Plan: | Zonnepark Lage Woerd Ewijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BPZonneparkLWEwijk-vadf |
De nationale en de Gelderse ambities zijn om in 2050 (nagenoeg) energieneutraal te zijn. De gemeente Beuningen wil dit al in 2040 bereiken. De gemeente wekt dan evenveel energie op als er wordt afgenomen. Om dit te realiseren, heeft de gemeenteraad van Beuningen op 24 januari 2017 de energievisie ‘Energiek Beuningen’ vastgesteld. Deze visie beschrijft waar de gemeente op dit moment staat, wat de opgave is om uiteindelijk in 2040 energieneutraal te worden en hoe de Beuningse gemeenschap de komende jaren meters wil maken op het gebied van energiebesparing en duurzame energie.
De eerste stap is het besparen van energie en het inzetten van duurzame warmtebronnen en duurzame transportbrandstoffen. De dan nog resterende energievraag moet met de productie van duurzame elektriciteit worden ingevuld, allereerst door kleinschalige productie. Hiermee alleen kan Beuningen niet energieneutraal worden; de grootschalige productie van duurzame elektriciteit ook daadwerkelijk nodig.
ENGIE Energie Nederland N.V. is voornemens om op het perceel gelegen tussen de Goudwerf en de Koningstraat een zonnepark te bouwen bestaande uit circa 22.000 panelen. De locatie is ook bekend onder de naam 'Lage Woerd'. Op 25 maart 2016 is daartoe een aanvraag omgevingsvergunning ingediend.
Het plan past niet in het geldende bestemmingsplan. Aangezien het initiatief past in het gemeentelijke beleid en invulling geeft aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities, wil het college hier medewerking aan verlenen. Om het zonnepark te realiseren is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het plangebied is gelegen tussen Ewijk en bedrijventerrein Schoenaker. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Begrenzing plangebied
Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Randzone Ewijk', zoals op 3 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Voorts gelden in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterlopen'.
Uitsnede illustratie geldende beheersverordening
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Verantwoording
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 8 hectare en ligt als een driehoekig gebied tegen bedrijventerrein Schoenaker aan, in het overgangsgebied tussen de hoger gelegen oeverwal en de komgronden. De grenzen van de driehoek zijn duidelijk aanwezig in het landschap en omvat sloten en de brede watergang met groenzone richting bedrijventerrein Schoenaker. Een deel van de sloten is aangewezen als A-watergang, deels als B-watergang en als C-watergang (brede waterpartij ten zuiden van plangebied). De sloten in het plangebied betreffen B-watergangen. Tussen het plangebied en omliggende woningen resteert weidegrond, de minimale afstand tot de woningen bedraagt circa 150 meter. De minimale afstand tot de bedrijven op bedrijventerrein Schoenaker bedraagt circa 95 meter.
Het plangebied kent een eenduidinge verkavelingsrichting, haaks op de watergang die de noordoostzijde van het plangebied begrensd. Binnen het plangebied is voornamelijk grasland met sloten aanwezig. Op dit moment is het plangebied in gebruik als weidegrond. In het Masterplan Ewijk is het plangebied onderdeel van de woningbouwontwikkeling (deelplan Lage Woerd). Als gevolg van de economische omstandigheden is er sprake van forse stagnatie (geweest) van deze woningbouwontwikkelingen. Vanwege een langere fasering van de plannen komt dit gebied de komende jaren niet in aanmerking voor de beoogde ontwikkeling. Een (tijdelijke) duurzame invulling in de vorm van een grootschalig zonnepark op deze gronden kan enerzijds een deel van de rentelasten financieren en anderzijds mede invulling geven aan de gemeentelijke duurzame ambities.
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een zonnepark mogelijk in deze driehoek. De ontwikkeling behelst een zonnepark van circa 8 hectare met zonnepanelen tot een hoogte van maximaal 2 meter boven maaiveld. Op deze locatie is voldoende fysieke ruimte om een voldoende groot zonnepark te realiseren. Daarnaast is op deze locatie ook voldoende ruimte voor landschappelijke inpassing.
