direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pieckelaan - Lagunesingel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de geldende bestemmingsplannen 'Kern Beuningen' en 'Herziening Oude Reekstraat - Wolfbossingel' bestaat reeds de mogelijkheid om woningbouw in het plangebied te realiseren. Door de behoefte aan een meer flexibele regeling (deelgebied 1 en 2) en een gewijzigd programma (deelgebied 2) past de voorgenomen ontwikkeling niet meer in de geldende bestemmingsplannen. Voor deelgebied 3 is een omgevingsvergunning afgegeven voor de realisatie van een vrijstaande woning. Hierin is tevens een beperkte afwijking met het geldende bouwvlak opgenomen. Dit plan borgt c.q. actualiseert enkel de wijziging van het bouwvlak ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit 3 deelgebieden en is gelegen in de woonwijk Beuningse Plas in Beuningen. Deelgebied 1 is gelegen ten noordwesten van de hoek Wolfbossingel-Lagunesingel. Deelgebied 2 betreft de locatie op de kop van de Lagunesingel met de Nieuwe Pieckelaan, ook wel bekend als locatie Wall. Deelgebied 3 betreft het perceel op de zuidwesthoek van de Wolfbossingel-Lagunesingel. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0001.jpg"

Uitsnede luchtfoto, plangebied is rood omkaderd

1.3 Geldende plannen

Voor de deelgebieden 1 en 2 geldt het bestemmingsplan 'Kern Beuningen', zoals op 3 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen'. Voorts gelden in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 3'.

In het bestemmingsplan zijn binnen deelgebied 1 vrijstaande woningen toegestaan, de positie is hiervan middels afzonderlijke bouwvlakken op de verbeelding opgenomen. Deelgebied 2 kent een groter bouwvlak. Hierbinnen zijn uitsluitend aaneengesloten woningen toegestaan, een maximaal aantal is niet opgenomen. Voor beide deellocaties is de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 en 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Kern Beuningen' plangebied is rood omkaderd

Voor deelgebied 3 geldt het bestemmingsplan 'Herziening Oude Reekstraat - Wolfbossingel', zoals op 25 februari 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen'. Binnen het bestemmingsplan zijn alleen vrijstaande woningen toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 10 meter. Dit bestemmingsplan heeft reeds een flexibele regeling. Echter is ter plaatse van deelgebied 3 een uitsparing in het bouwvlak opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Herziening Oude Reekstraat - Wolfbossingel' plangebied is rood omkaderd

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Verantwoording 
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.


Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Deelgebied 1

Deelgebied 1 ligt op de hoek Wolfbossingel - Lagunesingel. Het is in de huidige situatie in gebruik als (paarden)weide. Tegenover de locatie, ten zuiden van de Wolfbossingel worden op dit moment enkele vrijstaande woningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0004.jpg"

Zicht op deelgebied 1 vanaf kruising Lagunesingel-Wolfbossingel

Deelgebied 2

Locatie de Wal ligt in de bocht van de Nieuwe Pieckelaan. Parallel aan de oude Pieckelaan (nu snelfietsroute), ligt de Nieuwe Pieckelaan, een toegangsweg naar de zuid/oostkant van Beuningen. De locatie maakt onderdeel uit van de ontwikkeling Beuningse plas en ligt binnen het deel waar ruime vrije kavels uitgegeven worden. De omliggende percelen zijn al deels bebouwd met woningen van enig formaat met een afwijkende architectuur; geen standaard woning met een kap. Op de kavel stond voorheen een oude boerderij met bakhuisje, deze zijn in november 2013 gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0005.jpg"

Zicht op deelgebied 2 vanaf kruising Nieuwe Pieckelaan, Burgemeester van Suchtelenstraat en de Reekstraat

Het perceel ligt op de oeverwal. Deze vormt een overgang tussen het kleinschalig landschap aan de noordzijde, naar het meer grootschalige en recht verkavelde landschap van de komgronden aan de zuidkant. In de huidige situatie is door verschil in openheid, maat en schaal van kavels en bebouwing, dit nog steeds beleefbaar. In de oude situatie was het perceel ontsloten op de Reekstraat en vormde samen met andere boerderijen aan de (oude) Reekstraat een lint van bebouwing die de rand van de oeverwal markeerde. In de plannen voor ontwikkeling van dit gebied is de Oude Reekstraat als lint behouden. Naast de nieuwe Pieckelaan, ligt de Pieckelaan, die een onderdeel is van de snelfietsroute. Vanaf de snelfietsroute is een open zicht op het grootschaliger landschap waar op korte termijn de Beuningse Plas gegraven gaat worden.

