Plan: | Elsenpas 11 Beuningen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BPElsenpas11beu-vadf |
Op de locatie aan de Elsenpas 11 is sinds 12 maart 2013 door de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) een ambulancepost in gebruik die dienst doet als stallingsruimte voor 3 ambulances en dag en nacht in gebruik is. Deze locatie aan de Elsenpas ten zuiden van het stedelijk gebied Beuningen is destijds gekozen vanwege zijn centrale ligging in de regio en de nabijheid van de A73 om snel uit te kunnen wijken.
De veiligheidsregio Gelderland-Zuid is voornemens deze bestaande ambulancepost uit te breiden. Het planvoornemen betreft de uitbreiding van de stalling voor één extra ambulance (in totaal 4 ambulances) als mede de benodigde uitbreiding voor het personeel en parkeergelegenheid op de locatie.
Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van de vigerende bestemmingsplannen ''Ambulancepost Elsenpas Beuningen' respectievelijk 'Buitengebied' niet is toegestaan, is een herziening van de geldende planologisch-juridische regelingen noodzakelijk om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken. Hierbij dient de geldende bestemming 'Maatschappelijk' en bijbehorende juridische regeling afgestemd te worden op de gewenste toekomstige situatie.
Op 29 oktober 2019 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beuningen aangegeven medewerking te willen verlenen aan uitbreiding van de ambulancepost en een herziening van het bestemmingsplan. Hierbij vraagt ze nog wel aandacht voor de inrichting en groene afscherming van het terrein, afstemming over verplaatsing van de propaantank en aanpassing van de pachtovereenkomsten met de gemeente. Door moverende redenen was de verdere planprocedure op verzoek van de veiligheidsregio nog niet verder doorlopen, aangezien er mogelijk alternatieve locaties voorhanden waren. Deze alternatieven zijn inmiddels echter afgevallen, waardoor het eerdere uitbreidingsverzoek in haar toenmalige vorm weer actueel is.
In dit bestemmingsplan wordt derhalve voorzien in een nieuwe passende bestemmingsregeling, met inachtneming van de hierboven door de gemeente gestelde randvoorwaarden.
Het plangebied is gelegen aan de Elsenpas 11 ten zuiden van de A-73 en het stedelijk gebied van Beuningen. De Elsenpas betreft een landelijke weg die de wijk Lindenholt van de gemeente Nijmegen verbindt met het landelijk gebied ten westen van Beuningen. De Elsenpas kruist ten oosten van de ambulancepost de Wilhelminalaan en de nieuw aangelegde Verlengde Wilhelminalaan. Die weg vormt de doorsteek van de Wilhelminalaan naar de N874, die ten zuiden van Beuningen naar Wijchen loopt. Deze N847 is op zijn beurt weer aangesloten aan de oprit/afrit Beuningen naar de A73.
Indicatie planlocatie (rode cirkel)
Het plangebied omvat het huidig terrein van de ambulancepost, kadastraal bekend als nummer 1796 (ca 1.350 m2) alsmede een uitbreidingstrook van ca 12,5 meter in zuidelijke richting en 6 meter in oostelijke richting alsmede enige grond aan de noordzijde. Deze gronden maken onderdeel uit van het kadastraal perceel 1795. Beide percelen zijn in eigendom van de gemeente, waarbij voor het perceel nummer 1796 reeds een recht van opstal geldt. De totale omvang van het plangebied bedraagt ca 2.550 m2.
Indicatie planbegrenzing (bestaand terrein - zwart gemarkeerd; voorziene uitbreiding- blauw gemarkeerd)
De geldende planologische situatie van het plangebied is hoofdzakelijk vastgelegd in het bestemmingsplan 'Ambulancepost Elsenpas Beuningen' dat op 19 november 2013 is vastgesteld voor de realisatie van de huidige ambulancepost. Hierbij is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk'. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor een ambulancepost, waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende voorzieningen, zoals paden, inritten, parkeer- en parkeervoorzieningen. De toegestane oppervlakte aan gebouwen mag maximaal 300 m2 bedragen.
Uitsnede vigerende bestemmingsplannen 'Ambulancepost Elsenpas Beuningen' en 'Buitengebied'.
