direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Koningstraat 11 Ewijk
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de locatie Koningstraat 11 te Ewijk is het autobedrijf Van Kuijk VOF en een twee-onder-een-kap woning gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens om het bestaande bedrijfspand en een aantal bijgebouwen te slopen en te vervangen door een nieuw (groter) bedrijfspand inclusief een autospuiterij en door een nieuw bijgebouw bij de woning. De gemeente Beuningen is bereid om planologische medewerking te verlenen aan het realiseren van een nieuwe bedrijfshal. Hiertoe zijn voorwaarden gesteld waaraan door de initiatiefnemer voldaan is.

De voorgenomen ontwikkeling passen niet binnen het vigerende planologisch regime, te weten de beheersverordening Randzone Ewijk. Doel van voorliggend bestemmingsplan is om de nieuwbouw een passende juridisch-planologische basis te geven. De twee-onder-een-kap woning is van dezelfde eigenaar en daarom meegenomen in het plangebied.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Koningstraat, ten zuiden van de kern Ewijk. De begrenzing loopt gelijk met de perceelsgrenzen van het perceel Koningstraat 11. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0001.jpg"

Figuur 1.1: globale ligging van het plangebied (bron: Google maps en Bing Maps)

1.3 Geldend planologisch regime

Het plangebied is gelegen in de beheersverordening Randzone Ewijk van de gemeente Beuningen met als vaststellingsdatum 3 juni 2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf', 'Wonen' en 'Agrarisch' en is tevens voorzien van bouwvlakken voor het bedrijfspand en twee woningen (zie figuur 1.2).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede beheersverordening Randzone Ewijk (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie beschreven. Achtereenvolgens komen de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied aan de orde.
  • In hoofdstuk 3 volgt de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling is vormgegeven.
  • In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk relevante beleidskader van de verschillende overheidslagen weergegeven dat op het plangebied van toepassing is.
  • In hoofdstuk 5 komen de uitkomsten van de onderzoeken met betrekking tot milieu- en omgevingsaspecten als geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven (milieuzonering), waterhuishouding, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en leidingen aan bod.
  • In hoofdstuk 6 tenslotte komen de economische uitvoerbaarheid en de resultaten uit het vooroverleg inspraak en overleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Historische situatie

In 1970 heeft de huidige eigenaar het perceel aangekocht. Het toenmalig gebruik was (verwaarloosde) boomgaard en weiland. In deze periode is een woonhuis gebouwd. In 1980 is een loods gebouwd waarin op kleine schaal begonnen is met autoschade-herstel. Het huidige pand is in 1988 gebouwd. Daar werd schadeherstel en onderhoud en handel uitgevoerd in personenauto's en lichte bedrijfsauto's. In 1993 is het pand uitgebreid met 100 m2 tot de huidige grootte. In de uitbreiding is een spuitcabine geplaatst. Inmiddels wordt het woonhuis (legaal) bewoond door twee huishoudens.

2.2 Bestaande situatie

De bestaande situatie voorafgaand aan de voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een perceel deels in gebruik als bedrijf incl. autospuiterij (westelijk gedeelte), een twee-onder-een-kap woning (oostelijk gedeelte) en deels als agrarisch (zuidelijke gedeelte). De huidige oppervlakte van de bedrijfsbebouwing is 337 m2. Op onderstaande figuur is de indeling van het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0003.png"

Figuur 2.1: globale indeling van het plangebied (bron: Bing Maps)

Vanwege de grote hoeveelheid schadeauto's is een groot deel van het voorterrein in gebruik voor het parkeren van deze schadeauto's. Dit is op onderstaande (gecompileerde) foto en in bijlage 4 goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0004.jpg"

Figuur 2.2: voorterrein Van Kuijk met links op de foto het huidige bedrijfsgebouw

2.3 Toekomstige situatie

Zoals ook in paragraaf 1.1 beschreven is de initiatiefnemer voornemens om het bestaande bedrijfspand en een aantal bijgebouwen te slopen en te vervangen door een nieuw (groter) bedrijfspand. In onderstaande figuur is aangegeven welke bebouwing gesloopt wordt.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0005.jpg"

Figuur 2.3: overzicht van de te slopen bebouwing (Bron: Bruisten + Janssen Architectenbureau)

Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt herbouwd en, vanaf de weg gezien, verder achterop het perceel geplaatst. De schadeauto's worden niet meer op het voorterrein geplaatst, maar elders op het perceel. Dit betekent een kwaliteitsverbetering van het perceel. Er worden ten eerste 11 parkeerplaatsen aangelegd ten noordwesten van het gebouw. Ten tweede worden 29 parkeerplaatsen onder een overkapping van het bedrijfsgebouw gerealiseerd. In totaal voorziet het plan dus in 40 parkeerplaatsen.

In figuur 2.4 en 2.5 is de toekomstige situatie opgenomen. De donkergrijze rechthoek is het nieuwe bedrijfspand. Ten noordwesten daarvan zijn de 11 parkeerplaatsen zichtbaar. De oppervlakte van het nieuwe bedrijfspand bedraagt circa 800 m2 (exclusief overkapping). Inclusief overkapping is de oppervlakte circa 1250 m2. Het grotere oppervlak aan bedrijfsbebouwing wordt met name veroorzaakt door het streven de schadeauto's die in de bestaande situatie aan de voorzijde worden geparkeerd en daardoor het straatbeeld negatief beïnvloeden, uit het zicht te plaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0006.png"

Figuur 2.4: overzicht nieuwe situatie (Bron: Bruisten + Janssen Architectenbureau)

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0007.png"

Figuur 2.5: dwarsdoorsnede en gevelaanzichten (Bron: Bruisten + Janssen Architectenbureau)

In overleg met de gemeente Beuningen zijn afspraken gemaakt op welke wijze wordt meegewerkt aan de nieuwbouw plannen voor het autobedrijf. De afspraken betroffen:

  • 1. de bedrijfsactiviteiten moeten aan de geluidnormen voor de omliggende burgerwoningen voldoen;
  • 2. geur mag geen belemmering vormen voor de omliggende burgerwoningen;
  • 3. de beeldkwaliteit moet voldoende zijn (aangetoond middels een beeldkwaliteitsplan).

Aan deze afspraken zijn voldaan. Hier wordt in paragraaf 5.5 (ad 1 en 2) ingegaan. Het beeldkwaliteitsplan (ad 3) is voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit die een positief advies heeft gegeven op de plannen.

Het nieuwe bedrijfspand wordt landschappelijk goed ingepast. Door het bedrijfspand verder achterop het perceel te plaatsen en door de schadeauto's niet meer op het voorterrein te parkeren wordt een positieve ruimtelijke bijdrage geregeld. Om het bedrijfspand aan het zicht te onttrekken vanuit de omgeving wordt het perceel omzoomd met een bomenrij. Dit is duidelijk weergegeven op figuur 2.4.

