direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van Heemstraweg 7 Ewijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Beuningen is het verzoek binnengekomen voor de vervanging van de bestaande woning, alsmede de realisatie van 2 extra woningen op de locatie Van Heemstraweg 7. Aangezien het initiatief zorgt voor een logische stedenbouwkundige overgang van het woongebied Keizershoeve I naar de Van Heemstraweg (en het hier ten noorden van gelegen buitengebied) en het initiatief passend is binnen het ruimtelijke beleid, wil de gemeente hier medewerking aan verlenen. Om het initiatief planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel Van Heemstraweg 7 in Ewijk, alsmede een smalle strook ten zuiden hiervan. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

1.3 Geldende plannen

Voor het plangebied geldt voor het perceel Van Heemstraweg 7 de beheersverordening 'Randzone Ewijk' zoals op 3 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. Ter plaatse van het perceel gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch', alsmede de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2'. De zuidzijde van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Keizershoeve I' en heeft de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0002.jpg"

Uitsnede illustratie beheersverordening 'Randzone Ewijk' en bestemmingsplan 'Keizershoeve I'

De gronden binnen het bestemmingsplan 'Keizershoeve I' worden in dit bestemmingsplan meegenomen om de inritten naar de woningen mogelijk te maken. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Keizershoeve I' ontwikkelingsgericht en is de Porta inmiddels aangelegd. Dit betekent dat de bestemmingsgrens nu op de werkelijk aanwezige begrenzing van deze weg gelegd kan worden.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Verantwoording 
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.


Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

De locatie is gelegen tussen de Van Heemstraweg, Blatenplak, Porta (Keizershoeve) en het perceel Van Heemstraweg 5. De Van Heemstraweg vormt de belangrijkste ontsluitingsweg en verbind de diverse dorpen op de oeverwal aan de zuidzijde van de Waal met elkaar. De Blatenplak vormt de oostelijke ontsluitingsroute vanuit het dorp naar de Van Heemstraweg. De Porta vormt de ontsluiting van de nieuwe woonwijk Keizershoeve I met de Blatenplak. De Van Heemstraweg vormt ter hoogte van het plangebied de grens van het dorp met het noordelijk gelegen buitengebied. Ruimtelijk wordt dit nog eens benadrukt door de dubbele bomenrij. Met de realisatie van Keizershoeve ten zuiden van het plangebied is de locatie in de dorpskern komen te liggen (binnenstedelijk gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0003.jpg"

Beeld plangebied vanaf de Van Heemstraweg

De bestaande woning is op de hoek Van Heemstraweg - Blatenplak - Porta gesitueerd. Het perceel wordt ontsloten via de Blatenplak. De direct omliggende gronden zijn als tuin ingericht. Op het perceel staat tevens een grote schuur, in gebruik als duiventil. Het overige deel van de locatie, gelegen tussen de tuin en het perceel Van Heemstraweg 5 is in gebruik als paardenweide en heeft een open karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0004.jpg"

Beeld plangebied vanaf de Blatenplak

2.2 Toekomstige situatie

Voor het plangebied is een verkavelingsschets opgesteld. Deze gaat uit van een organische ontwikkeling, passend binnen het karakter van de Van Heemstraweg. In situering, omvang en vormgeving worden de woningen individueel vormgegeven. In het plangebied worden maximaal 3 vrijstaande woningen gerealiseerd. De woningen komen daarmee op ruime percelen te staan, waardoor zachte rand van het dorp en een soepele overgang naar het buitengebied ontstaat. Vanwege deze gekozen ruimtelijke setting is ook in de bestemmingsregeling voorzien in een enigszins flexibele opzet. Binnen het bouwvlak is het nog mogelijk om de exacte situering van de woningen nader te bepalen, om zo optimaal aan te kunnen sluiten bij eventuele wensen van de toekomstige bewoners. Per woning is nader bepaald dat de footprint van de hoofdmassa (dus exclusief bijbehorende bouwwerken) niet meer mag bedragen dan 120 m2, waardoor het beeld van ruime, groene percelen behouden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0005.jpg"

Verkavelingssugestie (situering inritten zijn onderdeel van inritvergunning)

Om de zachte overgang naar het buitengebied te bewerkstelligen, mogen aan de noordzijde van de percelen (binnen de bestemming 'Groen - Landelijk groen') geen gebouwen worden opgericht. Aanvullend worden de noordelijke perceelsgrenzen ingericht met bomen en onderbeplanting. Dit wordt met een voorwaardelijke verplichting verankerd in dit bestemmingsplan. Langs de overige perceelsgrenzen zal een haagbeplanting worden aangebracht.