Deelgebied 3

Deelgebied 3 is direct tegenover deelgebied 1 gelegen, ten zuidwesten van de kruizing Wolfbossingel-Lagunesingel. Ten zuiden van het perceel is enkele jaren geleden reeds een woning gebouwd. Op dit moment wordt direct ten westen van dit deelgebied een woning gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0006.jpg"

Zicht op deelgebied 3 vanaf kruising Lagunesingel-Wolfbossingel

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Deelgebied 1

Voor deelgebied wijzigt de visie niet ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. In het deelgebied worden 3 vrijstaande woningen gerealiseerd, 1 op de hoek met de Wolfbossingel met de Lagunesingel met vervolgens 1 woning ten westen en 1 woning ten noorden hiervan. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan biedt dit bestemmingsplan meer flexibiliteit ten opzichte van de exacte plaatsbepaling van de woningen.

2.2.2 Deelgebied 2

Stedenbouwkundige visie

De locatie ligt naast de entree van Beuningen en is historisch een waardevolle plek. Om het open karakter en de ruime opzet van het gebied beleefbaar te houden is ingezet op een eenvoudige verkaveling die aansluit op de nabij gelegen percelen. Het gaat hier om vrijstaande woningen op ruime kavels. Met name de kavels aan de zuidzijde, krijgen straks een bijzonder weids uitzicht op de nieuw te ontwikkelen Beuningse plas.

Het perceel is 5.544 m2 groot. Aan de oostkant blijft een groenstrook openbaar gebied bestaan. Dit is nodig voor het behouden van de bomen en als ruimte voor kabels en leidingen. Tevens verzacht dit de overgang van de kavels naar de omgeving. De bomenrij wordt waar mogelijk in de toekomst aangevuld. Om aan te sluiten op het riool is het nodig een strook langs de noord-en zuidkant van de percelen vrij te houden om hier de riolering aan te kunnen leggen. Het gaat om een strook van ongeveer 5 meter. Deze blijft in eigendom van de gemeente.

Om flexibel te zijn naar de toekomstige invulling van het gebied is in het bestemmingsplan alleen de begrenzing van de toekomstige kavels bepaald (door middel van de woonbestemming) met daarbinnen het bouwvlak waar hoofdmassa's van de woningen gerealiseerd mogen worden. Dit is gebaseerd op de zichtlijnen in het gebied en rooilijnen van de omliggende bebouwing. Daarnaast wordt enige afstand aangehouden ten opzichte van de percelen van omliggende woningen. De bebouwing oriënteert zich rondom zoveel mogelijk op de wegen met voorkanten. De achterkant ligt aan de binnenkant. Aan de zijde van de snelfietsroute is aandacht voor afronding van de zijkanten van de percelen.

De entree / ontsluiting van de locatie dient te gebeuren via de Lagunesingel en aan de Nieuwe Pieckelaan. Deze mag niet te dicht bij de kruisingen liggen en op enige afstand van bestaande duikers. Parkeren wordt gerealiseerd op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0007.jpg"

Stedenbouwkundige visie (woonvlek met aanduiding ontsluitingsmogelijkheden)

Ambities

De nieuwe welstandsnota van Gemeente Beuningen (2015) laat veel ruimte voor ideeën en mogelijkheden ten aanzien van de architectuur. Bij de beoordeling wordt niet alleen naar architectuur op zichzelf gekeken maar ook of het past in de omgeving en of het erf hierop aansluit. Bij de uitwerking van de bouwplannen kan het document van het Gelders Genootschap (2011) worden gehanteerd als ambitiedocument, hieronder enkele zaken uitgelicht:

  • Oriëntatie en vormgeving van de bebouwing passend in het landschap, met als inzet het beleefbaar houden van de oeverwal als overgang tussen het noorden en zuiden.
  • Gebruik maken van natuurlijke erfafscheidingen.
  • Inrichting buitenruimte met gebiedseigen materialen zoals Veldesdoorn, Meidoorn, fruitbomen.
  • Open bebouwing / constructie die gericht is op het landschap, mag wel van enige maat zijn, in verhouding tot het landschap; bijvoorbeeld een gebouw met kap met een agrarische uitstraling.
  • Niet alleen de bebouwing ontwerpen, maar ook de erfinrichting, afscheidingen, parkeren.
  • Parkeren afschermen met groen ingepast.

