de Plas 14 en 16 zat feitelijk geen agrarisch bedrijf. Hoewel de bestemming wel agrarisch was, wordt er qua geurtoetsing van uitgegaan dat het geen voormalige veehouderijbedrijven waren.
Diercategorieën zonder geuremissiefactoren (vaste afstanden)
Voor de toetsing wordt gerekend met de afstanden voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Derhalve dient getoetst te worden aan een afstand van 50 meter bij diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld.
Ten zuiden van de planlocatie, op ruim 175 meter afstand (rand bouwvlak), is een agrarisch bedrijf gelegen (Elzenbosweg 10). Dit is een varkenshouderij (1100 vleesvarkens) met een rundveetak (50 stuks jongvee en 6 vleeskalveren) en één paard. Tevens is ten zuiden van de planlocatie, op ruim 250 meter afstand (rand bouwvlak), een agrarisch bedrijf gelegen (Elzenbosweg 4-6). Dit is een kleine rundveehouderij (vergund 39 stuks jongvee). Op circa 460 m (afstand tot rand bouwvlak waar een dierenverblijf mag worden opgericht) in oostelijke richting ligt een melkveehouderij (Cortenoeverseweg 105). Dit bedrijf heeft een vergunning voor 316 stuks melkvee met 215 stuks vrouwelijk jongvee. Andere agrarische bedrijven liggen op grotere afstand.
De minimale afstand tussen de woningen Weg door de Plas 14 en 16 en de rand van de bouwvlakken van de drie bovengenoemde bedrijven dient 50 meter te bedragen. De afstand tot de drie bedrijven is ruim voldoende. De wijziging van de bestemming naar wonen is daarom niet belemmerend voor de ontwikkelmogelijkheden van deze drie bedrijven.
In het kader van de omgekeerde werking van de Wgv dienen gevoelige bestemmingen, zoals woningen, buiten de stankcirkel van veehouderijen gebouwd te worden. De afstand van de gevel van de dichtst bijgelegen stal van het agrarisch bedrijf aan de Elzenbosweg 10 te Brummen en de gevel van de woning Weg door de Plas 14 is ruim 200 meter. Gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Diercategorieën met geuremissiefactoren
In een straal van 1 km rondom de planlocatie is bekeken welke bedrijven er zitten met diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld (pluimvee, varkens, vleesvee, schapen). Voor deze bedrijven gelden geen vaste afstanden maar wordt de geurbelasting berekend. Bij nieuwe ontwikkelingen dient in beeld te worden gebracht of er bij de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Met het programma V-stacks gebied is een cumulatieberekening gemaakt. Dit betreft de zogenaamde achtergrondbelasting. De volgende bedrijven (bronnen) zijn meegenomen hierin:
Alleen de intensieve veehouderijtakken van bovenstaande bedrijven zijn meegenomen. Gezien het beperkte aantal bedrijven met dieren met geuremissiefactoren binnen de zone van 1 km, kan er bij de cumulatieberekening volstaan worden met de gekozen zone.
In de berekening zijn de voor de woningen Weg door de Plas 14, 16 en 20 elk twee hoekpunten meegenomen als geurgevoelig object. De cumulatieve geurbelasting is als volgt.
Hoekpunt | X-coor | Y-coor | Geurnorm | Geurbelasting [OU/m3], (achtergrondbelasting) | |||
Nr. 14 hoek ZO | 208.640 | 457.659 | 14,0 | 8,382 | |||
Nr. 14 hoek NW | 208.629 | 457.663 | 14,0 | 7,801 | |||
Nr. 16 hoek ZO | 208.649 | 457.670 | 14,0 | 8,306 | |||
Nr. 16 hoek NW | 208.638 | 457.679 | 14,0 | 7,829 | |||
Nr. 20 hoek ZO | 208.627 | 457.695 | 14,0 | 7,030 | |||
Nr. 20 hoek NW | 208.613 | 457.704 | 14,0 | 6,565 |
Tabel 4. Resultaten cumulatieve geurberekening
Tabel 5. Relatie tussen achtergrondbelasting en geurhinder
Tabel 6. Milieukwaliteitscriteria
Uit de berekening en de bovenstaande tabellen volgt dat op de zes onderzochte hoekpunten van de woningen sprake is van een redelijk goed tot goed woon- en leefklimaat. Een redelijk goed tot goed woon- en leefklimaat komt overeen met rond de 10% geurgehinderden en op basis van voorgaande motivatie is dat acceptabel voor het plangebied.