Voor het plangebied is een landschappelijke inpassing opgesteld, zie Bijlage 1 van de regels. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Bij de inrichting van het plangebied is uitgegaan van de landschappelijke principes van het gebied, zoals opgenomen in het Masterplan Ewijk. De sloten in en om het plangebied blijven behouden, zodat de lijnen van het landschap zichtbaar blijven. Binnen dit landschappelijk raamwerk krijgen de panelen een zuidopstelling, wat gunstig is voor het rendement van de zonnepanelen. Om toegang te krijgen tot het perceel wordt gebruik gemaakt van een ontsluiting vanaf de Goudwerf.
Landschappelijke inpassing zonnepark
Dwarsprofielen watergangen
Aan de west- en noordoostzijde van het plangebied wordt het zonnepark aan het directe zicht van omwonenden onttrokken door realisatie van opgaande groenstroken aan deze zijden. Aan de westzijde wordt een groenstrook aangeplant met struikvormers van gebiedseigen soorten. Het beheer is erop gericht een hoogte van 4 meter in stand te houden. In het kader van het onderhoud (met snoeiwerk) kan de hoogte dan ook soms iets lager zijn, waarna het weer kan doorgroeien. Aan de noordzijde wordt de bestaande houtwal aangevuld met struik- en boomvormers van gebiedseigen soorten. In de grote van het aan te planten plantmateriaal aan de west- en noordzijde is onderscheid aangebracht in 80% regulier formaat en 20% groter formaat. Dit is gedaan om enerzijds snel resultaat te hebben (met de hogere planten) en anderzijds ervoor te zorgen dat er ook genoeg beplanting aanslaat en dus een robuustere inpassing ontstaat. Voor dat laatste is een jongere en dus kleinere aanplant vereist.
De zuidelijke watergang vormt met de parkzone reeds een brede overgang richting het bedrijventerrein Schoenaker. De oever krijgt hier een ecologische inrichting. Deze is meer open van karakter in vergelijk met de andere grenzen. Het hier deels zichtbaar laten van het zonnepark, zal een bijdrage leveren aan de bewustwording omtrent duurzame energie.
Voor de inrichting van het plangebied is het van belang dat de panelen zoveel mogelijk uit de schaduw van omliggende objecten worden geplaatst. Zonnepanelen zijn serieel geschakeld, hetgeen betekent dat wanneer één rij panelen uit eenzelfde seriegeschakelde rij panelen wordt overschaduwd, de energieopbrengst van de gehele rij panelen vermindert. Met de inplanting en situering van de panelen wordt hier rekening mee gehouden.
Vanuit het oogpunt van veiligheid en beveiliging moet een veld met zonnepanelen niet vrij toegankelijk zijn. De watergangen en hekwerken moeten voor afscherming zorgen. De hekwerken zijn maximaal 2 meter hoog. De situering is onderdeel van de landschappelijke inpassing. Tevens wordt rekening gehouden met de beheerzones langs de watergangen.
Door middel van dubbel ruimtegebruik worden andere (met name ecologisch waardevolle) functies niet uitgesloten. Hierbij kan gedacht worden aan extensief beheer door kleinvee en het aantrekken van insecten (zoals bijen en vlinders). Het tastbaar maken van duurzame energie zou kunnen door middel van informatieverstrekking over het zonnepark (bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken hoeveel energie het zonnepark oplevert).
Impressie zonnepark
De panelen worden op een constructie gebouwd die met behulp van pinnen in de grond worden verankerd. De constructie zal in zijn geheel niet hoger zijn dan 2 meter boven maaiveld.
Binnen het zonneveld wordt plaats geboden voor twee kleinschalige gebouwtjes. Deze zullen dienen als RMU (technische ruimte) en zijn voornamelijk voorzien om via een transformator de laag spanning (LS) op te werken naar midden spanning (MS) welke nodig is om de elektriciteit op het elektriciteitsnet te transporteren. Daarnaast zal in deze ruimte de Bruto productie meting plaatsvinden en is er ruimte voor de server van de monitoring. De gebouwtjes hebben per stuk een omvang van maximaal 30 m2 en zijn maximaal 3 meter hoog. Voor de doorvoer van kabels worden deze gebouwtjes circa 1 meter diep in de grond gerealiseerd.
