direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zwembad Ooigraaf
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 21 december 2021 ging de gemeenteraad akkoord met nieuwbouw van zwembad De Plons aan de Ooigraaf in Beuningen. Naast de bouw van het zwembad bestaat het voornemen om op onderhavig terrein ook een fitparcours en een outdoor basketbalveld met voldoende parkeergelegenheid voor de nieuwe voorzieningen te realiseren.

De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op grond van de geldende bouwregels, vanwege de maximum bouwhoogte en het maximum bebouwd oppervlak. Deze zijn te beperkt. Zodoende dient voor het gehele plangebied het bestemmingsplan te worden herzien. Dit bestemmingsplan omvat de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan de gewenste ruimtelijke ingreep.

Binnen het plangebied is ook het terrein van de Korfbalvereniging NAS opgenomen. Dit terrein is in het geldende bestemmingsplan namelijk onderdeel van het bouwvlak dat ook ter plaatse van het toekomstige zwembad ligt. Indien het terrein van de korfbalvereniging niet in het onderhavige bestemmingsplan wordt opgenomen, blijft voor dit deel het ter plaatse geldende bestemmingsplan gelden. Op grond waarvan het resterende deel van het bouwvlak tot de maximum oppervlakte bebouwd mag worden. Terwijl deze maximum oppervlakte dus eigenlijk van toepassing was op een veel groter bouwvlak. Het resterende deel van het bouwvlak ter plaatse van het korfbalterrein zou dan dus te ruime bebouwingsmogelijkheden bieden.

Ook is een gedeelte van de bestaande watergang aan de zuidoostzijde van het plangebied meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan, omdat de ligging van de waterbestemming in het bestemmingsplan 'Keizershoeve II' niet overeenkomt met de daadwerkelijke ligging. Zodoende is dit in het onderhavige bestemmingsplan gecorrigeerd.

Daarnaast zijn aan de zuidzijde van het plangebied ook een gedeelte van de agrarische gronden uit het bestemmingsplan 'Randzone Ewijk 2021' opgenomen en bestemd als 'Groen' om het rechtdoor doortrekken van de in de 'Randzone Ewijk 2021' aangeduide langzaamverkeersverbinding mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is onderdeel van een open zone tussen Beuningen en Ewijk, in sportpark Ooigraaf. De open zone loopt aan de noordzijde tot de van Heemstraweg en aan de zuidzijde tot bedrijventerrein Schoenaker. Sportpark Ooigraaf wordt ontsloten via de Ooigraaf op de Schoenaker. Het plangebied staats kadastraal bekend als gemeente Ewijk, sectie E, nummers 1444 (deels), 2351, 2352 (deels) en 2705 (deels) en wordt begrensd door:

  • Noordzijde: de Ooigraaf en het terrein van voetbalvereniging de Beuningse Boys;
  • Oostzijde: het terrein van hockeyclub MHCB en de Schoenaker;
  • (Zuid)westzijde: woningbouwontwikkeling 't Hof van Campe;

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0001.jpg"
Globale ligging plangebied (rode stip)

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0002.jpg"
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldende plannen

Nagenoeg het gehele plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Sportpark Schoenaker', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2010. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Sport' en voorzien van een bouwvlak. Daarnaast ligt aan de zuidoostzijde van het plangebied een tweetal gasleidingen, ter plaatse waarvan de omliggende gronden zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Ook ligt langs de oostzijde van het plangebied een a-watergang, waarvan een deel van de beschermingszone binnen het plangebied gelegen is en zodoende is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'.

Behalve het bestemmingsplan 'Sportpark Schoenaker', is ook het bestemmingsplan 'Keizershoeve II' van toepassing op een gedeelte van het plangebied. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 juli 2013. In dit plan is binnen het onderhavige plangebied de waterbestemming opgenomen vanwege een toentertijd beoogde watergang. De ligging van de betreffende waterbestemming komt niet overeen met de ligging waar de watergang nadien daadwerkelijk is gerealiseerd.

Ook het bestemmingsplan 'Randzone Ewijk 2021' geldt voor een klein gedeelte van het plangebied. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 december 2022. De betreffende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' en zijn deels voorzien van de functieaanduiding 'langzaam verkeer'. Om in afwijking van de ligging van deze functieaanduiding het rechtdoor trekken van de langzaamverkeersverbinding mogelijk te maken, zijn de betreffende gronden meegenomen.

Op basis van het 'Parapluplan Archeologie' is het gehele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'.

Tevens zijn de gronden in het plangebied gelegen binnen het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' en vallen daarin binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - rest bebouwde kom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0003.jpg"
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

De beoogde ontwikkeling van het zwembad is niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan. De geldende bouwregels met betrekking tot de maximum bouwhoogte en het maximum bebouwd oppervlak zijn te beperkt. Zodoende dient voor het gehele plangebied het bestemmingsplan te worden herzien.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied omvat de bestaande korfbalaccommodatie en een voormalige maïsakker. Het terrein van de korfbalvereniging bestaat uit een buitenspeelveld met toeschouwersmogelijkheden, een kleed- en kantineruimte en enkele parkeerplaatsen.

