direct naar inhoud van Artikel 4 Waarde - Archeologie
Plan: Bestemmingsplan Kikvorsenstraat 7
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700015-va01

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van hoge archeologische verwachtingswaarden in de bodem.

4.2 Bouwregels
  • a. Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden gebouwd in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden;
  • b. Van het bepaalde in artikel 4.2 onder a zijn uitgezonderd:
    • 1. gevallen waarin de archeologische waarde van de gronden afdoende is vastgesteld en zeker is gesteld dat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden of;
    • 2. gevallen waar de oppervlakte van de noodzakelijke ingreep kleiner of gelijk is aan 100 m2 en de diepte niet meer bedraagt dan 30 cm.
4.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2onder a indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken niet zal leiden tot een verstoring van het archeologische bodemarchief. Een omgevingsvergunning wordt pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is veiliggesteld.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem waarbij het maaiveldniveau met meer dan 30 cm wordt gewijzigd;
  • b. verbreden, vergroten, uitdiepen, aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  • d. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
  • f. diepploegen;
  • g. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van dit gewas tengevolge kunnen hebben;
  • h. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, die de bodem met meer dan 30 cm beneden maaiveld roeren;
  • i. het aanplanten van houtopstanden;
  • j. overige bodemwerkzaamheden met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2 waarbij de grond tot dieper dan 30 cm onder het maaiveld geroerd wordt;
  • k. overige bodemwerkzaamheden met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • l. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

4.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 4.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, het toegestane (agrarische) gebruik van de grond en het onderhoud van de binnen en buiten het bouwperceel gelegen gronden;
  • b. grondwerkzaamheden welke passen in het kader van een verleende ontgrondingconcessies en waarvoor ontgrondingsvergunningen zijn verleend;
  • c. legale werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • d. de aanleg van verharde paden voor zover deze niet gelegen zijn op gronden binnen een zone van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van een aardgasleiding;
  • e. werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met het gemeentelijk landschapsbeleidsplan of een daarmee vergelijkbaar plan en vastgestelde natuurontwikkelingsplannen van andere overheden;

4.4.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de werken en/of werkzaamheden, waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurwaarden, de landschappelijke, de ecologische, de cultuurhistorische - en/of de archeologische waarden van de gronden.

4.4.4 Inwinnen advies

Voordat burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. Op de voorbereiding van een wijziging van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.