Plan: | Recreatiesuites Doddendael |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BPRecrDoddendaelEw-ow01 |
De eigenaren van Slot Doddendael, gelegen aan de Binnenweg 2 te Ewijk, wensen 8 suites te realiseren naast het slot. Slot Doddendael is een locatie voor feesten en partijen, operationeel sinds 1977 en heeft gedurende de afgelopen decennia een nationale naam opgebouwd in met name de huwelijksbranche. Door de grote groei van bruidsparen van buiten de regio merken de initiatiefnemers een steeds grotere vraag naar overnachtingsmogelijkheden. Ook overnachtingen van gasten die speciaal naar de omgeving komen voor recreatie nemen toe. Door 8 luxe suites te realiseren, kunnen er extra gasten overnachten op het landgoed en genieten van de omgeving.
Ten behoeve van dit initiatief is een principeverzoek ingediend. Aangezien het landgoed een rijkmonument is zijn bij de voorbereiding van het principeverzoek, naast de gemeente, ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincie betrokken geweest. Het college heeft in het principeakkoord van 15 februari 2022 besloten planologische medewerking te verlenen. Om de herbestemming en de realisatie van de suites mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Beuningen, ten noordoosten van de kern Ewijk en omvat het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Beuningen, sectie E, nummer 1898 (deels). Het plangebied heeft een omvang van circa 5.200 m2 en wordt aan de noordzijde begrensd door de biologische fruitboomgaard. De rest van het plangebied grenst aan de tuin van Slot Doddendael, die bestaat uit bos en water.
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode omkadering)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals op 14 juni 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Bos' ten behoeve van het behouden van landschappelijke en natuurwaarden.
Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn ook de bestemmingsplannen 'Parapluplan Parkeren' en 'Parapluplan Archeologie' van toepassing. In het 'Parapluplan Parkeren' is het volledige plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - buitengebied'. In het 'Parapluplan Archeologie' is het volledige plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Buitengebied'
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen, omdat de realisatie van de 8 suites niet mogelijk is binnen de bestemming 'Bos'. Vandaar dat het noodzakelijk is om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied bestaat op huidig moment volledig uit grasland met enkele bomen. Ook staat er een schuurtje geschikt voor het opbergen van tuingereedschap en de grasmaaier. Het plangebied is onderdeel van het landgoed rondom Slot Doddendael. Dit Slot is gebouwd in het jaar 1330 en sinds 1977 operationeel als locatie voor feesten en partijen met horeca. Het Slot is voorzien van een ruime parkeerplaats en wordt omringd door een gracht en een grote tuin. De tuin kan wordt gebruikt als trouwlocatie.
Huidig situatie plangebied
In het weiland achter het slot wordt de voormalige kersenboomgaard hersteld en daarin worden de 8 suites verspreid geplaatst. Alle suites kijken van elkaar weg, zo is er voldoende privacy voor de gasten. Ze zijn georiënteerd op de zon, zodat er voldoende licht naar binnen valt en de gasten op het terras in de zon kunnen zitten. Tussen de suites staan bomen en bloemrijk grasland. Zo wordt de losse plaatsing van de suites op natuurlijke wijze versterkt en extra privacy gecreëerd.
Navolgende afbeeldingen geeft de landschappelijke inpassing van het plan weer en het inrichtingsplan en beeldkwaliteit is als bijlage 1 aan de toelichting gevoegd.
Landschappelijke inpassing, zie ook bijlage 1 bij de regels
Herstel boomgaard
Op het huidige weiland wordt een boomgaard met hoogstam-fruitbomen in een los stramien aangeplant. De fruitboomgaard bestaat uit hoogstam kersenbomen, eventueel aangevuld met appel- en pruimenbomen. Het maaiveld wordt ingezaaid met een bloemen- en kruidenrijke grasmengsel. Door de variatie in fruitbomen en het bloemen- en kruidenrijke grasmengsel wordt de biodiversiteit van het huidige weiland verhoogd.
Herstel kerkepad en ontsluiting
Het (voormalige) kerkepad langs de watergang dient als toegang naar de suites. Vanaf het kerkepad leidt een halfverhard pad naar de suites. Om oriëntatie in het donker mogelijk te maken zal het pad beperkt verlicht worden. De suites kan men enkel te voet bereiken, auto's kunnen op de bestaande bezoekersparkeerplaats geparkeerd worden.
Het kerkepad wordt doorgetrokken naar het bestaande rabatbos, een smal bospad verbindt het kerkepad met de oprijlaan van het slot. Verderop loopt het pad langs de watergang en de wijngaard richting de dijk. Zo ontstaat een doorgaande route en is het weer mogelijk om een 'rondje slot Doddendael' te kunnen wandelen.