Verkavelingsmodellen

Met bovenstaande uitgangspunten zijn enkele verkavelingsmodellen gemaakt, met wisselend 4 of 5 (vrijstaande) woningen. Bij het model met 4 kavels (model 1), krijgt men 4 grotere gelijkmatige kavels. Vooral de indeling met 3 kleinere kavels een de noordzijde en 2 grotere aan de zuidzijde (model 2) past goed bij het gebied; de noordkant sluit aan op het meer dorpse en oeverwalkant van Beuningen. De zuidkant reflecteert de grote maat en schaal van het kommengebied. Daarnaast krijgen deze in de toekomst zicht op de plas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0008.jpg"

Verkavelingsmodellen deelgebied 2

Bij het model met 5 gelijkere kavels (model 3) worden de kavels aan de kant van de Beuningense plas ook teruggebracht naar kleinere kavels. Hierdoor is een ontsluiting met een straatje nodig aan deze zijde. Een erfontsluiting op de Lagunesingel komt anders te dichtbij de kruising te liggen. Dit straatje wordt onderdeel van de openbare ruimte van gemeente Beuningen. Ook aan de noordkant ontstaat openbare ruimte, in de vorm van groen. Deze kan ingevuld worden met gras en bomen. Binnen dit model is het mogelijk kavels te vergroten indien gewenst. Echter hiervoor geldt wel dat eerst de kavels die aansluiten op de bestaande woonpercelen dan vergroot moeten worden, zodat de openbare ruimte aaneengesloten blijft.

2.2.3 Deelgebied 3

Op dit perceel is reeds een omgevingsvergunning afgegeven voor de realisatie van een vrijstaande woning. Voor een logische indeling op het perceel zelf is de woning meer richting de hoek Wolfbossingel-Lagunesingel geprojecteerd. Aangezien er ruimtelijk geen bezwaar is om de hier te realiseren woning buiten het geldende bouwvlak te situeren (zoals gezegd heeft het bouwvlak op de hoek een uitsparing), is dit ook als zodanig vergund. Met dit plan wordt deze nieuwe situatie ook geborgd in een bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0009.jpg"

Impressies ontwerp vrijstaande woning deelgebied 3

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

3.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

3.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.


Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

3.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

3.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

3.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 3 bestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de berm langs de Pieckelaan. De bestemming sluit aan bij de standaard groenbestemming in de gemeente.

Water

De langs de Nieuwe Pieckelaan gelegen sloot is bestemd als “Water”. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, zoals bruggen en inritten.

Wonen
Op de gronden binnen de bestemming “Wonen” is het mogelijk om vrijstaande woningen te realiseren. Om flexibiliteit te behouden bij de planuitwerking, zijn ruime bouwvlak opgenomen op de verbeelding. In de regels zijn vervolgens maatvoerings- en situeringsvereisten opgenomen om te voorkomen dat op de percelen teveel bebouwing c.q. bouwmassa gerealiseerd kan worden.

Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken moeten binnen de opgenomen bouwvlakken worden gerealiseerd. Voor kavel 11 in deelgebied 1 (noordzijde Wolfbossingel) is daarbij een 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. In het bouwplan wordt namelijk door middel van een naar voren gesitueerd bijbehorend bouwwerk een overgang verkregen van de bestaande schuur op het naastgelegen perceel en de te realiseren woning. Met deze overgang wordt de achterzijde van de schuur vanuit oostelijke richting gezien ook visueel afgescherm door het naar voren stekende bijbehorend bouwwerk.

In de regeling is een bepaling opgenomen dat hoofdgebouwen aan 1 zijde minimaal 3 en de andere zijde minimaal 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen gesitueerd moeten zijn. Vanwege de specifieke karakteristiek en opzet van deelgebied 2 en de gewenste ruimere afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen is, aansluitend op de zijdelingse perceelsgrenzen van de naastgelegen woningen, een aanduiding opgenomen waarbinnen geen hoofdgebouwen zijn toegestaan.

Voor het overige sluit de regeling aan op de standaardsystematiek van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 15 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Barro opgenomen, alsmede als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt.