Vanwege de verkeersfunctie van de Van Heemstraweg mogen de woningen hier niet op ontsloten worden. Er is dan ook voor gekozen om de westelijke woning, gelijk aan de bestaande situatie, te ontsluiten vanaf de Blatenplak. De overige 2 woningen worden via de Porta ontsloten.

De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6 respectievelijk 11 meter. De woningen worden individueel vormgegeven, waarbij overwegend gebruik zal worden gemaakt van een traditionele vormentaal. Aansluitend op dit beeld worden de garages voorzien van een kap. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt hiervan 3 respectievelijk 6 meter.

Op de percelen is meer dan genoeg ruimte voor het stallen van minimaal 2 auto's, zodat ruimschoots aan de parkeernorm kan worden voldaan.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaard bestemmingsplansystematiek voor de kernen binnen de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

3.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

3.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.

3.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene procedureregels 
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een afwijkingsbevoegdheid en/of een wijzigingsbevoegdheid en het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden.

3.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

3.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 4 bestemmingen en 2 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Groen

Deze bestemming betreft het zuidelijk deel van het plangebied, de groenstrook langs de Porta. De regeling sluit aan bij de standaardsystematiek van de gemeente. Daarbij is een aanduiding 'waterberging opgenomen' gelijk aan het geldende bestemmingsplan 'Keizershoeve I'.

Groen - Landelijk groen

De bestemming 'Groen - Landelijk groen' wordt in de gemeente Beuningen veelal toegepast op gronden die een landschappelijk karakter hebben (weilanden, andere voormalige agrarische gronden en tuinen), in particulier eigendom zijn, maar niet (meer) beroepsmatig worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Het gebruik van deze gronden dient dan ook hobbymatig te zijn. De gronden met deze bestemming zijn veelal gelegen op de overgang van de dorpskern naar het buitengebied. Het verschil met de bestemming 'Groen' is dat de gronden met die bestemming veelal een openbaar karakter hebben (park, plantsoen, speelplek, bermen). De bestemming 'Groen - Landelijk groen' wordt gegeven aan de noordrand van het plangebied. Deze bestemming borgt dat ook vergunningsvrij hier geen bijbehorende bouwwerken bij de woning gerealiseerd kunnen worden en de groene overgangszone in stand blijft. Aanvullend worden landschappelijke elementen aangebracht. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.

Verkeer

Deze bestemming is van toepassing op de Porta. De regeling is gelijk aan de standaardsystematiek van de gemeente.

Wonen

De gronden binnen “Wonen” zijn bestemd voor de woningen binnen het plangebied. De regeling is gebaseerd op de standaardsystematiek voor kernplannen in de gemeente Beuningen. Door middel van diverse aanduidingen is een koppeling gelegd met bestemmingsregels.

Bouwwijze

Op de verbeelding is aangeduid dat binnen het bouwvlak uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan.

Maximum aantal wooneenheden

Het maximum aantal wooneenheden opgenomen op de verbeelding.

Goot- en bouwhoogte

De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen is aangegeven in het bouwvlak door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.

Maximum bebouwd oppervlak

Aangezien nog geen definitieve bouwplannen beschikbaar zijn en in het ontwikkelingstraject flexibiliteit gewenst is, is ten opzichte van de kernplannen een groter bouwvlak opgenomen. Om te voorkomen dat deze volledig bebouwd kan worden, is een maximale oppervlaktemaat voor het hoofdgebouw opgenomen via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak'. Eventuele aangebouwde bijbehornde bouwwerken worden hierin niet meegerekend.