Voor de aangrenzende gronden, alwaar de uitbreiding van het ambulancepostterrein is voorzien, is het bestemmingsplan 'Buitengebied' nog van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 14 juni 2011 vastgesteld en onherroepelijk sinds 1 augustus 2012. In dit bestemmingsplan is het zuidelijk en oostelijk gedeelte bestemd als 'Recreatie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie- hondenactiviteitencentrum'. Op de gronden zijn uitsluitend recreatieve activiteiten ten behoeve van het hondenactiviteitencentrum toegestaan. De gronden ten noorden van de bestaande ambulancepost zijn bestemd als 'Agrarisch', ten behoeve van onder meer de uitoefening van een agrarisch bedrijf, landschappelijke waarden, waterhuishoudkundige doeleinden en landschapselementen.
Daarnaast is voor het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' van toepassing, dat op 29 mei 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit paraplubestemmingsplan is het gemeentelijk parkeerbeleid nader planologisch - juridisch geborgd.
Strijdigheid met de vigerende bestemmingsregelingen
Het planvoornemen betreft de uitbreiding van het bedrijfsgebouw van de ambulance post aan de oostzijde van 255 m2 naar circa 310 m2. Dit is niet mogelijk binnen het bestemming 'Ambulancepost Elsenpas Beuningen' dat maximaal in een maximale gebouwoppervlakte van 300m2 voorziet. Daarnaast valt de voorgenomen bedrijfsgebouwuitbreiding alsmede voorgenomen terreinuitbreiding niet geheel binnen de huidige maatschappelijke bestemming.
Uitsnede gewenste toekomstige situatie met huidige bestemmingsgrens zwart gemarkeerd en bestaande bedrijfsgebouw rood gearceerd
Om de uitbreiding planologisch-juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in het tweede hoofdstuk het plangebied en het planvoornemen omschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van de verschillende overheidslagen behandeld. In het vierde hoofdstuk wordt het voornemen getoetst op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Daarna wordt de juridische regeling toegelicht in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 behandelt de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven aan de hand van de resultaten uit overleg en eventuele inspraak.
Planlocatie
De bestaande situatie van de ambulancepost, geheel omsloten door hoge beplanting, vanuit vogelvlucht perspectief
De huidige ambulancelocatie heeft een totaal grondoppervlak van 1.144 m2 met een gebouw van circa 255 m2 dat dienst doet als kantoor, omkleedruimte, pantry en huiskamer voor het personeel, een magazijn ten behoeve van de voorraad en stalling van de 3 ambulances, zie figuur hieronder. Verder is er een wasplaats voor de ambulances, bevat het terrein 10 parkeerplaatsen voor auto's en een fietsenstalling voor de medewerkers van de ambulancepost. In de huidige situatie zijn maximaal 12 personen tegelijk aanwezig.
Uitsnede bestaande situatie
Het ambulanceterrein wordt omringd door agrarische gronden, die als weiland worden benut. De voorgestane uitbreiding is voorzien op deze gronden. Deze gronden maken onderdeel uit van het kadastraal perceel 1795 (totale omvang 2,9 ha), dat in eigendom is van de gemeente Beuningen (zie ook afbeelding in paragraaf 1.2) en waarvan het oostelijk gedeelte gebruikt wordt door een hondenactiviteitencentrum.
De planlocatie wordt middels bestaande robuuste groenstroken afgeschermd van haar omgeving, waardoor het niet tot nauwelijks zichtbaar is vanaf de openbare weg (Elsenpas).
Omgeving planlocatie
Ten oosten van de ambulancepost en bestaande groenstrook is een hondenactiviteitencentrum gevestigd. Aangrenzend aan de oostzijde van het hondenactiviteitencentrum zijn twee niet-agrarische bedrijven gevestigd, betreffende 2 autosloperijen waar voertuigdemontage plaatsvindt. Deze bedrijven vallen net als het honden activiteitencentrum binnen de robuuste groenstroken en zijn daardoor eveneens mede afgeschermd voor de omgeving. Er bevinden zich geen overige functies in de nabijheid van de planlocatie.
Aan de noordzijde bevindt zich de Elsenpas, als ontsluiting naar de A-73. De gronden ten westen en zuiden van de planlocatie, achter de bestaande groenstroken zijn in regulier agrarisch gebruik.