De gronden waar de woning staat en de achter de woning gelegen agrarische grond blijven ongewijzigd. Deze houden de bestemming Wonen (t.b.v. 2 woningen) respectievelijk Agrarisch. In de wei aan de zuidkant van de woningen wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Het is mogelijk om een deel van de agrarische gronden in te zetten voor de bedrijfsgebouwen, aangezien deze gronden in eigendom zijn van de initiatiefnemer en niet als agrarische gronden in gebruik zijn.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.

Het bestemmingsplan vormt een belangrijk toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwaanvragen kunnen uitsluitend worden gehonoreerd, indien voldaan wordt aan het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan. Overigens neemt het bevoegd gezag bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens het Bouwbesluit en de bouwverordening in acht. Tenslotte wordt getoetst aan eisen van welstand.

In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Op basis van deze wet is in het bestemmingsplan de benaming van enkele begrippen veranderd en geldt een aantal standaardbepalingen. In de regels zijn daarnaast wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelregel.

Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.

De verbeelding en de regels zijn voorts opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de digitale eisen die vanaf 1 januari 2010 aan bestemmingsplannen gesteld worden. In deze standaard is de opzet van de regels en de benaming en verbeelding van bestemmingen en diverse functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen bindend voorgeschreven.

3.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

Het betreft hier de volgende aspecten:

  • verantwoording;
  • planvorm;
  • systematiek;
  • bestemmingen;
  • specifieke elementen;
  • overig.

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: “Inleidende regels”  bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels.

Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels” . In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform de SVBP 2012), voor zover deze relevant zijn voor het betreffende artikel:

  • Bestemmingsomschrijving

Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden: voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd);

  • Bouwregels

In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringseisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen;

  • Afwijken van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels;

  • Specifieke gebruiksregels

In de bestemmingsregelingen is in bepaalde situaties expliciet aangegeven welk gebruik in ieder geval in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod, zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo;

  • Afwijken van de gebruiksregels

Deze bepaling bevat afwijkingsbevoegdheden van gebruiksregels;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

In deze bepaling is opgenomen voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vereist is.

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. Naast de anti-dubbeltelregel zijn de volgende bepalingen opgenomen:

  • Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen die de bouwhoogte, danwel het bouw- of bestemmingsvlak overschrijden. In de 'Algemene bouwregels' is tevens een regeling opgenomen voor gebouwen en bouwwerken die legaal zijn (of kunnen worden) gebouwd, maar afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan. Deze zijn in de bestaande maatvoering toegestaan.

  • Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die regelt dat binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemingsplan de landschappelijke inpassing van het plan moet zijn aangelegd en vervolgens in stand moet worden gehouden.

Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregel” bevat bepalingen die min of meer losstaan van de bestemmingsplanbepalingen, en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. Hierin staan opgenomen:

  • Overgangsrecht:

In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.
Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd.
Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.

  • Slotregel: 

In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.

3.3 Bestemmingen

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Agrarisch

Een deel van de tuin behorende bij de achterste woning is een overgangsgebied naar het agrarische buitengebied. Conform het vigerende bestemmingsplan heeft dit gebied een agrarische bestemming gekregen.

Bedrijf

Voor het perceel van het autobedrijf is de bestemming Bedrijf opgenomen (ten behoeve van categorie 1 en 2-bedrijven) met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autospuitinrichting' voor de bebouwing van het bedrijf. Er is een bouwvlak aangegeven ter plaatse van het hoofdgebouw. Ook is een zone aangeduid waar bijgebouwen toegestaan zijn.

Wonen

Het perceel van de twee-onder-een-kap woning heeft een woonbestemming. Er is een bouwvlak aangegeven ter plaatse van het hoofdgebouw. Ook is een zone aangeduid waar bijgebouwen toegestaan zijn. Er zijn maximaal twee wooneenheden toegestaan.

Waarde - Archeologie

Voor het gedeelte van het perceel wat niet is vrijgegeven voor het aspect archeologie is een dubbelbestemming opgenomen. Indien werkzaamheden dieper dan 20 cm worden uitgevoerd is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten aan bod.

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluit mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een lid ingevoegd, op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. In de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Beoordeling
De onderhavige ontwikkeling voorziet in een concrete behoefte aan de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Het betreft de herinrichting van het bedrijfsperceel aan de Koningstraat 11 te Ewijk. Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt herbouwd en, vanaf de weg gezien, verder achterop het perceel geplaatst. De schadeauto's worden niet meer op het voorterrein geplaatst, maar elders op het perceel. Dit betekent een kwaliteitsverbetering van het perceel en is tevens nodig voor een goede milieughygiënische inpassing. De herinrichting van het perceel betekent, dat een bestaande bedrijfsloods binnen het perceel wordt verplaatst en vergroot.

Het perceel ligt in een gebied dat in de Ruimtelijke Verordening Gelderland is aangeduid met "woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen" (zie figuur 4.1). In de Ruimtelijke Verordening is bepaald dat hier nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken is toegestaan. De herinrichting en uitbreiding van de bebouwing past ook binnen de kaders van de Notitie functieverandering buitengebied Stadsregio Arnhem-Nijmegen (zie paragraaf 4.2.2), welke notitie regionaal tot stand is gekomen.

Het autobedrijf wil de bouwplannen op zijn huidige locatie realiseren, omdat op bedrijfspercelen in gemeente Beuningen, zoals het aangrenzende bedrijventerrein De Schoenakker geen mogelijkheden biedt voor inpassing van een autogerelateerde bedrijf. Anderzijds zou dit ook niet financieel haalbaar zijn, omdat het bedrijf dan de grond zou moeten kopen en bestaande gebouwen verbouwen, hetgeen meer kosten met zich mee brengt. Een bedrijventerrein buiten de gemeenten is ook overwogen, maar omdat de klanten van het bedrijf grotendeels in eigen dorp/gemeente zitten is dit geen optie.

De situering van de bedrijfshal achter op het terrein is op verzoek van het Gelders Genootschap. Het genootschap heeft dit geadviseerd omdat het huidige aanzicht vanaf de Koningstraat het zicht op een vijftigtal auto’s betreft en dit het straatbeeld negatief beïnvloed.

Door de onderhavige locatie te herstructureren ontstaat er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De locatie is goed ontsloten voor zowel automobilisten, vrachtverkeer en langzaam verkeer. Gezien de aard van het bedrijf is dit passend. Daarnaast is het project van een dusdanig geringe omvang, dat het verenigbaar is met de strekking van de ladder duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal & regionaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Gelderland 2005

De provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan 2005) meldt dat functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De provincie acht een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het buitengebied zeer belangrijk. Er is generiek beleid opgenomen voor uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, te weten een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak tot maximaal 375 m2. De Structuurvisie biedt de mogelijkheid voor een regionale uitwerking van het beleid ten aanzien van functieverandering. Dit is gebeurd voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen waar het plangebied binnen valt (zie § 4.2.3).