Situering gebouwen

Omdat het bestemmingsplan ontwikkelingsgericht is, is gekozen voor globale situeringsvereisten. Het bouwvlak omvat een groter deel van de bestemmingsvlakken dan noodzakelijk voor de realisatie van de woningen, waardoor bij de nadere planuitwerkingen nog flexibileit aanwezig is voor het bepalen van de exacte situering van de woningen. Zo kan optimaal op specifieke wensen of marktomstandigheden worden aangesloten.

Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn binnen het bouwvlak toegestaan. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gemaximeerd op 50 m2. Erkers e.d. zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. In de regels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om op percelen bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen met een oppervlakte van meer dan 500 m² een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m² toe te staan.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is als uitgangspunt gehanteerd dat deze op het gehele bouwperceel zijn toegestaan. De maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is gerelateerd aan de ligging. Binnen het bouwvlak mag deze niet meer bedragen dan 2,0 m, hierbuiten maximaal 1,0 m. In afwijking van het voorgaande geldt dat de bouwhoogte van pergola's maximaal 2,75 m mag bedragen.

Aan huis verbonden beroep/ bedrijf
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. In het verleden werd hiervoor het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven.

In dit plan is ervoor gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De 'niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit' is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De 'publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis' is mogelijk indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking/ geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers.

Om de beperkte omvang van het aan huis verbonden beroep/ bedrijf te waarborgen is deze gemaximeerd op 45 % van de vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 45 m². Tevens is in de regels opgenomen dat de bewoner het beroep of bedrijf aan huis zelf dient uit te oefenen.

Uitgangspunt is dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar geen publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. De aan huis verbonden functies zijn toegestaan in de woning en de bijbehorende bouwwerken.

De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeersaantrekkend zijn en zijn daarom enkel toegestaan indien hiervoor door burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning is verleend. De activiteiten dienen kleinschalig te zijn en in te passen in de woonomgeving. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid.

Leiding - Riool (dubbelbestemming)

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een rioolpersleiding van het waterschap, die is bestemd als 'Leiding - Riool'.

Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
In het plangebied is 1 dubbelbestemming opgenomen, te weten 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Uit actuele juriprudentie blijkt dat de realisatie van 2 extra woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is niet noodzakelijk.

4.1.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 4.1.2. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

4.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In tegenstelling tot de hiervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.

Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Bovendien kan voor deze locatie worden gesteld dat het, door de ligging tussen de bebouwing langs de Van Heemstraweg en het woongebied Keizershoeve, onderdeel uitmaakt van het dorpsweefsel van de kern Ewijk. Zoals onder andere in 4.2.3 is beschreven is deze ontwikkeling passend in de regionale afspraken.

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

4.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken. Met de inwerkingtreding van de RVG is het beleid uit het regionaal plan hierin overgenomen. Het RVG is het beleidskader waaraan de provincie bestemmingsplannen toetst.

De oorspronkelijke taakstelling voor gemeente Beuningen (vastgelegd in het Regionaal Plan) betrof de bouw van circa 2000 woningen tot 2020. In het licht van de afnemende bevolkingsgroei en de veranderende economie is deze taakstelling opnieuw vastgesteld. In deze nieuwe taakstelling wordt ingezet op woningbouw uitsluitend voor de eigen bevolking. Door de bouw van circa 800 woningen tot 2020 kan de huishoudenstoename in de gemeente worden opvangen. Deze herijking is in regionaal verband afgestemd en ook vertaald in de regionale Verstedelijkingsvisie ‘Van Koers naar Keuze’. De toevoeging van 2 nieuwe woningen is passend in deze afspraken.

Het plangebied is tevens gelegen in de 'Zoekzone landschapsversterking', zoals deze langs de Van Heemstraweg is opgenomen. Het Regionaal Plan geeft hierover aan dat in een aantal gebieden het toevoegen van een beperkt aantal woningen mogelijkheden bieden voor een versterking van het landschap. Het landelijk wonen als kwaliteitsimpuls is een belangrijke financiële motor om op gerichte plekken te werken aan functiecombinaties van water, natuur en wonen. Dat kan in de vorm van een financiële bijdrage (groenfonds) of investeringen direct in de groene omgeving zelf (bijvoorbeeld beplanting kavels). Landelijk wonen is het meest kansrijk op goed bereikbare plekken in een aantrekkelijke landschappelijke omgeving. Dit initiatief is gelegen in het oeverwalgebied en langs de Van Heemstraweg. Aangezien de uitvoering van het bestemmingsplan gepaard gaat met de aanleg van erfbeplanting, zijn locatie en initiatief dus bij uitstek passend in dit beleid.