Het plangebied wordt omgeven door watergangen. Vanwege de ligging van het plangebied binnen Sportpark Ooigraaf zijn in de nabijheid nog twee sportterreinen van een hockey- en een voetbalclub gelegen, met ieder een eigen parkeervoorziening. Ten zuidwesten wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door nieuwbouwwoningen.

Op navolgende afbeeldingen zijn impressies van het plangebied en de omliggende bestaande bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0004.jpg"
Impressie van het plangebied, vanuit het noorden

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0005.jpg"
Impressie bestaande bebouwing met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

2.2 Toekomstige situatie

Het bestaande terrein van de korfbalvereniging blijft ongewijzigd. De onderhavige ontwikkeling betreft nadrukkelijk het gebied daaromheen. De gemeente Beuningen heeft namelijk besloten de omliggende gronden te willen benutten voor een nieuw openbaar zwembad, ter vervanging van het huidige, in de kern gelegen, zwembad ‘De Plons’. Naast de bouw van het zwembad wordt binnen het plangebied ook een fitparcours en outdoor basketbalveld gerealiseerd. Evenals voldoende parkeergelegenheid voor deze voorzieningen.

De nieuwe functies voegen zich centraal op Sportpark Ooigraaf in de bestaande context en dichtbij de bestaande infrastructuur. Hier vormt zich het nieuwe hart van de Ooigraaf. Het nieuwe hart hecht de bestaande sportvoorzieningen aaneen en wordt integraal vormgegeven. Het nieuwe zwembad vormt de blikvanger van het hart.

Omzoomd door een royale groen-blauwe, landschappelijk ingerichte zone, ontstaat een prettig verblijfsklimaat met recreatieve functies. Hier wordt tevens de ruimte gezocht voor de benodigde extra waterberging.

De exacte ligging en het ontwerp van de beoogde nieuwe functies is nog niet bepaald. Zodoende is ervoor gekozen om voor het planvoornemen een globaal kader te stellen, waarbinnen de beoogde functies mogelijk worden gemaakt. Navolgend is het stedenbouwkundig kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0006.jpg"
Stedenbouwkundig kader, zie ook bijlage 1 bij de toelichting

De witte arcering is het zoekgebied voor de beoogde bebouwing en het parkeren. De grijze arcering is ter plaatse van de tracés van de gasleidingen. Deze gronden mogen niet bebouwd worden, maar zouden eventueel wel benut kunnen worden voor parkeren.

Voor de ontsluiting van het gebied wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting op de Ooigraaf. De gele pijlen zijn mogelijke langzaamverkeersverbindingen om de bestaande langzaamverkeersroutes door te zetten en te verbinden. De ligging van de mogelijke langzaamverkeersverbindingen is indicatief.

De bestaande watergangen blijven gehandhaafd en de brede groenzone tussen het sportpark en de nieuwe woonwijk wordt doorgezet.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw overdekt zwembad met een bebouwd oppervlak van circa 2.400 m2. Ondanks dat het zwembad wordt gebouwd ter vervanging van het bestaande zwembad 'De Plons', is de ontwikkeling aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het nieuwe zwembad wordt immers om een andere locatie gebouwd en huidige zwembad is kleiner.

Vervanging van het zwembad en de toename van de omvang van het zwembad is benodigd omdat het huidige zwembad gedateerd is en er vraag is naar uitbreiding van de capacteit. Verder is van belang dat het nieuwe bad in alle opzichten beter multifunctioneel inzetbaar is dan het huidige bad, duurzaam is en voorziet in de de bestaande en voorziene behoefte.

Bovendien wordt de nieuwbouw gerealiseerd binnen een bestaand bouwvlak. Daarmee wordt voorzien in een duurzaam ruimtegebruik binnen bestaand stedelijk gebied.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)' hebben de Provinciale Staten op 21 december 2022 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.

De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.2 Omgevingsvisie

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur.

Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. De provincie wil concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, is uitbreiden aan de randen van steden of dorpen een optie.

Planspecifiek
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van een modern en duurzaam overdekt zwembad, ter vervanging van het bestaande verouderde zwembad. Het zwembad wordt intergraal ontwikkeld in combinatie met de realisatie van een fitparcours en een outdoor basketbalveld. Zodoende wordt voorzien in een divers en kwalitatief goed aanbod aan sportvoorzieningen. Bovendien wordt door de beoogde ontwikkeling het voorzieningenniveau binnen de gemeente op peil gehouden.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van het plan.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
Op basis van artikel 2.65b van de omgevingsverordening dient voor nieuwe ontwikkelingen beschreven te worden welke maatregelen getroffen worden om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.

