Plan: | Wilgenoord 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BPWilgenoord2014-vadf |
Op 3 oktober 2011 stemden college en raad in met het voorstel om het project 'herstructurering woonwagencentrum' stop te zetten (BW11.01315) en het woonwagencentrum op de locatie met de huidige situatie te behouden (12 standplaatsen in de verhuur), geen wijzigingen aan te brengen in het openbare gebied en dit te beperken tot regulier onderhoud en de ingeslagen weg ingaande handhaving op het terrein voort te zetten. Vervolgens is om een vervolgvoorstel gevraagd met daarin een besluit over het beheer van de standplaatsen, de woonwagens en de bouwtitel voor 6 woningen op het terrein. Verder zijn er nog wat onopgeloste kwesties, zoals de onduidelijkheid over de toekomst van Wilgenoord, de handhaving van illegale bouwwerken, het verbeteren van de brandveiligheid e.d.
Vanaf november 2013 is het college van B&W met de bewoners van woonwagencentrum Wilgenoord in gesprek. Op donderdag 10 juli 2014 zijn samen met de bewoners belangrijke conclusies getrokken over de toekomst van Wilgenoord. Dit is vertaald in een inrichtingsplan. De herinrichting van woonwagencentrum Wilgenoord vindt plaats volgens de lijn 'rust en respect voor Wilgenoord' met als doel het creëren van een leefbaar en toekomstbestendig woongebied. Dit betekent oog voor de wensen van de bewoners, het maken van keuzes en het creëren van duidelijkheid.
Niet alle aspecten uit het herinrichtingsplan passen binnen het geldende bestemmingsplan:
Om de herinrichting te realiseren is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het plangebied betreft het woonwagencentrum Wilgenoord en een deel van de groenzone er omheen. Het plangebied ligt in het zuidwesten van Beuningen, naast de kruising van de Hadrianussingel met de Schoenaker. De begrenzing van het plangebied wordt globaal gevormd door de Trajanussingel in het oosten, de Hadrianussingel in het zuiden en de Schoenaker in het westen. In het noorden wordt de grens gevormd door de Antoniuslaan en de woonbebouwing aan die laan. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale begrenzing plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Beuningen', zoals op 3 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', 'Wonen - 1' en 'Wonen - Woonwagens'. Voorts geldt in een smalle strook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 '. Onderstaand een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Kern Beuningen'
De bestemming 'Wonen - Woonwagens' is aan de noordzijde gelegen. Hierbinnen zijn maximaal 12 standplaatsen mogelijk. De bestemming 'Wonen - 1' is langs de zuidelijke rand gelegen. Hierbinnen zijn maximaal 6 woningen mogelijk, zowel vrijstaand als tweekappers. Met de toevoeging van deze woningen zou ook de centrale open ruimte kleiner worden en ook een 2e ontsluiting aan de oostzijde worden gerealiseerd.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Verantwoording
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Wilgenoord ligt geheel verscholen achter een groene bomenrand (en grondwal aan de zuidoostzijde) met dichte begroeiing ertussen. Het woonwagencentrum is van buitenaf daardoor alleen zichtbaar vanaf de toegangsweg aan de Hadrianussingel. Het overig deel van het plangebied, aan de noord- en westzijde van het woonwagencentrum, wordt gekenmerkt door gras met bomen.
Het centrum wordt gekenmerkt door een lus. De woonwagenstandplaatsen zijn gesitueerd in een boog langs de noordzijde van de lus. Van de 15 oorspronkelijke woonwagenstandplaatsen zijn er momenteel 12 maximaal toegestaan en daadwerkelijk in gebruik. Centraal in de lus ligt een groene weide. Erlangs wordt geparkeerd. Aan de zuidzijde van de lus ligt een stuk grond wat in gebruik is als paardenweide. Tevens staat er een ponystal. Aan de oostrand staat, tussen het groen, een transformatorhuisje. Verder staan op het terrein diverse bouwwerken (nog) zonder vergunning.
