direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Den Elt - Hoogstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied van dit bestemmingsplan is onderdeel van de ontwikkellocatie Den Elt rond de MultiFunctionele Accomodatie 't Hart. Eerder is voor deze locatie door de gemeenteraad van Beuningen het bestemmingsplan 'Petronella' vastgesteld. Dit plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw kleinschalig woon-zorgcomplex ter plaatse van het plangebied. Het beoogde woon-zorgcomplex bestond uit 6 woongebouwen voor elk 7 personen', met als doelgroep dementerende ouderen, in een paviljoen-achtige setting en een gemeenschappelijk gebouw. Uiteindelijk bleek eind 2015 door het wegvallen van investeerders dat het plan niet meer realiseerbaar is.

Doordat de plannen voor Petronella geen doorgang meer vinden, ontstaat de mogelijkheid om met een nieuwe opzet en programma invulling te geven aan de actuele behoefte aan (sociae) huurwoningen. De gemeente heeft hieromtrent afspraken gemaakt met een ontwikkelaar. Met de realisatie van maximaal 34 woningen in de diverse huurprijscategorieën wordt een bijdrage geleverd aan de doorstroming in de sociale huursector.

Het plan past niet in het geldende bestemmingsplan. Om het te realiseren is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de zuidoostelijke hoek van het gebied Den Elt, aan de zuidzijde van de kern Ewijk. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02_0001.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende plannen

Voor het plangebied geldt voor het grootste deel het bestemmingsplan 'Petronella', zoals op 2 oktober 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen - Zorgwoning'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor begeleid wonen, met de bijbehorende gemeenschappelijke (zorg)voorzieningen. Het maximum aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan 42.

De gronden gelegen binnen dit bestemmingsplan, maar buiten het bestemmingsplan 'Petronella', maken deel uit van de beheersverordening 'Randzone Ewijk', zoals op 3 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De betreffende gronden hebben binnen de beheersverordening de bestemming 'Agrarisch' (zuidzijde) of 'Verkeer' (noordzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02_0002.jpg"

Verbeelding bestemmingsplan 'Petronella' (links) en illustratie beheersverordening 'Randzone Ewijk' (rechts)

De realisatie van maximaal 34 reguliere woningen met openbare ruimte is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan en de beheersverordening. Vandaar dat het noodzakelijk is een nieuw bestemmingsplan vast te stellen dat tevens een actueel toetsingskader biedt voor de afgifte van omgevingsvergunningen.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Verantwoording 
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.


Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Op dit moment bestaat het plangebied uit kortgemaaid gras en komt er geen opgaande begroeiing voor. Langs de west-, zuid- en oostzijde van het gebied liggen sloten. Daarnaast loopt dwars over het perceel een brede, droge greppel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02_0003.jpg"

Beeld van plangebied vanaf hoek Den Elt met de Hoogstraat

Ten noordoosten van het plangebied, aan de noordzijde van Den Elt bevindt zich een woning aan de Hoogstraat 14 met direct aangrenzend een eveneens braakliggend gebied. Direct ten oosten van het plangebied, aan de oostzijde van de Hoogstraat is Café-Zaal De Ouwe Deeg gelegen, direct ten noorden daarvan was tot voor kort een slagerij aanwezig. Ten zuiden van het plangebied is de woning Hoogstraat 10 gesitueerd. Ten westen van het plangebied bevindt zich de multifunctionele accommodatie, beter bekend als MFA 't Hart.

2.2 Toekomstige situatie

Ruimtelijke opzet

Voor het plangebied is nog geen defintieve verkaveling ontworpen. Dit bestemmingsplan biedt het flexibele planologisch-juridische kader om de ontwikkeling mogelijk te maken. Het programma uit maximaal 34 grondgebonden woningen in geschakelde vorm. De woningen krijgen een bouwhoogte van maximaal 2 lagen met een kap, oftewel een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Er worden huurwoningen in zowel de vrije als sociale sector gerealiseerd.

Verkeer

Voor de ontsluiting zal gebruik worden gemaakt van de bestaande omliggende infrastructuur (Den Elt, Hoogstraat). Volgens CROW ligt de grens voor intensiteiten voor de functie van een weg (GOW of ETW) waarop er mogelijk wezenlijke drukte of hinder kan worden ervaren op 6.000 mtv/etmaal. De ontwikkeling van Den Elt is reeds voorzien in het gemeentelijke beleid, in de structuurvisie voor de uitbreiding van Ewijk met de bijbehorende verkeersstructuur wordt dan ook rekening gehouden met de ontwikkeling van dit gebied. De nieuwe gebiedsontsluitingsweg door Keizershoeve biedt voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het verkeer. Uit het gemeentelijke verkeersmodel (etmaalintensiteiten werkdagen 2024GE) dat over de om het plangebied gelegen wegen maximaal 300 verkeersbewegingen aanwezig zijn, oftewel deze wegen hebben nog voldoende restcapaciteit voor de verkeersbewegingen vanwege het plan.