Omgeving planlocatie met planlocatie rood omcirkeld
Het voornemen is om de huidige ambulancepost voor 3 voertuigen met één voertuig uit te breiden, naar in totaal 4 voertuigen. Hiertoe dient het huidige bedrijfsgebouw te worden uitgebreid met een 4e stallingsplaats, waarbij deze benodigde uitbreiding wordt gecombineerd met realisatie van een inpandige wasplaats. Uitbreiding van één ambulance betekent ook uitbreiding van het personeel op de locatie (tot maximaal 14 medewerkers per etmaal) en het uitbreiden van het gebouw en parkeergelegenheid op het terrein.
De uitbreiding van de ambulancepost wordt door de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid noodzakelijk geacht om in te spelen op huidige ontwikkelingen met betrekking tot een stijging in de zorgvraag in de regio. Het vierde voertuig is reeds aanwezig in Beuningen, maar hiervoor is momenteel nog geen inpandige stallingsplaats. Met de voorziene uitbreiding van het terrein kunnen alle voorzieningen die betrekking hebben op de ambulancepost op eigen terrein worden gerealiseerd en wordt voorkomen dat auto's langs de weg parkeren.
Realisering van een inpandige wasvoorziening is gewenst, omdat de huidige (uitpandige) wasplaats niet voldoet. Tijdens slechte weersomstandigheden moeten voertuigen ook gewassen worden, dat is nu niet in redelijke omstandigheden te doen.
Uitsnede voorlopig schetsontwerp toekomstige situatie .
De voorgenomen uitbreiding is zeer gering en vindt aansluitend aan bestaande bebouwing en verharding plaats. De gehele locatie wordt van de omliggende open omgeving afgeschermd door een bestaande robuuste groene afscherming, waardoor het niet tot nauwelijks zichtbaar is vanaf de openbare weg (Elsenpas). Deze groenstrook is gelegen op gemeentelijke gronden. Met het voornemen wordt de bestaande groenstrook niet aangetast. De voorgenomen uitbreiding zal geen effect hebben op het omliggende open landschap.
Uitsnede voorziene uitbreiding inclusief directe omgeving van het plangebied
In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt, is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Het planvoornemen betreft een lokale ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Er zijn daarmee geen rijksbelangen in het geding.
Totdat de NOVI van kracht wordt, is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen
bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
Conform het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Een stedelijke ontwikkeling betreft geen ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Het planvoornemen betreft de beperkte uitbreiding van een bestaande ambulancepost van 3 naar in totaal 4 stallingsplaatsen voor ambulances, inclusief de benodigde uitbreiding van de benodigde faciliteiten. Het voornemen heeft betrekking op uitbreiding van een bestaand bouwperceel. De huidige standplaats is mede gekozen om te kunnen voldoen aan de wettelijke aanrij tijden. De voorgenomen bebouwingsuitbreiding heeft slechts betrekking op een toename van ca 55 m2, conform jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige uitbreiding niet als stedelijke ontwikkeling beschouwd.
Conclusie
Gelet op bovenstaande kan worden gesteld dat met het voornemen sprake is van een aantoonbare behoefte, die niet zal leiden tot leegstand. Het voornemen is derhalve niet in strijd met een duurzame verstedelijking. Door de beperkte omvang van het planvoornemen (bebouwingsuitbreiding van ca. 55 m2) is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op het plangebied.
De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal wordt gesteld, door te focussen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hierbij worden 7 samenhangende ambities onderschreven: 1. energietransitie; 2. klimaatadaptie; 3.circulaire economie; 4. biodiversiteit; 5. bereikbaarheid; 6.vestigingsklimaat; 7. woon-en leefomgeving. Verdere invulling wordt gegeven aan de gestelde ambities door middel van vier Gelderse Doe-principes: Doen-Laten-Zelf-Samen.
Tevens wordt met de Omgevingsvisie ingezet op vitale steden en dorpen en op een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.
Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan. Gelet op de geringe uitbreiding van een bestaand bouwperceel is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet relevant voor dit bestemmingsplan, zie ook 3.1.3.
Voor de borging van de veiligheid van de leefomgeving is een goede spreiding en accommodatie van ambulanceposten van belang. De uitbreiding van de ambulancepost in Beuningen draagt hieraan bij.