Het ontwerp van het zwembad en de inrichting van het gebied dient nog bepaald te worden. De gemeente heeft zichzelf opgelegd om te werken aan een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, waarbij wordt geanticipeerd op de gevolgen van klimaatverandering (extremere wateroverlast, extremere droogte en extremere hitte). Dit betekent dat hinder, overlast of schade door extremere weersomstandigheden in de ontwikkeling zelf aantoonbaar zijn voorkomen en niet worden afgewenteld op het omliggende gebied. Bij het ontwerp van het plan wordt dit nader ingevuld. Een van de uitgangspunten is in ieder geval dat het afstromend hemelwater (dak + verhard oppervlak) niet op het gemeentelijk riool mag worden aangesloten maar in de directe omgeving wordt opgevangen.

In de omgevingsverordening zijn verder geen specifieke doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Vandaar dat de omgevingsverordening geen belemmering vormt voor de planrealisatie.

3.2.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Beuningen

De gemeentebrede Omgevingsvisie is op 21 december 2021 vastgesteld. De Omgevingsvisie is een integrale en lange termijn visie tot 2040 over de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de gemeente Beuningen. Het motto van de Omgevingsvisie bestaat uit de kernwaarden van de gemeente: verbinding, betrokkenheid en mooi plekje.

De Omgevingsvisie richt zich op 5 ambities. Deze ambities zijn gebaseerd op de analyse van de trends en ontwikkelingen en de beleidsanalyse, zoals die zijn opgenomen in de Notitie van Uitgangspunten Omgevingsvisie Beuningen. De ambities laten zien welke onderwerpen de gemeente belangrijk vindt en waaraan de gemeente de komende jaren, in gezamenlijkheid met inwoners, organisaties, de regio en overige partners, wil werken. Bij het werken aan de toekomst van Beuningen worden de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden beschermd. Deze waarden zijn het uitgangspunt bij ontwikkelingen, samen met de kernwaarden uit het motto.

De vijf ambities voor de fysieke leefomgeving in de komende jaren zijn:

  • Beuningen heeft voldoende woningen en voldoende bereikbare voorzieningen op de juiste plek, waardoor we leefbare kernen hebben;
  • Beuningen is gezond, inclusief en veilig;
  • Beuningen is energieneutraal en klimaatbestendig;
  • Beuningen heeft een schone leefomgeving met een waterkwaliteit, bodemkwaliteit en luchtkwaliteit die voldoen aan de normen. Ook heeft Beuningen zo min mogelijk hinder van geluid, geur, licht en omgevingsrisico’s. Beuningen streeft naar vergroting van de biodiversiteit;
  • Beuningen is ondernemend en uitnodigend.

Voldoende, bereikbare voorzieningen
De gemeente streeft naar behoud en versterking van voldoende, bereikbare voorzieningen in de kernen. Denk aan winkels en horeca, maar ook aan sportvoorzieningen, buurthuizen en maatschappelijke voorzieningen als scholen en zorgvoorzieningen. Deze basisvoorzieningen moeten bereikbaar en toegankelijk zijn voor iedereen.

Planspecifiek
De ontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de gemeentelijke omgevingsvisie. Met de vervanging van het zwembad en het toevoegen van een fitparcours en outdoor basketbalveld wordt een bijdrage geleverd aan het streven naar voldoende en bereikbare sportvoorzieningen.

Daarnaast ligt het sportpark in de 'landschappelijke zone, ontwikkelen met ruimte voor beweging en sport'. De toevoeging van sport gerelateerde functies past hierbinnen. Om haar functie als landschappelijke zone te blijven vervullen vraagt de landschappelijke inrichting van het gebied om extra aandacht. Temeer het gebied ook in de Omgevingsvisie gekenmerkt wordt als belangrijke buffer tussen Ewijk en Beuningen. Zodoende is langs de west-, zuid- en zuidoostzijde van het plangebied een brede groene zone opgenomen.

Ook verwoordt de Omgevingsvisie de ambitie om meer natuurinclusief te bouwen. Natuurinclusief bouwen is een uitgangspunt/voorwaarde bij nieuwbouw. Het zwembad zal dan ook natuurinclusief worden gebouwd, conform het dan geldende gemeentelijke beleid.

Verder ligt het sportpark in het deelgebied ‘Kommen’. Dit deelgebied kent in de omgevingsvisie twee speerpunten: behoud openheid en behoud agrarische functies. Binnen de contouren van het sportpark is, bestemmingsplantechnisch, geen sprake meer van agrarische functies. Het gebied kenmerkt zich door een zekere ‘openheid, maar wordt ook intensief gebruikt door de sportfuncties met aanverwante voorzieningen.

3.3.2 Groenbeleidsplan

In het Groenbeleidsplan 2022 worden de ambities voor het gemeentelijk bomenbestand, de biodiversiteit, een klimaatadaptieve woonomgeving en hoogwaardig nieuw groen verwoord. Uit het groenbeleidsplan volgen concrete acties, die opgenomen zijn in het uitvoeringsprogramma. Dit betreft regulier beheer, gerichte eenmalige maatregelen en het uitwerken van bepaalde beleidsthema’s naar concrete uitvoeringsmaatregelen en procedures.