Padenstructuur
De wandelpaden bestaan uit gemaaide graspaden met een karrespoor in halfverharding. Het pad en naastgelegen bermen worden gefundeerd met menggranulaat. De halfverharding van het pad wordt uitgevoerd met Grauwacke, wat zeer stevig en begaanbaar blijft bij natte weersomstandigheden. De paden naar de suites zijn smalle, gemaaide graspaden.
Uitvoering suites
De 8 suites krijgen een hoogwaardige uitstraling. De vormgeving en materialisatie sluiten aan bij de sfeer en inrichting van het landgoed. De materialisatie zal voornamelijk bestaan uit natuurlijke materialen. Door middel van raampartijen is er veel contact met de omgeving. De suites staan verspreid door de boomgaard, waardoor er geen directe inkijk bij de andere suite mogelijk is. Elke suite beschikt over zijn eigen sanitaire voorziening. Door voor permanente suites te kiezen - in plaats van tijdelijke, seizoensgebonden voorzieningen - kan een hoogwaardige uitvoering gerealiseerd worden. De suites hebben een oppervlak van 34,8 m2 inclusief een terras geïntegreerd in het volume. De 8 suites nemen minder dan 5% van het totale oppervlak van het perceel (de boomgaard) in en zijn daardoor zeer ondergeschikt aan de boomgaard.
Impressie recreatiesuites
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
Slot Doddendael en de parkaanleg bij het slot zijn rijksmonumenten. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een ontwikkeling die deze belangen aantasten. De ontwikkeling is juist met voorzorg ingepast, zie hiervoor paragraaf 4.11.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft geen grootschalige ontwikkeling van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Op basis van het Bro en de huidige jurisprudentie is de voorliggende ontwikkeling - gelet op de aard en omvang - niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zodoende hoeft er geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden.
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)' heeft de Provinciale Staten op respectievelijk 21 december 2022 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij.
Planspecifiek
De omgevingsvisie doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor dit bestemmingsplan. De omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor realisatie van de suites.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
De volgende artikelen uit de Omgevingsverordening zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2.4
Op grond van dit artikel dient permanente bewoning van recreatiewoningen uitgesloten te worden in bestemmingsplannen. Derhalve is permanente bewoning van recreatieverblijven expliciet uitgesloten in de specifieke gebruiksregels van de bestemmingen waarbinnen recreatiewoningen worden toegestaan.
Artikel 2.5
Op grond van dit artikel wordt nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen alleen toegestaan indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden. Met deze eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt beoogd om permanente bewoning van de recreatiewoningen tegen te gaan. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient onderbouwd te worden op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie duurzaam is verzekerd.
De beoogde recreatiesuites zullen bedrijfsmatig worden geëxploiteerd. In de regels van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat de recreatieve onderkomens bedrijfsmatig worden geëxploiteerd. Het gebruik van verblijfsrecreatieve onderkomens als solitaire recreatiewoning is bovendien expliciet uitgesloten in de gebruiksregels. Daarmee is een bedrijfsmatige exploitatie voldoende verzekerd en wordt voldaan aan het bepaalde in de Omgevingsverordening.
Artikel 2.65b
Op grond van dit artikel dient voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, in het bestemmingsplan te worden toegelicht welke maatregelen of voorzieningen worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
Ten aanzien van waterveiligheid is het plangebied niet gelegen in een beschermingszone van een dijk. Zodoende zal het waterkerend vermogen niet worden aangetast. Ook zal er geen wateroverlast optreden als gevolg van de beoogde ontwikkeling, aangezien de suites worden voorzien van een watersysteem, dat het water ter plaatse opvangt, hergebruikt en zuivert. De suites worden zodoende niet aangesloten op het riool, waardoor overbelasting van het riool wordt voorkomen. Daarnaast wordt door de landschappelijke inpassing van het plan, waaronder het aanplanten van bomen, hittestress beperkt. Ook zal door het beperken van de terreinverharding en het toepassen van halfverharding het grondwater aangevuld blijven worden met regenwater, zodat droogteschade wordt voorkomen.
Artikel 3.32a
Ook is plangebied gelegen in een 'Kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied'. Dit is een beschermingsgebied voor grondwater ten behoeve van mogelijke drinkwaterwinning in de toekomst en waar geen afdoende beschermende kleilaag aanwezig is. Op grond van de artikelen 3.32b tot en met 3.32i van de omgevingsverordening is het een Kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied verboden:
Van deze activiteiten is binnen het planvoornemen geen sprake.
Het plangebied is verder niet gelegen in het Gelders Natuur Netwerk dan wel Gelderse Ontwikkelingszone. Het is ook geen onderdeel van een Natura2000-gebied. Voor het onderhavige plangebied zijn ook geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de omgevingsverordening.
Het initiatief is passend binnen de provinciale beleidskaders.