De gestelde regels hebben geen gevolgen voor het planvoornemen.
Conclusie
De ontwikkeling die met dit planvoornemen mogelijk wordt gemaakt past binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, waarbij geen sprake is van expliciete ruimtelijke sturing op het planvoornemen.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
De planlocatie is gelegen binnen het Beuningsche Veld, dat is aangewezen als een 'Waardevol open gebied', zie figuur hieronder. De Omgevingsverordening stelt op de planlocatie regels met betrekking tot de bescherming hiervan. Er mag geen ontwikkeling worden toegestaan, die de openheid van het Waardevol open gebied aantast. Uitbreiding van (agrarische) bebouwing binnen of aansluitend aan het bestaande (agrarisch) bouwperceel is echter toegestaan.
Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie 21 december 2022), onderdeel landschap - kaart 1 'waardevol open gebied' met de planlocatie rood aangeduid
Het voornemen heeft betrekking op uitbreiding van een bestaand bouwperceel en gebouw. De bebouwingsuitbreiding is zeer gering en vindt aansluitend aan bestaande bebouwing plaats. De gehele locatie wordt van de omliggende open omgeving afgeschermd door een bestaande robuuste groene afscherming. De voorgenomen uitbreiding zal dan ook geen effect hebben op het omliggende open landschap.
Daarnaast dient de toelichting bij het bestemmingsplan, die een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving te omvatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Dit betreft onder meer waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.
Het voornemen betreft een geringe uitbreiding van een bestaande functie en gebouw, waarbij het hemelwater zal worden afgekoppeld van het riool. De planlocatie is niet gelegen in de directe nabijheid van omvangrijk oppervlakte water. De bestaande groenstrook rondom de locatie zorgt voor verkoeling bij hitte. Er worden gezien de aard, omvang en situering van het voornemen geen nadere klimaatadaptieve maatregelen nodig geacht.
Voor de planlocatie en/of het planvoornemen zijn geen andere provinciale instructieregels van toepassing.
Conclusie
De gestelde regels uit de Omgevingsverordening hebben geen gevolgen voor het planvoornemen.
De gemeente Beuningen heeft op 21 december 2021 de Omgevingsvisie Gemeente Beuningen vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie op hoofdlijnen voor de héle gemeente. De visie gaat over de fysieke leefomgeving en richt zich op mogelijkheden om te wonen, werken, recreëren, ondernemen, maar ook op een gezond en veilig leefklimaat. De Omgevingsvisie bevat:
• een beschrijving van de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving;
• de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer;
• de bescherming en het behoud van het grondgebied;
• de hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren integrale beleid.
De gemeente heeft navolgende vijf ambities voor de fysieke leefomgeving in de komende jaren geformuleerd:
De 5 ambities zijn verder uitgewerkt in 13 speerpunten van beleid, waaronder:
Met het planvoornemen wordt ingespeeld op een veranderde behoefte aan het aantal of de kwaliteit van bepaalde voorzieningen, waaronder zorg. Met de voorziene uitbreiding kan de bereikbaarheid van omliggende kernen en solitaire woningen beter worden geborgd, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bestaande landschappelijke kwaliteiten van het open buitengebied.
Uitsnede visie kaart met planlocatie blauw gemarkeerd
De planlocatie maakt onderdeel uit van deelgebied 'De Kommen', zie bovenstaande visiekaart. De Kommen (het buitengebied) wordt voor een groot deel gekenmerkt door grootschaligheid en openheid. Het is een waardevol agrarisch gebied. De wegen zijn lang en voornamelijk rechtlijnig door verkaveling. Her en der liggen groene eilanden van agrarische erven.
Centraal staat hier het behoud van het karakter en de landschappelijke structuur van het gebied. Verdichting is in principe niet aan de orde. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk onder strikte voorwaarden. Het versterken van landschappelijke structuren, zoals laanbeplanting, is wel mogelijk.