Parkeren

De parkeerbalans voor het nieuwe woongebied is gebaseerd op de kerncijfers van CROW (publicatie 317, d.d. oktober 2012). De stedelijkheidsgraad van de gemeente Beuningen is ‘weinig stedelijk’ (Bron: CBS). Omdat de nieuwe woonwijk niet in het centrum of het buitengebied is gelegen, wordt voor wat betreft de ligging uitgegaan van ‘rest bebouwde kom’. Hieruit volgt voor de huurwoningen een gemiddelde parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning (inclusief 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers). Het benodigd aantal parkeerplaatsen zal binnen het plangebied worden gerealiseerd. De te hanteren parkeernorm is in de regels van het bestemmingsplan geborgd.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

3.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

3.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.


Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

3.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

3.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

3.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 3 bestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Groen
Deze bestemming heeft betrekking op de groenzone langs de zuidelijk gelegen B-watergang en de oevers van de sloten aan de oost- en westzijde. De inhoud van de regels is gebaseerd op de standaardregeling van de gemeente Beuningen.

Water

Deze bestemming is van toepassing op de sloot aan de oostzijde (waardoor deze geheel binnen één bestemmingsplan ligt) en de verbreding van de sloot aan de westzijde. De inhoud van de regels is gebaseerd op de standaardregeling van de gemeente Beuningen.

Wonen

Voor het plangebied is nog geen defintieve verkaveling ontworpen. Dit bestemmingsplan biedt het flexibele planologisch-juridische kader om de ontwikkeling mogelijk te maken. Vandaar dat dit bestemmingsplan een globaler karakter heeft. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn dan ook groen- en verkeersvoorzieningen mogelijk.

Het programma uit maximaal 34 grondgebonden woningen in geschakelde vorm. De woningen krijgen een bouwhoogte van maximaal 2 lagen met een kap, oftewel een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Hiertoe is op de verbeelding en bouwvlak en enkele aanduidingen opgenomen. De inhoud van de regels is gebaseerd op de standaardregeling van de gemeente Beuningen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 15 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Barro opgenomen, alsmede als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Het geldende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 42 zorgwooneenheden mogelijk. Dt bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 34 reguliere grondgebonden woningen mogelijk binnen hetzelfde plangebied. Dit betekent dat het nieuwe plan geen extra stedelijk ruimtebeslag biedt op een plek waar reeds de planologisch-juridische mogelijkheden bestaan voor het oprichten van (zorg)woningen. Dit betekent dat conform de actuele jurisprudentie ook geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van de Bro.

De ontwikkeling Den Elt-Hoogstraat in Ewijk is een deelplan van de locatie Den Elt (51 woningen). De locatie Den Elt in de gemeentelijke woningbouwplanning opgenomen als een oranje plan, te ontwikkelen na 2020. De woningbouwplanning is afgestemd met de subregio Nijmegen e.o. en vastgelegd in de subregionale woningbouwafspraken (vastgesteld GS d.d. 9 juni 2015).

De gemeente heeft in overleg met de provincie Gelderland dit deelplan Den Elt-Hoogstraat naar voren gehaald. Met de bouw van maximaal 34 woningen wil de gemeente de druk op de sociale huursector verminderen die is ontstaan door de verhoogde toestroom van vergunninghouders. De provincie Gelderland biedt deze ruimte om te kunnen voorzien in extra huisvesting/woningbouw, bovenop de gemaakte woningbouwafspraken (brief van 9 december 2015 (2015-016055) aan de subregio Nijmegen).

Met dit plan worden geschakelde woningen gerealiseerd. Het gaat om woningen in zowel de sociale huur als vrije sector. Met de bouw van deze woningen levert de gemeente een bijdrage aan de actuele vraag naar huurwoningen en bevorderd tevens de doorstroming in de sociale huurvoorraad. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, op een locatie waar reeds woningbouw is toegestaan. Het woningbouwprogramma voldoet aan de actuele regionale afspraken. Het verder doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.

4.1.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.

Afspraken op nationaal en Europees niveau kunnen vragen om herziening of actualisering van de Gelderse Omgevingsvisie. Een tweede en derde actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Deze actualisaties zijn net als de eerste actualisatie over Windenergie, opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (december 2015).

Gelijk aan de Omgevingsvisie, wordt ook de Omgevingsverordening geactualiseerd. De eerste en tweede actualisatie over water en natuur zijn op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld en verwerkt in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (december 2015).

4.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 4.1.2. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

4.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In tegenstelling tot de hiervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.

Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals onder andere in 4.1.2 is beschreven is deze ontwikkeling passend in de regionale afspraken en de daarbij horende aanvullende afspraken met de provincie omtrent de extra realisatie van (sociale) huurwoningen.

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voortgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad 6 strategische hoofdlijnen bepaald:

  • 1. De 4 verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  • 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  • 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  • 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  • 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  • 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.3.2 Structuurvisie Gemeente Beuningen

De gemeentebrede Structuurvisie is op 8 mei 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het bevat integrale keuzen voor de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de komende jaren en wordt ingezet als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing voor bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en voorbereidingsbesluiten. Motto van de structuurvisie is dat de gemeente groen en dynamisch wil zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt worden. Het motto wordt in de structuurvisie doorvertaald in enkele kernambities:

  • I. Beuningen: groene flank van de stadsregio
  • II. Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit
  • III. Versterken en verbinden van landschappen
  • IV. Ruimte voor water en recreatie
  • V. Toekomstgerichte basisvoorzieningen in elke kern
  • VI. Doorstroming én oversteekbaarheid Van Heemstraweg

De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Een gevarieerd woningaanbod wordt geboden, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.

Voor de kern Ewijk bestaat een structuurplan voor de uitbreiding van de dorpskern en een structuurvisie voor het centrum. Beide plannen zijn door de gemeenteraad vastgesteld en blijven van kracht. De hoofdlijn van deze plannen is in de gemeentelijke structuurvisie geïntegreerd.

Hoofdopgaven

De hoofdopgaven van Ewijk:

  • 1. Centrumontwikkeling. De hoofdlijn van de structuurvisie centrum Ewijk is het centrum zowel ruimtelijk als functioneel te versterken. Dit is één van de grootste opgaven voor Ewijk in de nabije toekomst waarmee de leefbaarheid van deze kern wordt ondersteund.
  • 2. Relatie met het landschap en historie. Bij de ontwikkeling van het dorp Ewijk zijn de landschappelijke waarden en de cultuurhistorie steeds een drager van de ontwikkelingen. Ewijk ligt ingeklemd tussen de Van Heemstraweg, Schoenaker en de omliggende Rijkswegen. Ewijk heeft rondom de kern voldoende uitloopmogelijkheden. In de nabije toekomst zal de kern Ewijk echter verder groeien. Daarbij is het ontwikkelen van goede relaties met het landschap van groot belang.
  • 3. Ontwikkeling woningbouw. De gemeente Beuningen is enige jaren geleden gestart met de ontwikkeling van een aanzienlijk aantal woningen rond de kern Ewijk. Daarmee werd beoogd het voorzieningenniveau van Ewijk te ondersteunen en een onderscheidend nieuw woonmilieu te realiseren. Vanwege de temporisering (faseren en doseren) die heeft plaats gevonden, staat de woningbouw in Ewijk onder druk. De gemeente Beuningen wil zich sterk maken de voorgenomen plannen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02_0004.jpg"

Uitsnede verbeelding Structuurvisie Beuningen (plangebied rood omkaderd)

Keuzes hoofdopgaven

Relatie met het landschap aandacht voor cultuurhistorie
Voor de gehele ontwikkeling van Ewijk gelden dat respect voor het onderliggende landschap, verbinding met het omringende landschap en aandacht voor cultuurhistorie als belangrijke keuzes. Deze keuzes werken in allerlei voorstellen door. Ook voor de uitbreiding van de kern Ewijk is het onderliggende landschap een bron van inspiratie.

Ontwikkeling woningbouw
Deze gemeentelijke structuurvisie neemt de hoofdkeuzes uit het bestaande structuurplan voor Ewijk over, waaronder:

  • 1. Het landschap wordt gebruikt als onderlegger.
  • 2. Linten vormen de dragers van Ewijk.
  • 3. Het Groene Hart en historie vormen het hart van de kern.
  • 4. Ewijk wordt door groen omarmd.
  • 5. Woningbouw rondom de bestaande kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02_0005.jpg"

Structuurplan uitbreiding Ewijk (plangebied rood omkaderd)

Te midden van een waardevol dorpslandschap worden 3 nieuwe dorpse woongebieden gerealiseerd. Ieder gebied heeft een eigen karakter en sfeer:

  • Keizershoeve 1
  • Keizershoeve 2
  • De Woerden

Het plangebied op zich maakt geen deel uit van het plangebied van de structuurvisie voor de uitbreiding van de kern Ewijk, maar is onderdeel van het bestaande dorp.