De aansluiting van de locatie zal plaatsvinden op het schakelstation Schoenaker, dat gelegen is op de Zilverwerf. De afstand tot het station bedraagt vanaf de locatie circa 550 meter. Met het vermogen van de locatie en de kosten van de kabel is een goede aansluiting te maken op dit hoogspanningsstation.
De technische levensduur van de huidige generatie zonnepanelen is circa 25 jaar. Omdat de panelen niet aard- en nagelvast in de bodem worden verankerd is na deze periode een ander gebruik weer mogelijk.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent 1 bestemming en 4 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.
Gemengd
Met deze bestemming wordt de realisatie van het zonnepark mogelijk gemaakt. Ten aanzien van bouwmogelijkheden wordt de realisatie van gebouwtjes toegestaan binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak, met een maximaal gezamenlijk oppervlak van 60 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter. De zonnepanelen betreffen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze zijn toegestaan binnen de in de regels opgenomen maximale maatvoeringseisen. In deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het zonnepark mag in gebruik genomen worden nadat en zolang de in de bijlage van de regels opgenomen landschappelijke inpassing is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Waarde - Archeologie 1, 2 en 3 (dubbelbestemmingen)
In het plangebied zijn 3 archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, te weten 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemmingen hebben tot doel om de archeologisch aanwezige c.q. te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.
Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een uitzondering mogelijk indien uit beschikbare informatie blijkt dat geen sprake is van archeologische waarden.
Waterstaat – Waterlopen (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de A-watergangen net buiten het plangebied is ter plaatse van de beheerzone de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterlopen” opgenomen in het bestemmingsplan. Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning kan het ook noodzakelijk zijn om voor bepaalde werken en werkzaamheden in de beschermingszone van een waterstaatswerk een waterwetvergunning aan te vragen. Op dergelijke werken en werkzaamheden is de Keur van het waterschap Rivierenland van toepassing.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Een toekomstbestendige energievoorziening is van vitaal belang voor de Nederlandse economie. Fossiele bronnen voorzien in de komende decennia voor een groot deel in de energiebehoefte van Nederland. Deze bronnen zijn echter eindig. Het nationaal belang 2, met betrekking tot energievoorziening, luidt dan ook 'ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie'. Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening. Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal beleid nodig naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen van kennis.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorg de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. In het Barro worden noch aan de locatie noch aan de ontwikkeling van dit project regels gesteld.
Een toekomstbestendige energievoorziening is van vitaal belang voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag (uitgaande van het GE-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken. Daarnaast gaat de integratie van de Europese energiemarkt en de energienetwerken door, waardoor de internationale elektriciteitsverbindingen nog belangrijker worden. Ruimtelijk vertaalt zich dit in een behoefte aan voldoende ruimte voor productie van elektriciteit op land en op zee evenals voor nieuwe (internationale) hoogspanningsverbindingen. Fossiele bronnen (gas, kolen) voorzien in de komende decennia voor een groot deel in de energiebehoefte van ons land. Maar deze bronnen zijn eindig. Het schaarser worden van fossiele brandstoffen, CO2-uitstoot, geopolitieke verhoudingen en een gelijktijdige verdere groei van de energievraag maken het noodzakelijk om de aanwezige capaciteit aan energie op Europese schaal beter te benutten en ruimte te geven aan de transitie naar andere energiebronnen (wind, zon, biomassa, bodemenergie, geothermie) en –productiemethoden (kernenergie) in combinatie met het werken aan energiebesparing en energierecycling.
In het energieakkoord (2013) is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het energieakkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken op de korte en middellange termijn. Hiervoor zijn de volgende doelen geformuleerd:
Deze doelen zijn verder uitgewerkt in verschillende pijlers. Voor de ontwikkeling van het zonnepark zijn vooral pijler 2 ‘Opschalen hernieuwbare energieopwekking' en pijler 3 ‘Stimuleren van decentrale duurzame energie (DDE)’ relevant. In het energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ (PetaJoule) energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze energieopwekking zijn alle vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en zon.
