direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Plakstraat 25 Winssen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente heeft in het kader van het functieveranderingsbeleid het verzoek binnengekregen voor het omvormen van de bestaande (voormalige) agrarische schuur naar een woning op het perceel Plakstraat 25 in Winssen. Ter compensatie wordt een deel van deze schuur gesloopt als ook de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie Koningstraat 63.

Aangezien het initiatief past binnen de karakteristiek van de omgeving, het passend is met c.q. niet strijdig aan het ruimtelijke beleid en met dit initiatief deze voormalige schuur opgeknapt / herbouwd en daarmee duurzaam in stand gehouden kan worden, wil de gemeente hier medewerking aan verlenen. De realisatie van de woning in de bestaande schuur past niet in het geldende bestemmingsplan. Om het bouwplan te realiseren is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van Winssen, op de hoek Plakstraat en Koningstraat. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf_0001.jpg"

Luchtfoto met globale aanduiding plangebied

1.3 Geldende plannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals op 14 juni 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen en onherroepelijk geworden op 1 augustus 2012. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemmingen 'Wonen'. Voorts geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf_0002.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied

Voor het gehele kadastrale perceel, waartoe ook de bestaande woning behoort, is een bestemmingsvlak opgenomen. Per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan, met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. De woning is maximaal 1.000 m3, tenzij bestaand groter is. Per bouwperceel is 120 m2 aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan alsmede een hooischelf. Ook hier geldt dat indien het bestaande oppervlakte bijgebouwen groter is, dit oppervlakte als het maximale oppervlakte geldt. Aangezien de bestaande schuur een groter oppervlakte heeft, is dit ook voor betreffend perceel van toepassing.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Verantwoording 
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.


Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen op de hoek Plakstraat met de Koningstraat. Landschappelijk ligt het op de overgang tussen de oeverwal en het komgebied. Het komgebied ten zuiden van de Koningstraat is opener en grootschaliger in vergelijking met het oeverwalgebied. Ten zuidwesten van het plangebied ligt het gebied voor de zandwinning H1. Het oeverwallengebied kenmerkt zich door dorpse lintbebouwing op hogere delen afgewisseld met open zichten het gebied in. De Plakstraat is een dergelijk lint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf_0003.jpg"

Topografische kaart ca. 1925 (plangebied globaal aangeduid)

Zowel de Plakstraat als de Koningstraat zijn lijnen / wegen die van oudsher in het landschap voorkomen. De Plakstraat vormt een verbinding vanuit het dorp met het zuidelijk gelegen buitengebied. Het zijn vooral deze op de oeverwal gelegen wegen waarlangs op organische wijze in min of meerdere mate lintbebouwing met beplante erven is ontstaan.

In de huidige situatie is op het totale perceel een recent opgeknapte woning (met bijgebouw) aanwezig, alsmede de voormalige agrarische schuur. De schuur staat parallel aan de weg en is in vorm en beeldtaal duidelijk ondergeschikt aan de woning. De agrarische schuur is niet meer in gebruik, mede hierdoor dreigt verval wat ook op de omgeving uitstraalt. Het gehele perceel wordt via één inrit ontsloten op de Plakstraat. Door de koppeling van de schuur met de inrit, is aan de zuidzijde een groene erf aanwezig op de hoek van de Plakstraat met de Koningstraat. Langs de Koninstraat is sprake van eenzijdige laanbeplanting dat hier ook de overgang van de verschillende landschapstypes bendarukt. Het perceel kent langs de Plakstraat geen erfscheiding, waardoor het visueel doorloopt in de openbare ruimte.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het perceel gesplitst en de schuur omgebouwd tot een woning. Afhankelijk van de bouwtechnische staat bestaat ook sloop en herbouw tot de mogelijkheid. In de architectonische vormgeving blijft het uiterlijk van een agrarische schuur behouden, waardoor het huidige erfensemble behouden blijft en de schuur zich in beeldtaal ondergeschikt toont ten opzichte van de bestaande woning. De bestaande en nieuwe woning maken gebruik van een gecombineerde inrit vanaf de Plakstraat. Ten opzichte van de bestaande schuur wordt van de noordelijke kop 5 meter gesloopt. Hiermee wordt ook op de locatie het bouwvolume verminderd en wordt extra afstand gecreëerd tussen de schuurwoning en de bestaande woning in het kader van privacy en het realiseren van voldoende ruimte voor de (gecombineerde) oprit. Gelijk aan de huidige situatie behoudt/krijgt de schuurwoning een nokrichting evenwijdig aan de Plakstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf_0004.jpg"