In het Masterplan en de 'Verkeerskundige aanvulling en onderbouwing van het Masterplan Ewijk' is een verkeersstructuur opgesteld waarbij het gebied door middel van “inprikkers” ontsluit op het omliggende wegennet (Van Heemstraweg en Schoenaker). Binnen het gebied zorgen de nieuwe linten voor de verdere verdeling van het verkeer naar de woonstraten. Deze concentrische ring van nieuwe linten is geen doorgaande snelle route maar richt zich op de verblijfskwaliteit en wordt ingericht als 30 km/u (verzamel)weg. Hierdoor blijft het aantrekkelijker om zo lang mogelijk op de omliggende wegen (Schoenaker, Van Heemstraweg en (verlengde) Goudwerf) gericht op doorstroming, door te rijden en pas op het laatste moment de woonstraten in te slaan. De doorgaande bestaande autoverbinding Hoogstraat-Koningstraat komt daarmee te vervallen.

De ontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de gemeentelijke structuurvisie alsmede de structuurvisie voor de uitbreiding van Ewijk.

4.3.3 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:

  • kwaliteit voor kwantiteit;
  • betaalbaarheid van de woningen;
  • duurzaamheid van de woningen;
  • sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;
  • aantrekkelijkheid van de fysieke woonomgeving;
  • wensen van de woonconsument centraal.

De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. De gemeente biedt een gevarieerd woningaanbod, zodat iedereen (oud en jong) die in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.

Het toevoegen van nieuwe woningen is aanvullend op de bestaande voorraad en afgestemd op de demografische ontwikkeling van het dorp of de wijk. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Waar mogelijk geeft de gemeente de voorkeur aan een inbreidingslocatie boven een uitbreidingslocatie, waarbij de nadruk op Beuningen en Ewijk wordt gelegd, maar woonmilieu en doelgroep bepalen mede de keuze. Gemiddeld worden per jaar 80 woningen gerealiseerd.

Er moeten dus voldoende woningen zijn, van de juiste kwaliteit en prijs. De gemeente heeft een indicatief woningbouwprogramma dat uitgangspunt is voor de nieuwbouw. Dit programma is dynamisch, zodat het bijgesteld kan worden als er nieuwe kansen, ontwikkelingen of tegenvallers zich voordien. Het beoogde woningbouwprogramma conform de Woonvisie is inmiddels vervangen door de regionale woningbouwafspraken, zie 4.1.2.

De realisatie van de woningen is passend binnen het gemeentelijke woonbeleid.

4.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan past binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

5.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van bestemmingsplan 'Petronella' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Buro BOOT, projectnr. P11-0428-033, 13 december 2011). De opzet van het onderzoek is gebaseerd op de Nederlandse norm voor verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5725) en de Nederlandse norm voor asbestonderzoek (NEN 5707).

In de onderzochte grondmonsters zijn geen van de onderzochte stoffen met verhoogde concentraties ten opzichte van de achtergrondwaarde grond aangetroffen. Het bemonsterde grondwater afkomstig van beide peilbuizen is licht verontreinigd (conc. > streefwaarde) met barium. Mogelijk aanwezige verontreinigingen met chloorfenolen in het grondwater, afkomstig van naburige percelen, zijn niet aangetroffen. De oorzaak van de verontreiniging met barium is niet duidelijk; omdat er geen duidelijke antropogene bron aanwezig is, wordt aangenomen dat het van nature aanwezige verhoogde concentraties betreft.

Er kan worden geconcludeerd dat de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wijzen op een lichte bodemverontreiniging. De kwaliteit van de onderzochte bodem vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik (wonen met tuin). Overigens is eventueel te ontgraven grond niet vrij in gebruik. Het is niet toegestaan op basis van de voorliggende gegevens de grond buiten de locatie multifunctioneel vrij te verwerken.

In de tussengelegen periode hebben zich geen verdachte activiteiten plaatsgevonden. Dit betekent dat de resultaten van het bodemonderzoek nog steeds actueel zijn. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). In die gevallen waarbij een besluit hogere waarden is genomen (op basis van de Wet geluidhinder of de Tracéwet) geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 35 dB(A) bij industrielawaai of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.

5.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van bestemmingsplan 'Petronella' is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht (Pouderoyen Compagnons, nr. 018-565, mei 2012). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de voorgevel (oost) de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt (de geluidsbelasting bedraagt 43 dB). Alle gevels zijn dus geluidsluw. In vergelijking met de situatie ten tijde van dit onderzoek is de bebouwde komgrens na herinrichting van de Koningstraat-Hoogstraat opgeschoven. Dit betekent dat nu zowel de gehele Koningstraat als Hoogstraat een maximum snelheid geldt van 30 km/u en dat langs deze wegen geen sprake meer is van onderzoekszones in het kader van de Wet geluidhinder. Tevens zijn ten opzichte van het onderzoek en op basis van de meest actuele verkeersgegevens van de gemeente de verkeersintensiteit op de Hoogstraat afgenomen. Na het openstellen van de ontsluitingsroute door Keizershoeve 2 en 3 richting de Schoenaker (en verder richting de A73), gecombineerd met de afsluiting van de Koningstraat voor doorgaand autoverkeer, zullen deze nog verder afnemen. Dit betekent dat de resultaten van dit onderzoek nog steeds benut kunnen worden en geactualiseerd onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en Milieuzonering

5.3.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een onderbouwing uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten)', de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02_0006.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.