Planspecifiek
In het gemeentelijke groenbeleidsplan is de landschappelijke zone tussen Ewijk en Beuningen aangewezen als een potentieel belangrijke ecologische verbinding. De inrichting van het gebied vraagt extra aandacht als het gaat om het behoud van de verbinding voor flora en fauna. Zodoende is langs de west-, zuid- en zuidoostzijde van het plangebied een brede groene zone opgenomen.

3.3.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend c.q. niet strijdig met het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen'.

Om de verkeersgeneratie te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Beuningen is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de verkeersgeneratie (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedtes) uitkomt op:

  • 31,5 voertuigbewegingen per 100 m2 bassin, zwembad overdekt;

Het beoogde zwembad krijg twee bassins. Een van 25,0 m x 12,9 m en een van 12,0 x 10,0 m. Dit betekent dat het aantal voertuigbewegingen toeneemt met (((25 x 12,9) + (12,0 x 10,0) : 100) x 31,5 =) 139,4 extra voertuigbewegingen per weekdag.

Het zwembad wordt uit alle richtingen goed ontsloten voor voetgangers en fietsers. Autoverkeer bereikt de parkeerplaatsen bij het zwembad via de bestaande inrit op de Ooigraaf. De capaciteit van deze wegen is ruim voldoende om de toename van het aantal voertuigbewegingen op te vangen.

Aan de ontwikkelaar van het zwembad worden vanuit de gemeente eisen gesteld aan het ontwerp van de ontsluiting en wegen.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is conform het 'Parapluplan Parkeren' gebruik gemaakt van CROW-kencijfers uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente Beuningen gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van de gemiddelde parkeernorm. Voor onderhavige ontwikkeling, in de 'rest bebouwde kom', bedraagt de gemiddelde parkeernorm:

  • 11,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bassin, zwembad overdekt;

Het beoogde zwembad krijg twee bassins. Een van 25,0 m x 10,4 m en een van 12,0 x 10,0 m. Dit betekent dat voorzien moet worden in (((25 x 10,4) + (12,0 x 10,0) : 100) x 11,5 =) 43,7 parkeerplaatsen. Aanvullend wordt ten behoeve van het beoogde fitparcours en een outdoor basketbalveld rekening gehouden met nog 3 parkeerplaatsen, waarmee het benodigde aantal parkeerplaatsen uitkomt op 47 stuks. De korfbalvereniging voorziet reeds op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte.

Het uitgangspunt in het 'Parapluplan Parkeren' is dat de parkeervraag voor een nieuwe ontwikkeling op eigen terrein wordt opgelost. Het daadwerkelijk moeten voldoen aan de parkeernormen is geborgd in de algemene regels van dit bestemmingsplan.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek, inclusief historisch vooronderzoek en teeltlaagonderzoek, uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Voor het verkennend bodemonderzoek was de hypothese gesteld van een onverdachte locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de onverdachte hypothese worden aangenomen, aangezien in de grond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters (NEN en/of OCB) zijn aangetoond.

De aangetoonde verhoogde gehalten in de grond betreffen overschrijdingen van de betreffend achtergrond- of streefwaarden. Aangezien de gestandaardiseerde meetwaarden de indexwaardevan 0,5 niet overschrijden, zijn verder geen vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wbb.

Zintuiglijk en analytisch zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van ernstige verontreinigingen als gevolg van een voormalige watergang en voormalige dam. Naar verwachting is voorafgaand aan de demping eventueel slib uit de watergang verwijderd en is de watergang gedempt met gebiedseigen grond. De voormalige dam is of volledig verwijderd of is niet met puin gerealiseerd.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmeringen tegen de voorgenomen herontwikkeling.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:\

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0007.png"
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het zwembad is geen gevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek voor onderhavig bestemmingsplan is daarmee niet noodzakelijk. De geluidsproductie van de beoogde sportvoorzieningen wordt behandeld in de paragraaf 4.4.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten via een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0008.jpg"
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing dan wel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Een zwembad is zelf geen gevoelige functie. Wel moet worden aangetoond dat milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van de beoogde sportfaciliteiten, zoals woningen, niet negatief worden beïnvloed door de beoogde ontwikkeling. Hiertoe is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

In het rekenmodel is een fictief gebouw geplaatst direct grenzend aan de maatgevende grenzen aan de west-noordwestzijde en de zuidwestzijde van het bouwvlak, is rekening gehouden parkeren, het laden/lossen van vrachtwagens, technische installaties en het outdoor basketbalveld.

Ter plaatse van alle woningen en tuinen in de omgeving voldoen de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde volgens stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering. Ook de berekende maximale geluidniveaus voldoen aan de richtwaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. Net als de berekende gecumuleerde langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Ook deze voldoen aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde volgens stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering.

