Plan: | Dijkverlegging Cortenoever |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700004-va01 |
In de Monumentenwet is aangegeven dat bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven op welke wijze met, in het plangebied aanwezige, archeologische en cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. In opdracht van Waterschap Veluwe is een Inventariserend archeologisch en cultuurhistorisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in de bijlage Archeologie dat separaat bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van dit onderzoek opgenomen.
In 2009 heeft Vestigia in opdracht van DHV b.v. Rivieren en Kusten een archeologisch /cultuurhistorisch bureauonderzoek uitgevoerd4. Dit onderzoek bestond uit een archeologische, historisch-geografische en een fysisch-geografische component. Het doel van dit onderzoek was vast te stellen of er in de studiegebieden sprake is van cultuurhistorische resten die door de (graaf)werkzaamheden verstoord dreigen te worden en, zo ja, wat de waarde daarvan is in termen van beleving, fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Uit het bureauonderzoek blijkt dat zich historisch-geografische, historisch-bouwkundige en archeologische waarden in het plangebied bevinden. De archeologische verwachting voor Cortenoever voor de Prehistorie tot en met de Vroege Middeleeuwen is middelhoog tot hoog voor de delen waar het Pleistocene oppervlak mogelijk nog intact is en dicht onder het oppervlak ligt. Dit geldt met name voor het zuidelijk en zuidwestelijk deel van het gebied. Voor het overige deel is de verwachting voor Prehistorie en Romeinse Tijd laag, vanwege de erosie van het Pleistocene landschap door de latere IJssel.
Voor de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kunnen sporen verwacht worden van de ontginningen die plaatsvonden in het gebied. Het karakteristieke ontginningslandschap is nog steeds herkenbaar in de verkaveling, openheid, schaarse bebouwing en de complexen van meidoornhagen. Daarnaast kunnen sporen van voormalige huisplaatsen en nijverheid aangetroffen worden. In de omgeving van de huidige bebouwing kunnen sporen van eerdere bebouwing aangetroffen worden. In het plangebied bevindt zich een kasteel, Huis Laag-Helbergen genaamd (vanaf 1025). Slechts één vleugel van het kasteel is bewaard gebleven. Overige resten van het kasteel bevinden zich vermoedelijk nog in de bodem. Ter hoogte van het kasteel ligt de Schans van Cortenoever, waarvan de restanten nog zeer goed zichtbaar zijn in het huidige landschap. Naast het kasteel bevindt zich het monument Reuversweerd. Ook worden in het plangebied enkele MIP-objecten genoemd (monumenten die geïnventariseerd zijn, maar die niet noodzakelijkerwijs als beschermd rijksmonument zijn aangewezen). In Cortenoever zijn steenovens gemeld. Omdat de stroomgeul van de IJssel zich door de eeuwen heen verplaatst heeft, kunnen er door het hele plangebied resten worden verwacht van rivierinfrastructuur en van schepen, tot een diepte van enkele meters onder het huidige maaiveld. Onder of nabij bestaande tracés van dijken en wegen kunnen oudere dijken en wegen verwacht worden vanaf de Middeleeuwen of Nieuwe Tijd.
De in eerste instantie 680 geplande boringen in het Cortenoever-deelgebied zijn verdeeld over een dijktracé, een grid in het noorden van het deelgebied, drie noord-zuid lopende geultracés, een grid in een bos in het noordoosten van het deelgebied, een grid in het zuidoosten van het deelgebied, een grid in het zuidwesten van het deelgebied en op verschillende geplande locale dijkjes rond bebouwing en belangrijke locaties zoals een waterzuivering. Vanwege verschillende redenen zijn niet alle 680 geplande boringen uitgevoerd, maar zijn er 484 boringen uitgevoerd. Wegens een aanpassing in het dijktracé en een nieuw aangewezen te ontgronden gebied, zijn in februari 2011 nog 74 extra boringen gepland, waarvan er uiteindelijk 71 zijn uitgevoerd.