De gemeente wil hier grootschalige agrarische functies behouden. Nieuwe woningen of andere gevoelige functies mogen de agrarische bedrijvigheid dan ook niet beperken
Met het voornemen wordt een bestaand gebouw, beperkt uitgebreid. Door de reeds bestaande omliggende groenstructuren die gehandhaafd blijven, wordt de locatie afgeschermd van haar omliggende omgeving. De voorgenomen kleinschalige uitbreiding is in de nabijheid nauwelijks zichtbaar en zal dan ook niet leiden tot een aantasting van het waardevol open gebied. De uitbreiding van de bestaande ambulancepost leidt verder niet tot belemmeringen voor de omliggende agrarische functies.
Conclusie:
Het planvoornemen betreffende het uitbreiden van de bestaande ambulancepost past binnen de gemeentelijke omgevingsvisie en leidt niet tot negatieve landschappelijke gevolgen.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Eventueel dient hiervoor een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd om aan te kunnen tonen dat de bodemkwaliteit geschikt is.
Onderhavige bestemmingsplanwijziging voorziet niet in een nieuwe functie binnen het plangebied, maar heeft wel betrekking op uitbreiding van een bestaande functie. Derhalve is formeel een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.
Voor de aankoop van de ambulancepost is in het verleden voor de gronden reeds een verkennend bodemonderzoek (Econcultancy bv., nr. 08053204, d.d. 23 juli 2008) uitgevoerd, waarbij lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. De aard en mate van deze verontreiniging behoefde toen geen extra onderzoek.
Mede gelet op de gedateerdheid van het eerdere onderzoek heeft een actualisatie van het eerdere bodemonderzoek plaats gevonden door Aelmans Aco B.V. Dit onderzoek is als Bijlage 1 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De conclusies van de resultaten van dit onderzoek betreffen:
Resumerend kan gesteld worden, dat ondanks de verhoogde concentraties in zowel de bovengrond, en het grondwater deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor het voorgenomen gebruik ten behoeve van de beoogde uitbreidingen c.q. aanpassingen van het bouwblok.
Conclusie:
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect bodem geen verdere belemmeringen zijn.
De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, wegen en railverkeer. Geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat eerst een toets aan de geluidnormen plaatsvindt. Het streven is erop gericht dat er buiten de zone in het algemeen geen geluidniveaus voorkomen van meer dan de voorkeursgrenswaarde 48 dB.
De ambulancepost is conform de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidsgevoelig object. Een nadere toetsing van het wegverkeerslawaai aan de Wgh is dus niet nodig. Bij de oprichting van de bestaande ambulancepost is een indicatieve geluidsberekening gemaakt, waaruit bleek dat ruimschoots kan worden volstaan aan geldende geluidsnormen.
Daarnaast zijn ambulanceposten uitgesloten voor een maximaal geluidsniveau, zoals omschreven in Artikel 2.22 van het Activiteitenbesluit Milieu. Het bevoegd gezag kan wel maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot het treffen van technische en organisatorische maatregelen ten aanzien van het uitrukken van motorvoertuigen bij ongevallenbestrijding, brandbestrijding en gladheidbestrijding, indien dat bijzonder is aangewezen in het belang van het milieu. Eventuele maatwerkvoorschriften hebben geen invloed op het gebouw, echter mogelijk wel op organisatorische aspecten (b.v. wanneer mag/kan de sirene worden aangezet bij uitrukken.) Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat er geen aanvullende maatwerkvoorschriften van toepassing zijn op de uitbreiding van de ambulancepost.
Conclusie
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen. Fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitsregelgeving.
Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wmb. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een maatschappelijke voorziening. Degelijke voorzieningen en uitbreidingen daarop vallen niet onder de NIBM-regeling. Voor de realisatie van de ambulancepost is geconstateerd dat er geen overschrijding van de Nibm-norm (1,2 µg/m3) optreedt, uitgaande van 10 extra verkeersbewegingen van personenauto's en 5 extra uitrukken (10 verkeersbewegingen) van ambulances.
Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool blijkt dat de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie:
Vorenstaande houdt in dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor kwetsbare objecten (zoals woningen) dient het aspect externe veiligheid meegewogen te worden. Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten moeten buiten de risicocontour van bestaande risicobronnen (inrichtingen, transport gevaarlijke stoffen, ondergrondse leidingen e.a.) gerealiseerd worden. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan en externe veiligheid zijn de volgende vragen relevant:
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %- letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (gWvgsh) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Een ambulancepost kan op basis van artikel 1 van het Bevi worden gedefinieerd als beperkt kwetsbaar object. Vanuit het aspect goede ruimtelijke ordening is geanalyseerd of de locatie buiten het invloedsgebied van inrichtingen is gelegen. Hiertoe is de risicokaart bekeken. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen. Aan de hand van de provinciale risicokaart zijn de risicobronnen in de nabijheid van het plangebied geïdentificeerd:
Uitsnede risicokaart
Risicovolle inrichtingen:
Er zijn in het plangebied geen risicovolle inrichtingen (Bevi-bedrijf) aanwezig. Ook buiten het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
Transport van gevaarlijke stoffen:
Het plangebied ligt op meer 500 m van de autosnelweg A73. De veiligheidszone bedraagt 13 m uit de as van de weg, het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 m uit de zijkant van de weg en de zone waarbinnen een groepsrisicoberekening moet worden verricht bedraagt 200 m. Er bestaat geen overlap met één van deze afstanden.
Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor dit onderdeel.
Buisleidingen:
Ten oosten, ten zuiden en ten oosten van het plangebied liggen 6 hogedruk aardgastransportleidingen van de NV Nederlandse Gasunie. In onderstaand overzicht zijn de karakteristieken van deze leidingen weergegeven:
Leidingnr. | Max. werkdruk | diameter | invloedsgebied | ||
(L1) N-576-70 | 40 bar | 324 mm | 140 m | ||
(L2) A-663 | 80 bar | 1219 mm | 580 m | ||
(L3) A-533 | 66,2 bar | 1219 mm | 540 m | ||
(L4) A-524 | 66,2 bar | 1219 mm | 540 m | ||
(L5) A-505 | 66,2 bar | 914 mm | 430 m | ||
(L6) A-507 | 66,2 bar | 1067 mm | 490 m |
Het invloedsgebied is gelegen aan weerszijden van de leiding, gemeten uit het hart van de leiding.
Geen van de leidingen kent wat de PR 10-6 contour betreft een overlap met het plangebied. Alleen van leiding L2 (A-663) overlapt het invloedsgebied met het plangebied. De leiding ligt op 390 m afstand van het plangebied. Formeel dient bij het toevoegen van aanwezigen door middel van een ruimtelijk plan, in een invloedsgebied het groepsrisico bepaald te worden.
Zoals in het bestemmingsplan 'Ambulancepost Elsenpas Beuningen' reeds is geconstateerd blijkt dat de leiding grotendeels door het zeer dun bevolkt buitengebied loopt. De personendichtheid in een buitengebied bedraagt 1 persoon per hectare en voor een rustige woonwijk 25 personen per hectare. De verwachte toename aan personen is dermate beperkt dat de toename per aandachtskilometer ook zeer beperkt is. Aan de hand van voorgaande kan geconcludeerd dat het groepsrisico ter plaatse van het plangebied minder is dan 0,1 maal de oriënterende waarde (OW) en er dus geen overschrijding zal plaatsvinden.
Bij een eventuele calamiteit aan de buisleiding kan het volgende overwogen worden. Het personeel en eventuele bezoekers van de ambulancepost kunnen in 3 richtingen evacueren, te weten naar het noorden, oosten en naar het westen. Verder is het personeel ervaren met betrekking tot calamiteiten en het handelen hierin.
Hoogspanningsleiding
Ten noorden van het plangebied ligt de 150 kV hoogspanningsverbinding Druten – knooppunt Druten. De zakelijk rechtstrook (belemmeringenstrook) van deze verbinding bedraagt 22,5 m aan weerszijden van de hart van de verbinding.
Het plangebied ligt op meer dan 400 m van het hart van de leiding. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor dit onderdeel.
Propaantank
Op het terrein van de ambulancepost bevindt zich een propaantank. Het betreft een tank met een inhoud van 2700 liter (2,7 m3) en deze wordt 3 x per jaar gevuld.
Met het voornemen wordt tevens de situering van de propaantank gewijzigd. De beoogde nieuwe locatie van de propaantank is gelegen direct ten noorden van het terrein en ten westen van de inrit. Deze locatie is gekozen vanwege bestaande ondergrondse leidingstructuur en het feit dat hiermee de tank buiten het hekwerk van de ambulancepost gesitueerd zou worden en vulling ervan dan ook altijd plaats kan vinden.