Voordat het doorlopen van de ladder noodzakelijk is, moet eerst sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling:

  • a. In deelgebied 1 zijn reeds 3 vrijstaande woningen toegestaan in het geldende en nieuwe bestemmingsplan, hier wordt afgezien van een meer flexibele regeling planologisch geen nieuwe ontwikkeling toegestaan.
  • b. In deelgebied 2 zijn volgens het nieuwe bestemmingsplan uitsluitend aaneengesloten woningen toegestaan, een maximaal aantal is niet gelimiteerd. In het nieuwe bestemmingsplan zijn maximaal 5 woningen (vrijstaand en/of tweekapper) toegestaan, feitelijk een beperking ten opzichte van de vigerende mogelijkheden.
  • c. Ook in deelgebied 3 is reeds woningbouw mogelijk. Dit plan borgt c.q. actualiseert enkel de wijziging van het bouwvlak ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.

Uit bovenstaande blijkt dat met dit bestemmingsplan geen extra aantallen worden toegevoegd. De toegestane aantallen nemen zelfs af ten opzichte van de geldende mogelijkheden. Geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waardoor het doorlopen van de ladde niet noodzakelijk is.

Ter plaatse van deelgebied 2 vindt wel een wijziging plaats van de te realiseren typologie: van geschakeld naar vrijstaande woningen. Het laatste jaar trekt de verkoop van vrije kavels in de zone langs de Oude Reekstraat duidelijk aan en zijn er verzoeken voor meer kavels. Het ligt voor de hand om ook de locatie Nieuwe Pieckelaan - Lagunesingel, in plaats van de hier nu toegestaande aaneengesloten woningen, hiervoor te benutten en aan te sluiten bij de inrichting van het gebied langs de Oude Reekstraat en Lagunesingel. In de actuele regionale woningbouwafspraken is deelgebied 2 als groen plan opgenomen met ook een aantal van maximaal 5 woningen. Hiermee wordt voldaan aan de actuele behoefte.

In het geldende bestemmingsplan is de ontwikkeling van de deelgebieden reeds mogelijk. Het plangebied is daarmee ook onderdeel van bestaand stedelijk gebied.

Het bestemmingsplan voldoet aan de principes van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

4.1.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & regionaal beleid

4.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

Afspraken op nationaal en Europees niveau kunnen vragen om herziening of actualisering van de Gelderse Omgevingsvisie:

  • het actualisatieplan Windvisie (vastgesteld door PS op 12 november 2014, en op 25 februari 2015).
  • het actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2014) deel I (vastgesteld door PS op 8 juli 2015).
  • het besluit tot Aanpassing begrenzing GNN en GO (vastgesteld door GS op 2 juni 2015).
  • structuurvisie WaalweeldeWest (vastgesteld door PS op 8 juli 2015); alleen de begrenzing van het plangebied, en de bijbehorende procedure-tekstdelen verwerkt.

Deze actualisaties zijn opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsvisie (geconsolideerde versie, juli 2015).

Gelijk aan de Omgevingsvisie, wordt ook de Omgevingsverordening geactualiseerd. In de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (versie juli 2015) zijn de wijzigingen verwerkt uit:

  • het actualisatieplan Omgevingsverordening (december 2014) deel I, vastgesteld door PS op 8 juli 2015).
  • het besluit tot Aanpassing begrenzing GNN en GO (vastgesteld door GS op 2 juni 2015).

4.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 4.1.2. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

4.2.3 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In tegenstelling tot de hiervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.

Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals in 4.1.2 is beschreven is deze ontwikkeling passend in de regionale afspraken.

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

4.2.4 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken. Zoals in 4.1.2 is beschreven is deze ontwikkeling passend in de regionale afspraken.

4.2.5 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale of regionale belangen in het geding.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voortgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad 6 strategische hoofdlijnen bepaald:

  • 1. De 4 verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  • 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  • 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  • 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  • 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  • 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.3.2 Structuurvisie

De gemeentebrede Structuurvisie is op 8 mei 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het bevat integrale keuzen voor de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de komende jaren en wordt ingezet als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing voor bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en voorbereidingsbesluiten. Kernambitie van de structuurvisie is dat de gemeente groen en dynamisch wil zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt worden.