5.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De bij de gemeente bekende bedrijvigheid in de directe omgeving “Den Elt” betreffen de volgende inrichtingen en daarbij behorende hindercontouren:

Hoogstraat 7 Ewijk (Tuinbouwbedrijf, champignon)

Op basis van Besluit landbouw geldt een afstand van 50 m vanaf de inrichtingsgrens tot de gevel van woningen. Indien de afstand minder dan 50 m bedraagt is het bedrijf vergunningplichtig. De werkelijke afstand betreft ruim 80 m. Bovendien zijn tussen het plangebied en het bedrijf reeds woningen gelegen.

Hoogstraat 7c Ewijk (detailhandel, voorheen slagerij)

Op basis van de VNG-brochure geldt een richtafstand van 10 m (geur en geluid) vanaf grens inrichting. Werkelijke afstand betreft ruim 22 m tot de plangrens van dit bestemmingsplan.

Hoogstraat 9 Ewijk (café-zalencentrum)

Op basis van de VNG-brochure geldt een richtafstand van 30 m (geluid) vanaf de grens van de inrichting. De werkelijke afstand tot de plangrens betreft circa 20 m tot de plangrens van dit bestemmingsplan. Het bouwvlak is op 30 m van de grens van de inrichting gesitueerd, zodat voldaan wordt aan de richtafstand van de VNG.

Den Elt 17 Ewijk (multifunctioneel gebouw)

Ten westen van het plangebied ligt het multifunctioneel activiteitengebouw, MFA Den Elt. In het gebouw zijn de volgende functies aanwezig: kantoorruimtes, dagopvang ouderen, kinderopvang, gehandicaptenopvang, bovenbouw basisschool, jeugdsoos (met oefenruimte). Door een wijziging van het Activiteitenbesluit (2009) is het stemgeluid van spelende kinderen bij scholen uitgezonderd bij de meting van het geluidsniveau.

Op basis van de VNG-brochure geldt een richtafstand van 30 m (geluid) vanaf grens inrichting. De werkelijke afstand van de plangrens van dit bestemmingsplan tot aan de terreingrens van de MFA betreft circa 13 m. De kortste afstand tussen de bebouwing van het MFA en het bouwvlak in dit bestemmingsplan bedraagt circa 30 m. Bij de melding van de MFA is een akoestische onderbouwing gevoegd om aan te tonen dat voldaan kan worden aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. In deze akoestische onderbouwing is men er vanuit gegaan dat alleen ten noordwesten van het MFA-gebouw woningen worden gerealiseerd. Nu men ook voornemens is om woningen te realiseren aan de oostzijde moet dit akoestisch worden bekeken.

Door De Roever omgevingsadvies is in het kader van bestemmingsplan 'Petronella' een akoestisch onderzoek verricht naar de jeugdsoos die in het MFA is gevestigd (akoestisch onderzoek Bouw van zorgwoningen met wooneenheden naast jeugdhonk Ewijk, d.d. 28 juni 2012, 20120815/D01/SB). Uit het onderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

  • De optredende geluidsniveaus vanwege muziekactiviteiten binnen het jeugdhonk te Ewijk aan den Elt 17 te Ewijk zijn berekend ter plaatse van de westelijke plangrens en de meest relevante gevels van het nieuwbouwplan Petronella.
  • Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsniveaus vanwege de muziekactiviteiten op woensdagavond de grenswaarden uit stap 2 niet zullen overschrijden.
  • Uit dit onderzoek blijkt dat de maandelijkse activiteiten op zaterdag de grenswaarden uit stap 2 wel zullen overschrijden. Het bevoegd gezag moeten motiveren waarom voor deze concrete situatie wel sprake is van inpasbaarheid. Enige argumenten hiervoor zijn opgenomen in hoofdstuk 4.6 van deze rapportage:
    • 1. Het bevoegd gezag wordt verzocht om bij het plangebied een hogere geluidbelasting toe te staan om de volgende redenen: - alle mogelijk te treffen maatregelen ook getroffen worden, doordat tijdens feestavonden de entreedeur gesloten blijft; - de kosten voor het vernieuwen van de voorpui niet in verhouding staan met de maandelijkse overschrijding met 3 dB; - het jongerenwerk in het MFA maatschappelijk wenselijk wordt geacht; - de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden; - de situatie maar 10-12 maal per jaar voorkomt. Deze hogere grenswaarde is in het kader van bestemmingsplan 'Petronella' reeds verleend.
  • De maximale geluidsniveaus zullen de grenswaarden niet overschrijden.
  • Het bevoegd gezag wordt verzocht om voor enige woningen te motiveren dat een hogere geluidsbelasting de inpasbaarheid niet in de weg staat. Argumenten hiervoor zijn opgenomen in de rapportage (hoofdstuk 4.6):
  • Door de activiteiten in het jeugdhonk worden de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit niet overschreden.
  • Gelet op bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering bij het realiseren het woningbouwplan.