De gemeentebrede Omgevingsvisie is op 21 december 2021 vastgesteld. De Omgevingsvisie is een integrale en lange termijn visie tot 2040 over de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de gemeente Beuningen. Het motto van de Omgevingsvisie bestaat uit de kernwaarden van de gemeente: verbinding, betrokkenheid en mooi plekje.
De Omgevingsvisie richt zich op 5 ambities. Deze ambities zijn gebaseerd op de analyse van de trends en ontwikkelingen en de beleidsanalyse, zoals die zijn opgenomen in de Notitie van Uitgangspunten Omgevingsvisie Beuningen. De ambities laten zien welke onderwerpen de gemeente belangrijk vindt en waaraan de gemeente de komende jaren, in gezamenlijkheid met inwoners, organisaties, de regio en overige partners, wil werken. Bij het werken aan de toekomst van Beuningen worden de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden beschermd. Deze waarden zijn het uitgangspunt bij ontwikkelingen, samen met de kernwaarden uit het motto.
De vijf ambities voor de fysieke leefomgeving in de komende jaren zijn:
Recreatie
De gemeente wil graag kansen bieden voor recreatieve en toeristische ontwikkelingen, passend bij de aard en kenmerken van de gemeente. Toeristisch-recreatieve ontwikkkelingen dragen bij aan de welvaart en het welzijn van inwoners en ondernemers. De opgaven om recreatie en toerisme beter te faciliteren zijn:
Planspecifiek
De recreatiesuites bevorderen de toeristische functie van het gebied en zorgen voor een toename van toeristen. De plek versterkt het recreatieve netwerk en kan het gebied daarmee nog beter herkenbaar en beleefbaar maken. Daarnaast zal het herstel van het Kerkepad zorgen voor een nieuwe wandelroute met mooie beleving van het landschap en cultuurhistorie. Het pad zal openbaar worden gemaakt en daardoor het recreatieve uitloopgebied rondom de kern van Ewijk versterken.
De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren. Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Waaloeverwallen'. Dit deelgebied is landschappelijk fraai en recreatief zeer aantrekkelijk door de diversiteit, de kleinschaligheid en de groene uitstraling. De diversiteit en kleinschaligheid is terug te vinden in het samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen. Een rijke groene uitstraling is aanwezig in de vorm van rijk beplantte erven, boomgaarden, wegbeplantingen, windsingels en opslag rond plassen.
Versterken cultuurhistorische landschapselementen en patronen
In landschappelijk opzicht vormen onder andere de dijken belangrijke historische onderdelen van het landschap. Bij nieuwe ontwikkelingen, zoals het ontwerp van nieuwe landgoederen, recreatieve uitloopgebieden en routes of de inrichting van de EVZ is het interessant om oude elementen en patronen op te nemen in het ontwerp en deze ruimtelijk te versterken. Op deze wijze draagt het ruimtelijk ontwerp van nieuwe ontwikkelingen bij aan de herkenbaarheid en leesbaarheid van het landschap en haar geschiedenis.
Actief ontwikkelen recreatief netwerk
Vanuit Nijmegen en andere gebieden bestaat er behoefte om in het buitengebied te ontspannen en te recreëren. Het landschap binnen de gemeente(n) is veelzijdig en aantrekkelijk en grote delen lenen zich goed voor deze recreatieve uitloopfunctie voor de lokale bevolking en de bevolking uit de regio. Het landschap kan hier wel nog beter voor worden uitgerust. Naast deze recreatieve functie kan het buitengebied een toeristische functie vervullen, waarbij de bezoekers of verblijfsrecreanten inkomsten genereren voor het gebied. Kwaliteiten die het landschap voor de toerist te bieden heeft, zijn onder andere rust en ruimte. Op overgangen van twee landschapstypen kunnen recreatieve voorzieningen een bijdrage leveren aan de herkenbaarheid van het landschap, bijvoorbeeld in de vorm van een uitzichtpunt.
Het recreatief netwerk dat wordt nagestreefd bestaat uit paden, wegen en routes (geschikt voor fietsers, lange afstandswandelaars en skeeleraars), verknopingen van routes, kleinschalige bezienswaardigheden of rustpunten. Het netwerk is met de omgeving en de voorzieningen in de kernen (zoals horeca) verbonden.
In het gebied is momenteel maar een beperkt aantal te bezoeken attracties, bezienswaardigheden en horecapunten aanwezig. De visie zet in op uitbreiding van kleinschalige recreatieve voorzieningen, passend binnen het landschapstype. Daarbij kan gedacht worden aan een theetuin, bed & breakfast, verkoop van streekeigen producten zoals fruit, boerderijbezoek, exposities, bezoekmogelijkheden en informatie over cultuurhistorische objecten of elementen in het landschap (monumenten, wielen, zijkades, steenfabrieken, bijzondere teelten), toegankelijkheid en informatie over (buitendijkse) natuurontwikkeling e.d.