De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van een reeds bestaand bedrijf, waarbij de nieuwbouw beter wordt ingepast in de omgeving. Omdat er een regionale uitwerking is opgesteld, is het generieke beleid niet van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door de structuurvisie van de provincie Gelderland.

4.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen middels een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland heeft op 25 november 2008 besloten voor een aantal onderwerpen de Ruimtelijke Verordening Gelderland (vastgesteld 15 december 2010) op te stellen.

In artikel 2.2 van de verordening wordt ingegaan op het toestaan van nieuwe bebouwing. Volgens artikel 2.2. is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken onder andere toegestaan binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen (SAN). In onderstaande figuur is deze contour in paars weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0008.jpg"

Figuur 4.1: Woningbouwcontour Stadsregio Arnhem-Nijmegen

Het plangebied ligt in de woningbouwcontour die rondom de kern Ewijk is getrokken. Nieuwbouw ten behoeve van werken is hier toegestaan.

Daarnaast stelt de verordening dat in afwijking van het bepaalde in artikel 2.2 ook uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid is toegestaan tot een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak met een maximum van 375 m2 totale bedrijfsoppervlakte. Een grotere uitbreiding is toegestaan als deze uitbreiding in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccoordeerd regionaal beleidskader (zie paragraaf 4.2.3.)

4.2.3 Notitie functieverandering buitengebied Stadsregio Arnhem-Nijmegen

Op 18 oktober 2007 heeft de KAN-raad (knooppunt Arnhem-Nijmegen) de "Notitie functieverandering buitengebied" vastgesteld. Doel van de notitie is invulling geven aan de mogelijkheid die de Structuurvisie Gelderland (zie § 4.2.1) biedt voor regionaal maatwerk voor functieverandering in het buitengebied. Deze bevat de keuzes op regionaal schaalniveau en bepaalt de mogelijkheden voor lokaal maatwerk. De gemeenten bepalen vervolgens zelf op welke plaatsen en in welke mate gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden die het regionaal beleid biedt. Dit is van belang om maatwerkoplossingen te kunnen bieden die het beste bijdragen aan de lokale kwaliteitsverbetering.

De notitie gaat met name in op de functieverandering van vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Dit is niet van toepassing op voorliggend plangebied. Het gaat ten eerste niet om vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen en ten tweede nagenoeg niet om functieverandering. Het gaat in dit bestemmingsplan om een bestaand, legaal niet-agrarisch bedrijfsgebouw dat gesloopt en herbouwd wordt waarbij de oppervlakte toeneemt van 337 m2 naar 800 m2 + 450 m2 overkapping (totaal 1250 m2). Een strook onbebouwde grond, dat nu nog de bestemming Agrarisch heeft, maar niet voor agrarische doeleinden in gebruik is, wordt aangewend voor het nieuwe bedrijfsgebouw. Deze strook grond krijgt in dit bestemmingsplan de bestemming Bedrijf. Alleen bij deze strook betreft het een functieverandering.

In paragraaf 4.2 van de provinciale notitie wordt ingegaan op bestaande niet-agrarische bedrijven. Dit is een bijzondere categorie van bedrijvigheid in het buitengebied waarvan de stadsregio Arnhem-Nijmegen vindt dat deze in beginsel op een bedrijventerrein thuishoort. Verplaatsing naar een bedrijventerrein behoort echter niet altijd tot de mogelijkheden, beseft de stadsregio.

Voor uitbreiding van bestaande niet-agrarische en legaal aanwezige bedrijvigheid in het buitengebied hanteert het regionale beleid ruimere maten dan het provinciale beleid. Volgens de regionale regeling mag bij recht 20% van het bestaande oppervlak worden uitgebreid met een (absoluut) maximum van 500 m2. Goede landschappelijke inpassing is dan een vereiste. Aangezien het onderhavige plan voorziet in de sloop van 337 m2 aan bestaande bedrijfsbebouwing en nieuwbouw van 1250 m2 (inclusief 450 m2 overkapping) wordt aan deze maatvoering niet voldaan.

Voor bedrijven die niet voldoen aan genoemde maatvoering kan volgens het regionale beleid na onderzoek naar de economische (on)mogelijkheden van verplaatsing via een bestemmingswijziging inclusief een wijzigingsprocedure van het streekplan mogelijk toch nog een uitbreiding plaatsvinden.

Een belangrijke bijkomende eis is dat bij elk initiatief een zekere ruimtelijke kwaliteitsbijdrage wordt geleverd, met name de landschappelijke inpassing. Gemeenten hebben in deze een zekere mate van beleidsvrijheid.

Toets aan provinciaal beleid

De Ruimtelijke Verordening Gelderland staat uitbreiding toe van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied tot 375 m2. Conform de Notitie functieverandering buitengebied is in het plangebied maximaal 500 m2 toegestaan. Een uitbreiding naar meer dan 500 m2 is toegestaan mits:

  • 1. Er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 2. Het niet mogelijk is het bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein;
  • 3. De verplaatsing economisch onmogelijk is.

Ad 1: Landschappelijke inpassing

De bouw van het nieuwe bedrijfsgebouw zorgt voor een grote ruimtelijke en landschappelijke kwaliteitsverbetering. Het pand komt, vanaf de weg bezien, verder op het perceel te liggen. De auto's die nu nog op het voorterrein geparkeerd worden en de kwaliteit van de omgeving sterk negatief beïnvloeden, worden binnen of onder de overkapping van het nieuwe bedrijfspand geplaatst of op de 11 aangelegde parkeerplaatsen. Ook is het bebouwde perceel omzoomd met bomen, zodat het gebouw landschappelijk goed wordt ingepast (zie figuur 2.4) De situering van de nieuwe bebouwing en de inpassing in het landschap is in overleg met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit tot stand gekomen. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft een positief advies gegeven op de plannen. In bijlage 4 zijn foto's opgenomen die de huidige situatie weergeven.

Ad 2: Verplaatsing naar een bedrijventerrein

Het autobedrijf wil de bouwplannen op zijn huidige locatie realiseren, omdat op bedrijfspercelen in gemeente Beuningen, zoals het aangrenzende bedrijventerrein De Schoenakker, geen mogelijkheden zijn voor inpassing van een autogerelateerde bedrijf. Daarbij zou een verplaatsing naar een bedrijventerrein ook financieel niet haalbaar zijn, omdat het bedrijf dan de grond zou moeten kopen en bestaande gebouwen verbouwen, hetgeen grote kosten met zich mee brengt. De kosten voor de aankoop van bedrijfsperceel van voldoende omvang met bedrijfsbebouwing liggen tussen de 1,5 en 3 miljoen euro. De kosten voor de beoogde herontwikkeling bedragen € 300.000. De kosten voor het huren van een voldoende groot bedrijfsperceel met bebouwing op een bedrijventerrein bedragen ongeveer € 100.000,00. Ook deze kosten zijn vele malen hoger dan de kosten bij herontwikkeling. Een bedrijventerrein buiten de gemeenten is ook overwogen, maar naast de problematiek ten aanzien van de kosten geldt, dat de klanten van het bedrijf grotendeels in eigen dorp/gemeente en de directe omgeving daarvan zittem zitten. Dit is derhalve ook geen optie.

