direct naar inhoud van 5.1 Bodem
Plan: Poelsestraat 1a 1b Winssen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPpoelsestraat1ab-vadf

5.1 Bodem

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde func-tie. Vóór het verlenen van de omgevingsvergunning dient in verband met de uitvoering een reëel beeld aanwezig te zijn van de bodemkwaliteit van de gronden waarop gebouwd wordt.

In mei 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te wor-den volgens de strategie 'onverdacht' (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Op het terrein troffen de onderzoekers halfverharding met (oud) puin aan. Om die reden moest rekening worden gehouden met asbesthoudend puin. Verwacht werd dat er ter plaatse van de puinverharding wisselde gehalten aan verontreinigde stoffen zouden voorkomen. De verwachte verontreinigende stof is in dit geval niet-hechtgebondn asbest. Voor de onderhavige locatie is met betrekking tot het ver-hardingsmateriaal uitgegaan van de onderzoeksstrategie 'halfverhardingslaag'.

De bovengrond ter plaatse van boring 01 is matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd met cad-mium, koper, kwik, molybdeen, nikkel, lood, minerale olie en PCB's. In deze boring wordt tevens

de lokale achtergrondwaarde voor zink, cadmium, koper, kwik, molybdeen, nikkel en lood overschre-den. Deze verontreiniging is te relateren aan de ter plaatse aangetroffen puindelen, slakken en koolas.

De bovengrond ter plaatse van boringen 08 en 10 is licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink,

minerale olie en PAK. In dit mengmonster wordt tevens de lokale achtergrondwaarde voor cadmium,

kwik, lood, zink en PAK overschreden. Deze verontreiniging houdt mogelijk verband met de aanwe-zigheid van baksteendelen en kolengruis in de bovengrond.

In de zintuiglijk schone boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het puinmengmonster is geen asbest aangetoond. In het grondwater is een lichte verontreiniging met ba-rium aangetroffen.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd

wordt, op basis van de lichte en matige verontreinigingen, verworpen.

De aangetoonde matige verontreiniging met zink vormt op dit moment een belemmering voor het

wijzigen van de huidige bestemming naar een gevoeliger gebruik.

De onderzoekers adviseren om een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde verontreiniging met zink, ter plaatse van boring 01.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Naar aanleiding van de bovenstaande conclusies van het verkennend bodemonderzoek is in augustus 2012 een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 aan deze ruimte-lijke onderbouwing toegevoegd. De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.

Het nader onderzoek heeft de volgende doelstellingen:

  • het vaststellen van de aard en de gehalten van verontreinigende stoffen en de omvang van het geval van bodemverontreiniging (vooralsnog tot maximaal aan de perceelsgrenzen);
  • het geven van uitsluitsel of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • een inschatting maken van de milieuhygiënische risico's.

 

De matige verontreiniging met zink in de bodem ter plaatse van boring 01 is horizontaal afgeperkt tot de tussenwaarde en verticaal tot de streefwaarde. De omvang van de matige verontreiniging met zink

wordt geschat op 25 m3 (oppervlakte 25 m2 en een diepte van 1 m-mv). De herkomst van de verontreiniging is waarschijnlijk een in het verleden toegepaste ophooglaag. Deze is met onderhavig onderzoek voldoende onderzocht.

Gezien de mate en omvang van de verontreiniging is er in het kader van de Wet Bodembescherming geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De op de locatie aanwezige matige zinkverontreiniging vormt volgens de onderzoekers met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor het voorgenomen gebruik van de locatie.