Ambitie II Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit

Beuningen wil zich, binnen de regio, onderscheiden als woongemeente in een sterke groene setting. De gemeente gaat voor een gedoseerde groei van het aantal woningen, waarbij gedifferentieerd wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen (senioren, starters, kleine huishoudens). De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Een gevarieerd woningaanbod wordt geboden, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.

De gemeente biedt een gevarieerd aanbod aan woonmilieus: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen. Elke kern heeft een eigen karakter en de sociale structuur binnen de kern is een groot goed. Hiermee voegt Beuningen echt iets toe aan het regionale woningaanbod (vooral grootstedelijke milieus) en wordt geanticipeerd op de vraag uit de markt naar deze woonmilieus. De gemeente bouwt woningen om invulling te geven aan de eigen woningbehoefte. Anderzijds zet de gemeente in op de versterking van de kwaliteit van de bestaande bebouwing en omgeving.

De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei, passend bij de ontwikkeling van de kern. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschalige impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit. Daar waar mogelijk geeft de gemeente voorkeur aan inbreidingslocaties boven uitbreidingslocaties.

Prioritering beoogde woningbouwlocaties

In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. De oorspronkelijke taakstelling voor gemeente Beuningen (vastgelegd in het Regionaal Plan) betrof de bouw van circa 2000 woningen tot 2020. In het licht van de afnemende bevolkingsgroei, de veranderende economie, een dreigend eenzijdig aanbod en overaanbod van woningen voor gezinnen en een sterke regionale concurrentie, is deze taakstelling opnieuw vastgesteld, zie ook 4.1.2. Er wordt gebouwd in iedere kern, maar niet jaarlijks. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Alleen bij ontwikkelingen die anders lopen dan verwacht (vertraging) of bij bijzonder goede initiatieven zal een andere afweging gemaakt kunnen worden.

4.3.3 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:

  • kwaliteit voor kwantiteit;
  • betaalbaarheid van de woningen;
  • duurzaamheid van de woningen;
  • sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;
  • aantrekkelijkheid van de fysieke woonomgeving;
  • wensen van de woonconsument centraal.

De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Waar mogelijk geeft de gemeente de voorkeur aan een inbreidingslocatie boven een uitbreidingslocatie, maar woonmilieu en doelgroep bepalen mede de keuze. Gemiddeld worden per jaar 80 woningen (volgens de actuele woningbouwafspraken is dit 70 woningen) gerealiseerd, waarbij de nadruk op Beuningen en Ewijk wordt gelegd.

4.3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijke beleid.

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).

5.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In 2004 is al een onderzoek uitgevoerd aan de toenmalige Reekstraat 19. Later zijn er nog onderzoeken uitgevoerd in 2009 en 2010. De belangrijkste conclusie was dat er op perceel G544 in 1 boring een matige verontreiniging met lood is aangetroffen. Op perceel F108 is een sterke verontreiniging met PAK aanwezig in de inrit. De verontreiniging met lood lijkt een incident te zijn die samenhangt met de aangetroffen bijmengingen met puin. In de direct omliggende boringen is geen verontreiniging aangetroffen met lood. De matige verontreiniging met PAK in de inrit is te relateren aan de sterke bijmengingen met puin. Door de hoge gehalten puin is er feitelijk geen sprake van bodem en dus ook niet van een bodemverontreiniging. Aanbevolen wordt om bij graafwerkzaamheden de puin gescheiden van de grond af te voeren. Vrij grondverzet buiten de locatie is niet mogelijk, een AP04 keuring moet inzicht geven in de kwaliteit van de vrijkomende grond.

In opdracht van de gemeente Beuningen is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Oude Reekstraat 5 te Beuningen (Antea group, projectnummer 400806, maart 2015). Op basis van voorgaand onderzoek, de gesloopte stal en de terreininspectie is ook een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5707. Tevens is het slib van de 2 aanwezige sloten onderzocht. Geconcludeerd wordt dat er wel asbest is aangetroffen maar niet boven de hergebruiksnorm. De mengmonsters van de boven- en ondergrond en het grondwater zijn geen ernstige bodemverontreinigingen aangetroffen die een nader onderzoek rechtvaardigen. Ook in de sloten zijn slechts lichte verontreinigingen aangetroffen.

Het totale terrein is onderzocht tussen 2009 en 2015. De resultaten zijn samengevat in het rapport uit 2015. Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen die nader onderzocht moeten worden. Vrij grondverzet buiten de locatie is niet mogelijk vanwege de bijmengingen met puin en de aanwezigheid van asbest. Een AP04 partijkeuring kan uitsluitsel geven over de kwaliteit van de grond.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk, tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.