Ad 3: De verplaatsing is economisch onmogelijk

De provincie heeft aangegeven dat de beoordeling in het kader van de economische onmogelijkheden tot verplaatsing moet worden gerelateerd aan verlies aan werkgelegenheid en de voortzettingskansen van het bedrijf. Onder ad 2 hierboven is reeds gemotiveerd dat verplaatsing financieel niet haalbaar is.

Gezien de marktontwikkelingen zoals door onderzoek van de Rabobank en ander financiële instellingen is vastgesteld ziet de toekomst in de Automotive sector er niet rooskleurig uit. Het bedrijf moet daarom tijdig een andere weg inslaan om te kunnen voldoen aan de wensen van de markt. Gezien de omzet die volgt uit de jaarrekeningen van 2011 2012 is de omzet met 17 % gedaald en de winst met 11 % . Om de trend te keren is het bedrijf genoodzaakt om meer capaciteit in de werkplaats te creëren, waardoor ook meer werkgelegenheid ontstaat. Dit is noodzakelijk, omdat de marges onderdruk staan. Het huidig aantal werknemers is drie full time. De verwachting is dat dit aantal kan worden uitgebreid als de noodzakelijke werkruimte wordt gerealiseerd. Als het weer het toelaat staan men soms buiten te werken. Dit is ook arbo/milieu technisch niet de bedoeling. In de huidige situatie is er slechts beperkte ruimte aan werkplaats, waardoor werkzaamheden niet efficiënt kunnen plaatsvinden, omdat steeds gewacht moet worden tot er weer inpandig ruimte beschikbaar is. Zo moet bijvoorbeeld een auto die gespoten is eerst drogen voordat hij buiten kan worden geplaatst. Daardoor kan die ruimte tijdelijk niet worden gebruikt. Bovendien leidt het stallen van auto's met schade in de buitenlucht tot verdere schade. Bijvoorbeeld wanneer ruiten beschadigd zijn of ontbreken wordt bij regen het interieur aangetast. De staat van de auto's blijft derhalve veel beter als deze uit weer en wind staan.

Professionalisering van universele autobedrijven zorgt voor een hogere kwaliteitsbeleving en meer vertrouwen bij de consument. Dit is een van de aspecten waar de Rabobank onderzoek naar gedaan heeft. Om het bedrijf in de toekomst rendabel te maken/houden zal het bedrijf met deze ontwikkeling mee moeten gaan. Dit is dus ook één van de redenen, dat het bedrijf een solide en professionele uitstraling willen realiseren. Door de uitbreiding kan een representatieve ontvangstruimte, kantine, toiletgroep en kantoor worden geraliseerd. In de huidige situatie is geen toiletgroep en ontvangstruimte en de kantine is in het kantoor gevestigd. Verder zullen in de komende jaren de onderhoudsintervallen verder uit elkaar komen te liggen en ook de gemiddelde schadelast bij schadeherstel ligt beduidend lager. Dit resulteert in een noodzakelijke uitbereiding van het aantal voertuigen dat kan worden gerepareerd/hersteld. Dit gaat niet lukken met de bedrijfhuisvestiging in zijn huidig vorm.

Conclusie

Op grond van bovenstaande argumenten is het voor de gemeente mogelijk om op grond van het provinciale beleid maatwerk te leveren en een uitbreiding tot maximaal 1.250 m2 toe te staan.

De kans op precendentwerking is klein, omdat dit het enige schadebedrijf in het buitengebied van Beuningen is, de medewerking leidt tot een duidelijk verbetering van de kwaliteit van het landschap en het feit dat het bedrijf weliswaar formeel in het buitengebied ligt, maar in een gebied ligt dat als uitloper van de kern Ewijk en als zodanig binnen de bebouwde kom kan worden beschouwd. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State wordt de grens van de bebouwde kom bepaald door de feitelijke situatie en de aard van de omgeving. Van belang is waar de bebouwing feitelijk (nagenoeg) ophoudt. In het kader van de ruimtelijke ordening hoeft geen doorslaggevende betekenis toe te worden gekend aan de verkeerstechnische regeling uit de Wegenverkeerswet. Uit de figuren hieronder blijkt dat het perceel Koningstraat 11 (aangeduid met een 'A' in eerste figuur (luchtfoto) en met rode contour in tweede figuur, i.c de uitsnede van de beheersverordening Randzone Ewijk) deel uitmaakt van een aaneengesloten rij woningen, die aan de kant van de Hoogstraat, de Vordingstraat en de Klaphekstraat rechtstreeks aansluit op de overige stedelijke bebouwing van Ewijk (zie onderstaande afbeeldingen).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0010.png"

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Gemeente Beuningen

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012. Voor de kern Ewijk zijn op structuurniveau een aantal opgaven. De hoofdopgaven voor Ewijk zijn:

  • 1. Centrumontwikkeling. De hoofdlijn van de structuurvisie centrum Ewijk is het centrum zowel ruimtelijk als functioneel te versterken. Dit is één van de grootste opgaven voor Ewijk in de nabije toekomst waarmee de leefbaarheid van deze kern wordt ondersteund.
  • 2. Relatie met het landschap en historie. Bij de ontwikkeling van het dorp Ewijk zijn de landschappelijke waarden en de cultuurhistorie steeds een drager van de ontwikkelingen. Ewijk ligt ingeklemd tussen de van Heemstraweg, Schoenaker en de omliggende Rijkswegen. Ewijk heeft rondom de kern voldoende uitloopmogelijkheden. In de nabije toekomst zal de kern Ewijk echter verder groeien. Daarbij is het ontwikkelen van goede relaties met het landschap van groot belang.
  • 3. Ontwikkeling woningbouw. De gemeente Beuningen is enige jaren geleden gestart met de ontwikkeling van een aanzienlijk aantal woningen rond de kern Ewijk. Daarmee werd beoogd het voorzieningenniveau van Ewijk te ondersteunen en een onderscheidend nieuw woonmilieu te realiseren. Vanwege de temporisering (faseren en doseren) die heeft plaats gevonden, staat de woningbouw in Ewijk onder druk. De gemeente Beuningen wil zich sterk maken de voorgenomen plannen te realiseren.

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor deze hoofdopgaven. De auto's die nu op het voorterrein geparkeerd zijn, worden (deels) in het nieuwe bedrijfspand ondergebracht. De nieuwbouw van het autobedrijf wordt goed ingepast in het landschap, onder andere door de aanplant van een bomenrij.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeenten Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren.