Gesteld kan worden dat met de ontwikkeling van het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden ter plaatse van de woningen in de omgeving.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het 'Besluit gevoelige bestemmingen' (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een zwembad mogelijk gemaakt. In subparagraaf 4.1.1 is bepaald hoeveel extra voertuigbewegingen dit oplevert en met de NIBM-tool is vervolgens gekeken of sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0009.jpg"
Uitvoer NIBM-tool

Uit de NIBM-tool blijkt dat ruimschoots onder de norm van 1,2 µg/m³ gebleven wordt en sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is ook geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming zoals opgenomen in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Vandaar dat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden.

Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument 'Handleiding Geur Industrie' en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de 'Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017' voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, met een geurcontour die (deels) over het plangebied ligt. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan me risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Ten behoeve van de realisatie van het zwembad is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van de signaleringskaart is onderzocht welke bestaande risicobronnen in, en in de omgeving van, het plangebied relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Navolgende afbeelding geeft de ligging van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied (rode vlak) weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0010.jpg"
Ligging risicobronnen ten opzichte van het plangebied (rood vlak)

Een risicobron is relevant wanneer het invloedsgebied of de veiligheidsafstand (deels) over het plangebied valt. Dit is het geval wanneer de grootte van het invloedsgebied of veiligheidsafstand groter is dan de kortste afstand tussen de risicobron en het plangebied. De relevante risicobronnen zijn in onderstaande tabel vetgedrukt en cursief opgenomen.

  Risicobron   Afstand tot plangebied   Invloedsgebied/ Veiligheidsafstand   Relevant?  
1   Autosnelweg A50 (Valburg-Ewijk)   1.800 m   355 m   Nee  
2   Autosnelweg A73 (Ewijk-Neerbosch)   1.200 m   355 m   Nee  
3   Inter-Che-M B.V.   1.300 m   1.700 m   Ja  
4   Hogedruk aardgastransportleiding A-505   < 10 m   430 m   Ja  
5   Hogedruk aardgastransportleiding A-507   < 10 m   480 m   Ja  
6   (Lpg-)tankstation Shell Beuningen   160 m   150 m   Nee  


Hogedruk aardgastransportleiding A-505 en A-507
De ondergrondse buisleidingen A-505 en A507 zijn binnen het plangebied gelegen. Door deze buisleidingen wordt aardgas onder hoge druk getransporteerd. Het planvoornemen valt binnen het invloedsgebied van beide leidingen, waardoor beide relevant zijn in het kader van de externe veiligheid van het planvoornemen.

Aardgastransportleidingen met een druk hoger dan 16 bar vallen onder de werkingssfeer van het Bevb.

Conform het Bevb dient er in het kader van externe veiligheid toetsing uitgevoerd te worden aan het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). De veranderingen van het PR en het GR van de hogedruk aardgastransportleidingen A-505 en A-507 zijn in het onderzoek berekend. Voor beide buisleidingen geldt er geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar buiten het leidingtracé. Dit geldt voor de huidige situatie en voor de toekomstige situatie. Het groepsrisico van de hogedruk aardgasleidingen neemt significant toe ten gevolge van de realisatie van het planvoornemen. De maatgevende kilometer (kilometer aardgasleiding met het hoogste groepsrisico) verschuift tot ter hoogte van het planvoornemen, voor beide leidingen. Voor beide leidingen betreft het een toename van meer dan 10%. Het groepsrisico ligt onder de 1 maal de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat voor beide situaties conform artikel 12 van het Bevb het groepsrisico dient te worden verantwoord.

Daarnaast geldt op grond van het Bevb voor buisleidingen een belemmeringenstrook van minimaal 5 meter (gemeten vanuit het hart van de buisleiding) aan weerszijden. Deze strook leidt tot beperkingen voor onder meer bouwwerken (niet gerelateerd aan de buisleiding) en voor graafwerkzaamheden. Het beoogde bouwvlak ligt hier buiten.

InterCheM
Op 1300 m ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijf InterCheM. InterCheM is een Brzo-inrichting die valt onder de werkingssfeer van het Bevi. InterCheM is een afvalverwerkingsbedrijf met gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied valt over het plangebied. Conform het Bevi dient het groepsrisico te worden bepaald. Het groepsrisico is berekend voor het planvoornemen Hoge Woerd. Ten gevolge van het planvoornemen Hoge Woerd is de hoogte van het groepsrisico beperkt toegenomen naar 0,002 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de afstand van het onderhavige planvoornemen tot de inrichting (1300 m) zal het groepsrisico naar verwachting niet significant toenemen ten opzichte van de uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse.

Verantwoording groepsrisico

Bron- en ruimtelijke maatregelen

  • De hogedruk aardgastransportleidingen kunnen worden afgedekt met platen om de risico's te beperken. Hiermee wordt het groepsrisico in de praktijk verlaagd.
  • Een verbod op het uitvoeren van reguliere onderhoudswerkzaamheden aan de hogedruk aardgastransportleidingen gedurende de openingstijden van het zwembad en de sporthal zorgt voor een aanzienlijke reductie van de kans van optreden.
  • Het groepsrisico veroorzaakt door InterCheM neemt niet significant toe ten gevolge van het planvoornemen. Extra maatregelen ten opzichte van de bestaande (bron-)maatregelen bij InterCheM zijn om deze redenen niet beschouwd.