De meeste woonwagens hebben een witte gevel en één bouwlaag. De daken zijn uitgevoerd in de vorm van een (lage) kap. De woonwagens zijn gemiddeld circa 15 meter diep en staan op korte afstand van elkaar. Aan de zijde van de straat is ruimte voor een kleine tuin. Tussen de straat en de tuin heeft elk perceel een erfafscheiding in de vorm van een lage muur of hekwerk. Aan de achterzijde van de percelen staan bergingen.
Van de 15 standplaatsen zijn er nu 12 in gebruik. Op elke standplaats staat een woonwagen en een berging. De bewoners betalen de gemeente maandelijks een huurvergoeding voor de standplaats en berging. Op de drie lege standplaatsen staan verwaarloosde gemeentebergingen. Ook is er oneigenlijk gebruik van gemeentegrond door de bewoners (voor o.a. kippenren, paardenstal/wei). Verder wordt het gebied gekenmerkt door braakliggende grond.
Sinds het ontstaan van het woonwagencentrum en met de voornemens tot herstructurering zijn ongewenste situaties ontstaan zoals: onduidelijkheid over de toekomst van het gebied en achterstallig onderhoud van groen en gebouwen. Met de herinrichting worden deze kwesties opgelost en dit resulteert in niet geleidelijk opheffen maar in stand houden van het woonwagencentrum. De planologische mogelijkheid voor de bouw van 6 woningen aan de zuidzijde en de aanleg van een extra ontsluiting aan de oostzijde komen te vervallen. Er vindt binnen het woonwagencentrum een uitbreiding plaats door de de toevoeging van 5 standplaatsen (voor de kinderen). Daarvan zijn 3 standplaatsen aan de noordzijde gelegen, ter plaatse van de braakliggende plekken. Aan de zuidzijde worden ter plaatse van de paardenwei 2 nieuwe standplaatsen gerealiseerd. Waar mogelijk worden woonwensen van bewoners mogelijk gemaakt, de groenvoorziening aangepakt en extra parkeervakken aangelegd. Ten noorden van de 2 nieuwe standplaatsen in de zuidrand wordt een nieuwe paardenwei ingericht. Ook de mogelijkheid van het verleggen van het rioolstelsel wordt onderzocht om ook daarvoor een toekomstbestendige situatie te creëren. Deze laatste maatregel valt overigens buiten de scope van het bestemmingsplan.
Inrichtingsplan toekomstige situatie
In het kader van het project is een inrichtingsplan opgesteld, waarin de verschillende activiteiten ruimtelijk zijn vertaald. De herinrichting is het resultaat van individuele gesprekken en bijeenkomsten met de woonwagenbewoners. De gemeente heeft met de bewoners gesproken over de leefomgeving op Wilgenoord, de woonwensen en eventuele oplossingsrichtingen. De bewoners zijn in een vroeg stadium actief betrokken en zijn positief over de voornemens van de gemeente en de herinrichting. Het bestemmingsplan zal een eenduidige regeling geven met gelijke mogelijkheden voor de bewoners.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent 3 bestemmingen en 1 dubbelbestemming. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.
Groen
Deze bestemming heeft betrekking op de bestaande groenzone aan de zuid- en oostrand van het plangebied. Daar waar binnen de bestemming 'Verkeer' zowel de doeleinden 'verkeer' en 'groen' zijn toegestaan, zijn binnen deze bestemming de verkeersdoeleinden niet toegestaan. Binnen deze bestemming is een aantal aanduidingen opgenomen, die aanvullend aan de bestemmingsregels enkele bouwwerken en functies regelen.
Verkeer
Deze bestemming heeft betrekking op de openbare weg in het plangebied en de centrale groenruimte.
Wonen - Woonwagenstadplaats
Deze bestemming is van toepassing op de bestaande en nieuwe woonwagenstandplaatsen in het plangebied. Middels een aanduiding is opgenomen dat langs de noorzijde maximaal 15 standplaatsen en aan de zuidzijde maximaal 2 standplaatsen aanwezig mogen zijn. Door de opgenomen bouwvlakken en de daaraan gekoppelde regeling zijn de bouwmogelijkheden begrensd.
Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is overeenkomstig de geldende dubbelbestemming in het bestemmingsplan 'Kern Beuningen'.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.
Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Barro opgenomen, alsmede als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Met dit bestemmingsplan wordt de herinrichting van het bestaande woonwagencentrum planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Deze herinrichting omvat ook de toevoeging van 5 extra standplaatsen. Daar tegenover staat dat de planologische mogelijkheid voor de realisatie van 6 woningen in de zuidrand komt te vervallen. Dit betekent per saldo een afname van 1 wooneenheid. Dit betekent dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet noodzakelijk.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.
Omgevingsvisie
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
De provincie streeft onder andere naar het beter benutten van gebiedskwaliteiten, oftewel het verbinden van kwaliteiten van een gebied met ontwikkelingsmogelijkheden. Daarbij is meer ruimte voor regionale afstemming en lokaal maatwerk.
Omgevingsverordening
In tegenstelling tot de op dit moment geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (algemene) regels opgenomen ten aanzien van verstedelijking. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe woonlocatie mogelijk, het regelt de herinrichting van het bestaande woonwagencentrum. Met dit plan worden 5 nieuwe standplaatsen mogelijk gemaakt, waarbij de mogelijkheid voor de realisatie van 6 reguliere woningen komt te vervallen. Per saldo neemt het aantal te realiseren wooneenheden af.
Dit bestemmingsplan is daarmee passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken. Het regionale beleid is overgenomen in de provinciale verordening. Zoals in het voorgaande is weergegeven, is dit bestemmingsplan passend in het provinciale beleid.
Met dit bestemmingsplan zijn geen provinciale of regionale belangen in het geding.
In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voorgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad zes strategische hoofdlijnen bepaald:
Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.
De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.
De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.
De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.
De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012. De gemeente wil een groene en dynamische gemeente zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt. Het motto ‘Groen en dynamisch’ wordt via zes kernambities verder uitgewerkt.
Ambitie II Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit
Beuningen wil zich, binnen de regio, onderscheiden als woongemeente in een sterke groene setting. Het streven is tweeledig. Enerzijds gaat de gemeente voor een gedoseerde groei van het aantal woningen, waarbij gedifferentieerd wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen (senioren, starters, kleine huishoudens). De gemeente biedt een gevarieerd aanbod aan woonmilieus: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen. Elke kern heeft een eigen karakter en de sociale structuur binnen de kern is een groot goed. Hiermee voegt Beuningen echt iets toe aan het regionale woningaanbod (vooral grootstedelijke milieus) en wordt geanticipeerd op de vraag uit de markt naar deze woonmilieus. De gemeente bouwt woningen om invulling te geven aan de eigen woningbehoefte. Anderzijds zet de gemeente in op de versterking van de kwaliteit van de bestaande bebouwing en omgeving. Binnen de grote plancapaciteit die Beuningen nu heeft, maakt de gemeente keuzes op basis van kwaliteit en geld. Sommige ontwikkelingen worden in tijd naar achteren geschoven.
De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei, passend bij de ontwikkeling van de kern. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschalige impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit. Daar waar mogelijk geeft de gemeente voorkeur aan inbreidingslocaties boven uitbreidingslocaties.
De structuurvisie doet op zichzelf staand geen uitspraak over Wilgenoord. Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe woonlocatie mogelijk, het regelt de herinrichting van het bestaande woonwagencentrum. Sprake is dus van een inbreidingsgebied. Met dit plan worden 5 nieuwe standplaatsen mogelijk gemaakt, waarbij de mogelijkheid voor de realisatie van 6 reguliere woningen komt te vervallen. Per saldo neemt het aantal te realiseren wooneenheden af. Het bestemmingsplan is daarmee passend binnen de beleidslijn van de Structuurvisie.
De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:
De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. De gemeente biedt een gevarieerd woningaanbod, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.
Het toevoegen van nieuwe woningen is aanvullend op de bestaande voorraad en afgestemd op de demografische ontwikkeling van het dorp of de wijk. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Waar mogelijk geeft de gemeente de voorkeur aan een inbreidingslocatie boven een uitbreidingslocatie, maar woonmilieu en doelgroep bepalen mede de keuze. Gemiddeld worden per jaar 80 woningen gerealiseerd, waarbij de nadruk op Beuningen en Ewijk wordt gelegd. De herijking van het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd en ook vertaald in de regionale Verstedelijkingsvisie 'Van Koers naar Keuze'.