Voor Cortenoever gold op basis van het bureauonderzoek een middelhoge tot hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Prehistorie en Romeinse Tijd voor die delen van het plangebied waar het Pleistocene oppervlak mogelijk nog intact was en zich dicht onder het oppervlak bevond. Dit gold met name voor het zuidelijk en zuidwestelijk deel van het deelgebied. Uit het booronderzoek is gebleken dat zich in het zuidelijke deel van het plangebied overslag- of crevasse afzettingen bevinden, waaronder weer komkleien liggen. Deze overslagafzettingen worden gevormd tijdens perioden van hoge afvoer, als de rivier door een natuurlijke oeverwal of antropogene dijk breekt. Voordat sedimentatie plaatsvindt, kan door de kracht van het water ook erosie van het onderliggende oppervlak plaatsvinden. In het zuiden van Cortenoever hebben deze overslagafzettingen de in ondergrond aanwezige dekzandruggen geërodeerd.5 De middelhoge tot hoge verwachting dient te worden bijgesteld naar een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
Op grote diepte bevinden zich door het gehele gebied beddingzanden van onbedijkte rivieren en/of Pleistocene afzettingen.6 Enkele uitzonderingen op deze stratigrafie worden gevormd door geulinvullingen welke in sommige boringen zijn aangetroffen. Eventuele restgeulen zijn echter niet meer zichtbaar in de geëgaliseerde velden. Mogelijk kunnen in deze geulen nog resten van rivierinfrastructuur en/of schepen worden aangetroffen.
Voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt een hoge verwachting op het aantreffen van restanten van voorgangers van de huidige bebouwing. Dit betreft onder andere huis Laag-Helbergen en de Schans van Cortenoever, welke in 1628 is aangelegd in zijn huidge vorm.7 Naast het huis Laag-Helbergen bevindt zich het monument Reuversweerd.
Daarnaast liggen er cultuurhistorische elementen in het gebied zoals de historische dijken.
Figuur: Overzicht archeologische (verwachtings)waarden
Cortenoever bestaat uit jonge, middeleeuwse IJsselafzettingen (veelal komkleien en oeverafzettingen). In het zuidelijke deel worden tevens overslag- of crevasse afzettingen aangetroffen, waaronder zich weer komkleien bevinden. Deze overslagafzettingen worden gevormd tijdens perioden van hoge afvoer, als de rivier door een natuurlijke oeverwal of antropogene dijk breekt. Hierbij worden fijne zanden/kleiige zanden en/of zavels op onderliggende, oudere afzettingen afgezet. Voordat sedimentatie plaatsvindt, kan door de kracht van het water ook erosie van het onderliggende oppervlak plaatsvinden. In het zuiden van Cortenoever hebben deze overslagafzettingen de in ondergrond aanwezige dekzandruggen geërodeerd.8 Dit heeft implicaties voor de middelhoge en hoge verwachting die op de kaart van RAAP wordt aangegeven voor deze gebieden: door de erosie van de dekzandruggen is een potentieel archeologisch niveau vermoedelijk verdwenen. In het zuidwesten van Cortenoever bevindt Pleistoceen zand zich relatief dicht onder het oppervlak. Er is geen intacte bodem in de Pleistocene sedimenten aangetroffen, terwijl deze logischerwijs wel op het Pleistocene oppervlak verwacht zouden mogen worden. Er is immers ruim voldoende tijd geweest (vanaf het begin van het Holoceen totdat de IJssel sedimenten begon af te zetten) voor de ontwikkeling van een bodem. Het ontbreken van deze bodem - en daarmee een voor langere tijd stabiel oppervlak dat geschikt is geweest voor bewoning - is een belangrijke aanwijzing voor erosie van het Pleistocene oppervlak.
Op grote diepte (vaak dieper dan 2.4 m -mv) bevinden zich door het gehele gebied beddingzanden van onbedijkte rivieren en/of Pleistocene afzettingen.9 Enkele uitzonderingen op deze stratigrafie worden gevormd door geulinvullingen welke in sommige boringen zijn aangetroffen.