Ongevalsscenario's met gevaarlijke stoffen
Het maatgevende scenario voor de buisleidingen is een fakkelbrand en voor InterCheM is dit een toxische wolk.

Een fakkelbrand (volledige breuk van de aardgastransportleiding) bij een buisleiding kan optreden als gevolg van een (ernstige) beschadiging. Bijvoorbeeld als gevolg van graafwerkzaamheden, uitgevoerd door derden in de directe omgeving van de aardgastransportleiding. Indien de aardgastransportleiding ineens breekt, komt een grote hoeveelheid aardgas vrij. Dit aardgas zal in de meeste gevallen direct ontsteken, wat een (verticale) fakkel tot gevolg heeft. De fakkel kan afhankelijk van de eigenschappen van de aardgastransportleiding tot een hoogte van enkele honderden meters reiken. Binnen een afstand de 1% letaliteitsafstand kan een fakkelbrand leiden tot slachtoffers, schade en brand in de omgeving van de buisleiding. Binnen de 100% letaliteitsafstand van de buisleiding is er een grote kans op overlijden.

Een toxische wolk ontstaat door toxische stoffen die vrij kunnen komen als gevolg van bijvoorbeeld een incident bij de installatie. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Bij het vrijkomen van een toxisch gas zal al het gas direct verdampen en leiden tot een toxische wolk. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven of in andere richtingen.

Rampenbestrijding

Algemeen: Hulpdiensten moeten op de hoogte zijn van de specifieke risico's in de omgeving als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen. De veiligheidsregio kan het beschikbare materieel hierop afstemmen. De voorbereiding op de ongevalsbestrijding is onderdeel van het beleidsplan van de veiligheidsregio. Onderdeel van de voorbereiding zijn ook oefeningen.

Een snelle alarmering en opkomsttijd dragen bij aan zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid. Werkende communicatiemiddelen zijn een noodzaak. De locatie van zendmasten in relatie tot de potentiële locaties van een incident is een aandachtspunt.

Een snelle alarmering en opkomsttijd zijn bij een fakkelbrand van een buisleiding waarin onder hogedruk aardgas wordt getransporteerd, minder relevant omdat het scenario zich snel voltrekt en langdurig is. Het duurt enige tijd voordat de leiding wordt afgesloten. Daarnaast treden de hulpdiensten niet op in het invloedsgebied vanwege de hoge hittestraling. Inzet vindt met name plaats nadat de fakkel is uitgedoofd. Werkende communicatiemiddelen naar en tussen hulpverleners zijn noodzakelijk.

Fakkelbrand: De fakkelbrand heeft een snelle ontwikkeltijd. Hierdoor zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding is gericht op het afschermen van de omgeving, op het bestrijden van secundaire branden en het redden van personen die tussen brokstukken liggen.

Toxische wolk: Bij een toxische wolk wordt door de brandweer en andere hulpdiensten voornamelijk vanaf het bovenwinds gebied opgetreden. Vanaf het benedenwinds gebied kan maar in beperkte mate worden opgetreden. Bij het optreden is bronbestrijding moeilijk. De hulpdiensten kunnen zich voornamelijk richten op het redden van mensen, het verlenen van eerste hulp aan gewonden en het verdunnen van de toxische wolk met behulp van water.

Zelfredzaamheid

Algemeen: Vluchtroutes helpen mensen het gebied te verlaten. Vluchtroutes moeten duidelijk zichtbaar zijn, zich van de activiteit af richten (bij voorkeur haaks op de windrichting), breed genoeg zijn en vrij zijn van obstakels. In de vrije ruimte kan rekening worden gehouden met de positie en compositie van gebouwen. Gebouwen zelf moeten beschikken over goede vluchtroutes. Heldere communicatie over de veilige vluchtroute is belangrijk

Doel is alle aanwezigen in de omgeving snel te informeren over een incident met gevaarlijke stoffen. Bij een ongeval met gevaarlijke stoffen vindt veel communicatie plaats via radio, internet en telefoon. Het is belangrijk dat zendmasten tijdens een ongeval blijven werken.

Communicatie over de risico's als het gevolg van gevaarlijke stoffen en over het handelingsperspectief tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen, maakt mensen bewust. Zij weten wat ze moeten doen bij een ongeval. Dit draagt bij aan de veiligheid. Belangrijk is een open, eerlijke en begrijpbare communicatie. Een goede risicocommunicatie is een aandachtspunt voor de aanwezigen op in het plangebied. De aanwezigen zijn zelfredzaam, maar in geval van een breuk van de buisleiding hebben de aanwezigen een beperkt handelingsperspectief.

Onderhoud van schuilplaatsen en vluchtwegen is belangrijk. Ten tijde van een ongeval moeten schuil- en vluchtmogelijkheden bereikbaar en inzetbaar zijn.