In het kader van bestemmingsplan 'Petronella' is reeds een hogere grenswaarde verleend, deze is toepasbaar op dit bestemmingsplan. De aanwezige inrichtingen en bedrijven in de directe omgeving van het plangebied worden, als gevolg van dit bestemmingsplan, niet in hun bedrijfsvoering geschaad. Andersom geldt dat de nieuwe woningen geen overlast ondervinden van de bedrijvigheid. Er is dus sprake van een goede woon- en leefomgeving. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De realisatie van 34 woningen valt ruimschoots in de categorie NIBM, onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Geur

5.5.1 Regelgeving

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. De Wgv stelt alleen eisen aan de geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv maakt hierbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren:

  • De wet schrijft voor dat bij dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld de geurbelasting op een 'geurgevoelig object' niet meer mag bedragen dan een bepaalde waarde. De geuremissiefactoren zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
  • Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen, dient tenminste een minimale afstand tussen een veehouderij en een 'geurgevoelig object' te worden aangehouden.

De maximaal toegestane geurbelasting op 'geurgevoelige objecten' is bij dieren met een geuremissiefactor afhankelijk van de liggen van de objecten. Deze maximale waarde voor de geurbelasting is opgenomen in artikel 3 van de Wgv en wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (OUe/m³). Hierbij wordt uitgegaan van de 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden.

Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

5.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd die hinder veroorzaken. Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de regeling ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet beheerst de afweging tussen enerzijds een noodzaak en toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds een behoefte om de fysieke ruimte langs en boven de infrastructuur intensiever te benutten. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.

5.6.2 Risicokaart

De provinciale risicokaart informeert onder andere de inwoners van Gelderland over de risico's waarmee zij in hun leefomgeving kunnen worden geconfronteerd en hoe te handelen. Op navolgend kaartfragment is een uitsnede van de risicokaart rondom Ewijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van Ewijk (plangebied omkaderd)

De gemeente heeft een inventarisatie gemaakt van de aanwezige risicobronnen in de gemeente Beuningen met bijbehorende veiligheidsafstanden (Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid Beuningen, 25 maart 2008). Ook op navolgend kaartfragment van de inventarisatiekaart is te zien dat in en rondom Ewijk enkele risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen aanwezig zijn. De gele arcering betreft de (inventarisatie)zone langs de A50, de groene cirkel betreft de inventerisatiezone rondom InterCheM en de blauwe arcering betreft de geplande woningbouwontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPEltHoogstraatEw-ow02_0008.jpg"

Uitsnede Inventarisatiekaart Nulsituatie externe veiligheid Beuningen (plangebied omkaderd)

5.6.3 Doorvertaling bestemmingsplan

Inrichtingen c.q. bedrijven

Uit de gemeentelijke inventarisatiekaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van 1.500 m van het bedrijf InterCheM op bedrijventerrein de Schoenaker. Het gaat hierbij om de opslagtanks. De afstand tot het plangebied is circa 1.100 m.

Oranjewoud heeft voor InterCheM een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (nr. 166205, d.d. 13 november 2006). De onderzoeksresultaten, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zijn getoetst aan het Bevi. Het blijkt dat de situatie bij InterCheM, zoals in de QRA beoordeeld, voldoet aan het besluit. Uit de rapportage die op de provinciale risicokaart staat blijkt dat het invloedsgebied 300 m bedraagt. Bij de vaststelling van de milieuvergunning is het groepsrisico verantwoord. Dit invloedsgebied is buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelegen.

De activiteiten bij InterCheM staan woonbebouwing niet in de weg. Wel kunnen de effecten van een groot incident zodanig zijn dat in een gebied met een straal van 1.600 m (groene cirkel op bovenstaande afbeelding betreft deze zone) rond het bedrijf effecten kunnen optreden. Overigens is het niet zo dat dit hele gebied bij een incident getroffen zou worden, maar slechts een deel daarvan. Dit ligt onder andere aan de windrichting en de vorm (sigaarvorm) en grootte van de gevaarlijke stofwolk.