Terreinschets

In de toekomstige situatie blijven de bestaande bomen behouden op het erf. Ook de greppel aan de zijde van de Plakstraat blijft behouden en kan de functie behouden voor waterberging/-afvoer van perceel. Langs de erfscheidingen van de schuurwoning komt een haag. Tussen de Plakstraat en de schuurwoningen worden enige bomen aangeplant (leilindes of fruitbomen). De erfbeplanting krijgt hiermee nabij de schuur een informeel karakter, waardoor de ondergeschiktheid van de schuur ten opzichte van de bestaande woning in het erfensemble wordt benadrukt. Het landelijke karakter van het perceel blijft met deze inrichting behouden.

Gezien de huidige bouwkundige staat, is het noodzakelijk om bij de renovatie / herbouw tevens de gevels en het dak opnieuw vorm te geven. Mogelijk dat derhalve ook nog sprake kan zijn van volledige sloop en herbouw. Er is nog geen architectonisch plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen de karakteristiek van het pand (uiterlijk van de schuur) behouden door in de hoofdopzet gebruik te maken van meer traditioneel kleur- en materiaalgebruik en deze daarmee in beeldtaal ondergeschikt te maken aan de bestaande woning. De gevel zal daarbij met donker (gepotdekseld) hout worden bekleed en wordt er gebruik gemaakt van een pannendak. Op onderdelen worden daarbij juist hedendaagse elementen toegevoegd om de functieverandering in de huidige tijd (en daarmee de historie van het pand) zichtbaar te maken. De zuidelijke kopgevel kan een open beeld verkrijgen, waardoor ook vanuit de woning optimaal van het zicht op het landschap genoten kan worden. Navolgend enkele sfeerbeelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf_0005.jpg"

Sfeerbeelden architectuur

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

3.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

3.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.


Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

3.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

3.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

3.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 1 bestemming en 1 dubbelbestemming. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Wonen

Deze bestemming is vrijwel gelijk aan de bestemming 'Wonen' in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. In vergelijking met het bestemmingsplan 'Buitengebied' wordt in dit bestemmingsplan een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning toegestaan is. Tevens zijn enkele architectonische en landschappelijke voorwaarden in een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
In het plangebied is 1 dubbelbestemming opgenomen, te weten 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 15 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Barro opgenomen, alsmede als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt.

In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. Door de bouw van jaarlijks gemiddeld 70 woningen tot 2025 kan de huishoudenstoename in de gemeente opvangen worden. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Bij ontwikkelingen die anders lopen dan verwacht (vertraging) of bij bijzonder goede initiatieven zal een andere afweging gemaakt kunnen worden. Naast de aangewezen locaties is er ook nog ruimte in het woningbouwprogramma voor nog onbekende plannen/locaties (waaronder dit bestemmingsplan), deze vallen in de regionale afspraken onder de categorie 'diverse bouwplannen'.

Met dit bestemmingsplan wordt 1 woning gerealiseerd. Met de renovatie / herbouw van de schuur blijft het bestaande erfensemble behouden, waardoor middels deze extra functie een in de omgeving passende ontwikkeling plaatsvindt. Volgens de actuele jurisprudentie betreft de realisatie van 1 woning geen stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet noodzakelijk.

Voor het overige is ook geen sprake van ander specifieke (beschermings)regeling voortkomend uit het nationale beleid.

4.1.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & regionaal beleid

4.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.

Afspraken op nationaal en Europees niveau kunnen vragen om herziening of actualisering van de Gelderse Omgevingsvisie. Een tweede en derde actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Deze actualisaties zijn net als de eerste actualisatie over Windenergie, opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (december 2015).

Gelijk aan de Omgevingsvisie, wordt ook de Omgevingsverordening geactualiseerd. De eerste en tweede actualisatie over water en natuur zijn op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld en verwerkt in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (december 2015).

4.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 4.1.2. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

4.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In tegenstelling tot de hiervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.

Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals onder andere in 4.1.2 is beschreven is deze ontwikkeling passend in de regionale afspraken.

4.2.4 Regionale woningbouwafspraken

In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. Door de bouw van jaarlijks gemiddeld 70 woningen tot 2025 kan de huishoudenstoename in de gemeente opvangen worden. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Bij ontwikkelingen die anders lopen dan verwacht (vertraging) of bij bijzonder goede initiatieven zal een andere afweging gemaakt kunnen worden. Naast de aangewezen locaties is er ook nog ruimte in het woningbouwprogramma voor nog onbekende plannen/locaties, waaronder dit bestemmingsplan. Deze vallen in de regionale afspraken onder de categorie 'diverse bouwplannen'.

4.2.5 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale of regionale belangen in het geding.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voortgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad 6 strategische hoofdlijnen bepaald:

  • 1. De 4 verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  • 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  • 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  • 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  • 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  • 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.3.2 Structuurvisie

De gemeentebrede Structuurvisie is op 8 mei 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het bevat integrale keuzen voor de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de komende jaren en wordt ingezet als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing voor bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en voorbereidingsbesluiten. Motto van de structuurvisie is dat de gemeente groen en dynamisch wil zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt worden. Het motto wordt in de structuurvisie doorvertaald in enkele kernambities:

  • I. Beuningen: groene flank van de stadsregio
  • II. Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit
  • III. Versterken en verbinden van landschappen
  • IV. Ruimte voor water en recreatie
  • V. Toekomstgerichte basisvoorzieningen in elke kern
  • VI. Doorstroming én oversteekbaarheid Van Heemstraweg

De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Een gevarieerd woningaanbod wordt geboden, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.

De gemeente Beuningen wil het unieke en waardevolle Waaloevergebied duurzaam ontwikkelen en behouden voor de toekomst. Er wordt ingezet op het tegengaan van de verrommeling van het landschap en er wordt geanticipeerd op de groeiende behoefte aan (stedelijk) recreatief uitloopgebied en landelijk wonen. Doordat met dit plan een bestaande schuur wordt gerenoveerd en een duurzame bestemming krijgt waarbij de ruimtelijke kwaliteit sterk verbeterd, is dit bestemmingsplan passend binnen het beleid.

4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren. Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Waaloeverwallen'. Dit deelgebied is landschappelijk fraai en recreatief zeer aantrekkelijk door de diversiteit, de kleinschaligheid en de groene uitstraling. De diversiteit en kleinschaligheid is terug te vinden in het samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen. Een rijke groene uitstraling is aanwezig in de vorm van rijk beplante erven, boomgaarden, wegbeplantingen, windsingels en opslag rond plassen. De groene zones tussen de dorpen versterken het kleinschalige karakter van de Waaloeverwallen. De herkenbaarheid van de overgang tussen de oeverwal en kom vormt een aandachtspunt bij het vormgeven van nieuwe ontwikkelingen. Het goed vormgeven van deze overgang is bij nieuwe ontwikkelingen een opgave.

Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen in de Waaloeverwallen is het behouden van het kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, boomgaarden, kleine landschapselementen en weiden in onregelmatige patronen. De belangrijkste doelstellingen voor dit deelgebied zijn:

  • kleinschaligheid behouden en versterken;
  • kleinschalige bebouwing toestaan;
  • groene zones tussen dorpen handhaven;
  • archeologische en cultuurhistorische waarden zichtbaar maken (wielen, kolken, zijkades), en;
  • recreatief netwerk actief ontwikkelen, inclusief Koningstraat.

De ontwikkeling van nieuwe landgoederen, buitenplaatsen en landelijk wonen passen bij het beeld van een veelzijdig en toegankelijk landschap met een functie voor landelijk wonen. Er geldt een 'ja, mits' beleid indien deze ontwikkelingen gericht zijn op de versterking van de kleinschaligheid en de functies van de oeverwallen. De verhouding tussen groen en bebouwing in de linten moet zodanig blijven dat er sprake is van een groen en open lint. Er wordt ingezet op het kleinschalig houden van het patchwork door de aanwezigheid van hagen, bosjes, wegbeplanting en solitaire bomen.