Momenteel bedraagt het aandeel zonne-energie minder dan 1% van de totale energievraag. Het toekomstige zonnepark levert daarom een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 16% van duurzaam opgewekte energie in het totale Nederlandse energieverbruik in 2023. Het project past zodoende in het energiebeleid van het Rijk zoals dat is neergelegd in het Energieakkoord.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van een zonnepark wordt gezien als een bedrijfsmatige activiteit en als zodanig aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling binnen de ladder. Hiervoor dient bij een ontwikkeling de toetsing aan de ladder te worden gedaan.
Stap 1 Actuele regionale behoefte
Op basis van het energieakkoord geldt dat er binnen Nederland behoefte is aan verschillende vormen van duurzame energie om te komen tot een aandeel van 16% duurzame energie in 2023. Hiervoor dienen alle vormen van duurzame energie te worden benut. Daarnaast willen de provincie Gelderland in 2050 en de gemeente Beuningen in 2040 energieneutraal zijn. Om dit te bewerkstelligen is het noodzakelijk dat er nieuwe vormen van duurzame energieopwekking worden gerealiseerd.
Stap 2 Inpassing bestaand stedelijk gebied
Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van een grootschalige opwekking van duurzame energie door middel van een zonnepark. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende vrije ruimte beschikbaar is. Binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Beuningen zijn geen mogelijkheden om op één locatie evenveel ruimte beschikbaar te stellen voor de opwekking van zonneënergie.
Stap 3 Multi-modaal ontsloten
Het zonnepark kent geen verkeersaantrekkende werking, behoudens voor onderhoud aan de panelen. De locatie wordt ontsloten via de Goudwerf. Dit is de meest passende ontsluiting voor het zonnepark.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. De ontwikkeling van het zonnepark draagt rechtstreeks bij aan de nationale duurzaamheidsdoelstellingen.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. De laatste actualisatie betreft het actualisatieplan (december 2016) dat op 1 maart 2017 is vastgesteld.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Belangrijke ambitie van de provincie is om in 2020 een aandeel van 14% duurzame energie te hebben en in 2050 energieneutraal te zijn. Deze doelstelling heeft ruimtelijke gevolgen. De provincie is zich hier goed van bewust en realiseert zich dat om de doelen daadwerkelijk te kunnen behalen elk duurzaam potentieel moet worden benut. Dit gebeurt vanuit de verantwoordelijkheid voor de leefomgeving, om minder afhankelijk te worden en om gebruik te maken van de economische mogelijkheden die dit biedt. Energietransitie biedt kansen voor nieuwe bedrijvigheid en innovatie.
Het aantal zonnepanelen op daken (van particulieren) heeft de laatste jaren een snelle groei doorgemaakt. Ze zijn algemeen aanvaard als een goed ‘meervoudig ruimtegebruik’ waarbij vanwege de consumptie achter de meter, de aanschaf financieel aantrekkelijk is. De provincie Gelderland heeft zonnepanelen op daken gestimuleerd met het beschikbaar stellen van de Zonatlas. Plaatsing van zonnepanelen binnen bestaand bebouwd gebied is een gemeentelijke aangelegenheid. Zonnepanelen op daken zijn meestal vergunningvrij en daarmee welstandvrij. Voor de verdere groei van zonnepanelen op daken is geen aanvullend provinciaal beleid nodig.
Echter, om de doelstellingen van energietransitie te halen, zijn naast zonnepanelen op daken ook veldopstellingen van zonnepanelen noodzakelijk. De ruimte om deze te realiseren ligt hoofdzakelijk in het buitengebied. Veldopstellingen ziet de provincie als een functie die, mits op een goede manier ruimtelijk ingepast, ook in het buitengebied kunnen worden ingepast.
Kleine zonneparken en lijnopstellingen zijn overal mogelijk, mits ze gecombineerd worden met andere functies en/of restruimtes invullen. Zo kunnen maatwerktoepassingen gevonden worden voor dubbel ruimtegebruik. Kleine zonneparken zijn echter ook duurder in de aanleg vanwege netaansluitkosten en kosten voor beveiliging. Zij leveren ook een geringere bijdrage in de provinciale energiedoelstelling.
In Gelderland zijn op dit moment relatief veel terreinen met bestemming woningbouwlocatie, bedrijventerrein of glastuinbouwgebied waar (tijdelijk) onvoldoende vraag naar is. Als de locaties voor langere tijd niet gebruikt worden zijn ze geschikt voor het tijdelijk aanleggen van grote zonneparken.
