| Plan: | Verlegging gasleiding Voorsterklei, gemeente Brummen |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700028-va01 |
het Verlegging gasleiding Voorsterklei, gemeente Brummen met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700028-va01 van de gemeente Brummen;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen;
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
doeleinden die gericht zijn op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
de aan een bouwwerk, landschapselement of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, landschapselement of dat gebied heeft gemaakt;
het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan € 3.000 standaardopbrengst (SO);
de belangrijkste landschappelijke en ecologische kenmerken van de onderscheiden delen van het beschermde gebied. Het behoud van de identiteit van de onderscheiden delen is alleen mogelijk als deze kernkwaliteiten niet worden aangetast;
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;
alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
teelt of gewas hoger dan 30 cm;
een bouwwerk geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
een terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld;
een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een om vang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutie bedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
een bouwwerk - geen mestopslagplaats zijnde - voor het opslaan van agrarische producten;
de gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald volgens de Landbouwtelling van het Centraal Bureau voor de Statistiek;
een beheerder zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
de chemische kwaliteit zowel als de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren en van het grondwater.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, overstekende daken goten, erkers, serres, balkons, trappen, bordessen, funderingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan één meter bedraagt.
Bij de berekening van de goothoogte worden wolfseinden en dakkapellen buiten beschouwing gelaten.
De voor ´Agrarisch - Rivierverruiming´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met tevens ondergeschikt:
met daarbij behorende:
Paardenbakken zijn niet toegestaan.
Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 1,25 m bedraagt, met dien verstande dat sleufsilo's, mestplaten en overkappingen niet mogen worden gebouwd.
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het opslaan van materialen en goederen.
Het bepaalde in 3.3.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op de gronden binnen deze bestemming de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 wordt slechts verleend indien en voor zover:
De voor ´Agrarisch - Uiterwaarden´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met tevens ondergeschikt:
met daarbij behorende:
Paardenbakken zijn niet toegestaan.
Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 1,25 m bedraagt, met dien verstande dat sleufsilo's, mestplaten en overkappingen niet mogen worden gebouwd.
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het opslaan van materialen en goederen.
Het bepaalde in 4.3.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op de gronden binnen deze bestemming de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt slechts verleend indien en voor zover:
De voor ´Agrarisch met waarden - Landschap´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met tevens ondergeschikt:
met daarbij behorende:
Paardenbakken zijn niet toegestaan.
Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 1,25 m bedraagt, met dien verstande dat sleufsilo's, mestplaten en overkappingen niet mogen worden gebouwd.
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het opslaan van materialen en goederen.
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op de gronden binnen deze bestemming de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt slechts verleend indien en voor zover:
De voor ´Natuur´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan, waarvoor geldt dat:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden binnen deze bestemming de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 wordt slechts verleend indien en voor zover:
De voor ´Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan waarvoor geldt dat de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden binnen deze bestemming de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 wordt slechts verleend indien en voor zover:
De voor "Waterkering" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
De voor "Waterkering" aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rivierverruiming' mede bestemd voor:
met tevens ondergeschikt:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat paardenbakken niet zijn toegestaan.
De voor "Waterkering" aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschap' mede bestemd voor:
met tevens ondergeschikt:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat paardenbakken niet zijn toegestaan.
De voor "Waterkering" aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' mede bestemd voor:
met tevens ondergeschikt
Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de waterkering toegestaan waarvoor geldt dat de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.1 zijn bestaande bouwwerken toegestaan op de bestaande locatie met de bestaande oppervlakte en bouwhoogte.
Bij het aanleggen en in stand houden van de waterkering dienen onverminderd het bepaalde in artikel 8.1 de volgende regels in acht genomen te worden:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rivierverruiming', met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschap', met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.1 voor het oprichten van antennemasten ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Onder gebruik in strijd met de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rivierverruiming' , ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uiterwaarden' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschap' wordt in ieder geval gerekend het opslaan van materialen en goederen met uitzondering van (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden binnen deze bestemming de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.5.1 wordt slechts verleend , indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen niet blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
Het in artikel 8.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
De voor “Leiding - Gas“ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor:
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan waarvoor geldt dat de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen.
Het bepaalde in artikel 9.2.1 is niet van toepassing op bestaande bouwwerken.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.1 en artikel 9.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf een schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
Het is verboden, behoudens het bepaalde in 9.4.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning op en in de gronden als bedoeld in artikel 9.1, de hierna aangegeven werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wordt slechts verleend indien en voor zover de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.
Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
De voor “Waarde - Archeologie hoog" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 10.2.1 genoegzaam blijkt dat:
In de situatie als bedoeld in artikel 10.2.1, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
Indien het bepaalde in artikel 10.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 10.2.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 10.2.3, is het bepaalde in artikel 10.2.4 aanhef en de onderdelen b en c, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 10.2.2, 10.2.3 en 10.2.5 is van overeenkomstige toepassing.
Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 10.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van burgemeester en wethouders (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in artikel 10.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 10.3.3 genoegzaam blijkt dat:
In de situatie als bedoeld in artikel 10.3.4, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
Indien het bepaalde in artikel 10.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 10.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 10.3.5, is het bepaalde in artikel 10.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 10.3.4, 10.3.5 en 10.3.6 is van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor “Waarde - Archeologie hoog” aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
Bij een besluit als bedoeld in artikel 10.4.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.
De voor “Waarde - Archeologie laag" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 11.2.1 genoegzaam blijkt dat:
In de situatie als bedoeld in artikel 11.2.1, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
Indien het bepaalde in artikel 11.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 11.2.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 11.2.3, is het bepaalde in artikel 11.2.4 aanhef en de onderdelen b en c, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 11.2.2, 11.2.3 en 11.2.5 is van overeenkomstige toepassing.
Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 11.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van burgemeester en wethouders (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in artikel 11.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 11.3.3 genoegzaam blijkt dat:
In de situatie als bedoeld in artikel 11.3.4, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
Indien het bepaalde in artikel 11.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 11.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 11.3.5, is het bepaalde in artikel 11.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 11.3.4, 11.3.5 en 11.3.6 is van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor “Waarde - Archeologie laag” aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
Bij een besluit als bedoeld in artikel 11.4.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.
De voor “Waarde - Archeologie middelhoog" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 12.2.1 genoegzaam blijkt dat:
In de situatie als bedoeld in artikel 12.2.1, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
Indien het bepaalde in artikel 12.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 12.2.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 12.2.3, is het bepaalde in artikel 12.2.4 aanhef en de onderdelen b en c, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 12.2.2, 12.2.3 en 12.2.5 is van overeenkomstige toepassing.
Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 12.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van burgemeester en wethouders (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in artikel 12.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 12.3.3 genoegzaam blijkt dat:
In de situatie als bedoeld in artikel 12.3.4, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
Indien het bepaalde in artikel 12.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 12.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 12.3.5, is het bepaalde in artikel 12.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 12.3.4, 12.3.5 en 12.3.6 is van overeenkomstige toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor “Waarde - Archeologie middelhoog” aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
Bij een besluit als bedoeld in artikel 12.4.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.
De voor “Waarde - EHS” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in dit plan, wordt niet genomen indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt voor het nemen van dat besluit:
Een in het plan opgenomen bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- of gebruiksregels of bij omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden toe te staan, of een wijzigingsbevoegdheid, dat een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied tot gevolg heeft, wordt niet eerder verleend respectievelijk toegepast dan nadat advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige op het gebied van natuur en landschap.
De voor “Waterstaat - Kade” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met bijbehorende onderhoudspaden en bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in artikel 14.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt.
Het bepaalde in artikel 14.2.1 is niet van toepassing op bestaande bouwwerken.
Bij het aanleggen en in stand houden van de kade dienen onverminderd het bepaalde in artikel 14.1 de volgende regels in acht genomen te worden:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.2 voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de beheerder van de kade.
Verlaging van de inlaat zoals bedoeld in de bestemming "Waterstaat - Kade" ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - inlaat' tot ten hoogste de maximale hoogte zoals bedoeld in artikel 14.2.3 onder b is niet eerder toegestaan dan nadat mitigatie van glanshaverhooiland is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in de Passende beoordeling Cortenoever en Voorsterklei, die als bijlage bij de regels is opgenomen, met dien verstande dat afplaggen van glanshaverhooiland niet wordt beschouwd als verlaging van de inlaat, zoals bedoeld in de aanhef van deze bepaling.
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de kade.
Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 14.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van burgemeester en wethouders (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.5.1 wordt slechts verleend , indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen niet blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.5.1 is nodig voor:
De voor “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
De volgende bouwwerken zijn toegestaan:
Het bepaalde in artikel 15.2.1 is niet van toepassing op bestaande bouwwerken.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.2.1 voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de rivierbeheerder.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.2.1 onder b voor het verhogen van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 12 m ten opzichte van NAP.
Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:
gedurende de maanden november tot en met maart, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op:
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - maaiveldverlaging' wordt het maaiveld verlaagd ten behoeve van de vergroting, de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit, met dien verstande dat de verlaging van de gronden niet mag leiden tot een hoogte van de gronden ten opzichte van NAP van minder dan 2,50 m.
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de rivierbeheerder.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Indien bouwhoogten en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan involge hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen deze maten als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
In die gevallen dat bouwhoogten en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan involge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:
Het bepaalde in 18.1 sub a is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in artikel 19.1.1 bedoelde gronden uitsluitend nieuwe bouwwerken ten dienste van de waterkering worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op bestaande bouwwerken.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19.1.2 voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in artikel 19.1.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van in het plan genoemde bouwhoogten en oppervlaktematen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de bouwhoogten en oppervlaktematen.
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de oppervlakte mag niet worden toegepast voor zover de gronden zijn bestemd als “Waterstaat - Waterstaatkundige functie”.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 22.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 22.1.1, met maximaal 10%.
Artikel 22.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 22.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 22.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 22.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Verlegging gasleiding Voorsterklei, gemeente Brummen' van de gemeente Brummen.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
De griffier, De voorzitter,
.................. ..................