Er moeten dus voldoende woningen zijn, van de juiste kwaliteit en prijs. De gemeente heeft een indicatief woningbouwprogramma dat uitgangspunt is voor de nieuwbouw. Dit programma is dynamisch, zodat het bijgesteld kan worden als er nieuwe kansen, ontwikkelingen of tegenvallers zich voordien. In het programma legt de gemeente het accent op die groepen die binnen haar verantwoordelijkheid valt, namelijk senioren, zorgvragers, starters, lage inkomens en bijzondere doelgroepen. Daarnaast zit er in het programma nog voldoende ruimte (55-65%) waarbinnen ontwikkelaars de vrijheid hebben om plannen te ontwikkelen die aansluiten op andere woonvragen. Binnen het programma is ook ruimte voor de woningcorporatie voor het maken van de gewenste kwaliteitsslag van haar huurwoningenvoorraad. De gemeente gaat uit van de bouw van 30-35% sociale huurwoningen.
Sinds de opheffing van de woonwagenwet zijn woonwagenbewoners eigenlijk geen bijzondere doelgroep meer. Wel is hun woonvorm nog steeds bijzonder vanwege de scheiding tussen wagen en grond, de clustering in een woonwagencentrum en het beheer ervan. De gemeente beschouwd het wonen in woonwagens als een volwaardige woonvorm en het woonwagencentrum Wilgenoord als een van de buurten in Beuningen. De gemeente neemt dan ook (onder voorwaarden) de woonwensen en leefstijl van woonwagenbewoners mee als uitgangspunt bij de plannen voor het beheer van Wilgenoord en de aanpassingen die daaruit voortvloeien. Met dit bestemmingsplan wordt hier uitvoering aan gegeven.
Met dit bestemmingsplan zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Dit bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van de diverse overheden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).
In 2003 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De contour van het onderzoek is met rood aangegeven. Daarbij is asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook is op het terrein rondom een enkele boring een verontreiniging van 5 m3 met minerale olie aangetroffen. Omdat dit niet de norm van 25 m3 overschrijdt is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Een sanering is in principe niet aan de orde, zolang de bodem ongeroerd blijft. Pas bij werkzaamheden in deze verontreinigde bodem moet via een Plan van Aanpak gesaneerd worden.
In 2009 is opnieuw een onderzoek uitgevoerd (IDDS bv, 9 juli 2009). Toen is ook een asbestonderzoek uitgevoerd. De olieverontreiniging rondom de betreffende boring 23 is niet meer aangetroffen. Ook het asbestverdachte materiaal bleek geen asbest te bevatten. In de bodem is geen asbest aangetoond. Het onderzoeksgebied bevatte toen niet de paardenwei en schuilstal die in 2003 wel zijn onderzocht.
Conclusie
Het terrein is in 2009 nog onderzocht. Toen zijn er geen verontreingingen aangetroffen. Er zijn geen aanwijzigingen die er op duiden dat er sinds die tijd nieuwe verontreinigingen zijn opgetreden. Het paardenweitje wat nu wel binnen het project valt is in 2003 nog onderzocht. Daar zijn destijds geen verontreinigingen aangetroffen. Woonwagens staan niet gefundeerd in de bodem. Een nieuw onderzoek is derhalve overbodig. Wel wordt daarbij het voorbehoud gemaakt dat, wanneer tijdens de werkzaamheden een afwijkende bodemkwaliteit wordt aangetroffen, het werk stilgelegd moet worden en de bodem onderzocht. Gedacht kan worden aan een sterke oliegeur of asbestverdacht materiaal.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.
Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.
Door Econsultancy is onderzoek verricht naar het aspect wegverkeerslawaai (project WAA.BEU.WEG, rapportnr. 14093752 D2, 12 december 2014). De onderzoekszones van wegen kent een overlap met de standplaatsen, een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk. Dit akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de afzonderlijke wegen op de kavels van de standplaatsen en daarnaast te beoordelen of er voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh).