4.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de provinciale en regionale beleidskaders.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voortgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad 6 strategische hoofdlijnen bepaald:

  • 1. De 4 verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  • 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  • 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  • 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  • 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  • 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.3.2 Structuurvisie

De gemeentebrede Structuurvisie is op 8 mei 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het bevat integrale keuzen voor de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de komende jaren en wordt ingezet als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing voor bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en voorbereidingsbesluiten. Kernambitie van de structuurvisie is dat de gemeente groen en dynamisch wil zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt worden.

De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Een gevarieerd woningaanbod wordt geboden, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.

Voor de kern Ewijk bestaat een structuurplan voor de uitbreiding van de dorpskern en een structuurvisie voor het centrum. Beide plannen zijn door de gemeenteraad vastgesteld en blijven van kracht. De hoofdlijn van deze plannen is in de gemeentelijke structuurvisie geïntegreerd. De hoofdopgaven van Ewijk betreffen:

  • Centrumontwikkeling
  • Relatie met het landschap en historie
  • Ontwikkeling woningbouw

Het grootste deel van de nieuwbouwopgave komt terecht in de uitbreiding Ewijk, waar de gemeente al enige jaren geleden mee is gestart. Daarmee werd beoogd het voorzieningenniveau van Ewijk te ondersteunen en een onderscheidend nieuw woonmilieu te realiseren. Hierbij geldt dat een belangrijk deel van deze uitbreiding niet specifiek gericht is op de inwoners van Ewijk. De gemeente vindt het belangrijk dat bij het ontwikkelen van de uitbreidingen er aandacht is voor een goede aansluiting bij de kern Ewijk, ook in sociaal opzicht. De gemeentelijke structuurvisie neemt bij de woningbouw de hoofdkeuzes uit het bestaande structuurplan voor Ewijk over:

  • 7. Het landschap wordt gebruikt als onderlegger
  • 8. Linten vormen de dragers van Ewijk
  • 9. Het Groene Hart en historie vormen het hart van de kern
  • 10. Ewijk wordt door groen omarmd
  • 11. Woningbouw rondom de bestaande kern

Historische linten dragen zowel de bestaande kern als de nieuwe ontwikkelingen. Om de nieuwe wijken te dragen worden nieuwe linten ontwikkeld. Om het karakter en kwaliteit van de historische linten te behouden en te versterken worden deze linten zoveel mogelijk ontzien van (auto) verkeersdruk. Voor de linten die liggen in het hart van het dorp (in het groene hart) wordt gekozen voor een beheerstrategie. Hier wordt niet nieuw gebouwd. Alleen vervangende nieuwbouw is hier mogelijk. Voor de historische linten (zoals de Blatenplak) buiten het Groene Hart is enige verdichting mogelijk.

Ook de beleving van Ewijk vanaf de Van Heemstraweg wordt verbeterd. Als referentie geldt de situatie die op veel plaatsen aan de van Heemstraweg voorkomt; grotere voorname panden, voormalige boerderijen en bijgebouwen op een ruim perceel dat steeds uitziet over het landschap. Daarnaast bestaat de ambitie de oversteekbaarheid van de weg te verbeteren om het achterliggende landschap beter bereikbaar te maken. Dat kan in ieder geval op de aansluiting bij de rotonde en de te verbeteren aansluiting op de Blatenplak. Daarnaast moet onderzocht worden of daartussen nog enkele voetgangersoversteken gemaakt kunnen worden, in het verlengde van enkele routes in de dorpskom.

4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren. Het plangebied is conform het LOP binnenstedelijk gelegen, het LOP is hier niet van toepassing. Het initiatief sluit wel aan bij de landschappelijke uitgangspunten in het buitengebied.