Planspecifiek
De recreatiesuites bevorderen de toeristische functie van het gebied en zorgen voor een toename van toeristen. De plek versterkt het recreatieve netwerk en kan het gebied daarmee nog beter herkenbaar en beleefbaar maken. Daarnaast zal het herstel van het Kerkepad zorgen voor een nieuwe wandelroute met mooie beleving van het landschap en cultuurhistorie. Het pad zal openbaar worden gemaakt en daardoor het recreatieve netwerk van het gebied versterken.
Deze visie, die door de gemeenteraad op 26 januari 2021 is vastgesteld, vormt een actualisatie en een nadere uitwerking van de 'Visie op recreatie en toerisme' uit 2015. In deze nieuwe visie worden de ambities, met een aanpak op hoofdlijnen en actiepunten voor de komende jaren (2021-2023) geschetst.
Als hoofdambitie van de visie wordt genoemd de ontwikkeling van een vitale recreatief-toeristische sector in de gemeente Beuningen, met behoud van de landschappelijk en cultuurhistorische waarden, versterking van de economische kwaliteit en werkgelegenheid, én passend bij het karakter van Beuningen als woongemeente. Deze hoofdambitie is vervolgens uitgewerkt in vijf actielijnen, met per actielijn één of meerdere concrete actiepunten. Deze vijf actielijnen zijn de volgende:
Planspecifiek
De gemeentelijke ambitie voor de oeverwallen is om ontwikkelmogelijkheden te creëren voor functieverandering - en uitbreiding van (kleinschalige) recreatieve mogelijkheden. Hier zijn onder voorwaarden verblijfsrecreatieve voorzieningen mogelijk. De ligging van het Slot en het landgoed in het Oeverwallengebied vraagt om een zorgvuldige ruimtelijke inpassing. De landschappelijke inpassing van het onderhavige planvoornemen is toegelicht in paragraaf 2.2. De belangrijkste kenmerken van het oeverwallengebied zijn het kleinschalige karakter en de afwisseling van open/doorzichten en beslotenheid. Hier wordt op aangesloten door de suites verspreid te plaatsen in een boomgaard.
De realisatie van de recreatiesuites is in lijn met bovengenoemde kernambitie en kernkwaliteiten van de visie.
Het omgevingsprogramma voor recreatie en toerisme is net als de visie in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het omgevingsprogramma zijn de randvoorwaarden en mogelijkheden voor initiatieven beschreven. Algemeen speerpunt is kansen bieden voor recreatieve en toeristische ontwikkelingen, passend bij de aard en kenmerken van de gemeente.
Planspecifiek
In de oeverwallen ligt de opgave voor uitbreiding van recreatieve mogelijkheden ,waarbij de nadruk ligt op behoud van het waardevolle kleinschalige landschap met een mix aan functie. In dit gebied zijn vormen van extensieve verblijfsrecreatieve voorzieningen mogelijk. Hierbij is niet de mate van kleinschaligheid leidend als randvoorwaarden, maar een goede en zorgvuldige ruimtelijke inpassing. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 worden de suites landschappelijk ingepast in een boomgaard.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het initiatief uitvoering geeft aan het gemeentelijke beleid.
Het initiatief is passend binnen de beleidskaders van de verschillende overheden.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de kencijfers voor een bungalowpark uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.
Om de verkeersgeneratie van de nieuwe recreatiesuites te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Beuningen is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van het 'buitengebied'. In de onderstaande tabel is de volledige berekening van de verkeersgeneratie van 8 recreatiesuites opgenomen.
plan | eenheid | verkeersgeneratie per eenheid | verkeersgeneratie plan | ||||
8 recreatiesuites | 1 recreatiesuite | min 2,6 | max 2,8 | min 20,8 | max 22,4 | gem 21,6 |
Gemiddeld genereerd het planvoornemen 21,6 verkeersbewegingen per weekdag. Dit is echter een worst-case situatie, aangezien veel overnachtingen zullen voortkomen uit gasten die al aanwezig zijn vanwege een feest op Slot Doddendael. Het plangebied wordt via de Binnenweg ontsloten op de Van Heemstraweg. Gezien de Van Heemstraweg een doorgaande weg betreft, is de capaciteit van de Van Heemstraweg voldoende om de voertuigbewegingen als gevolg van de nieuwe recreatiesuites op te vangen.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de normen voor een bungalowpark zoals opgenomen in de 'Nota Parkeren 2019', die gebaseerd zijn op de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente Beuningen is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van het 'buitengebied'. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente Beuningen gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van het gemiddelde van bandbreedte. De parkeernorm bedraagt:
plan | eenheid | parkeerkencijfers per eenheid | parkeerkencijfers plan | ||||
8 recreatiesuites | 1 recreatiesuite | min 2,0 | max 2,2 | min 16,0 | max 17,6 | gem 16,8 |
Anders dan bij bungalowparken, gaat het in de onderhavige ontwikkeling uitsluitend om recreatiesuites voor 2 personen. Gezien het aantal suites en de omvang van de suites beperkt zijn is het aannemelijk dat door deze omstandigheden verband houdende met de aard en omvang volstaan kan worden met een lagere norm. Aangezien het om tweepersoonssuites gaat zal doorgaans sprake zijn van een onderlinge verbondenheid tussen de gasten en is het aannemelijk dat zij gezamenlijk naar het slot komen. Zodoende wordt voor deze ontwikkeling uitgegaan van een parkeernorm van 1 parkeerplaats per suite.