Royal Haskoning heeft in het kader van het masterplan uitbreiding Ewijk onderzocht (nr. 9T5053.01, d.d. 24 november 2008) wat de doorwerking was van deze inrichting op de nieuwe ontwikkelingen rondom Ewijk. Uit de berekeningen blijkt dat de risico's niet significant toenemen. Aangezien dit initiatief kleinschalig van karakter is, op grote(re) afstand gelegen en in de situatie bij InterCheM niets wijzigt, kan aangesloten worden bij de resultaten uit dit onderzoek. Verder zijn er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied is op circa 1,0 km van de A50 gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. De PR 10-6 contour wordt vanuit de as van de weg gemeten en bedraagt 18 m. Van een GR-plafond is geen sprake. Het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 m uit de zijkant van de weg. Al deze zones zijn buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelegen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

Het plangebied is op ruim 1,8 km van de Waal gelegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze rivier is dan ook niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding

Het plangebied is op ruim 750 m van de dichtsbijgelegen hogedrukgasleiding gelegen. Deze leidingen hebben een inventarisatieafstand van maximaal 490 m. Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is dan ook niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Waterplan Gelderland 2010 - 2015, Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3) en Gelders Milieuplan;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010 - 2015, Nota riolering 'Samen door één buis' (2012), Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied II (2002-2006), Stroomgebiedsvisie Rivierenland en Strategienota 2006-2009;
  • Gemeente: Waterplan Beuningen en Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Uitgangspunten gemeente

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:

  • 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25 % van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010; 100 % afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  • 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  • 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
  • 4. natuurlijk water
  • 5. belevingswater
  • 6. kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  • 7. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  • 8. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.7.2 Huidige situatie

Op basis van meetgegevens van de gemeente is de hoogte van het bestaande maaiveld binnen het plangebied bepaald op gemiddeld 8,00m +NAP. Vanaf het maaiveld, tot een diepte van circa 2,5m –maaiveld is een toplaag bestaande uit klei aanwezig. Hieronder bevindt zich een fijn tot grof zandpakket.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel bevindt zich aan de zuid-, oost- en westzijde van het plangebied oppervlaktewater. De aanliggende watergang aan de oostzijde betreft een C-watergang en de watergang aan de zuidzijde betreft een B-watergang. De watergang aan de westzijde van het plangebied heeft geen status. Aan de noordzijde grenst een greppel aan het plangebied. Daarnaast loopt dwars over het perceel een brede, droge greppel in noord-zuid richting.

Binnen het plangebied is geen riolering aanwezig. In Den Elt, aan de noordzijde van het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aangelegd, waarvan het HWA-stelsel voorzien is van een lamellenfilter.

In de (nieuwe) watergangen in de wijk Den Elt is, conform de notitie Rioleringsplan Den Elt door Royal Haskoning, rekening gehouden met een berging (voor het plangebied) in de watergangen buiten het plangebied van 117,5 m3.

5.7.3 Toekomstige situatie

Het totale plangebied heeft een omvang van circa 7.400 m2 en zal worden ingericht met woningen met tuinen, verharding (straten, voetpaden, parkeervoorzieningen) en groenvoorzieningen. Voor het plangebied is de stedenbouwkundige opzet nog niet bekend, wel is bekend dat de te realiseren typologie zal bestaan uit geschakelde woningen. Bij de navolgende berekening wordt ervan uitgegaan dat het gebied voor circa 50% bestaat uit uitgeefbaar gebied, circa 30% verharding en 20% water en groen. Omdat een deel van de tuinen verhard is, wordt als stelregel gebruikt dat van het uitgeefbare gebied 70% als verhard oppervlak meegerekend wordt. Dit betekent dat het toekomstige verharde oppervlakte bestaat uit:

Type verharding   Omvang plangebied   % van plangebied   Rekenfactor   Totaal m2  
Uitgeefbaar gebied (daken, terrassen, paden)   7.400   50%   70%   2.590  
Openbare ruimte (straten, paden, parkeerplaatsen)   7.400   25%   100%   1.850  
Totaal verhard oppervlak         4.440 m2  

Hieruit volgt de benodigde waterberging:

Bui T=10+10%: 0,444 ha x 436 m3 = 193,6 m3.

Aangezien een deel van de benodigde waterberging reeds in de bestaande sloten is opgenomen, kan deze capaciteit in mindering worden gebracht. Hierdoor resteert nog een wateropgave van (193,6 – 117,5 =) 76,1 m3. Deze waterbergingsopgave wordt opgelost door de bestaande westelijk gelegen watergang te vergroten. Aangezien het een bestaande sloot betreft, kan een schijf van 0,3 m worden toegerekend als extra waterberging. Dit betekent dat een extra oppervlak van 76,1 / 0,3 = 254 m2 water benodigd is. Dit oppervlak is inpasbaar in het plangebied. De westelijke sloot kan in ieder geval uitgebreid worden met circa 270 m2, zodat de ontwikkeling waterneutraal kan plaatsvinden. Aanvullend is ook enige uitbreiding van de andere sloten mogelijk. Bij de stedenbouwkundige uitwerking van het plan, zal het daarbij behorende concrete oppervlakte extra waterberging worden berekend en opgenomen.