Om de diversiteit en herkenbaarheid van de landschapstypen zo groot mogelijk te houden, wordt aansluiting gevraagd op het landschapstype wanneer er sprake is van verstedelijking. Het kleinschalige, organische karakter van de oeverwal dient te worden doorgevoerd in nieuwe uitbreidingen van de kernen. Als algemeen uitgangspunt geldt dat bestaande natuur- en landschapselementen worden gerespecteerd en geïntegreerd in het ontwerp. Overgangen van stedelijk naar landelijk gebied worden helder en zorgvuldig vormgegeven. Voor de inrichting van de randen wordt aangesloten bij en gebruik gemaakt van karakteristieke landschapselementen. Meer stedelijke groenelementen zijn mogelijk, gezien de begrenzing van nieuwe bebouwing. De verhoudingen tussen groen en bebouwing in de linten moet zodanig blijven dat er sprake is van een groen en ook open lint. Er wordt ingezet op het kleinschalig houden van het patchwork, door hagen, bosjes, wegbeplantingen en solitairen.

Zoals hiervoor aangegeven betreft het plangebied een binnenstedelijke locatie, hier is dus geen sprake van verstedelijking. Met het initiatief wordt een zachte overgang verkregen van het dorp (Keizershoeve) naar het buitengebied. De perceelsranden aan de zijde van de Van Heemstraweg worden ingeplant met bomen en onderbeplanting, wat een bijdrage levert aan de gewenste beeldkwaliteit.

4.3.4 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:

  • kwaliteit voor kwantiteit;
  • betaalbaarheid van de woningen;
  • duurzaamheid van de woningen;
  • sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;
  • aantrekkelijkheid van de fysieke woonomgeving;
  • wensen van de woonconsument centraal.

De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Waar mogelijk geeft de gemeente de voorkeur aan een inbreidingslocatie boven een uitbreidingslocatie, maar woonmilieu en doelgroep bepalen mede de keuze. Gemiddeld worden per jaar 80 woningen gerealiseerd, waarbij de nadruk op Beuningen en Ewijk wordt gelegd.

Op 14 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Beuningen uitgangspunten voor particuliere verzoeken vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de gemeente jaarlijks meewerkt aan 5 losse verzoeken steeds voor de bouw van één woning.

Het bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijke woonbeleid.

4.3.5 Conclusie

Het initiatief is passend binnen de verschillende gemeentelijke beleidsuitgangspunten .

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidsuitgangspunten van de diverse overheden.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).

5.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van de aanvraag van een bestemmingsplanwijziging op de locatie Van Heemstraweg 7 te Ewijk is in opdracht van Savannah BVBA in augustus 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, projectnummer 14043351, 5 augustus 2014). De opzet van het onderzoek is gebaseerd op de Nederlandse norm voor verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5725) en de Nederlandse norm voor asbestonderzoek (NEN 5707). De onderzoeksresultaten zijn als volgt:

  • Zintuiglijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen.
  • In de mengmonsters van de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met kobalt en kwik aangetroffen.
  • In het mengmonster van de ondergrond is een lichte verontreiniging met kobalt en nikkel geconstateerd.
  • In het grondwatermonster is barium licht verhoogd aangetoond.
  • Er is geen asbest aangetroffen.

Er zijn geen duidelijke bronnen voor de aangetroffen lichte verontreinigingen. De verhoging met barium in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong. De gemeten gehalten/concentraties in de bodem liggen onder de achtergrondwaarde of streefwaarde of overschrijden deze slechts in geringe mate en liggen beduidend beneden de interventiewaarden zodat het nemen van milieutechnische maatregelen in het kader van de Wet bodembescherming niet aan de orde is.

De resultaten van het onderzoek in relatie tot de toekomstige bestemming geven geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek en/of het nemen van milieutechnische maatregelen. De voorliggende onderzoeksgegevens vormen derhalve geen beletsel of beperking voor de beoogde bouwplannen op de betreffende locatie. Eventueel te ontgraven grond is niet vrij in gebruik. Het is niet toegestaan op basis van de voorliggende gegevens de grond buiten de locatie multifunctioneel vrij te verwerken. Hiervoor gelden de bepalingen uit het Besluit Bodemkwaliteit. Indien bij de grondwerkzaamheden duidelijk afwijkend (bodem)materiaal en/of verontreinigingen worden waargenomen, dan dienen die apart te worden gehouden en separaat te worden onderzocht, voorafgaande aan de toepassing.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.