Voor de beoogde ontwikkeling betekent dit dat er 8 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de parkeernorm. Bovendien is hier sprake van een worst-case situatie, aangezien veel overnachtingen zullen voortkomen naar aanleiding van een feest op Slot Doddendael. Bij het slot is reeds een ruime parkeerplaats aanwezig, die voldoende parkeergelegenheid biedt voor de bestaande functies, als voor de beoogde recreatiesuites. Indien het desondanks nodig blijkt te zijn om enkele parkeerplaatsen toe te voegen, dan is hier op het bestaande parkeerterrein voldoende ruimte voor.
De parkeernorm is in de regels van het onderhavige bestemmingsplan geborgd.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Het initiatief betreft geen gevoelige functie waarvoor bodemonderzoek noodzakelijk is. Desondanks is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 bij de regels gevoegd.
Voor het plangebied is de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging, waarbij de voormalige watergangen en boomgaarden aandachtspunten vormden. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde hypothese aangenomen worden, aangezien er maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond in de bovengrond en in het grondwater. In de ondergrond en voor OCB in de teeltlaag zijn geen verhoogde gehaltes aangetoond. Naar verwachting is voorafgaand aan de dempingen eventueel slib uit de watergangen verwijderd en is de watergang gedempt met gebiedseigen grond. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een 'hogere waarde procedure' worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Het onderhavige plan maakt de realisatie van recreatieve verblijfssuites mogelijk. In het kader van de Wet geluidhinder zijn recreatieve verblijfsaccommodaties niet aan te merken als een geluidsgevoelig object. Ook is geen sprake van de reconstructie van wegen. Daardoor is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Bovendien is het plangebied niet gelegen in de onderzoekszone van een gezoneerde weg. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai wordt derhalve niet nodig geacht.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven, inpassing is dan mogelijk.
Recreatieve nachtverblijven en/of recreatiewoningen zijn geen woningen als bedoeld in de VNG-brochure, maar behoeven niettemin toch enige bescherming. Derhalve is beoordeeld of er in de directe omgeving functies aanwezig zijn, die vragen om toepassing van een richtinggevende afstand. Op basis van de VNG-brochure is de omgeving van het plangebied aan te merken als rustig buitengebied.
Ten westen van het plangebied ligt het bedrijf Fleuren Diervoeders (Brugstraat 5). Het bedrijf betreft een detailhandelsbedrijf (verkoop van voeders en vogels). De richtafstand voor detailhandel bedraagt 10 m. Hieraan wordt voldaan. Het glastuinbouwbedrijf (Brugstraat 8a) ligt op 220 m van de recreatiesuites. De richtafstand bedraagt 30 m. Er is derhalve geen onderzoek nodig.
Omgekeerd voorziet het voorliggende bestemmingsplan in de realisatie van recreatieve onderkomens. Losse recreatiesuites worden niet specifiek genoemd in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. Het meest vergelijkbaar zijn 'kampeerterreinen en vakantiecentra'. Voor deze functie geldt een richtafstand van 50 m in rustig buitengebied. Aan deze richtafstand tot de omliggende woonpercelen wordt voldaan.
De aanwezige inrichtingen en bedrijven in de directe omgeving van het plangebied worden, als gevolg van dit bestemmingsplan, niet in hun bedrijfsvoering geschaad. Andersom geldt dat de nieuwe recreatiesuites geen overlast ondervinden van de bedrijvigheid.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 m aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.
Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Woningen met bijbehorende tuinen worden als zodanig aangemerkt. Bij de afstand van 50 m wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de fruitteler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De 50 m afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Een kortere afstand is derhalve mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering (ABRS 25 april 2012, no. 201108990/1/R3, r.o.2.7.1 ).
In het Activiteitenbesluit (formeel Activiteitenbesluit Milieubeheer) zijn wel regels opgenomen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Deze regels zijn bedoeld om het oppervlaktewater te beschermen. Het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen is alleen toegestaan op een grotere afstand dan 14 meter, tenzij maatregelen worden genomen om drift (het verwaaien) van de gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen door het toepassen van spuittechnieken met verminderde drift.