Op de deelkaart 'Energietransitie - Zonne-energie' van het actualisatieplan is het plangebied en omgeving aangeduid als 'Grote zonneparken mogelijk (nieuw)'. Dit zijn gebieden waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan. De beoordeling of grote zonneparken ruimtelijk passend zijn laat de provincie aan de betreffende gemeente.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
In de omgevingsverordening van de provincie Gelderland zijn de diverse regels die voortvloeien uit de omgevingsvisie vastgelegd. In de verordening wordt de ontwikkeling van een zonnepark niet als zodanig benoemd. Ook is de locatie niet gelegen in een waardevol landschap. Op basis van de omgevingsverordening gelden dan ook geen specifieke regels voor de inpassing van de ontwikkeling van een zonnepark.
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie. De ontwikkeling draagt rechtstreeks bij aan de provinciale duurzaamheidsdoelstellingen.
De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012. Voor de kern Ewijk bestaat daarnaast een structuurplan voor de uitbreiding van de dorpskern en een structuurvisie voor het centrum. Beide plannen zijn door de gemeenteraad vastgesteld en blijven van kracht. De hoofdlijn van deze plannen is in de gemeentelijke structuurvisie geïntegreerd.
De gemeente Beuningen is enige jaren geleden gestart met de ontwikkeling van een aanzienlijk aantal woningen rond de kern Ewijk. Daarmee werd beoogd het voorzieningenniveau van Ewijk te ondersteunen en een onderscheidend nieuw woonmilieu te realiseren. Vanwege de temporisering (faseren en doseren) die heeft plaats gevonden, staat de woningbouw in Ewijk onder druk. De gemeente Beuningen wil zich sterk maken de voorgenomen plannen te realiseren. Na realisatie van Keizershoeve 1, 2 en 3 zal de eerstkomende jaren geen nieuwe woningbouw worden ontwikkeld rondom Ewijk. Dit betekent dat de planvorming hiervoor voorlopig is stilgezet. Dit geldt ook voor deelgebied de Lage Woerd.
De gemeente Beuningen wil in 2040 energieneutraal zijn. De gemeente wekt dan evenveel energie op als er wordt afgenomen. Om dit te bereiken, stelde de gemeenteraad van Beuningen op 24 januari 2017 de energievisie ‘Energiek Beuningen’ vast. Deze visie beschrijft waar de gemeente op dit moment staat, wat de opgave is om uiteindelijk in 2040 energieneutraal te worden en hoe de Beuningse gemeenschap de komende jaren meters wil maken op het gebied van energiebesparing en duurzame energie.
De nationale en de Gelderse ambities zijn om in 2050 (nagenoeg) energieneutraal te zijn. Beuningen kan extra ambitieus zijn omdat zij al een grote voorsprong heeft; dankzij de ARN in Weurt wordt op grote schaal duurzame energie (elektriciteit, warmte en biogas) geproduceerd. Het aandeel van de duurzame energie productie in de energievraag in Beuningen bedraagt mede daardoor 37,5%, veel meer dan de nationale score van 5,5%.
De eerste stap is het besparen van energie en het inzetten van duurzame warmtebronnen en duurzame transportbrandstoffen gecombineerd met elektrisch vervoer. De dan nog resterende energievraag moet met de productie van duurzame elektriciteit worden ingevuld, allereerst door kleinschalige productie. Hiermee alleen kan Beuningen niet energieneutraal worden; de grootschalige productie van duurzame elektriciteit is ook nodig.
De gemeente Beuningen gaat de energie doelen halen door:
Dit in nauwe samenwerking met inwoners, bedrijven en intermediaire organisaties. De opgave is zo groot dat geen enkele optie op voorhand kan worden uitgesloten. Het is alle hens aan dek.
De Beuningse aanpak kenmerkt zich door te werken aan randvoorwaarden (hoekstenen) voor het versneld afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen en tegelijkertijd projecten (pijlers) te organiseren waaraan inwoners en bedrijven laagdrempelig mee kunnen doen.