5.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek verricht (Econsultancy, rapportnr. 14043355, 9 juni 2015). Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van de Van Heemstraweg de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op alle drie de woningen wordt overschreden. Op tenminste één gevel per woning is de geluidsbelasting minder dan 48 dB (de gevel is zogenaamd geluidsluw). Uit de cumulatieberekeningen van de Van Heemstraweg en de Blatenplak blijkt dat voor alle zuidelijke geveldelen de standaard gevelreductie van 20 dB afdoende is, voor de andere geveldelen bedraagt de gevelreductie tot 27 dB.

Daar er een overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting plaatsvindt, is er een maatregelenstudie verricht. Uit deze studie bleek dat er om verkeerskundige, stedenbouwkundige, landschappelijke en op financiële gronden geen bron- of overdrachtsmaatregelen getroffen kunnen worden. Blijft over het aanvragen van hogere waarden bij het bevoegd gezag. De hogere waarden dienen verleend te zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Indien de hogere waarden zijn verleend, zijn er geen belemmeringen meer voor het aspect wegverkeerslawaai.

Met dit plan wordt een goede en zachte afronding verkregen van Ewijk (Keizershoeve I) naar het buitengebied. In het kader van het project is het noodzakelijk een ontheffing hogere grenswaarden te verlenen. Het geluidsbeleid van de gemeente geeft in die gevallen aan dat dan minstens sprake moet zijn van een geluidsluwe tuin. Doordat de woningen ontsloten worden aan de Porta, zijn de achtertuinen echter gericht op de Van Heemstraweg. Om toch te kunnen voldoen aan de voorwaarden in het geluidbeleid, zou de realisatie van een geluidscherm noodzakelijk zijn. Aangezien dit niet strookt met de landschappelijke versterking van de randen van de percelen, is de gemeente van mening dat in deze specifieke situatie afwijking van het geluidsbeleid wenselijk is. Gelet op bovenstaande hebben Burgemeester en Wethouders van Beuningen in het kader van het bestemmingsplan een hogere grenswaarden vastgesteld.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en Milieuzonering

Met dit bestemmingsplan worden geen hindergevende activiteiten mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig, die vanuit dit aspect bezien hinder kunnen veroorzaken op de (nieuwe) woningen.

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken,
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid Nibm bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht (bijvoorbeeld een woongebied met maximaal 1.500 woningen). Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling Nibm bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde Nibm-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan worden in het plangebied 2 extra woningen gerealiseerd ten opzichte van de bestaande situatie. Deze ontwikkeling valt onder de regeling 'Nibm'. Onderzoek naar het aspect 'luchtkwaliteit' is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Geur

5.5.1 Regelgeving

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

5.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig, die vanuit dit aspect bezien hinder kunnen veroorzaken op de (nieuwe) woningen.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

5.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart ter plaatse van het plangebied. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0006.jpg"

Uitsnede provinciale risicokaart

De gemeentelijke signaleringskaart toont locaties, risicocontouren en veiligheidsafstanden van zowel stationaire als mobiele risico's van externe veiligheid voor de gemeente Beuningen. Op de kaart zijn tevens huidige woon-, industrie- en buitengebieden binnen de gemeente Beuningen te zien alsmede geprojecteerde en geplande woningbouwprojecten. Zo kan de gemeente Beuningen in één oogopslag zien of sprake is van ongewenste verwevingtendensen tussen externe veiligheidsrisico's en kwetsbare bestemmingen. Een uitsnede van de kaart is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0007.jpg"