In het LOP worden een aantal thema's genoemd, waarbij de voorgenomen ontwikkeling aansluit op het thema 'Behouden en versterken landschap'. Doel bij dit thema is onder andere de zichtlijnen behouden en beplantingsstructuren versterken.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de doelen om de zichtlijnen te behouden en beplantingsstructuren te versterken. De nieuwbouw van het autobedrijf wordt goed ingepast in het landschap en versterkt hiermee de relatie met het omliggende landschap.

4.3.3 Structuurvisie Ewijk

Hét ruimtelijke kenmerk van het huidige Ewijk bestaat uit linten die samen het groene hart vormen. Deze bezitten een hoge cultuurhistorische en vooral ook ruimtelijke waarde. Om deze intrinsieke waarde te behouden en te benutten kiest de structuurvisie er voor om in een ‘groen hart’ deze (landschappelijke en bebouwde) waarden te behouden en de ruimte te geven.

Rondom het lint bij het plangebied worden agrarische, landschappelijke gronden gereserveerd voor groen. De groene ruimte kan ingericht worden als kleinschalig weiland of groentetuin, boomgaard of kan ruimte bieden aan spelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0011.jpg"

Figuur 4.1: uitsnede Structuurvisie Ewijk

Het voornemen past binnen de eisen van de structuurvisie Ewijk.

4.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders, zoals hiervoor beschreven.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen zijn een aantal gebiedsonderzoeken uitgevoerd. Deze paragraaf beschrijft de voor het bestemmingsplan relevante sectorale gebiedsaspecten.

De rapportages die ten grondslag liggen aan de onderstaande beschrijvingen zijn als losse bijlagen bij het bestemmingsplan in te zien.

5.1 Bodem

5.1.1 Beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

5.1.2 Onderzoek

In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld (zie bijlage 1).

Grond

In het algemeen bestaat de bovengrond van het bouwblok uit humeuse klein. Analytisch bevat de humeuse kleibovengrond geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters. De onderliggende kleilaag bevat een licht verhoogd gehalte aan nikkel.

Grondwater

Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel. De licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel zijn vermoedelijk van nature licht verhoogd.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt aanvaard, vanwege de aangetroffen verhogingen in de grond en in het grondwater.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. De resultaten vormen gaan milieuhygiënische belemmering voor de toekomstige ontwikkeling van het bedrijfspand.

5.1.3 Vervolg

Bijgebouw

Het bestaande bijgebouw wordt vervangen door een groter bijgebouw. De resultaten van het bodemonderzoek ter plaatse van het nieuwe bedrijfsgebouwlaten zien dat er geen aanleiding is tot het uivoeren van vervolgonderzoek. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de toekomstige ontwikkeling van het bedrijfspand.

Het is aannemelijk dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het nieuwe bijgebouw ook voldoet. Daarbij komt dat het bijgebouw geen verblijfsfunctie kent. Nader bodemonderzoek is niet nodig.

Bedrijfspand

Voor het autogaragebedrijf is een omgevingsvergunning milieu of een melding in het kader van het Activiteitenbesluit nodig. In dat kader zal een nulsituatie bodemonderzoek in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) vereist zijn. Dit is reeds eerder uitgevoerd in 2004. Nu de inrichting verandert, is een nieuw onderzoek noodzakelijk. Dit hoeft nog niet in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerd te worden. Dit kan ook in een later stadium.

5.1.4 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan. In een later stadium zal een nulsituatie bodemonderzoek vereist zijn.

5.2 Akoestiek

5.2.1 Beleid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Op grond van artikel 76 Wgh worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone langs een weg in stedelijk gebied, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarde van 48 dB in acht genomen.

5.2.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen aan de Koningstraat te Ewijk. Voor deze weg geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. De Koningstraat is daarmee geen gezoneerde weg in de zin van de Wet geluidhinder. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect geluid echter wel belicht te worden.

Voor het deel van de Koningstraat waaraan het plangebied is gelegen zijn geen verkeersgegevens bekend. Voor de omliggende delen, ten oosten en ten westen van het plangebied en de Steeg zijn wel verkeersgegevens bekend. De intensiteiten op deze wegen zijn relatief laag, voor het plangebied wordt dan ook geen hoge geluidbelasting verwacht. Voor de Steeg en de Koningstraat tussen het viaduct bij de A50 en de Vordingstraat bedraagt de etmaalintensiteit 553 respectievelijk 698 voertuigen. De Koningstraat tussen Alst en de Schoenaker is met een etmaalintensiteit van 2.321 motorvoertuigen per etmaal drukker. Dit is te verklaren vanwege het gegeven dat het hier een doorgaande weg tussen Ewijk en Beuningen betreft. Op basis van bovenstaande verkeersgegevens is voor de Koningstraat ter hoogte van het plangebied de geluidbelasting middels een geluidcontour in beeld gebracht. Voor de etmaalintensiteit op dit wegvak is uitgegaan van 1.000 motorvoertuigen. Dit is een worst case uitgangspunt, daar de etmaalintensiteit op het deel van de Koningstraat ter hoogte van het plangebied naar verwachting te vergelijken is met de etmaalintensiteit op de Steeg en het meer westelijk gelegen deel van de Koningstraat. Uit de afbeelding blijkt dat de woning aan de Koningstraat 11 buiten de 48 dB contour ligt. Voor wat betreft geluid vanwege wegverkeer worden geen hoge geluidbelastingen verwacht en kan worden gesproken over een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0012.jpg"

Figuur 5.1: Conturenkaart akoestiek

5.2.3 Conclusie

Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beleid

De Wet luchtkwaliteit is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. De wet regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die 'in betekenende mate' van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst. Er zijn ook gevallen vastgelegd die niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) voorziet hierin.

5.3.2 Onderzoek

Er bestaan twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is dan in ieder geval NIBM. De Regeling NIBM geeft vooralsnog invulling aan de volgende categorieën:
    • a. woningbouw- en kantoorlocaties, alsmede een combinatie daarvan;
    • b. inrichtingen, hieronder vallen landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen;
  • 2. op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3%-criterium.

Het onderhavige plan valt deels onder een van de reeds ingevulde categorieën van de Regeling NIBM. Namelijk de legalisering van woningen, waardoor er juridisch-planologisch gezien een woning wordt toegevoegd. Echter ligt de grens voor het aantal woningen alvorens deze bijdragen aan een verslechtering aan de luchtkwaliteit op 1.500 woningen.

De nieuwbouw van het autobedrijf levert geen extra verkeersbewegingen met zich mee.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan, aangezien de woning ruim binnen de NIBM-grens blijft en de nieuwbouw eveneens de luchtkwaliteit niet verslechtert.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Beleid

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven (zoals in dit geval Inter-Che-M) is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Wet milieubeheer, voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” en voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

5.4.2 Onderzoek

Aanwezigheid inrichtingen of routes

In de nabijheid van het plangebied zijn enkele risicobronnen gelegen (zie figuur 5.2). Over de A50 en A73 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze liggen op circa 1 km of verder van het plangebied af. Ten zuidoosten van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding gelegen. Deze ligt op meer dan 500 m van het plangebied. De invloedsgebieden van de transportroutes gevaarlijke stoffen en de hogedruk aardgastransportleiding reiken niet tot het plangebied, deze risicobronnen vormen daarom geen belemmering.