De hoekstenen zijn:
De pijlers zijn:
Het realiseren van het zonnepark geeft uitvoering aan de Energievisie.
De ontwikkeling van het zonnepark is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. De ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen uit het energieakkoord om in 2023 16% van de energiebehoefte uit hernieuwbare en duurzame energiebronnen te halen. Daarnaast is er vanuit het provinciaal beleid geen specifieke regelgeving ten aanzien van zonneparken. De locatie voor het zonnepark is mogelijk binnen het ontwerp-actualisatieplan. Wel dient er aandacht te zijn bij ontwikkelingen voor de landschappelijke kwaliteiten. Dit wordt gedaan door de landschappelijke inpassing. Het zonnepark geeft uitvoering aan de gemeentelijke Energievisie.
Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen met de landschappelijke inpassing past binnen de geldende beleidskaders.
Het zonnepark kent geen verkeersaantrekkende werking, behoudens voor onderhoud aan de panelen. De locatie wordt ontsloten via de Goudwerf. Dit is de meest passende ontsluiting voor het zonnepark. Op de locatie is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Voor het plaatsen van de installaties voor duurzame energieopwekking en de bijbehorende gebouwen dient een omgevingsvergunning (bouw) te worden aangevraagd. Noch de installaties, noch de gebouwen voor de omvormers worden beschouwd als "verblijfsruimte". De ontwikkeling is daarom niet aan te merken als een gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Het uitvoeren van een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is in dit geval niet noodzakelijk.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Binnen de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn geen geluidgevoelige functies toegestaan. Het zonnepark kent geen verkeersaantrekkende werking, behoudens voor onderhoud aan de panelen. De locatie wordt ontsloten via de Goudwerf. Bij het in gebruik hebben van het zonnepark komen geen geluidemissies voor en heeft dit gebruik dan ook geen verandering aan geluidniveaus tot gevolg. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van geluid.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Een zonnepark heeft (nagenoeg) geen verkeersaantrekkende werking, waardoor het plan ruim voldoet aan de NIBM grens en derhalve niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. tevens komen bij het in gebruik hebben van een zonnepark geen luchtemissies voor en heeft dit gebruik dan ook geen verandering aan stikstofdepositie tot gevolg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige functies zoals 'wonen' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering". Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Het zonneveld vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Het aspect bedrijven en milieuzonering is dan ook niet relevant voor de ontwikkeling. Het zonneveld vormt wel een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het zonneveld is een type A-inrichting. De inrichting valt wel onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit maar er is geen melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu nodig.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Een zonnepark is geen gevoelige functie in het kader van externe veiligheid. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan in het kader van het Bevi. Daarnaast zal door dit plan geen risicovolle functie worden toegelaten die, in het kader van het Bevi, een belemmering zal vormen voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Het plangebied betreft op dit moment weide. Om en in het plangebied is sprake van enkele sloten en waterpartijen. Een deel van de sloten is aangewezen als A-watergang, deels als B-watergang en als C-watergang (brede waterpartij ten zuiden van plangebied). De sloten in het plangebied betreffen B-watergangen.
Uitsnede legger Waterschap Rivierenland
Met de inrichting van het plangebied blijven de bestaande sloten behouden en wordt rekening gehouden met de beheerstroken, zie ook 2.2. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling worden zonnepanelen geplaatst op een metalen frame. Het regenwater dat op de panelen valt, stroomt af richting de bodem (tussen de zonnepanelen is voldoende ruimte aanwezig zodat het regenwater verspreid op het maaiveld kan vallen), waar het water infiltreert. Het regenwater zal dan ook vanwege de zonnepanelen niet versneld afstromen richting het oppervlaktewater. Watercompensatie wordt enkel gevraagd voor de gebouwen die ten behoeve van het zonnepark worden gerealiseerd (maximaal 60 m2). Volgens de vuistregel (436 m³ waterberging per hectare verharding) betekent dit 2,6 m3 (0,0060 x 436 m³) berging gecompenseerd te worden. Bij de berekening van het wateroppervlak op zomerpeil wordt uitgaan van een peilstijging van 0,3 m. Dit betekent dat afgerond 9 m2 (2,6 : 0,3) open water op zomerpeil aangelegd dient te worden. Op de locatie Hoge Woerd is waterberging gerealiseerd van 1.500 m2. Van dit oppervlakte wordt 9 m2 gebruikt als watercompensatie van dit bestemmingsplan.