Uitsnede gemeentelijke signaleringskaart

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De A50 is op circa 1.200 m van het plangebied gelegen. Over de Van Heemstraweg vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een rijks- of provinciale weg. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied is op circa 1.100 m van de Waal gelegen. Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, bijlage 3, Basisnet Water, zijn de Waal en het Maas-Waalkanaal zwarte vaarwegen (belangrijke vaarwegen). Voor een dergelijke vaarweg geldt dat de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt. Daarnaast zijn deze vaarwegen op zeer ruime afstand gelegen en vindt geen significante toename van het groepsrisico plaats.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Ten oosten van het plangebied ligt een aantal (hogedruk) aardgastransportleidingen. Het betreft een tweetal hoofdtransportleidingen. Voor de leidingen gelden de volgende kenmerken:

Naam     Druk     Diameter     10-6/jr PR contour   Invloedsgebied    
A-505    66 bar     48 inch     Nihil   540 m    
A-507   66 bar     48 inch     Nihil   540 m    

De kortste afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde hogedrukgasleiding betreft circa 505 m. De westelijke plangrens is op circa 590 m gelegen. De nieuwe woningen zijn (deels) daarmee binnen de invloedssfeer van de gasleidingen gelegen. De locatie is dus gelegen aan de rand van het invloedsgebied. Tussen het plangebied en de gasleidingen is bovendien een deel van de nieuwe woonwijk Keizershoeve I gelegen. De realisatie van 1 a 2 woningen in het invloedsgebied zal dan ook niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Waterplan Gelderland 2010 - 2015, Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3) en Gelders Milieuplan;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010 - 2015, Nota rioleringsbeleid (2005), Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied II (2002-2006), Stroomgebiedsvisie Rivierenland en Strategienota 2006-2009;
  • Gemeente: Waterplan Beuningen en Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten, om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.

Uitgangspunten gemeente Beuningen

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:

  • 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25 % van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010; 100 % afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  • 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  • 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
  • a. natuurlijk water
  • b. belevingswater
  • c. kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  • 4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  • 5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van de planvorming zijn de waterhuishoudkundige aspecten onderzocht (Econsultancy, rapportnr. 14043354, 11 augustus 2014). Het totaal aan verhard oppervlak neemt toe met circa 415 m2. In het kader van het watertoets-proces is de watertoets van Waterschap Rivierenland voor ruimtelijke plannen digitaal gemaakt. De digitale watertoets is doorlopen waarbij de beslisboom uit het pakket is gevolgd. De onderzoekslocatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Ewijk en is daardoor gelegen binnen stedelijk gebied. Daar de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 500 m² volgt uit de digitale watertoets dat het plan slechts een gering effect heeft op de waterhuishouding en wordt derhalve hydrologisch als niet relevant gezien. Vanuit het waterschap wordt geen compenserende waterberging geëist.

Het regenwater mag echter niet zonder meer afgevoerd worden. In overleg met de gemeente Beuningen dient bij de aanleg van nieuwe verharding uit te worden gegaan van hydrologisch neutraal bouwen. Het uitgangspunt daarbij is om in nieuwe situaties regenwater niet op het rioolstelsel aan te koppelen. Regenwater dient op basis van de volgende trits verwerkt te worden: hergebruiken, infiltreren, bergen en afvoeren. De gemeente heeft ten aanzien van waterbergingsopgave en/of bergingseis geen expliciet beleid. Uit overleg met de gemeente is gebleken dat wanneer binnen de plangrenzen circa 10 mm berging wordt gerealiseerd, er voor wat betreft de omgang met hemelwater aan de bergingseis van de gemeente wordt voldaan. Uitgaande van het verhardoppervlak en de bergingsplicht, bedraagt de waterbergingsopgave 8,5 m3 (10 mm gerekend over 845 m2 verhard oppervlak).

De toekomstige berging- c.q. retentievoorziening dient dusdanig aangelegd te worden dat binnen de plangrenzen in ieder geval 8,5 m3 (10 mm) geborgen kan worden. Op basis van het totale planoppervlak (4.500 m2) verwacht Econsultancy hierin geen problemen en is er voldoende ruimte beschikbaar om de waterbergingsopgave op meerdere manieren binnen de plangrenzen te verwerken.

Watertoets

In het kader van het vooroverleg heeft het Waterschap positief geadviseerd over het plan (201512483/326811, 12 augustus 2015).