Het plangebied ligt wel in het invloedsgebied van Inter-Che-M, een Bevi-inrichting. Om deze reden wordt deze risicobron nader beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0013.jpg"

Figuur 5.2: Kaart externe veiligheidsbronnen (Bron: www.risicokaart.nl)

Plaatsgebonden risico

De 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van Inter-Che-M blijkt uit de opgestelde kwantitatieve risicoanalyse (d.d. 13 november 2006, nr. 166205, Oranjewoud/Save) net buiten de inrichtingsgrens te liggen. Deze 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour reikt dus niet tot het plangebied van dit plan. Plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor deze ruimtelijke ontwikkeling.

Groepsrisico

Uit de genoemde kwantitatieve risicoanalyse blijkt dat het groepsrisico van Inter-Che-M zich ruim onder de oriëntatiewaarde bevindt. De minieme toename (in aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied) van dit plan in combinatie met de grote afstand tussen de risicobron en het plangebied (meer dan 800 meter) maakt dat de hoogte van het groepsrisico een verwaarloosbare (in de risicoberekeningen niet te herleiden) toename zal kennen.

Verantwoording van het groepsrisico

Het invloedsgebied van de Bevi-inrichting Inter-Che-M (Platinawerf 22-26 te Beuningen) van 1600 meter is gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Conform het Bevi dient het groepsrisico van Inter-Che-M om die reden verantwoord te worden.

Ten behoeve van de verantwoording zijn de effecten van een toxisch scenario (invloedsgebied circa 4.000 meter) beschouwd. Een toxisch scenario ontstaat wanneer toxische stoffen vrijkomen uit een opslag gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied van andere scenario's is buiten het plangebied gelegen.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen verloopt waarschuwing via het WAS (Waarschuwing en Alarmering Systeem) en NL-Alert. Personen worden dan gewaarschuwd binnen te blijven en ramen en deuren te sluiten. Het plangebied ligt binnen het bereik van een WAS-paal.

De situatie wordt als voldoende zelfredzaam beoordeeld.

Advies

Indien de bedrijfshal op de projectlocatie voorzien wordt van mechanische ventilatie is het raadzaam om met de ontwikkelaar de (technische en organisatorische) mogelijkheden te bespreken om deze centraal afschakelbaar te maken. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.

5.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Het groepsrisico van Inter-Che-M is in de vorige paragraaf verantwoord.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Beleid

Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen milieubelastende activiteiten en een milieugevoelig object (een woningen) noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit.

5.5.2 Onderzoek

Bedrijven en milieuzonering

Voor de autospuiterij (SBI 45204) geldt een richtafstand voor geur van 50 meter. Voor geluid, stof en gevaar betreft deze afstand 30 meter.

De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstanden kunnen zonder dat dit ten kostte gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandstap verlaagd worden, indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Dat is hier het geval: het gebied aan de Koningstraat 11 te Ewijk wordt getypeerd als gemengd gebied. Voor de autospuiterij geldt dan een aan te houden richtafstand voor geur van 30 meter. Voor geluid, stof en gevaar betreft de richtafstand 10 meter.

Activiteitenregeling

Naast de bovenvermelde richtafstanden ten behoeve van ruimtelijke inpassing gelden er vanuit de milieuwetgeving ook afstanden met betrekking tot onder andere geluid en veiligheid. Dit zijn voorschriften en dus eisen waaraan door het bedrijf voldaan moet worden.

Artikel 4.64 Activiteitenregeling

Ten behoeve van het voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder, worden de overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a, c en d afgezogen dampen en gassen, indien deze op de buitenlucht worden geëmitteerd:

  • a. ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd; of
  • b. geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
5.5.3 Conclusie

De afstand van de burgerwoning tot de grens van de milieubelastende functie (grens inrichting) bedraagt circa 10 meter. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde richtafstand van 10 meter voor geluid, stof en gevaar. Daarnaast worden er vanuit de geldende milieuwet- en regelgeving (het Activiteitenbesluit met de bijbehorende regeling) geluidsvoorschriften gesteld waaraan het bedrijf moet voldoen. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Voor wat betreft de richtafstand voor geur (30 meter) wordt in de voorgenomen situatie voldaan. Het emissiepunt van de spuitcabine is gelegen op circa 45 meter tot aan de eerste burgerwoning.

Vanuit milieu oogpunt zijn er geen belemmeringen om de huidige bedrijfswoning op te splitsen in twee burgerwoningen en een nieuwe bedrijfshal te realiseren.

Er dient wel conform artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit een nieuwe melding ingevolge dit besluit ingediend te worden.

5.6 MER-beoordeling

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen de milieueffecten te worden bezien. Dit gebeurt aan de hand van een m.e.r.-beoordeling. De wetgeving biedt voor ontwikkelingen die onder bepaalde grenzen vallen, de mogelijkheid om een eenvoudigere, zogenaamde vormvrije me.r.-beoordeling uit te voeren.

Categorie D 11.2

Voorgenomen nieuwbouw en legalisatie is onderdeel van categorie D.11.2 van het Besluit m.e.r. "Woningen en bedrijven: de bouw van woningen en de uitvoering, wijziging of uitbreiding van een stadsproject, bedrijventerrein, glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied".

In dit bestemmingsplan wordt buiten de noodzakelijke ruimte geen extra ontwikkelingsruimte geboden, in feite is daarmee alleen de legalisatie van de woning- c.q. kadastrale splitsing een effect. Echter voldoet deze niet aan de eisen zoals gesteld in categorie D.11.2 (toevoegen van 2.000 woningen). Effecten van deze woning vormen geen probleem aangezien deze niet in een gevoelig gebied is gelegen.

5.7 Watertoets

De ontwikkeling is op 31 januari 2013 via de digitale watertoets aangemeld bij het waterschap. Uit de 'toets' volgt dat onderstaande aspecten een rol spelen bij de ontwikkeling.

Grondwater

Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. In de huidige situatie heeft het plangebeid voldoende ontwateringsdiepte voor de bebouwde functie. Door de herinrichting en uitbreiding van de bebouwing vindt geen wijziging in de grondwatersituatie plaats. Voor de toekomstige situatie wordt daarom geen grondwateroverlast verwacht.

Waterberging

Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m in het stedelijk gebied of kleiner dan 1500 m in het landelijk gebied. Het plan heeft een gering effect op de waterhuishouding en wordt hydrologisch als niet relevant gezien. Er is geen compenserende waterberging nodig.