Fakkelbrand: Personen zijn na het ontstaan van een fakkelbrand op zichzelf en anderen aangewezen. Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Snel reageren is bevorderlijk. Voor personen buiten is vluchten het advies (uit het zicht van de brand, onder dekking van objecten zoals muren). Als er schuilmogelijkheden zijn, is het advies dekking te zoeken of een schuilplaats binnen te gaan. Voor personen binnen is binnenblijven het advies. Als secundaire branden optreden, is het handelingsperspectief vluchten aan de schaduwzijde van het gebouw ten opzichte van het incident.

Toxische wolk: Personen zijn na het ontstaan van een toxische wolk op zichzelf en anderen aangewezen. Snel reageren is bevorderlijk. Voor personen buiten is advies om te vluchten (een natte doek om door te ademen vermindert de blootstelling). Indien vluchten niet mogelijk is, wordt geadviseerd om binnen te schuilen. Voor personen binnen wordt binnen blijven geadviseerd en naar hoogste bouwlaag met een vlak plafond te gaan. Hierbij ramen en deuren sluiten en ventilatie uitzetten.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het uitvoeren van een watertoets juridisch verplicht bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, wordt een watertoets uitgevoerd op basis van de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt onder meer de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).

Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken. Dit wordt bereikt door waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet mee te nemen in de planvorming. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft hoe rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en andersom. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

4.8.1 Relevant beleid en regelgeving

Nationaal en provinciaal
De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor het nationale beleid en landelijke maatregelen op het gebied van de waterhuishouding. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationale waterbeleid naar regionale maatregelen.

Waterschap Rivierenland
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet vergunningen af voor lozingen op oppervlaktewater. Ook verstrekt het waterschap ontheffingen/vergunningen voor activiteiten in en nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt het waterschap het onderhoud van A-watergangen en draagt zorg voor het zuiveren van afvalwater.

Het beleid en de regelgeving van het waterschap is beschreven in:

  • Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen';
  • Nota riolering 'Samen door één buis' (2019) en;
  • Keur voor waterkeringen en wateren;

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Gemeente Beuningen
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. Het Gemeentelijk Riool- en Waterplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.

  • Zorgplicht afvalwater: de gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33)
  • Zorgplicht hemelwater: perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).
  • Zorgplicht grondwater: In eerste instantie zijn perceeleigenaren zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. De gemeente heeft een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).

4.8.2 Beschrijving watersysteem

In het kader van het planvoornemen is een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is al bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

Bodemopbouw en geohydrologie
Op basis van het model GeoTOP v1.5 wordt verwacht dat de bovenste bodemlaag (holocene afzettingen) tot tenminste 1 m -mv uit klei bestaat. Het plangebied bevindt zich op een hoogte van ongeveer +7,6 m NAP.

Oppervlaktewater
Er is een A-watergang aanwezig langs de oostzijde van het plangebied, deze buigt verder af richting het zuiden. Er is een B-watergang aanwezig langs de noordgrens van het gebied en er is een C-watergang aanwezig langs de westgrens van het plangebied. Deze C-watergang is recent verbreed en kruist een tweede C-watergang aan de zuidoostzijde van het gebied, die aansluit op de A-watergang. Ook deze watergang is recent verbreed.

4.8.3 Doorvertaling bestemmingsplan

Verharding
Binnen het plangebied gaat de totale hoeveelheid verharding significant toenemen. Hoeveel is heden nog niet bekend.

Voor het aanleggen van het zwembad, parkeergelegenheid, toegangspaden en overige sportfaciliteiten is naar verwachting ongeveer 6.500 m2 aan verharding noodzakelijk. Afhankelijk van de daadwerkelijke invulling van het plan kan dit afwijken.

Hemelwaterberging
Gezien de bodemopbouw in het gebied wordt uitgegaan van hemelwaterberging in oppervlaktewater, en niet van infiltratievoorzieningen. Op basis van de hierboven aangenomen verharding is 283 m3 aan aanvullende waterberging noodzakelijk (43,6 mm x 6.500 m2 verhard oppervlakte).

Op basis van een peilopzet van 30 cm, moet hiervoor 945 m2 aan wateroppervlakte worden aangelegd (bij behoud van talud bestaande sloten).

Vanwege de recente verbreding van de C-watergang (310 m lang) langs het terrein is sprake van een bergingsoverschot van 230 m2. Deze watergang is aan de westzijde nu ongeveer 10 m breed. Aan de oostzijde is de watergang enkele meters smaller, circa 6 m. Mogelijk kan dit deel van de sloot verder worden verbreed. Dit stuk is 90 m lang, dus kan hier waarschijnlijk niet voldoende verbreed worden.

De B-watergang langs de weg (Ooigraaf) zou kunnen worden verbreed voor de compensatie van hemelwater, voornamelijk aan de oostelijke helft van het terrein. Dit deel van de watergang is 75 m lang. Ten slotte lijkt de A-watergang, nu relatief smal een nuttige locatie voor compensatie. De aanwezigheid van de hogedruk gasleiding kan hier tot problemen leiden. Als de A-watergang verbreed wordt, wordt aanbevolen in overleg te treden met de beheerder.