5.7.3 Conclusie

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

5.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van het initiatief is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Econsultancy, rapportnr. 14043353, 13 augustus 2014). Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. In de quickscan worden de 2 mogelijke scenario's getoetst:

  • Scenario 1: De initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing te slopen en aanwezige vegetatie te verwijderen en drie nieuwe woningen met bijgebouwen te realiseren ter plaatse van de huidige woning en de paardenweiden.
  • Scenario 2: De initiatiefnemer is voornemens het woningperceel te handhaven en er worden op de resterende deel van de onderzoekslocatie ter plaats van de paardenweiden twee nieuwe woningen met bijgebouwen gerealiseerd.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstweg7Ewijk-vadf_0009.jpg"

Tabel overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

Met betrekking tot de sloop van de woning dient tijdig, middels aanvullend (protocollair) veldonderzoek, duidelijk te zijn of er sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus en/of vleermuizen. Indien van toepassing kunnen middels het aanvragen van een ontheffing en het tijdig treffen van de juiste maatregelen de voorgenomen plannen alsnog worden uitgevoerd. De mogelijk aanwezige nest- en verblijffuncties van de betreffende beschermde soorten vormen dan ook geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

Ten aanzien van overige broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden bij verwijdering van het groen en het kappen van bomen met het broedseizoen. Verder is te alle tijde de algemene zorgplicht van kracht. In het kader van deze algemene zorgplicht wordt geadviseerd om het eventueel plaatsen van een duiker in de sloot (voor inritten) te laten plaatsvinden in september/oktober om op deze wijze verstoring ten opzichte van algemene soorten amfibieën en vissen. Tevens wordt aanbevolen aanwezige individuen weg te vangen en/of weg te leiden.

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen – zie de quickscan – goed mogelijk is. Econsultancy voorziet met betrekking tot beschermde gebieden eveneens geen bezwaren in de uitvoering van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Archeologie & cultuurhistorie

5.9.1 Regelgeving

Archeologie

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

5.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. Volgens deze kaart heeft de locatie een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bodemingrepen in de bebouwde kom op terreinen met een hoge verwachtingswaarde dieper dan 30 cm en meer dan 100 m2 moeten worden voorafgegaan door een bureauonderzoek en een archeologisch karterend booronderzoek. Eventuele waarden worden bij voorkeur in situ bewaard.

De nieuwe woningen op de locatie worden archeologisch vriendelijk gerealiseerd. Het maaiveld ter plaatse van de woningen wordt eventueel (beperkt) opgehoogd, niet onderkelderd en de fundering is op palen. Een palenplan zal uiterlijk bij de aanvraag omgevingsvergunning worden voorgelegd aan de (regio)archeoloog. Voor een blijvende borging van het aspect 'archeologie' wordt in het bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' opgenomen.

Cultuurhistorie

Op de gemeentelijke Cultuurhistorische waardenkaart is de locatie aangeduid als 'oud cultuurland (Vroege Middeleeuwen)'. De Blatenplak is aangeduid als 'overloopgeul', 'weg of pad (situatie 1832)' en 'veedrift'. Ten noorden van de locatie heeft de Binnenweg de aanduiding 'weg of pad (situatie 1832)', 'voorwende', 'stoomtram' en 'wegbeplanting'.

Uit bovenstaande blijkt dat de locatie gelegen is langs verschillende cultuurhistorische structuren. De stedenbouwkundige opzet gaat uit van de realisatie van een drietal vrijstaande woningen op ruime percelen en met een vrije setting (organische groei). Het plan is dan ook passend binnen het cultuurhistorisch occupatiepatroon van deze omgeving.

5.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen. Langs de van Heemstraweg is een rioolpersleiding gelegen. Deze is (incl. beheerzone) op de verbeelding opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland;

In het kader van het vooroverleg heeft het Waterschap positief geadviseerd over het plan (201512483/326811, 12 augustus 2015).

6.3 Inspraak

Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 9 juli 2015 tot en met 22 juli 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen reacties ingediend bij de gemeente.

6.4 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 1 oktober 2015 tot en met 11 november 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.