De wijze waarop de afvoer van het hemelwater van verhard oppervlak plaatsvindt zal door de voorgenomen ontwikkeling niet veranderen.

Watergangen

Binnen het plangebied ligt geen watergang of beschermingszone van een watergang. Voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn geen waterbelangen in het geding. Voor de uitvoering behoeft daarom geen watervergunning aangevraagd te worden.

Waterkwaliteit (algemeen)

Door de uitbreiding van de bebouwing vindt geen verandering in het risico's op vervuiling plaats. Bij de bouw wordt rekening gehouden met het Besluit bodemkwaliteit (voormalige bouwstoffenbesluit). Risico op verontreiniging van het grondwater door uitlogende materialen is daarom niet aanwezig.

Bij de afvoer va het hemelwater naar de riolering zal dit tot aan de erfgrens met een gescheiden rioolstelsel worden gedaan.

Riolering en zuiveringswerken

In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap. Door de ontwikkeling vindt geen significante verandering in de vuilwaterafvoer plaats. Het vuilwater uit het plangebeid wordt afgevoerd naar het bestaande rioolstelsel in het plangebied.

Veiligheid

In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor de waterhuishouding in het plangebied.

5.8 Ecologie

5.8.1 Beleid

Meer en meer wordt onderkend dat goed werkende ecosystemen voor mensen verschillende onmisbare functies hebben. Ter bescherming van deze eigenschappen van de natuurlijke omgeving en vanuit de gedachte dat alle levende wezens een intrinsieke waarde hebben, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Natuurbeleidsplan 1990 (Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur).

5.8.2 Onderzoek

In het kader van deze ontwikkeling is een Natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 2). De resultaten zijn hieronder kort weergegeven.

Soortenbescherming

Broedvogels en Tabel 2 en 3-soorten

In het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten aangetroffen of te verwachten die de voorgenomen ruimtelijke (her)ontwikkeling wezenlijk kunnen beïnvloeden. In het kader van Flora- en faunawet zijn er vanuit flora en fauna geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Voor de voorgenomen werkzaamheden dient rekening gehouden te worden dat er tijdens het broedseizoen (globaal half maart tot half augustus) broedvogels aanwezig kunnen zijn in het plangebied. Daarom wordt geadviseerd om de eventuele kap van bomen en verwijdering van het struikgewas en ander tuingroen buiten het broedseizoen uit te voeren. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen en zijn er geen belemmeringen vanuit de Flora- en Faunawet aan de orde.

Vervolgstappen

Op basis van de hierboven beschreven toetsing zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Gebiedenbescherming

Voor wat betreft de EHS is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Er bevindt zich geen EHS binnen het plangebied. Wel komt EHS voor in de omgeving van het plangebied, echter buiten de invloedsfeer van de nieuwbouw. Er is van aantasting van de EHS dan ook geen sprake.

Uit de bureaustudie blijkt dat er binnen 3 kilometer van het plangebied een Natura 2000-gebieden gelegen is. Vanwege de grote afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling zijn effecten op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan (EHS) of een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.

Aanbevelingen

Hieronder worden enkele aanbevelingen gedaan waarbij het aan de initiatiefnemer is om deze al dan niet op te volgen. De aanbevelingen voor vleermuizen zijn geheel op vrijwillige basis en hebben geen gevolgen, indien ze niet worden opgevolgd.

Vleermuizen maken waarschijnlijk gebruik van de omgeving in en nabij het plangebied. Om te voorkomen dat vleermuizen tijdens de werkzaamheden worden verstoord, wordt aangeraden om het aanbrengen van verlichting zoveel mogelijk te beperken (ook tijdens de bouw). Nagenoeg alle vleermuissoorten zijn namelijk gevoelig voor lichtverstoring.

Indien gewenst zou tevens in het toekomstige ontwerp rekening gehouden kunnen worden met vleermuizen door verlichting te gebruiken die minder verstorend is voor vleermuizen. Lage armaturen met wit/oranje licht die naar beneden uitstralen vormen geen belemmering voor vleermuizen en zouden gebruikt kunnen worden. Daarnaast willen wij erop attenderen dat er speciaal voor renovatie of nieuwbouw onderhoudsvrije vleermuizenkokers in de handel zijn die ingemetseld kunnen worden en zogenaamde vleermuiskwartieren die eenvoudig te bevestigen zijn aan muren. Deze positieve maatregelen zijn veelal eenvoudig en met geringe meerkosten in nieuwbouw in te passen.

Tot slot

De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en verkennend terreinbezoek.

Een dergelijk onderzoek kan niet geheel uitsluiten, dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, (zwaarder) beschermde soorten worden aangetroffen. Gezien het gebruik en de kennis van aanwezige natuurwaarden in het plangebied worden de risico's op verstoring van beschermde soorten als minimaal ingeschat. Eventueel aangetroffen soorten dienen verplaatst te worden naar geschikt leefgebied in de omgeving.

5.8.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Cultuurhistorie & archeologie

5.9.1 Beleid

IKAW

De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is een door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde kaart waarop aan de hand van eerder gedane archeologische waarnemingen en de bodemkundige gegevens is aangegeven wat de kans is in een bepaald gebied archeologie aan te treffen: laag, middelhoog of hoog. Zoals de naam al aangeeft gaat het hier (vanwege schaal en extrapolatie) slechts om een ruwe indicatie. Conform de criteria van de IKAW geldt voor het plangebied een hoge trefkans.

Provinciale verwachtingskaart

De kaart historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie van de provincie Gelderland werkt niet met verwachtingsgebieden. Wel is hierop te zien dat het plangebied direct naast een oude woongrond uit de ijzertijd/Romeinse tijd ligt en dat het plangebied zelf deel uitmaakt van een ruwe diamant. Ruwe diamanten zijn potentieel van provinciaal belang.

Gemeentelijke verwachtingskaart

Op de gemeentelijke beleidskaart is te zien dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt en dat ter plaatse mogelijk sprake is van een historische huislocatie (zie figuur 5.3). Het plangebied wordt aan de zuidzijde omsloten door oude woongronden. De verwachtingskaart van de gemeente Beuningen is uitgewerkt tot een beleidskaart (zie figuur 5.4). Hierop is te zien dat voor het plangebied een vrijstellingsgrens geldt van 100 m² in combinatie met een verstoringsdiepte van 0,3 m -mv. Op basis hiervan geldt voor het huidige plangebied een onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0014.jpg"

Figuur 5.3. Uitsnede uit de gemeentelijke verwachtingskaart met daarop de ligging van het plangebied in geel. (Bron: gemeente Beuningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.Koningstr11-dfva_0015.jpg"

Figuur 5.4. Uitsnede uit de gemeentelijke beleidskaart met daarop het plangebied in blauw. De vrijstellingsgrens bedraagt 100 m². (Bron: gemeente Beuningen).