De te onderzoeken wegen zijn de Schoenaker, Hadrianussingel en de Goudwerf. De Schoenaker is volledig buitenstedelijk gelegen en heeft maximaal 2 rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 250 meter. De Hadrianussingel en de Goudwerf zijn, met uitzondering van de rotonde, binnenstedelijk gelegen en hebben maximaal twee rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 200 meter. Binnen de zone dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen (art. 76 Wgh).
De standplaatsen zijn binnenstedelijk gelegen. Voor nieuwe standplaatsen bedraagt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting 48 dB (art. 82 lid 1 Wgh). Indien de geluidsbelasting op de gevel van de kavel van de standplaats uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting verkregen worden (door burgemeester en wethouders van ) tot 63 dB (art. 83 lid 2 Wgh).
De berekeningen zijn verricht aan de hand van Standaard reken- en meetvoorschrift, geluid, 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2.60. Ten gevolge van de Schoenaker wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op alle te onderzoeken kavels overschreden. Ten gevolge van de Hadrianussingel - Goudwerf wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB alleen op de zuidelijke kavels zuidwest overschreden .
Uit de cumulatieberekeningen van alle omliggende wegen, inclusief de 30 km/uur wegen blijkt dat voor alle geveldelen de standaard gevelreductie van 20 dB afdoende is.
Daar er een overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting plaatsvindt, is er een maatregelenstudie verricht. Uit deze studie bleek dat er om verkeerskundige, stedenbouwkundige, landschappelijke en op financiële gronden geen bron- of overdrachtsmaatregelen getroffen kunnen worden. Blijft over het aanvragen van hogere waarden bij het bevoegd gezag. Ten gevolge van de Schoenaker dient er voor de kavels 21, 23 en 25, dient voor de zuidelijke gevels, een hogere waarde van 49 dB en voor één kavel nieuw zuid (WOKzuid1) dient een hogere waarde van 49 dB te worden aangevraagd. Ten gevolge van de Hadrianussingel – Goudwerf dient een hogere waarden aangevraagd te worden voor de beide kavels nieuw zuid (WOKzuid1), met een waarde van 50 dB. De hogere waarden dienen verleend te zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Indien de hogere waarden zijn verleend, zijn er geen belemmeringen meer voor het aspect wegverkeerslawaai.
Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen onder andere uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, geur, stof en gevaar). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een rustige woonomgeving, een gemengd gebied en een gebied met functiemenging.
In bepaalde gebieden kan, vanwege het karakter van die gebieden, volstaan worden met een minder grote richtafstand ten opzichte van een rustige woonomgeving. Dit betreft de zogenaamde 'gemengde gebieden'. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In deze gebieden kan de (algemene) richtafstand volgens bijlage 1 van de brochure met één afstandsstap worden verkleind.
Naast bovengenoemde typen gebieden waarbij in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van functiescheiding, kan het voor bepaalde gebieden in het kader van een goede ruimtelijke ordening juist wenselijk zijn om uit te gaan van functiemenging i.p.v. functiescheiding. 'Gebieden met functiemenging' zijn (volgens de brochure pag. 25) geïntroduceerd om in bepaalde situaties te voorkomen dat een vergaande scheiding van functies leidt tot een inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit.
Gebied met functiemenging: dit begrip wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden acceptabel zijn.
-> het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies.
-> voor functiemenging wordt niet gewerkt met de richtafstandenlijst (bijlage 1 van de brochure) maar met een toelaatbaarheidslijst (bijlage 4 van de brochure). Deze toelaatbaarheidslijst gaat uit van de volgende categorieën:
Bij functiemengingsgebieden kan volgens de brochure gedacht worden aan stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Naast bovengenoemde zijn de milieunormen (onder andere geluid) volgens het Activiteitenbesluit van toepassing.
Het plangebied ligt aan de zuid-westzijde van Beuningen, naast de kruising van de Hadrianussingel met de Schoenaker. Ten westen van het plangebied ligt bedrijventerrein De Schoenaker. Ten zuiden van het plangebied ligt Shoppingpark De Heuve. In voorliggende situatie spelen twee aspecten voor geluid vanwege bedrijvigheid, te weten:
Invloed van individuele bedrijven rond het plangebied
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende bedrijven:
Het plangebied ligt langs een tweetal drukke wegen (Hadrianussingel en Schoenaker) en wordt dus aangesloten bij het omgevingstype gemengd gebied. Hiermee vallen de geprojecteerde standplaatsen buiten de richtafstand. Hiermee wordt enerzijds een, voor het omgevingstype gemengd gebied, acceptabel leefklimaat bij de woningen gegarandeerd en worden anderzijds de bedrijven niet beperkt in hun activiteiten.