Ten slotte zou ervoor gekozen kunnen worden om het terrein westelijk van het al aanwezige sportveld (het deel van perceel 2705 dat binnen het plangebied valt) volledig als waterpartij in te richten. Dit is ruim voldoende oppervlak (circa 1.300 m2) voor de benodigde compensatie. Afhankelijk van het ontwerp kan er uiteraard van de perceelsgrens worden afgeweken.

Binnen het plangebied is het dus mogelijk om voldoende waterberging te realiseren. Aangezien het ontwerp van het zwembad en de inrichting van het gebied nog dienen plaats te vinden, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting hemelwaterberging opgenomen. Deze verplichting borgt dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd.

Wateroverlast
Het maaiveld bevindt zich op ongeveer +7,6 m NAP. Met een zomerpeil van +6,6 m NAP is sprake van 1 meter drooglegging. Dit is voldoende voor de aanleg van het parkeerterrein en buitensportfaciliteiten.

De doorgaande weg heeft een peil van ongeveer +7,9 à +8,1 m NAP (west-oost); aanbevolen wordt om minstens +7,9 m NAP aan te houden voor bebouwing.

Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

De Wet natuurbescherming kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPZwembadOoigraaf-vadf_0011.png"
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Soortenbescherming
Ter plaatse van het plangebied is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van het onderzoek blijkt dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Het plangebied is mogelijk wel geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van de soortenbescherming in het kader van de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', circa 1,7 km ten noorden van het plangebied. Vanwege de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitatypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.

Ten aanzien van de stikstofdepositie is via de AERIUS calculator vastgesteld of er sprake is van een melding- of vergunningplicht. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. Uit de berekeningen van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar. Ten opzichte van de referentiesituatie (agrarsiche gronden voor akkerbouw) is er geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Voor de aanlegfase is sprake van een afname van maximaal 0,03 mol N/ha/jaar, voor de gebruiksfase is zelfs sprake van een afname van maximaal 0,06 mol N/ha/jaar. Er is dus geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming.

Houtopstanden
Binnen het plangebied zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
Op basis van het 'Parapluplan Archeologie' is het gehele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' en is archeologisch onderzoek benodigd bij bodemingrepen groter dan 250 m2. Zodoende wordt een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. In de tussentijd wordt de huidige dubbelbestemming gehandhaafd. Dit laat onverlet dat er voor de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen (vervolg)onderzoek zal moeten plaatsvinden.

Cultuurhistorie
Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische kenmerkenkaart is het plangebied onderdeel van het gebied dat is aangeduid als 'oud cultuurland (Vroege Middeleeuwen)'. Het plangebied bevat geen specifiek benoemde cultuurhistorisch vlakken of cultuurhistorisch waardevol plekken, voor dit gebied.

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Binnen het plangebied zijn twee aardgastransportleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones zijn opgenomen.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan betreft de realisatie van een overdekt zwembad met een bebouwd oppervlak van circa 2.400 m2. De vloeroppervlakte van het zwembad valt ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels
In de bestemmingsregeling is in bepaalde situaties expliciet aangegeven welk gebruik in ieder geval in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergeschikte bouwdelen en parkeren.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent parkeren.

Algemene aanduidingsregels
Deze bepaling is ter signalering van attentiegebieden. Dit zijn gebieden waarvan er indicaties zijn dat de desbetreffende archeologische waarden mogelijk naar boven of beneden kunnen worden bijgesteld.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent de volgende (dubbel)bestemmingen:

Groen
De bestemming 'Groen' legt de groene zone langs de west-, zuid- en zuidoostzijde van het plangebied vast en maakt aan de zuidzijde het rechtdoor trekken van een langzaamverkeersverbinding mogelijk. Deze bestemming is bestemd voor groen en bijbehorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, voet- en fietspaden et cetera. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd.

Sport
De gronden aangewezen voor 'Sport' zijn bedoeld voor sportterreinen en sportvoorzieningen waaronder het bestaande korfbalterrein en het beoogde zwembad, een fitparcours en een outdoor basketbalveld. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak toegestaan. De toegestaande maten en oppervlakten staan in de regels vermeld. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maximaal toegestane maten staan in de regels vermeld.

Water
De bestaande watergang aan de zuidoostzijde van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Water'. Dit betreft een correctie van de waterbestemming in het geldende bestemmingsplan. De ligging van de waterbestemming in het bestemmingsplan 'Keizershoeve II' komt namelijk niet overeenkomt met de daadwerkelijke ligging.

Leiding - Gas (dubbelbestemming)
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk aardgastransportleidingen.

Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming)
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. 'Waarde - Archeologie 4' geldt voor gebieden met een hoge verwachting. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.

Waterstaat - Beschermingszone watergang (dubbelbestemming)
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse en bovengrondse watergangen (beschermingszone watergang).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland;
  • Veiligheidsregio/brandweer.

6.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Inspraak
De omwonenden zijn middels een omgevingsdialoog geïnformeerd over de plannen.

Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 7 september gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.