5.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan worden ten opizchte van de geldende bestemmingsplannen en omgevingsvergunning geen extra geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en Milieuzonering

5.3.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten)', de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0010.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.

5.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan worden geen hindergevende activiteiten mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig, die vanuit dit aspect bezien hinder kunnen veroorzaken op de (nieuwe) woningen. De geuraspecten van de ARN en het agrarisch bedrijf op de Ficarystraat 4 worden behandeld in 5.5.

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt het totaal aantal te realiseren woningen kleiner dan op dit moment mogelijk is in het geldende bestemmingsplan. Bovendien valt het aantal woningen onder de regeling 'Nibm'. Onderzoek naar het aspect 'luchtkwaliteit' is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Geur

5.5.1 Regelgeving

Veehouderijen

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Overige bedrijven

Tot 1995 was de aanpak van geur in milieuvergunningen van overige bedrijven geregeld op Rijksniveau. Het landelijk beleid zoals opgenomen in de Herziene Nota Stankbeleid (1994) werd na discussie in de Tweede Kamer aangepast en nader toegelicht in de brief van de minister van VROM (30 juni 1995). Hierin heeft de minister het geurbeleid in grote lijnen vastgelegd. Centraal staat een afwegingsproces dat gericht is op het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau. Het aanvaardbaar hinderniveau wordt per situatie vastgesteld door het bevoegd gezag. Hieruit volgen voorschriften die in de vergunning van een inrichting worden vastgelegd.

In de betreffende brief uit 1995 is doelstelling van het Nederlands geurbeleid neergelegd:

  • In jaar 2000 maximaal 12 % hinder;
  • In jaar 2010 geen ernstige geurhinder meer.

Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid, zoals in de brief uit 1995 verwoord, is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de beste beschikbare technieken (BBT-principe) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat de regionale en lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.

Samengevat kunnen de volgende beleidslijnen worden onderscheiden:

  • Als er geen hinder (te verwachten) is, zijn maatregelen niet nodig;
  • Als er wel hinder (te verwachten) is, worden maatregelen op basis van het BBT-principe afgeleid;
  • Voor bedrijven waarvoor een bijzondere regeling is opgesteld komt het hinderniveau in de bedrijfstakstudie aan de orde;
  • De mate van hinder die nog aanvaardbaar is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag.

Provinciaal geurbeleid

Provincie Gelderland kent een geurbeleid. Dit geurbeleid is vastgelegd in het Gelders Milieuplan 4 (vastgesteld door Provinciale Staten op 30 juni 2010). Het Gelders geurbeleid richt zich op industriële bedrijven waarvoor de provincie een wettelijke taak heeft op het gebied van vergunningverlening en handhaving. Het Gelders geurbeleid bestaat uit 3 delen:

  • 1. algemeen deel, vastgelegd in het Gelders Milieuplan 4 (GMP4)
  • 2. deel gericht op vergunningverlening aan bedrijven, vastgelegd in Beleidsregels voor geur in milieuvergunningen 2009
  • 3. deel gericht op ruimtelijke ordening, vastgelegd in de WRO-agenda en werkwijze Industriële geur en Ruimtelijke Ordening

Gedeputeerde Staten stellen het acceptabel geurhinderniveau voor bestaande bronnen op de richtwaarde vast, of zoveel lager als met toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar is. Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken naar boven tot ten hoogste de grenswaarde en stellen het acceptabel geurhinderniveau in dat geval vast naar gelang de mate waarin de geurbelasting kan worden gereduceerd met toepassing van de beste beschikbare technieken.

Gedeputeerde Staten stellen het acceptabel geurhinderniveau voor nieuwe bronnen op de streefwaarde vast, of zoveel lager als met toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar is. Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken naar boven tot ten hoogste de richtwaarde en stellen het acceptabel geurhinderniveau in dat geval vast naar gelang de mate waarin de geurbelasting kan worden gereduceerd met toepassing van de beste beschikbare technieken.

5.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd die hinder veroorzaken. De planlocatie ligt wel in de nabijheid van de ARN Nijmegen en de RWZI Weurt. Het plangebied is gelegen buiten zowel de grens- als richtwaarde van de RWZI. Verder ligt het plan buiten de grens- en binnen de richtwaarde van de ARN.