Haneman Biofruit
Aan de overkant van de watergang, ten noordwesten van het plangebied, is een fruitboomgaard gelegen van Haneman Biofruit (5,0 m afstand). Haneman Biofruit teelt biologisch fruit en maakt geen gebruik van spuitvloeistoffen om hun gewassen te beschermen.
Dit zijn de belangrijkste verschillen bij de teelt van biologische gewassen vergeleken met reguliere teelt:
Het fruitteeltbedrijf vormt dus geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan, omdat er bij biologische fruitteelt geen drift plaatsvindt.
Fruitboomgaard Slot Doddendael
Bij Slot Doddendael is eveneens een wijngaard aanwezig en rond de recreatiesuites worden fruitbomen aangeplant. Ook hier wordt geen gebruik gemaakt van gewasbeschermingmiddelen die drift veroorzaken. De wijngaard en fruitbomen vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Het aspect 'drift' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid Nibm bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht (bijvoorbeeld een woongebied met maximaal 1.500 woningen). Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling Nibm bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde Nibm-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.
De realisatie van maximaal 200 recreatiewoningen past binnen de term 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet benodigd. Desondanks is met de NIBM-tool gekeken of sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De in subparagraaf 4.1.1 bepaalde hoeveelheid extra voertuigbewegingen is hiervoor als uitgangspunt genomen.
Hieruit blijkt dat de bijdrage van de extra voertuigbewegingen niet-in-betekende-mate is en er geen nader onderzoek nodig is.
Goede ruimtelijke ordening
Op basis van de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5, ter plaatse van het plangebied, voor het peiljaar 2025 (gegevens 2022), bepaald. Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden met waarden van respectievelijk 12,43 µg/m3 (voor NO2), 14,6 µg/m3 (voor PM10) en 8,2 µg/m3 (voor PM2,5). Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel.
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kunnen gemeenten een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, met een geurcontour die (deels) over het plangebied ligt. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
De beoogde recreatiesuites zijn aan te merken als nieuwe kwetsbare objecten, waardoor externe veiligheid van belang kan zijn. Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De A50 is op circa 925 m van het plangebied gelegen. De Waal is op circa 680 m afstand van het plangebied gelegen. Op basis van deze afstanden ligt het plangebied buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 m zone). Conform het Basisnet Water, is de Waal een zwarte vaarweg (belangrijke vaarwegen). Voor een dergelijke vaarweg geldt dat de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van aardgastransportleidingen. De twee meest nabijgelegen aardgastransportleidingen liggen op 780 m ten oosten van het plangebied.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.
Uitgangspunten gemeente
In het gemeentelijk beleidsplan water en riolering is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Gemeenten moeten verankerd hebben hoe ze omgaan met waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hittestress. Rioolsystemen (ondergronds) hebben bij hevige buien niet altijd voldoende capaciteit voor de afvoer en berging van het hemelwater. Voor het borgen van een adequate afvoer en berging van het hemelwater moet ook gebruik worden gemaakt van de inrichting van de openbare ruimte (bovengronds). Daarmee wordt de gemeentelijke zorgplicht meer bovengronds zichtbaar in wegen en groen en is de relatie met ruimtelijke ordening, openbare ruimte en vergunningverlening cruciaal.
Het klimaatbestendig maken van stedelijk gebied vergt bewuste keuzes bij stedelijke inrichting en stedelijke activiteiten. Bij nieuwe ruimtelijke plannen is een klimaatbestendige en water robuuste inrichting van groot belang. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar afgestemd zijn en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan.
Het uitgangspunt is dat de perceeleigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
Ten behoeve van de planontwikkeling is een waterhuidhouskundigonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Bestaande situatie
In de huidige situatie is het plangebied een onverhard grasveld.
Bodemopbouw
De bovenlaag van de bodem bestaat uit klei en is sterk zandig en matig humeus. Daaronder is zand (matig grof, zwak siltig, zwak tot matig grindig) aanwezig. De slecht doorlatende klei bovengrond (deklaag) is slechts 1,0 m dik.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied. De gemiddeld hoogste grondwaterstand van het grondwater in het eerste watervoerend pakket bevindt zich rond de 1,0 à 1,2 m -mv.
Watergangen
Op basis van de legger wateren van Waterschap Rivierenland ligt direct ten noordwesten van het plangebied een A-watergang, waarvoor een obstakelvrije zone van 4,0 m geldt. Het onderhoud is in beheer bij het waterschap. De slotgracht en overige wateren zijn geclassificeerd als C-watergangen.