Naast een goed woon- en leefklimaat voor de woningen dient ook getoetst te worden of het initiatief geen extra beperkingen oplevert voor de omliggende veehouderijbedrijven met een intensieve veehouderijtak. In de directe omgeving van de drie onderzochte bedrijven liggen reeds meerdere burgerwoningen die beperkend zijn of kunnen zijn voor deze bedrijven.
Voor de locatie Weg door de Plas 14a en de locatie Elzenbosweg 10 te Brummen is met het programma V-stacks vergunning een berekening gemaakt van de voorgrondbelasting. Dit zijn intensieve veehouderijbedrijven op korte afstand. De locatie Zutphensestraat 350 is niet meegenomen in de voorgrondberekeningen gezien de ruime afstand. De geurbelasting op de woningen nummer 14 en 16 in het plangebied mag 14,0 OU/m3 bedragen. Voor de locatie Weg door de Plas 20 geldt dat dit een voormalige veehouderij betreft waardoor er geen geurnorm geldt, maar alleen vaste afstand van 50 m tot andere veehouderijbedrijven. De locatie Weg door de Plas 14A maakt onderdeel uit van de bestemmingsplanherziening en ligt binnen het plangebied. De wijzigingen van de bestemmingen bij Weg door de plas 14-16-20 mogen dit bedrijf echter niet schaden in de ontwikkelingsmogelijkheden.
Uit de berekening voor de locatie Weg door de Plas 14A volgt dat de geurbelasting maximaal 4,8 OU/m3 bedraagt op de woningen nummer 14 en 16. De wijziging van de bestemming van deze twee woningen vormen derhalve geen belemmering voor het bedrijf aan de Weg door de Plas 14a. Er is gerekend met de volledige vergunning (350 vleesvarkens). Feitelijk doet dit bedrijf mee aan de stoppersregeling en mogen er minder dieren worden gehouden tot 1-1-2020.
Ook voor de locatie Elzenbosweg 10 is een voorgrondberekening gemaakt op basis van de gehele vergunde situatie (1100 vleesvarkens en 6 vleeskalveren). Ook dit bedrijf doet mee aan de stoppersregeling waardoor feitelijk minder dieren mogen worden gehouden tot 1-1-2020.Uit de berekening voor de locatie Elzenbosweg 10 volgt dat de geurbelasting maximaal 5,5 OU/m3 bedraagt op de woningen nummer 14 en 16. De wijziging van de bestemming van deze twee woningen vormen derhalve geen belemmering voor het bedrijf aan de Weg door de Plas 14a. Het bedrijf Elzenbosweg 10 wordt in de ontwikkelmogelijkheden met name beperkt door de woning aan de Weg door de Plas 12. Deze woning ligt buiten het plangebied.
Conclusie
De omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling en ter plaatse van de woningen Weg door de Plas 14, 16 en 20 is sprake van een redelijk goed tot goed woon- en leefklimaat.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld; de opvolger die het Nationaal waterplan 2010-2015 vervangt. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.
Omgevingsvisie Gelderland: Waterplan Gelderland 2016-2021
Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan, inclusief het KRW-deel, is verwerkt in de Omgevingsvisie.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'landbouw'. De basisfunctie 'landbouw' geldt voor die gebieden waar de hoofdfunctie landbouw is. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:
Waterbeheerplan 2016-2021
Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei & Veluwe heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van niet afwentelen. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal Waterschap Veluwe (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Waterschap duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat waterlopen breder en minder diep gemaakt worden, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen. Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben dus de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringssysteem.
Eén van de belangrijkste taken van het Waterschap is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater mag niet afgewenteld worden op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de randmeren. Het Waterschap zorgt voor veilige dijken waarbij de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog worden verloren.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Beoordeling
Op 5 februari 2016 is de digitale watertoets doorlopen. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief advies geeft. Het plan voorziet niet in extra verharding (erf- of dakoppervlak).
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De drie woningen en de varkensstal (14A) worden via de Weg door de Plas ontsloten. Bij de locaties Weg door de Plas 14, 14A en 16 wijzigt het feitelijk gebruik niet. Het aantal verkeersbewegingen zal dan ook gelijk blijven. Bij de locatie Weg door de Plas 20 is het agrarisch gebruik beëindigd. Dit heeft een positief effect op de verkeersbewegingen met vrachtwagens. Per saldo zal er planologisch sprake zijn van een verbetering. Op alle vier locaties is voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Conclusie
Het plan voldoet aan de gestelde uitgangspunten in de parkeernota gemeente Brummen. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Het bestemmingsplan voorziet niet in extra woningen. De drie aanwezige woningen krijgen een passende woonbestemming. Bij de veehouderij op de locatie weg door de Plas 14a zijn geen wijzigingen. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.