Met dit bestemmingsplan wordt een lager woningaantal gerealiseerd ten opzichte van het nu geldende bestemmingsplan. De ontwikkeling is onderdeel van de woonwijk Beuningse Plas. Met dit plan is dan ook sprake van inbreiding van nieuwe woningen in een bestaande woonwijk. Dit betekent dat er geen sprake is van nieuwe geurgevoelige objecten die maatgevend zijn voor de geurruimte van de ARN of RWZI. Er is wel sprake van een toename van fysiek bestaande geurgevoelige objecten binnen de richtwaarde-contour van de ARN. Deze toename is echter marginaal, in verhouding tot het totaal aantal aanwezige geurgevoelige objecten binnen deze contour. Voor de woningen geldt bovendien dat een vergelijkbare woning dichter bij de ARN en de RWZI ligt waarvoor een acceptabel geurhinderniveau is vastgesteld (Reekstraat 9). Deze woning is al beperkend voor eventuele toekomstige ontwikkelingen bij beide bedrijven. Realisering van de woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan zal hier geen verandering in brengen. De belangen van beide bedrijven worden hiermee niet onevenredig geschaad.

Het aspect geurhinder ten gevolge van de omliggende geurrelevante industriële bedrijven RWZI en ARN vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Voor de aspecten luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid voldoen de RWZI en ARN aan de wettelijke eisen ter plaatse van de dichtbijgelegen gevoelige objecten aan de Reek- en Jonkerstraat. Dat betekent dat deze aspecten ook geen belemmering vormen voor het bestemmingsplan.

Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de regeling ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet beheerst de afweging tussen enerzijds een noodzaak en toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds een behoefte om de fysieke ruimte langs en boven de infrastructuur intensiever te benutten. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.

5.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart en de gemeentelijke inventarisatiekaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0011.jpg"

Uitsnede provinciale risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0012.jpg"

Signaleringskaart externe veiligheid gemeente Beuningen

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De A73 is op circa 780 meter van het plangebied gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een rijks- of provinciale weg. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied is op circa 3 km van de Waal gelegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze rivier is dan ook niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Direct ten oosten van het plangebied ligt een aantal (hogedruk) aardgastransportleidingen. Voor de leidingen gelden de volgende kenmerken:

Naam     Diameter   Druk     10-6/jr PR contour   Invloedsgebied    
A-663   48 inch     80 bar     Nihil   580 m    
A-524   48 inch     66 bar   Nihil   540 m  
A-533   48 inch     66 bar   Nihil   540 m  
N-576-01   6,6 inch   40 bar   Nihil   45 m  

Het plangebied is alleen gelegen binnen het invloedsgebied van de leidingen A-663, A-524 en A-533. Voor het bepalen van de invloed op het groepsrisico wordt daarbij gekeken binnen een onderzoeksgebied. Naast de breedte van het inventarisatiegebied, is de lengte van dit gebied van belang. De lengte van het te inventariseren gebied is gelijk aan het nieuwbouwplan plus 2 maal de inventarisatieafstand en één kilometer aan weerszijden van dit plan.

Doordat het studiegebied zeer groot is en de ontwikkeling in verhouding zeer klein is, kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling geen significante verandering van het groepsrisico zal veroorzaken. Het plangebied is gelegen in de woonwijk Beuningse Plas, ook het studiegebied omvat delen van de kern Beuningen. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan zal het aantal te realiseren woningen en dus ook het groepsrisico afnemen.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Waterplan Gelderland 2010 - 2015, Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3) en Gelders Milieuplan;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010 - 2015, Nota riolering 'Samen door één buis' (2012), Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied II (2002-2006), Stroomgebiedsvisie Rivierenland en Strategienota 2006-2009;
  • Gemeente: Waterplan Beuningen en Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017. .

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.

Uitgangspunten gemeente Beuningen

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:

  • 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25 % van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010; 100 % afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  • 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  • 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
  • a. natuurlijk water
  • b. belevingswater
  • c. kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  • 4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  • 5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.7.2 Huidige situatie

Oppervlaktewater

In deelgebied 1 en langs de Lagunesingel liggen B-watergangen. Voor het overige liggen aan de noord- en oostzijde van deelgebied 2 enkele C-watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPPieckLaguneBeu-vadf_0013.jpg"

Uitsnede leggerkaart Waterschap Rivierenland

Bodem

De bodem bestaat uit een kleilaag met een dikte van circa 1,5 m. Het maaiveld ligt op circa 7,9 m +NAP.