Uitsnede legger Waterschap Rivierenland met aanduiding plangrens (rode omkadering)
Hemelwaterafvoer
Volgens de regels van het waterschap is waterberging noodzakelijk, de vrijstelling voor particulieren is niet van toepassing voor de uitbreiding door Slot Doddendael B.V. De daken van de nieuw te bouwen suites mogen dus niet op een gemengd rioolstelsels worden aangesloten, vanwege het gebrek aan een gescheiden stelsel moet de afwatering binnen het plangebied worden geregeld.
Op basis van de bodemopbouw zijn in het plangebied niet voldoende mogelijkheden van infiltratie van regenwater. Regenwater kan wel in oppervlaktewater worden geborgen in de slotgracht, die in de zomer vaak niet watervoerend is.
In de huidige situatie stroomt hemelwater dat niet ter plekke infiltreert vertraagd af richting de A-watergang, het maaiveld loopt in die richting af. In de nieuwe situatie vindt versnelde afvoer van afstromend hemelwater plaats vanaf de daken. Ter plaatse van de halfverharding vindt geen versnelde afvoer of verminderde infiltratiecapaciteit plaats. Gezien het feit dat slechts een klein deel van het terrein wordt verhard, is weinig sprake van versnelde afvoer.
Hoewel in de slotgracht al een grote hoeveelheid waterberging aanwezig is, met een overloop richting het rabattenbos, dient op verzoek van de gemeente Beuningen toch aanvullende waterberging worden aangelegd. Op de locatie wordt geen extra watergang gegraven, dus dat dient te worden gerealiseerd in maaiveldverlaging, wadi's of greppels. Voor de recreatiesuites (480 m2 zonder dakgoot), dient 31,9 m3 compensatie te worden aangelegd (op basis van 66,4 mm).
Een greppel langs het wandelpad ligt voor de hand. Dit wandelpad heeft ter hoogte van de suites een lengte van 150 m, wat betekent dat deze greppel een doorsnede van 0,2125 m2 zal hebben. De greppel loopt dan parallel aan de A-watergang, waardoor een noodoverlaat ontstaat richting de verbinding tussen de slotgracht en de A-watergang. Overwogen wordt om dit water richting de wijngaard te leiden voor nuttig hergebruik.
Om aan deze doorsnede te komen, kan gekozen worden voor een greppel van 2 m breed, talud 1:3, en einddiepte 0,2 m (dus een bodembreedte van 0,8 m). Alternatief kan gekozen worden voor een greppel van 1 m breed, talud 1:2 en einddiepte 0,5 meter (nauwelijks bodembreedte), of een tussenvorm.
Wateroverlast
In het plangebied is sprake van een geregeld zomerpeil van +6,9 m NAP. Voor voldoende drooglegging zou dus een bouwpeil van +8,2 m NAP de aanbeveling verdienen. Aangezien het maaiveld zich op +7,8 à +8,4 m NAP bevindt, wordt aanbevolen om ter plaatse van de suites op te hogen. Waarschijnlijk houdt dit in dat westelijk van het toegangspad gelegen suites circa 20 cm worden opgehoogd. Daarbij kan gekozen worden om alleen de suite zelf op de hogen, of de gemaaide percelen op te hogen. In de praktijk zal hiermee voornamelijk voorkomen worden dat bij extreme regenval water niet rond de suites zal blijven staan.
Vuilwaterafvoer
De acht suites zullen niet het hele jaar gebruikt worden, en de kleine toename in vuilwater zal naar verwachting niet tot problemen leiden in het hoofdriool. Wel moet overwogen worden of de al aanwezige huisaansluiting van het slot de piekafvoer van gelijktijdige bezetting aan kan.
Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming (Wnb) kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wnb
In de Wnb zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Onderzocht dient te worden of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is zowel een quickscan naar de aanwezige flora en fauna (zie bijlage 4) als een onderzoek naar de stikstofdepositie (zie bijlage 5 en 6) uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportages zijn als bijlagen aan de toelichting toegevoegd.
Soortenbescherming
Ter plaatse van het plangebied is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Op basis van de quickscan flora en fauna is gebleken dat er geen aanleiding is om een aanvullend flora- of faunaonderzoek uit te voeren. Er kan zonder voorziene problemen begonnen worden met de ontwikkeling van het terrein voor verblijfsrecreatie.Tijdens de werkzaamheden blijft te allen tijde de zorgplicht van kracht en bij een veranderende situatie dient te allen tijde een ecoloog ingeschakeld te worden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Gelders Natuurnetwerk of een Groen Ontwikkelingszone. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', circa 300 m ten noorden van het plangebied. Vanwege de aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitatypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden twee stikstofdepositieberekening zijn uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlagen 5 en 6 bij de toelichting.