Conclusie
Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtkwaliteitsonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteit in het plangebied en haar omgeving zal vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet in betekende mate verslechteren en staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico |
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen. |
Groepsrisico |
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. |
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Daarnaast kan er sprake zijn van gemeentelijk beleid op het gebied van externe veiligheid.
Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Besluit risico's zware ongevallen
Het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso II-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.
Vuurwerkbesluit
Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.
Besluit ruimte
Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.
Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de opslag van zwart buskruit en ontplofbare stoffen die worden gebruikt voor het slopen van gebouwen en fundaties, het uitvoeren van seismisch onderzoek en dergelijke. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en –regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).
Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi. Deze circulaire is opgevolgd door het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Informatie uit risicoatlassen en de toepassing van vuistregels uit de circulaire wijzen uit dat in de Achterhoek over het algemeen sprake is van een laag risiconiveau langs transportroutes. Toch kan soms een nadere beoordeling van met name het groepsrisico nodig zijn.
Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied. Een uitsnede van de risicokaart is onderstaand weergegeven.
Figuur 9. Uitsnede risicokaart Gelderland (bron: www.risicokaart.nl)
Aanwezige risicobronnen
Bij het raadplegen van de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat de Rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Holthuizerweg 4, een installatie bevat met aluminiumchloride. Deze installatie heeft een Risicoafstand (PR 10-6) van 65 meter. Op deze afstand zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelegen. Het plangebied is op ruim 1.500 meter gelegen.In de directe omgeving van de planlocatie zijn verder geen risicovolle objecten aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
De planlocatie ligt in de directe nabijheid van een route (wegverkeer, spoor, buisleiding) waarop gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In westelijke richting ligt een transportleiding van de Gasunie op circa 370m. Deze leiding heeft een veiligheidscontour. Het gaat om een aardgasleiding met de volgende kenmerken:
Zoals in de bovenstaande tabel te zien is, is er sprake van een invloedsgebied (1% letaliteit) voor deze leiding, tot een maximum van 45 meter aan weerszijden van de leiding. Het initiatief ligt op meer dan 370 meter van de leiding, waardoor er geen sprake is van een risicocontour over het planinitiatief.
Transport over spoor, weg en water
In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen staan regels waardoor de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water zo klein als mogelijk worden gemaakt. In de circulaire wordt op dit moment al vooruitgelopen op het nog in werking te treden Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin zijn afstanden voor plaatsgebonden risico en groepsrisico opgenomen. De Provincie Gelderland heeft in 1998 besloten een groot deel van de provinciale wegen in principe vrij te geven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Brummen heeft in 2004 besloten een route voor gevaarlijke stoffen aan te wijzen, dit omdat de wegen in het buitengebied vaak niet geschikt waren voor grote voertuigen. De provinciale weg N348 is aangewezen als route. Deze routes hebben geen PR 10-6. Het groepsrisico wordt eveneens niet overschreden. Er doen zich in de bestaande situatie geen knelpunten voor.
Spoorlijn Arnhem – Zutphen
Op ruim 1 km is westelijke richting van het plangebied ligt de spoorlijn Arnhem – Zutphen. Hoewel volgens de provinciale risicoatlas hier momenteel geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is het gewenst bij een beschouwing gedurende de bestemmingsplanperiode rekening te houden met de Algemene Maatregel van Bestuur Basisnet Spoor. Het invloedsgebied van spoorlijn wordt bepaald door het vervoer van zeer toxische vloeistoffen en bedraagt meer dan 4000 meter. Het plangebied bevindt zich hier binnen. Om deze reden kan worden geconcludeerd dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoorlijn Arnhem –Zutphen relevant is vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied. Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat, conform artikel 7 en 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico spoorlijn en provinciale weg N348
Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:
Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer het plangebied van een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.
Maatgevende scenario en effecten
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WASpalen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Daarnaast is het zo dat het groepsrisico niet toeneemt. Dit komt door het volgende: het plan is conserverend van aard.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP.
Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.
De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen onder de Wabo.
Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning', 'ontheffing' en 'bouwvergunning' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Op de verbeelding is de bestemming van het perceel aangepast aan het beoogde toekomstig gebruik. Met de verbeelding en de regels wordt de agrarische bestemming en het bijbehorend bouwvlak gedeeltelijk verwijderd en krijgt dat deel van het plangebied de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch met landschapswaarden'. Een deel van het plangebied behoudt de agrarische bestemming met een bijbehorend bouwvlak.
Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Agrarisch met landschapswaarden', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie laag'.
Agrarisch met landschapswaarden (artikel 3)
De voor Agrarisch met landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden met bijbehorende erven.
Agrarische bedrijfswoningen zijn niet toegestaan binnen de agrarische bestemming.
Naast de agrarische doeleinden zijn hieraan ondergeschikt het extensief recreatief medegebruik en fiets- en wandelpaden toegestaan. Paardenbakken zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.
Op deze gronden zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan. Er zijn specifieke bouwregels (bijvoorbeeld ten aanzien van maximaal toegestane goot- en bouwhoogte) opgenomen voor gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en andere bouwwerken, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen.
In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat het opslaan van materialen en goederen, met uitzondering van kuilvoerplaten, buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
Grootschalige mestverwerking behoort niet tot het voornemen en is ook niet toegestaan op grond van de regels van het voorliggende bestemmingsplan. Uitsluitend kleinschalige bewerking of verwerking van eigen mest wordt toegelaten als onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering. In de specifieke gebruiksregels is dit nader beschreven.
Bij een omgevingsvergunning kan, eveneens onder voorwaarden, worden afgeweken van de gebruiksregels voor het exploiteren van een bed and breakfast/theeschenkerij.
De binnen de bestemming aanwezige waarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Via omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels van deze dubbelbestemming ten behoeve van het bouwen in overeenkomst met andere hier geldende bestemmingen (basisbestemmingen).
Wonen (artikel 4)
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Tevens zijn hieraan ondergeschikt de gronden bestemd voor erven (o.a. tuinen en parkeervoorzieningen), het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf (max. 50 m²) en het op hobbymatige basis houden van dieren.
Voor woningen gelden maximale goot- en bouwhoogtes van 3 m en 9 m en voor bijgebouwen zijn deze maten vastgesteld op 3 m en 6 m. Kelders en verblijfsruimten die onder het peil gelegen zijn, mogen de bebouwingscontouren van een woning niet overschrijden. Voor andere bouwwerken zijn ook specifieke bouwhoogtes vastgesteld.
Waarde - Archeologie / Waarde Archeologische verwachting (dubbelbestemming)
De gronden met een archeologische bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie laag' geldt hierbij een maximale oppervlaktemaat van 2.500 m2. Via omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels van deze dubbelbestemming ten behoeve van het bouwen in overeenkomst met andere hier geldende bestemmingen (basisbestemmingen). Ter bescherming van archeologische waarden is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Het voeren van inspraak is wettelijk niet verplicht. Over het voorontwerp van een bestemmingsplan kan evenwel overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden worden. Daarnaast vindt in ieder geval overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plaats met diensten van Rijk, provincie, het waterschap en met betrokken (maatschappelijke) organisaties. De resultaten van zowel het overleg als de eventuele inspraak worden in de toelichting verwerkt.
In dit verband is van belang, dat zowel van de eventuele inspraak- als van de overlegprocedure eindverslagen worden opgemaakt, waarin de gemeentelijke standpunten op de ingekomen reacties worden verwoord en de eventuele aanpassingen in de planvorming welke hieruit voortvloeien. Deze stukken worden als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Anterieure overeenkomst
Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Er is tevens een planschadeovereenkomst gesloten. Eventueel uit te keren planschade komt voor rekening van de initiatiefnemers.
Voor dit plan is overleg gevoerd met de wettelijke overlegpartners van de gemeente Brummen. Dit zijn
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan “Weg door de Plas” heeft met ingang van 29 maart 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen worden ingediend. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Ambtshalvewijzigingen
Door middel van enkele ambtshalve wijzigingen sluit het vast te stellen plan beter aan op de gangbare systematiek in het bestemmingsplan Buitengebied. Gedurende de terinzagelegging is gebleken dat de regels van het bestemmingsplan op enkele punten afwijken van de gangbare systematiek in het bestemmingsplan Buitengebied. Deze onvolkomenheden worden hersteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op de raadsvergadering van 6 september besloten het bestemingsplan Weg door de plas gewijzigd vast te stellen.