De voorgenomen realisatie van de woning past binnen de doelstellingen van deze landschapsvisie. De woning wordt gerealiseerd op het bestaande perceel. Door de aanwezige erfbeplanting en de gecombineerde oprit wordt deze als één geheel ervaren. Het bestaande patchwork blijft daarmee behouden.

4.3.4 Gemeentelijke uitwerking ’Notitie functieverandering in het buitengebied’

De gemeentelijke notitie bevat een uitwerking van het provinciale en regionale beleid betreffende de ‘Functie verandering in het buitengebied’. De notitie is vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen op 26 januari 2010.

Functieverandering naar woningen is mogelijk door sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen en herbouw van een woongebouw of woning. Uitgangspunt hierbij is dat vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd ter grootte van maximaal 50 % van de gesloopte bebouwing. Hoofduitgangspunt is dat de realisatie van de nieuwbouw moet gebeuren ter plaatse van de gesloopte bebouwing. Realisatie op een andere locatie is alleen mogelijk als sprake is van een duidelijke planologische meerwaarde. De sloop van bebouwing moet dan wel op één locatie plaatsvinden, het mag geen optelsom worden. De mogelijkheden voor sloop en vervangende nieuwbouw zijn in de onderstaande tabel weergegeven. Dit betreffen de maximale mogelijkheden:

Gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen   Functieverandering naar wonen  
0 - 750 m2   geen mogelijkheden (uitgezonderd afwijkingsmogelijkheid)  
750 - 1.500 m2   1 woning of woongebouw van max. 1.000 m3  
> 1.500 m2   2 woningen of 1 of 2 woongebouw(en) met een maximum inhoud van 2.000 m3  

Indien een woongebouw wordt gerealiseerd, mogen hier maximaal 4 appartementen of 3 eengezinswoningen in worden gerealiseerd.

Sloop vormt in vele gevallen de noodzakelijke verevening. In sommige gevallen is het gewenst in te spelen op de specifieke situatie om daardoor een hogere ruimtelijke kwaliteit te bereiken. De verevening kan dan op een andere wijze aangevuld worden mits wordt onderbouwd dat dit de beoogde verbetering in de ruimtelijke kwaliteit oplevert. Verevening kan dan middels:

  • verkleining bouwvlak / 'groene' herbestemming;
  • behoud van karakteristieke/ monumentale bebouwing;
  • natuurontwikkeling;
  • landschappelijke inpassing;
  • verbetering infrastructuur;
  • aanleg recreatieve voorzieningen;
  • een financiële verevening ten behoeve ruimtelijke ontwikkelingen buiten het plangebied (mits onderbouwd op basis van een gemeentelijke structuurvisie).

Bij hergebruik van karakteristieke en/of monumentale bebouwing vormt het behoud van deze bebouwing de verevening. De gehele karakteristieke en/of monumentale bebouwing kan, binnen de bestaande bouwmassa, gebruikt worden voor de woonfunctie.

Op de locatie Koningstraat 63 wordt 1.040 m2 agrarische bebouwing gesloopt, op de locatie Plakstraat wordt minimaal 60 m2 gesloopt. Met dit plan wordt op één locatie (Koningstraat 63) ruimschoots voldaan aan het minimaal te slopen oppervlak. De meerwaarde van terugbouwen op een andere locatie (Plakstraat 25) zit in het feit dat op de Plakstraat ook het bebouwingsoppervlak verminderd en dat door de renovatie/herbouw het karakteristieke erfensemble behouden kan blijven. Bovendien ligt de Koningstraat in het project zandwinning H1, waardoor nieuwbouw ter plaatse niet mogelijk c.q. gewenst is. Al zou het mogelijk zijn, dan is het vanwege de open karakteristiek van het landschap hier niet wenselijk. De Plakstraat is gelegen op de oeverwal, van oudsher is hier sprake van lintbebouwing. Het plan is passend in de karakteristiek van de omgeving. Bovendien betreft het hier de renovatie / herbouw van een bestaande schuur, waardoor ook het bestaande straatbeeld behouden blijft. Het bebouwde oppervlak zal zelfs afnemen. Bovendien zal met dit plan de ruimtelijke kwaliteit van deze plek verbeteren.