5.9.2 Onderzoek

Er is archeologisch onderzoek uitgevoerd dat als bijlage 3 is opgenomen. De resultaten zijn hieronder kort weergegeven.

De onderzochte locatie (de percelen E1636 en E1637) heeft een oppervlakte van ongeveer 4950 m2. De zone waarbinnen de geplande grondwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd heeft een oppervlakte van ongeveer 1750 m2. In het kader van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient conform het gemeentelijk beleid een archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd te worden. Immers, de voorgenomen herontwikkeling brengt bodemverstorende werkzaamheden met zich mee die eventueel aanwezige archeologische resten kunnen verstoren dan wel vernietigen.

Een archeologisch vooronderzoek is hiervoor uitgevoerd. Het vooronderzoek bestaat in dit geval uit een bureauonderzoek gevolgd door een inventariserend veldonderzoek door middel van karterende boringen. Een bureauonderzoek dient om een gespecificeerd verwachtingsmodel op te stellen, wat vervolgens in het veld wordt getoetst door een verkennend booronderzoek.

Op basis van het bureauonderzoek werd rekening gehouden met de aanwezigheid van een intacte meandergordel binnen het plangebied. Tevens luidde de verwachting dat, indien deze stroomgordel nog (grotendeels) intact aanwezig zou zijn, hierop archeologische resten uit de periode neolithicum - nieuwe tijd maar vooral uit de ijzertijd/Romeinse tijd aanwezig zouden kunnen zijn.

Het veldonderzoek heeft de aanwezigheid van een stroomgordel bevestigd; het bovenste gedeelte van het bodemprofiel bestaat uit oeverafzettingen, waaronder beddingafzettingen aanwezig zijn. Mogelijk gaat het hier om afzettingen behorende tot de meandergordel van Winssen, die actief was tussen 5391 en 3891 v. Chr. Deze meander heeft zich in het verleden naar het noorden verplaatst; immers, direct ten noorden van het plangebied is een bekende restgeul aanwezig. Naar mate deze geul zich naar het noorden verplaatste verzandde de oude geul, en werden vanuit de nieuwe geul ten noorden van het plangebied opnieuw oeverafzettingen afgezet op de oude bedding. Archeologisch gezien zijn intacte oeverafzettingen alsmede verzande geulen interessant, omdat deze hogere delen in het landschap bij uitstek geschikt waren voor menselijke bewoning. Er zijn echter, in tegenstelling tot de verwachting, geen aanwijzingen gevonden om te veronderstellen dat in de top van de beddingafzettingen bodemvorming heeft plaatsgevonden of dat hier bewoningsresten op te verwachten zijn. De afwezigheid van archeologische lagen en/of vegetatiehorizonten is een belangrijke aanwijzing voor het ontbreken van een vindplaats binnen het plangebied. Voor wat betreft de bovenliggende oeverafzettingen geldt dat deze weliswaar ook archeologisch interessant zijn, maar dat het grootste gedeelte hiervan ook is verstoord. Bovendien zijn ook hierin geen archeologisch relevante indicatoren aangetroffen. Op basis van al deze factoren wordt de kans op de aanwezigheid van intacte archeologische waarden binnen het nu onderzochte deel van het plangebied dan ook laag ingeschat.

Het niet onderzochte deel dient de hoge trefkans te behouden. Hiervoor dient een dubbelbestemming opgenomen te worden. Het onderzoeksrapport is ter beoordeling aan de regio-archeoloog voorgelegd. Op advies van de regio-archeoloog (d.d. 2 april 2013) vervalt bij het niet-onderzochte deel de vrijstellingsgrens van 100 m2 en wordt de verstoringsdiepte verhoogd naar 0,2 m -mv. Dit is verwerkt in de planregels bij artikel 6 Waarde - Archeologie.

5.9.3 Conclusie / selectieadvies

Op basis van het veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de kans op de aanwezigheid van (intacte) archeologische resten binnen het onderzochte deel van het plangebied (de nieuwbouwlocatie) laag kan worden ingeschat. Dientengevolge wordt aanbevolen om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling. Het gedeelte van het plangebied dat thans niet is onderzocht (buiten de nieuwbouwlocatie), dient de hoge trefkans te behouden. Bij vergunningplichtige activiteiten dient daar dan alsnog nader onderzoek plaats te vinden bij (vanaf 0,2 m -mv).

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033- 4227682). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook. Het bureauonderzoek en veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.

5.10 Leidingen

In het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabel en leidingen gelegen. Op een afstand van circa 500 meter is wel een gasleiding gelegen (zie ook paragraaf 5.4).

5.11 Verkeer en parkeren

Het plan voorziet niet in het toevoegen van extra functies of een significante uitbreiding van de bestaande functie. Er is geen invloed op de verkeers- en parkeersituatie ter plekke. Er is dus geen sprake van een toename in verkeersintensiteiten en parkeren wordt op eigen terrein opgelost. In totaal worden 40 parkeerplaatsen aangelegd.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht te worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan binnen de wettelijke planperiode van 10 jaar.

Het bestemmingsplan is ontwikkelend van karakter, waardoor het noodzakelijk is inzicht te verschaffen in de financiële uitvoerbaarheid. Tussen de initiatiefnemer en gemeente is een anteurieure overeenkomst afgesloten. Hiermee bestaat voor dit bestemmingsplan geen verplichting om een exploitatieplan vast te stellen, aangezien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is en het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

6.2 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan toegestuurd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft gereageerd bij brief van 13 sept. 2013. Naar aanleiding van de opmerkingen van de provincie is het bestemmingsplan aangepast.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Koningstraat 11 Ewijk’ heeft van 9 oktober 2014 tot en met 19 november 2014 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent het plan naar voren brengen bij de gemeenteraad van Beuningen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

6.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft weinig waarde, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen toezicht en, indien nodig, handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Voor een goed handhavingsbeleid zijn 4 factoren van wezenlijk belang:

a. Voldoende kenbaarheid van het plan.

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

b. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan.

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

c. Realistische en inzichtelijke regeling.

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De voorschriften moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

d. Actief handhavingsbeleid. 

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De gemeente voert een actief handhavingsbeleid. De toezichthouders van het team Vergunningen en Handhaving (afdeling VROM) voeren het toezicht uit op de naleving van de Wabo, de Woningwet en de Wro. Daartoe is de gemeente verdeeld in 21 rayons die periodiek worden bezocht, met als hoofddoel de controle van de naleving van de bestemmingsplanregels, de verleende vergunningen en het opsporen van illegale bouw. Ook wordt door de gemeentelijke afdeling Openbare werken mogelijk illegale bouw en gebruik in kaart gebracht en gemeld aan het team Vergunningen en Handhaving. Tevens is een nota integraal handhavingsbeleid opgesteld. De gemeenteraad heeft op 13 juli 2010 de nota vastgesteld. In de nota staat beschreven op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de toezicht- en handhavingstaken.