Cumulatieve invloed bedrijventerrein De Schoenaker
Bedrijventerrein De Schoenaker is een niet-gezoneerd bedrijventerrein. Voor De Schoenaker wordt wel, conform de systematiek van de Wet geluidhinder, een geluidsbewakingsmodel bijgehouden waarmee de cumulatieve geluidsinvloed van het bedrijventerrein als geheel op een aantal bewakingspunten in de omgeving wordt bewaakt.
De gemeente heeft de Geluidnota bedrijventerrein De Schoenaker vastgesteld en verankerd in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Schoenaker'. Met deze geluidsnota geeft de gemeente aan hoe zij ervoor zorg wil dragen dat de grenswaarden ter plaatse van toekomstige woningbouwlocatie(s) niet overschreden worden en de verdeling van geluidsruimte tussen de bedrijven eerlijk verloopt. Door zorgvuldig om te gaan met het toekennen van geluidsruimte worden de bedrijven gedwongen na te denken over BBT en duurzaamheid ('geluidsruimte is schaars'). Het streven is dat alle bedrijven op termijn kunnen voldoen aan een geluidsruimte van 60 dB(A)/m2). Dit correspondeert met de ambitiewaarde van 50 dB(A) ter plaatse van het toekomstig woningbouwgebied ten noorden van De Schoenaker en het plangebied Wilgenoord. De grenswaarde op de referentiepunten bedraagt 55 dB(A). De genoemde ambitie- en grenswaarden betreffen etmaalwaarden.
Met de geluidnota en de koppeling aan het bestemmingsplan wordt de beschikbare geluidsruimte per kavel verankerd. In onderstaande afbeelding is de ligging van de 50 dB(A) (groen) en 55 dB(A) (rood) contour in de situatie na uitbreiding en inclusief kavelreserveringen weergegeven.
Uitsnede kaartbeeld Geluidnota met ligging 50 en 55 dB(A) contour
Uit bovenstaande volgt dat de actuele geluidsbelasting vanwege het gehele bedrijventerrein, inclusief reservering van geluidsruimte voor kavels waar momenteel geen bedrijf is gevestigd, ten hoogste 50 dB(A) bedraagt ter plaatse van de geprojecteerde standplaatsen binnen het plangebied Wilgenoord. Een cumulatieve geluidsbelasting van 50 dB(A) vanwege industrielawaai ter plaatse van woningen betekent een acceptabele milieukwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ruim voldaan wordt aan de grenswaarden voor industrielawaai voor een woonwijk nabij een drukke verkeersweg (55 dB(A)), zoals opgenomen in de Geluidnota bedrijventerrein De Schoenaker. Er wordt zelfs voldaan aan de richtwaarde (50 dB(A)). Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling Nibm bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde NIBM-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe woonlocatie mogelijk, het regelt de herinrichting van het bestaande woonwagencentrum. Met dit plan worden 5 nieuwe standplaatsen mogelijk gemaakt, waarbij de mogelijkheid voor de realisatie van 6 reguliere woningen komt te vervallen. Per saldo neemt het aantal te realiseren wooneenheden af.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich twee Bevi-inrichtingen: InterChem op het ten westen gelegen bedrijventerrein Schoenaker en het LPG-tankstation aan de Schoenaker, ten noorden van het plangebied. Het plangebied valt buiten het invloedsgebied van het tankstation, maar ligt wel binnen het invloedsgebied van InterChem. InterChem is een inrichting voor het inzamelen, op-/overslaan, be-/verwerken en recyclen van afvalstoffen. Daarnaast worden oplosmiddelen, ontvetters, reinigers, verven, lakken, verharders en waterbehandelingsproducten geproduceerd. Ten behoeve van deze activiteiten worden gevaarlijke (afval)stoffen opgeslagen. De PR-contour van 10-5 is geheel binnen het terrein van InterChem gelegen. De PR-contour 10-6 overschrijdt het terrein slechts beperkt. Het invloedsgebied is berekend op maximaal 1.600 meter afstand vanaf het bedrijf. Het invloedsgebied is gedefinieerd als de afstand waarop de overlijdenskans tot 1% is gedaald bij een blootstellingsduur van 30 minuten.