4.3.5 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:

  • kwaliteit voor kwantiteit;
  • betaalbaarheid van de woningen;
  • duurzaamheid van de woningen;
  • sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;
  • aantrekkelijkheid van de fysieke woonomgeving;
  • wensen van de woonconsument centraal.

De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Het beoogde woningbouwprogramma conform de Woonvisie is inmiddels vervangen door de regionale woningbouwafspraken, zie 4.2.4.

Op 14 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Beuningen uitgangspunten voor particuliere verzoeken vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de gemeente jaarlijks meewerkt aan 5 losse verzoeken steeds voor de bouw van één woning. Aangezien de woning wordt gerealiseerd in het kader van functieveranderingsbeleid, is het beleid ten aanzien van particuliere verzoeken niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.

De realisatie van de woning is passend binnen het gemeentelijke woonbeleid.

4.3.6 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijke beleid.

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend c.q. niet strijdig met het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

5.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In kader van het bestemminmgsplan is onderzoek uitgevoerd (Econsultancy b.v., 'Verkennend bodemonderzoek Plakstraat 25 te Winssen in de gemeente Beuningen', rapportnummer 15112051, 26 februari 2016). In het onderzoek wordt de vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd, op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de nieuwbouw op en bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.

5.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In kader van het bestemminmgsplan is onderzoek uitgevoerd (Econsultancy b.v., 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Plakstraat 25 te Winssen in de gemeente Beuningen', rapportnummer 15112055, 26 februari 2016). Uit de berekeningsresultaten blijkt dat:

  • ten gevolge van de Begijnenstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden;
  • ten gevolge van de Koningstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden;
  • ten gevolge van de Plakstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 3 dB wordt overschreden;
  • maximale ontheffingswaarde van 58 dB niet wordt overschreden;
  • nader onderzoek naar geluidreducerende maatregelen voor de Plakstraat noodzakelijk is.

Voor de Plakstraat (welke in beheer van de gemeente is) zijn maatregelen aan de bron (zoals een snelheidsverlaging of een vervanging van het wegdektype) akoestisch niet doelmatig. Ook een geluidscherm is vanwege stedenbouwkundige en financiële overwegingen niet gewenst.

Het naar achter verplaatsen van het bouwvlak is ruimtelijk niet gewenst aangezien er daardoor een weinig (bruikbare) tuin overblijft. Bovendien zou daarmee de eventuele renovatie van de schuur onmogelijk worden gemaakt. Het realiseren van een geluidsluwe of dove gevel is ook een mogelijke maatregel. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering, of waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn (mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte). Als dit niet mogelijk is dan wordt geadviseerd aan het bevoegd gezag om hogere grenswaarden ten gevolge van de Plakstraat voor het plan te realiseren. Aangezien de plattegrnden voor de woning nog niet ontwopren zijn, is vooralsnog niet duidelijk of dit een haalbare optie is. Vandaar dat voor dit bestemmingsplan een procedure voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde doorlopen wordt.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en Milieuzonering

5.3.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een onderbouwing uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten)', de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf_0006.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.

5.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is geen sprake van inrichtingen en bedrijven in de directe omgeving van het plangebied die, als gevolg van dit bestemmingsplan, in hun bedrijfsvoering zouden kunnen worden geschaad. Andersom geldt dat de nieuwe woning geen overlast ondervindt van de bedrijvigheid. Er is dus sprake van een goede woon- en leefomgeving. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De realisatie van 1 woning valt binnen de getalsmatige grenzen van NIBM. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Geur

5.5.1 Regelgeving

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. De Wgv stelt alleen eisen aan de geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv maakt hierbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren:

  • De wet schrijft voor dat bij dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld de geurbelasting op een 'geurgevoelig object' niet meer mag bedragen dan een bepaalde waarde. De geuremissiefactoren zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
  • Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen, dient tenminste een minimale afstand tussen een veehouderij en een 'geurgevoelig object' te worden aangehouden.

De maximaal toegestane geurbelasting op 'geurgevoelige objecten' is bij dieren met een geuremissiefactor afhankelijk van de liggen van de objecten. Deze maximale waarde voor de geurbelasting is opgenomen in artikel 3 van de Wgv en wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (OUe/m³). Hierbij wordt uitgegaan van de 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden.

Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

5.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het buitengebied ten zuiden van Winssen zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig, tevens is op 25 maart 2014 een bestemmingsplan vastgesteld voor de vestiging van een intensieve veehouderij op de Begijnenstraat. Voor de agrarische bedrijven geldt dat deze op voldoende afstand zijn gelegen tot het plangebied. Bovendien geldt dat tussen de bedrijven en het plangebied reeds meerdere woningen aanwezig zijn die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering.

In het kader van de planMER ten behoeve van de realisatie van een intensieve veehouderij aan de Beginenstraat heeft een geuronderzoek plaatsgevonden. Hierbij is utigegaan van een worst-case scenario en zijn ook alle agrarische veehouderijen in een straal van 2 km meegenomen. Daaruit blijkt dat de wettelijke normen, ook voor het plangebied van dit brestemmingsplan, niet worden overschreden.

Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de regeling ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet beheerst de afweging tussen enerzijds een noodzaak en toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds een behoefte om de fysieke ruimte langs en boven de infrastructuur intensiever te benutten. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.

5.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart (plangebied omcirkeld)

Uit de risicokaart kan het volgende worden afgeleid:

Inrichtingen c.q. bedrijven
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De A50 en de Maas en Waalweg zijn op ruim 1.000 meter van het plangebied gelegen. Over de Van Heemstraweg vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een rijks- of provinciale weg. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied is op ruim 2.000 meter van de Waal gelegen. Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, bijlage 3, Basisnet Water, is de Waal een zwarte vaarweg (belangrijke vaarweg). Voor een dergelijke vaarweg geldt dat de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt. Daarnaast is deze vaarweg op zeer ruime afstand gelegen en vindt geen significante toename van het groepsrisico plaats.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van een (hogedruk) aardgastransportleiding. Tevens is het buiten de zoekzone voor een nieuwe nationale buisleiding gelegen.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Waterplan Gelderland 2010 - 2015, Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3) en Gelders Milieuplan;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010 - 2015, Nota riolering 'Samen door één buis' (2012), Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied II (2002-2006), Stroomgebiedsvisie Rivierenland en Strategienota 2006-2009;
  • Gemeente: Waterplan Beuningen en Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.

Uitgangspunten gemeente

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:

  • 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25 % van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010; 100 % afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  • 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  • 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
  • 4. natuurlijk water
  • 5. belevingswater
  • 6. kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  • 7. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  • 8. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In kader van het bestemminmgsplan is een waterparagraaf opgesteld uitgevoerd (Econsultancy b.v., 'Waterparagraaf Plakstraat 25 te Winssen in de gemeente Beuningen', rapportnummer 15112054, 26 februari 2016). In de huidige situatie is, afgezien van de schuur en de oprit, geen verharding aanwezig. Langs de Plakstraat is sprake van een (droogvallende) greppel, dit betreft een C-watergang. Ook langs de Koningstraat is sprake van een C-watergang, deze loop door langs de achterzijde (oostzijde) van het perceel. De omgeving van het plangebied is voorzien van een drukriolering.

Het verharde oppervlak neemt nagenoeg niet toe met de realisatie van dit initiatief. Het plan blijft derhalve ruimschoots onder de vrijstellingsnorm van het waterschap, compenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk. In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) van bebouwingen verhardingen niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt.

De huidige greppel tussen de huidige schuur en de Plakstraat dient behouden te blijven in verband met de waterberging en afvoer van het perceel en de weg. Om meer regenwater te kunnen verwerken en tevens de afvoer van water te verbeteren, zou de watergang aan de Plakstraat (K099619) gekoppeld kunnen worden de watergang aan de Koningsstraat (K099608) door een nieuwe verbinding te graven. Hierbij kan of zal de nieuwe verbinding en/of bestaande watergangen lichtelijk moeten worden verbreed of worden verlegd om zodoende meer regenwater te verwerken.

Ten aanzien van de omgang met hemelwater zijn naast een eventuele verbreding, verlegging en koppeling van de bestaande watergangen ook andere oplossingen mogelijk:

  • regenwater (deels) opvangen in regenton/regenzuil.
  • regenwater bergen in de tuin door de aanleg van een vijver.
  • regenwater infiltreren in de tuin:
  • door de regenpijp af te zagen en met een bocht in de tuin (in een laagte) te laten lopen
  • door de aanleg van een grindbed.