5.7.4 Conclusie

Met het vergroten van de de bestaande (westelijke) watergang is het mogelijk om de benodigde waterberging te realiseren. De woningbouw kan waterneutraal plaatsvinden. Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Deze paragraaf zal in het kader van het vooroverleg worden besproken met het waterschap.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaalt wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

5.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is in het kader van het bestemmingsplan 'Petronella' een flora- en faunaonderzoek (Bureau Blijerveld, d.d. 8 november 2011) uitgevoerd in het plangebied. In de tussengelegen periode is geen sprake geweest van aanpassingen in het plangebied of omgeving die tot een andere uitkomst zullen leiden. Bovendien wordt het plangebied regelmatig gemaaid. Het onderzoek is dan ook nog steeds als actueel te beschouwen. De conclusies van het onderzoek zijn als volgt:

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de omgeving van een beschermd gebied. Een negatief effect op beschermde gebieden is uitgesloten.

Flora

Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aangetroffen. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten.

Fauna

  • De ingreep kan een negatief effect hebben op algemene zoogdieren en amfibieën van tabel 1. Voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ingrepen.
  • Het voorkomen van algemene broedvogels zonder vaste nestplaats is vrijwel uitgesloten.
  • Het voorkomen van broedvogels met een vaste nestplaats is uitgesloten.
  • Het plan is niet van invloed op vleermuizen in het algemeen.
  • Een negatief effect op beschermde soorten van overige soortgroepen is uitgesloten.

Uit het onderzoek komen geen beschermde natuurwaarden naar voren die conflicteren met het plan. Ten aanzien van broedvogels wordt wel aanbevolen de vegetatie kort te houden door regelmatig te maaien, hetgeen ook plaatsvindt in het plangebied.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Archeologie & cultuurhistorie

5.9.1 Regelgeving

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2019 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2019. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

5.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

In 1999 heeft RAAP een bureauonderzoek met aansluitend booronderzoek verricht in een groot gebied tussen en ten zuiden van Ewijk en Beuningen. Daarbij is ook het plangebied door middel van 6 boringen onderzocht. Eén van de boringen bevatte houtskool, en leek met enkele meer westelijker geplaatste boringen te wijzen op een vindplaats uit de vroege en / of volle middeleeuwen. De onderzoekers concludeerden dat het waarschijnlijk is dat de aangetroffen archeologische indicatoren het gevolg zijn van bemesting, en dus van oorsprong van elders aangevoerd zijn. Destijds is geadviseerd geen verder onderzoek uit te voeren op deze locatie.

Het hieronder genoemde rapport is de weerslag van het destijds uitgevoerde onderzoek:

  • I.A. Schute, G.H. de Boer en J.A.M. Roymans, Plangebied Ewijk Gemeente Beuningen, Een archeologische kartering en waardering, RAAP rapport 371, Amsterdam 1999.

In het rapport waren de oorspronkelijke boordata niet opgenomen, deze zijn apart opgevraagd bij RAAP.

Op basis van het destijds door RAAP uitgevoerde onderzoek kan volgens het advies (nr. I 01 02 009, d.d. 29 september 2011) van de regioarcheoloog inderdaad geconcludeerd worden dat er geen aanvullende voorwaarden ten aanzien van archeologie bij de vergunningverlening hoeven te worden. Wel dient gewezen te worden op de wettelijke verplichting toevalsvondsten te melden conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

Cultuurhistorie

De gemeente heeft een zogenaamde cultuurhistorische kenmerkenkaart opgesteld (RAAP-rapport 1603, kaartbijlage 3). De omgeving van het plangebied behoort tot de gebiedscategorie 'oud cultuurland (Vroege Middeleeuwen)'. De Hoogstraat is op de kaart aangegeven als 'weg of pad, situatie 1832', 'wegbeplanting', 'overloopgeul' en 'veedrift'. Dit bestemmingsplan wijzigt de structuur of het beeld van de Hoogstraat niet en past dan ook in de aanwezige cultuurhistorische context.

5.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

5.11 Vormvrije MER-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is: de oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 0,75 ha, het totale aantal geplande woningen bedraagt circa 30. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de ontwikkelaar. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Met deze overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente afdoende geborgd.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland.

De eventueel ingediende reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.

6.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.