Het zonnepark wordt niet aangesloten op het rioleringsstelsel. De ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de belasting van het rioleringssysteem. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Het oppervlak van de zonnepanelen is niet verontreinigd. Door het afstromende regenwater vindt dan ook geen verontreiniging van bodem en water plaats.
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwater- beschermingsgebied. Met de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met het beheer van de watergangen.
Deze waterparagraaf is tot stand gekomen in overleg en akkoord bevonden door het Waterschap. Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
In de Wet natuurbescherming worden de bevoegdheden van het rijk (RVO) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd (Econsultancy b.v., 'Quickscan flora en fauna Goudwerf (ong.) te Ewijk', rapportnummer 3515.001, 17 februari 2017), zie Bijlage 1. Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. Overtredingen ten aanzien van broedvogels kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verder dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.
Op basis van onderhavige quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen niet noodzakelijk geacht. Tevens is er geen sprake van het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Met betrekking tot beschermde gebieden worden eveneens geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen herontwikkeling op de onderzoeklocatie.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2019 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2019. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Archeologie
De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen. Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. Volgens deze kaart heeft het grootste gedeelte van het plangebied een hoge verwachtingswaarde en valt binnen beleidszone 3 (oranje kleur). Een beperkt deel heeft een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde en valt binnen beleidszone 4 (groene kleur). Aan de oostkant is een kleine hoek waar sprake is van een zeer hoge archeologische waarde (rode kleur).
Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingskaart
Bij bodemingrepen groter dan 120 m2 en dieper dan 30 cm moet in beleidszone 3 een onderzoek overlegd worden. Dit is geborgd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In beleidszone 4 moet bij bodemingrepen groter dan 2.000 m2 en dieper dan 30 cm een onderzoek overlegd worden. Dit is geborgd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. In beleidszone 1 moet bij bodemingrepen groter dan 0 m2 en dieper dan 30 cm een onderzoek overlegd worden. Dit is geborgd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
De delen van het projectvoornemen die meer dan 30 cm in de grond gaan betreffen het hekwerk en de poten van de frames waar de zonnepanelen op worden bevestigd. Het oppervlak van project dieper dan 30 cm bedraagd circa 112 m2. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' zijn geen zonnepanelen gepland. Aanvullend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat bij de uitvoering van de (ver)bouwplannen toch nog archeologische vondsten worden gedaan. In dat geval geldt de verplichting conform de Erfgoedwet om dit te melden bij het bevoegd gezag.
Cultuurhistorie
De gemeente heeft een zogenaamde cultuurhistorische kenmerkenkaart opgesteld. Het plangebied behoort tot de gebiedscategorie 'jong cultuurland, de velden (Volle Middeleeuwen)'. Door het plangebied loopt een aantal restgeulen, deze komen overeen met de gronden waar sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde.
Het plangebied is gelegen aan de rand van een agrarisch gebied, dat op termijn ontwikkeld wordt naar een woonomgeving. Aan de zuidzijde is bedrijventerrein Schoenaker gelegen. In het plangebied zijn geen beschermde monumenten aanwezig. Ook heeft de ruimtelijke ontwikkeling geen invloed op historische structuren of de samenhang tussen historische structuren en historische bebouwing. Voor het zonnepark is een landschappelijke inpassing ontworpen, die gebaseerd is op de structuren van het bestaande landschap.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers (ENGIE Energie Nederland N.V.). Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg zal het plan in ieder geval besproken worden met de volgende partijen:
De eventueel ingediende reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.
ENGIE Energie Nederland N.V. heeft een informatiebijeenkomst gehouden voor omwonenden en belanghebbenden en de daaruit aangedragen ideeën zijn/worden zo mogelijk in het project verwerkt.
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 11 april 2017 tot en met 22 mei 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. De ingebrachte zienswijze(n) zijn vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien. Tevens heeft overleg plaatsgevonden met enkele omwonenden, wat heeft geleid tot een aanpassing van de landschappelijke inpassing.