Grondwater 

Alle sloten liggen in een peilvak met een zomer- en winterpeil van 6,6 m +NAP.

Hemelwater 

Het plangebied is op dit moment onbebouwd. Al het hemelwater infiltreert in de bodem en wordt via de watergangen afgevoerd.

5.7.3 Toekomstige situatie

Nieuwe ontwikkeling

In de wijk Beuningse Plas is reeds een watersysteem ontwikkeld en gerealiseerd. Het verhard oppervlak vanwege dit bestemmingsplan valt bij alle deelplannen binnen de uitgangspunten van het oude bestemmingsplan en het reeds gerealiseerde watersysteem. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig.

Waterkwaliteit

Het hemelwater wordt rechtstreeks afgevoerd op de aanwezige sloten.

Riolering

Het afvalwater van alle woningen wordt afgevoerd naar het DWA-riool.

Watertoets 

Deze waterparagraaf wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap.

5.7.4 Conclusie

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

5.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in de wijk Beuningse Plas, het plangebied maakt geen deel uit van of is gelegen in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Op dit moment betreft het braakliggende grond (weide), die door begrazing of bemaaiing kort wordt gehouden. Met redelijkheid is te stellen dat geen sprake zal zijn van beschermde soorten flora en/of fauna. Onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Uiteraard blijft bij de uitvoering van de plannen de zorplicht uit de Flora- en faunawet onverkort van toepassing.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Archeologie & cultuurhistorie

5.9.1 Regelgeving

Archeologie

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

5.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. Volgens deze kaart heeft het plangebied deels een hoge verwachtingswaarde, deels een middelhooge-lage verwachtingswaarde, het plangebied valt daarmee binnen de archeologische beleidszones 3 en 4. Dit is in het geldende bestemmingsplan 'Kern Beuningen' vertaald in de dubbelbestemmingen 'Waarde- Archeologie 2 en 3' met bijbehorend beschermingsregimes. In deelgebied 3 heeft reeds archeologisch onderzoek plaatsgevonden en is vrijgegeven voor de realisatie van woningen. Ter plaatse is in het geldende bestemmingsplan dan ook geen archeologische dubbelbestemming meer opgenomen.

Voor de overige terreindelen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Econsultancy b.v., 'Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Pieckelaan - Lagunesingel te Beuningen in de gemeente Beuningen', rapportnummer 15106309, 15 december 2015). Op grond van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek adviseert Econsultancy om binnen beide terreindelen geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Voor het merendeel van het zuidwestelijk gelegen terreindeel geldt op basis van de aangetroffen bodemopbouw, en daarmee de landschappelijke ligging, een lage archeologische verwachting voor alle archeologische perioden. Daarnaast zijn vooral in het centrale deel diepe bodemverstoringen waargenomen en zijn archeologische indicatoren verder niet aangetroffen. Voor het noordoostelijk gelegen terreindeel geldt op basis van de landschappelijke ligging wel een middelhoge archeologische verwachting, maar ook hier zijn binnen het merendeel van het terreindeel diepe bodemverstoringen waargenomen en zijn archeologische indicatoren eveneens niet aangetroffen.

Wel kunnen er in het noordwestelijke deel van beide terreindelen nog ondergrondse structuren aanwezig zijn van voormalige historische bebouwing (een historische woonboerderij met bijbehorende schuur uit de Nieuwe tijd, vermoed wordt 18e- of begin 19e-eeuwse boerderijen). Deze zijn in het verleden niet aangewezen als (bouwkundig) monument (gemeentelijk of Rijksmonument). De gemeente acht, ook mede vanwege de aangetroffen bodemverstoringen, het uitvoeren van vervolgonderzoek dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

5.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De in het plangebied gelegen gronden zijn eigendommen van de gemeente. Betreffende gronden zijn bouwrijp en de beschikbare kavels zijn uitgeefbaar. De in dat kader gemaakte kosten alsmede de geraamde opbrengsten uit de kavelverkoop zijn opgenomen en verwerkt in de vastgestelde exploitatieopzet. Het plan is financieel uitvoerbaar.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

De eventueel ingediende reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.

6.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 26 november 2015 tot en met 6 januari 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.