Berekening met deels elektrisch materieel en voorheen aanwezige koeien
In het weiland waar de recreatiesuites beoogd zijn, vond jaarrond beweiding plaats door twee Angus runderen. Ter voorbereiding op het planvoornemen zijn de runderen niet meer aanwezig. Het beweiden door de twee Angus runderen is als referentiesituatie gehanteerd.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is (ten opzichte van de referentiesituatie) kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Berekening met deels elektrisch materieel en het gebruik van NoNox-filters
In het kader van de stikstofproblematiek is een duurzame technologie ontwikkelt waarmee de stikstofuitstoot tijdens de aanlegfase wordt verlaagd: het NoNOx filter. Deze NoNOx filterunit kan aangesloten worden op de uitlaat van bestaand diesel materieel. Hierdoor zal de emissie van NOx met minimaal 90% afnemen. Het NoNOx filter zal toegepast worden op een deel van het materieel.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Gemeentelijk archeologisch beleid
In 2021 is een actualisatie doorgevoerd van de gemeentelijke archeologiekaarten en het vigerende vrijstellingsbeleid geanalyseerd. De nieuwe archeologische beleidskaarten en een wijziging van het vrijstellingsbeleid zijn op 19 april 2022 in de gemeenteraad vastgesteld. Het geactualiseerd gemeentelijke archeologiebeleid is planologisch-juridisch verankerd in het 'Parapluplan Archeologie', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juli 2023.
Archeologie
Op de archeologische beleidskaart is het plangebied aangeduid als 'Waarde - Archeologie 2' en dit is doorvertaald in het 'Parapluplan Archeologie' naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Uitsnede archeologische beleidskaart met globale aanduiding plangebied (groene omkadering)
Ter plaatse van deze dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm alleen zijn toegestaan indien een omgevingsvergunning van burgermeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden en /of een omgevingsvergunning voor het bouwen is verkregen.
De oppervlakte- en dieptecriteria worden niet overschreden, omdat voor de aanleg van de suites de bodem niet wordt geroerd. De suites behoeven geen fundering en het watersysteem wordt op het maaiveld aangelegd. Archeologisch onderzoek ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling is daarom niet benodigd.
Om de archeologische verwachtingswaarden blijvend te beschermen zijn de geldende archeologische dubbelbestemmingen in de regels geborgd.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Slot Doddendael is in het monumentenregister opgenomen. Aangezien het landgoed een rijkmonument is zijn bij de uitwerking van het planvoornemen, naast de gemeente, ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincie betrokken geweest.
De Historische buitenplaats Doddendael is gelegen ten noordoosten van het dorp Ewijk en bestaat uit het in oorsprong middeleeuwse huis, dat samen met enkele 19e eeuwse bijgebouwen en restanten van een oude walmuur op het omgrachte huiseiland staat. Via een brug is het eiland verbonden met een nieuw ingericht voorplein, vanwaar een gebogen oprijlaan met oude eiken naar de Ewijkse Binnenweg voert. Ten westen van de laan en ten zuidwesten van de deels zeer brede gracht ligt een drassig bos, waarin oude legakkers te herkennen zijn. Ten oosten van het huiseiland ligt een door een sloot omringd vierkant terrein, waar vroeger een moestuin en wellicht ook een bongerd was. Op de zuidoosthoek ervan staat een 19e eeuws tuinprieel; de rest van het complexgebied bestaat uit weilanden en een nieuwe parkeerplaats. e buitenplaats wordt begrensd door agrarische percelen van derden.
In jaar 1553 liep er een wandelpad rondom het Slot. Dit pad werd vroeger gebruikt door inwoners uit de omgeving om naar de kerk van Ewijk te lopen. Het Kerkepad liep door de boomgaard en het bos naar de binnenweg. Onderstaande afbeelding geeft hiervan een weergave:
Kaart uit 1553 met het Kerkepad (rood omcrikeld)
De plaatsing van kleinschalige suites gaat goed samen met de monumentale waarden van de locatie. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:
Bovendien leveren de recreatiesuites een bijdrage aan het behoud van Slot Doddendael. Met de extra inkomsten die via de overnachtingen worden gegenereerd kan het slot onderhouden worden en blijft het slot een cultuurhistorische trekker binnen de gemeente.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Omdat de beoogde ontwikkeling beperkt blijft tot het toevoegen van 8 recreatiesuites, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor (bouw)vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Overige regels
In deze bepaling is een parkeerregeling bouwen en gebruik opgenomen.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent één bestemming en twee dubbelbestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.
Recreatie
De voor ‘Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor dag- en verblijfsrecreatie. Binnen de bestemming zijn de gronden in ieder geval bestemd voor bedrijfsmatige geëxploiteerde verblijfsrecreatie (in categorie 3).
Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. 'Waarde - Archeologie 4' geldt voor gebieden met een hoge verwachting. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.
Alle kosten die gemaakt moeten worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat gemeenten bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:
Inspraak
In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt door de initiatiefnemers met de omwoneden gesproken.
Zienswijzen
Te zijner tijd zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. De zienswijzen zullen hier of in een separate nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie worden voorzien.