De voorgenomen herstructurering van Wilgenoord bevat een kleine afname van wooneenheden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Ten gevolge van de aanwezigheid van InterChem neemt het groepsrisico ter plaatse van het plangebied dus zelfs zeer beperkt af.
Transport gevaarlijke stoffen
Transport van gevaarlijke stoffen vindt in de gemeente Beuningen plaats over de weg (A50 en A73) en over het water (Waal en het Maas-Waal kanaal). Het plangebied ligt buiten de toetsingsafstand van deze routes.
Buisleidingen
Ten westen van het plangebied loopt in noord-zuidrichting een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie. Het plangebied ligt net binnen de inventarisatieafstand van de Gasunie. In het kader van uitbreiding van Ewijk (gelegen ten noordoosten van het plangebied) is het rapport ‘Externe veiligheid masterplan uitbreiding Ewijk’ opgesteld. Uit de hiervoor uitgevoerde berekening voor het PR volgt voor de PR-contour van 10-6 dat deze op een afstand van 0 meter vanaf de leiding is gelegen. Uit de berekening voor het GR binnen de inventarisatieafstand blijkt de uitbreiding van Ewijk ruim onder de oriënterende waarde te liggen. Gezien het feit dat het plangebied van bestemmingsplan Wilgenoord op een grotere afstand van de aardgasleiding is gelegen dan de voorgenomen uitbreiding van Ewijk en het aantal wooneenheden hier ten opzichte van het geldende bestemmingsplan afneemt, wordt geconcludeerd dat zich met betrekking tot zowel PR als GR zich geen knelpunten voordoen met betrekking tot de herstructurering van Wilgenoord.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.
Uitgangspunten gemeente
Waterplan
In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:
Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.
Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017
De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:
Wateroverlast
De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.
Klimaatverandering
De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.
Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
Het plangebied ligt in het kommengebied met rivierkleigronden. De dikte varieert van 2-3 m. Het maaiveld ligt gemiddeld op 8.00+NAP. Het polderpeil heeft een zomer waterpeil van 6,60 +NAP en een winterpeil van 6,60 +NAP. Binnen het plangebied heerst een grondwatertrap VI. Dit betekent dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) op 40-80 cm maaiveld ligt. De Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt lager dan 1,20 m maaiveld. Aan de oostzijde van Wilgenoord loopt een waterpartij langs de Trajanussingel, doorlopend langs de Constantiuslaan. Door een duiker is deze watergang ook verbonden met de zuidwest gelegen A-watergang langs De Schoenaker. Deze waterpartij is weer verbonden met de waterpartij gelegen in de kom gelegen tussen de A73, afslag Beuningen en de Schoenaker. Ten noordwesten van Wilgenoord is een doodlopende sloot (C-watergang) gelegen.
In de huidige situatie zijn de woonwagens, bijgebouwen e.d. en kolken van de openbare ruimte aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Er is nu geen sprake van een toekomstbestendige situatie ten aanzien van het riool. Het riool ligt momenteel aan de achterzijde van de woonwagens en is slecht bereikbaar en daardoor moeilijk te inspecteren, te beheren en te onderhouden. Aan de voorzijde ligt eveneens een gemengd riool dat gekoppeld is met het riool aan de achterzijde. Aan de westzijde is dit riool gekoppeld en wordt onder vrijverval afgevoerd naar het rioolgemaal Schoenaker.
De komende periode gaat de gemeente de mogelijkheden onderzoeken voor het verplaatsen van de riolering. Als er wordt gekozen voor het verplaatsen van de riolering dan wil de gemeente dit gelijktijdig uitvoeren met de werkzaamheden voor de herinrichting.. De financiering van de ioleringswerkzaamheden gebeurt middels het rioleringsfonds.