Het gebied waarbinnen het plangebied is gelegen, is voorzien van drukriolering. Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de functieverandering zorgen voor een geringe toename in het aanbod van vuilwater op het riool. De nieuwe riolering zal aangesloten moeten worden op de drukriolering. Mogelijk kan dit via de bestaande aansluiting van de huidige woning. In overleg met de gemeente Beuningen zal tijdens de verdere planvorming en/of vergunningsaanvragen de mogelijkheden omtrent en de wijze waarop en hoe aangesloten kan worden op de riolering nader besproken moeten worden.

Op basis van bovenstaande randvoorwaarden en uitgangspunten kan het hemelwater verwerkt worden conform de uitgangspunten van de waterbeheerders. Vanuit het oogpunt van de waterhuishouding wordt dan ook geen belemmering verwacht voor de bestemmingswijziging.

5.7.3 Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaalt wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

5.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In kader van het bestemminmgsplan is onderzoek uitgevoerd (Econsultancy b.v., 'Quickscan flora en fauna Plakstraat 25 te Winssen in de gemeente Beuningen', rapportnummer 15112053, 5 februari 2016). De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPlakstraat25Wins-vadf_0008.jpg"

Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

Op basis van de quickscan dient voor uitvoering van de plannen tijdig, middels aanvullend veldonderzoek, duidelijk te zijn of er sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien van toepassing kunnen middels het aanvragen van een ontheffing en het tijdig treffen van de juiste maatregelen; zoals het aanbieden van (tijdelijke) verblijfplaatsen in de vorm van kasten, renoveren buiten de gevoelige periode en de zolder van de te renoveren schuur (deels) geschikt houden voor vleermuizen. Aangezien de te treffen maatregelen in principe binnen de onderzoekslocatie zelf of in de directe omgeving kunnen worden toegepast, voorziet Econsultancy geen bezwaren ten aanzien van het verkrijgen van een eventueel benodigde ontheffing. De initiatiefnemer is dan ook voornemen om op voorhand de nodige maatregelen te treffen. Overtredingen ten aanzien van broedvogels worden voorkomen door eventueel nieuwe nesten in de schuur buiten het broedseizoen te verwijderen. Verder dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de voorgenomen plannen uitvoerbaar zijn, mits in de planvorming en tijdens het uitvoeren van de plannen het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Met betrekking tot beschermde gebieden worden geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van de voorgenomen plannen.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Archeologie & cultuurhistorie

5.9.1 Regelgeving

Archeologie

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

5.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

Het perceel ligt volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart in een zone met een hoge archeologische verwachting en is omgeven door vondsten, oude woongronden en een monument. Ook ligt de voormalige Romeinse weg vermoedelijk in de nabijheid. Conform het gemeentelijke beleid dient bij een bodemverstoring groter dan 120 m2 een archgeologisch onderzoek verricht te worden. Aangeziendit plan de renovatie danwel sloop en herbouw van de bestaande schuur betreft zal geen (extra) bodemversoring optreden. Archeologisch onderzoek is in het kader van het bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. ter borging van het aspect archeologie wordt de geldende archeologische dubbelbestemming opgenomen in dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied gelegen op oud cultuurland (Vroege Middeleeuwen). Uit de kaart blijkt duidelijk dat de Koningstraat en Plakstraat van oudsher aanwezige wegen zijn. De Koningstraat vormt daarnaast de zogenaamde 'Achterwende'. In de directe nabijheid van het plangebied zijn oude woongronden en historische huislocaties aanwezig. In het plangebied is geen sprake van bebouwing met een monumentale status.

Aangezien dit bestemmingsplan de renovatie c.q. sloop en herbouw van de bestaande schuur betreft met de mogelijkheid hier een woning te realiseren, wordt het bestaande karakteristieke beeld behouden en wordt aan de schuur een invulling gegeven waarmee deze duurzaam in stand gehouden kan worden.

5.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst worden afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

Uit het vooroverleg is gebleken dat er geen sprake is van provinciale of waterschapsbelangen.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 juni tot en met 13 juli 2016 ter inzage gelegen. Tegen het plan zijn geen zienswijzen ingediend.