Voor Cortenoever wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren bij het verlagen van de historische dijken. Dit onderzoek kan pas plaats vinden na aanleg van de nieuwe dijk. Er dienen twee proefsleuven per sectie geplaatst te worden. Dit kan het beste gebeuren ter hoogte van huis Helbergen en ter hoogte van de schans, aangezien de kans het grootst is dat het daar daadwerkelijk oude/originele dijken betreft. Ook bij de dijk die aan de zuidkant van het plangebied ligt wordt geadviseerd om twee proefsleuven te plaatsen, één ter hoogte van Half-Vasten en één ter hoogte van Holthuizergoed. Dit onderzoek kan eveneens pas plaats vinden na aanleg van de nieuwe dijk.
Op een aantal locaties waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt worden bomen gerooid en/of aangeplant. Daarnaast wordt op een aantal plaatsen bebouwing gesloopt op historisch belangrijke percelen. Voor al deze locaties wordt archeologische begeleiding tijdens de uitvoer geadviseerd.
Behalve de bovengenoemde historische dijken en de archeologisch te begeleiden locaties met middelhoge verwachting waar bomen worden aangeplant/gerooid en bebouwing wordt gesloopt, wordt geadviseerd om de rest van het plangebied vrij te stellen van verder archeologisch onderzoek. De door Arcadis geformuleerde adviezen zijn vastgesteld tijdens het overleg met alle Bevoegd Gezag op 11 januari 2011, maar dienen voor definitieve goedkeuring voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag (gemeente Voorst en Brummen).
In 2012 is er een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met enkele nieuwe ingrepen in het plangebied. Het aanvullend onderzoek is toegevoegd aan het archeologierapport in de bijlage bij dit bestemmingsplan. De locaties zijn aangegeven op de navolgende figuur en betreffen ingrepen in verband met de aanleg van een nieuwe erfontsluitingsweg (onderzoekslocatie 2), en de aanpassingen van enkele waterlopen (onderzoeksocaties 1 en 3). De gronden waar de ingrepen plaatsvinden hebben allen een middelhoge archeologische verwachtingswaarde waardoor het gebied onderzoekgsplichtig is. Het onderzoek bestond uit een verkennend booronderzoek. Uit het veldonderzoek blijkt dat in onderzoekslocatie 1 geen aanwijzingen zijn voor de eventuele aanwezigheid van een archeologische vindplaats. In onderzoekslocaties 2 en 3 zijn enkele (rest)geulen aanwezig, waar geen archeologische resten in de vorm van nederzettingen worden verwacht. Een uitzondering hierop vormt de hoger gelegen oeverzone ter hoogte van boringen 18 en 19 en Vroeg/Midden Holocene kleiafzettingen die zijn aangetroffen in de diepere ondergrond van onderzoekslocatie 2.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in onderzoekslocatie 1, in het kader van de voorgenomen bodemingrepen, geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
Voor onderzoekslocatie 2 wordt in verband met een archeologische indicator voorafgaand aan de geplande bodemingrepen aanbevolen een vervolgonderzoek uit te voeren om de aard van de aangetroffen indicator vast te stellen. Een dergelijk vervolgonderzoek kan plaats vinden in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen en/of proefsleuven.
In onderzoekslocatie 3 wordt mogelijk een archeologische vindplaats verwacht in de omgeving van boring 19. Om die reden wordt aanbevolen ter hoogte van boringen 18 en 19 een nader archeologisch onderzoek uit te voeren. Een dergelijk vervolgonderzoek kan worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek.
Om te voorkomen dat er in de tussentijd bodemverstorende activiteiten in de gebieden plaatsvinden waar vervolgonderzoek wordt aanbevolen, is in de regels bij dit bestemmingsplan opgenomen dat de geplande maatregelen pas kunnen plaatsvinden nadat het vervolgonderzoek is verricht en de mogelijk archeologische waarden zijn veilig gesteld. Met het opnemen van deze beschermende bepaling vormt het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Figuur: Overzicht boorpunten aanvullend onderzoek