In de huidige situatie is er geen verhard oppervlak afgekoppeld van de riolering. In het plangebied is een slecht doorlatende kleilaag aanwezig. Tevens is voor het plangebied kwel aanwezig. Dit maakt het plangebied ongeschikt voor infiltratievoorzieningen.
Zoals al aangegeven ligt op het terrein een gemengd riool. De komende periode gaat de gemeente de mogelijkheden onderzoeken voor het verlengen van de riolering. De financiering van de rioleringswerkzaamheden gebeurt middels het rioleringsfonds.
Het bestemmingsplan heeft een uitbreiding van 460m² aan bouwmogelijkheden. Dit valt onder de norm van 500m² waarop een vrijstelling van toepassing is.
Bij de herinrichting wordt rekening gehouden met een zorgvuldige omgang met de verandering van de waterhuishoudkundige situatie van het plangebied. Er vindt vrijstelling plaats als compensatie voor de uitbreiding van het verhard oppervlak.
In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.
De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.
Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
In het kader van het (niet meer geldende) bestemmingsplan Wilgenoord is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Croonen Adviseurs, NAT02-BEU00012-01a, 5 januari 2010). In deze quickscan wordt geconcludeerd dat de toenmalig beoogde plannen naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Flora- en faunawet is derhalve niet noodzakelijk.
Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.
De schuurtjes in het onderzoeksgebied beschikken niet over spouwmuren en dergelijke waarachter zich vleermuizen zouden kunnen ophouden. Alle bomen met voor vleermuizen geschikte gaten en spleten blijven behouden. Er hoeft derhalve geen nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
Voor concrete ruimtelijke ingrepen zoals het kappen van beplanting en andere ingrepen in de groenstructuur alsmede de sloop van bebouwing dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
In de quickscan werd reeds geconcludeerd dat de destijds voorgenomen ontwikkeling geen belemmering ondervindt met betrekking tot het aspect flora en fauna. Dit bestemmingsplan beoogd een beperktere ruimtelijke ingreep ten opzichte van de oude plannen voor Wilgenoord. Vandaar dat ook in het kader van dit bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de vaststelling.
Archeologie
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Archeologie
De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. De beleidsadvieskaart is vervolgens doorvertaald in het geldende bestemmingsplan 'Kern Beuningen' in diverse archeologische dubbelbestemmingen. Voor een groot deel van het plangebied is geen archeologische verwachting c.q. archeologische dubbelbestemming opgenomen. Langs de randen van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan nog wel op enkele plekken een archeologische dubbelbestemming van toepassing. Deze worden in dit bestemmingsplan overgenomen. Het aspect archeologie is op deze wijze geborgd. Overigens zijn in de betreffende gebieden geen bouwmogelijkheden aanwezig.
Cultuurhistorie
De gemeente heeft tevens een Cultuurhistorische waardenkaart. Volgens deze kaart zijn er geen bijzondere cultuurhistorische elementen aanwezig in en nabij het plangebied.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
De kosten voor het bestemmingsplan, de herinrichting en het opknappen van het woonwagencentrum worden gefinancierd met de middelen die de gemeente ontvangt met de verkoop van de standplaatsen. De verkoop van standplaatsen dekt volledig deze kosten.
Mocht de verkoop van standplaatsen, om wat voor reden dan ook, niet door gaan dan vindt de herinrichting ook geen doorgang.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Aangezien het aantal wooneenheden afneemt (en de locatie gelegen in de bebouwde kom), is geen sprake van provinciaal belang. Verder blijft de toename van het verharde oppervlak onder de vrijstellingsnorm van het waterschap. Vooroverleg met de provincie en het waterschap is derhalve niet noodzakelijk.
Aangezien dit bestemmingsplan geen ruimtelijke impact heeft op de omgeving, is de ter inzagelegging van een voorontwerp niet noodzakelijk maar is het bestemmingsplan direct als ontwerp ter visie gelegd.
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 12 februari tot en met 25 maart 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld. De wijziging heeft betrekking op de twee zuidelijk gelegen kavels. Deze kavels hebben in het ontwerpbestemmingsplan een glooiende afronding. Uit praktische overweging is voorgesteld deze kavelgrenzen praktischer in te tekenen zodat de verkoop en plaatsing van een woonwagen makkelijker is.