De inhoud en aantal vullingen per jaar is dermate gering, dat hiervoor geen nader onderzoek in het kader van externe veiligheid voor is vereist.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.
De gemeente Beuningen ligt niet binnen een concentratiegebied conform Bijlage 1 van de Meststoffenwet. Het plangebied is buiten de bebouwde kom gelegen. Conform de Wgv mag ten gevolge van een veehouderijbedrijf de geurbelasting 8,0 ouE/m3 bedragen. Voor veehouderijbedrijven met diercategorieën waarvoor geen geuremissie is vastgesteld, geldt een afstandsnorm van 50 m. Door middel van een Gebiedsvisie geur kan van de genoemde normen afgeweken worden. De gemeente Beuningen heeft geen Gebiedsvisie geur, zodat niet van de normen afgeweken kan worden.
Plangebied
Met het voornemen wordt geen extra geurgevoelig object danwel geurveroorzakende activiteit toegevoegd. De bestaande ambulancepost betreft reeds een hindergevoelige functie waar op moet worden getoetst. Het toestaan van uitbreiding van de bestaande ambulancepost leidt niet tot extra belemmeringen voor omliggende bedrijven.
Het aantal veehouderijbedrijven in de wijde omgeving van het plangebied is dermate laag, dat gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel achtergrondsniveau voor geur en daarmee een goed woon- en leefklimaat in dit kader.
Conclusie:
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen onder andere uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, stank). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. Het plangebied is gelegen in een rustig buitengebied.
Plangebied
Hindergevoelig
Formeel is een ambulancepost geen geluidsgevoelig object. Toch is het aspect milieuzonering nader beschouwd.
Conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, editie 2009, zijn autosloperijen met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1.000 m2 bedrijven in milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 100 m voor geluid. De kleinste afstand tussen het meest westelijke bedrijf (het andere bedrijf ligt buiten de 100 m contour) en de oostelijke gevel van de ambulancepost bedraagt circa 93 m. In het oostelijke deel van de ambulancepost is bovendien alleen de stalling van de ambulances geprojecteerd. De gevoelige functies bevinden zich juist aan de westzijde, ruimschoots buiten de 100 m contour. Omdat er geen gevoelige functies gelegen zijn binnen de 100 m contour acht de gemeente deze afstand acceptabel. Bovendien ligt er een brede bosstrook direct ten oosten van de ambulancepost die zorgt voor afscherming van het plangebied.
Hinderveroorzakend
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn geen normen voor ambulanceposten opgenomen, maar wel voor een brandweerkazerne. Een brandweerkazerne valt in milieucategorie 3.1, met een hinderafstand van 50 m voor geluid. Een ambulancepost is vergelijkbaar met een brandweerkazerne. Binnen de afstand van 50 m zijn geen geluidgevoelige objecten aanwezig.
Voor de overige aspecten is geen richtafstand opgenomen. De omgeving van het plangebied kan op basis van de VNG brochure worden aangemerkt als omgevingstype 'rustig gemengd gebied'.
Conclusie
Vorenstaande houdt in dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkende werking bepaald.
De uitbreiding van de ambulancepost zorgt op basis van huidige ervaringscijfers van de veiligheidsregio, slechts voor een geringe toename van verkeersbewegingen, te weten 20 extra verkeersbewegingen van motorvoertuigen per etmaal (10 extra verkeersbewegingen van het extra personeel + 10 extra uitrukken van de extra ambulance).
De Elsenpas heeft voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen te kunnen verwerken en en biedt een goede ontsluiting van de ambulancepost om uit te rukken tijdens calamiteiten.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Parkeren
De gemeente Beuningen heeft voor het gehele grondgebied het parapluplan 'Parkeren' vastgesteld, waarin voor het aspect 'parkeren' ten aanzien van bouwen en gebruik een regeling is opgenomen. Dit bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' met de daarin opgenomen parkeerregeling is ook van kracht voor het plangebied. In het betreffende parapluplan is bepaald dat bij het bouwen of het wijzigen van het bestaande gebruik, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Deze parkeerregeling uit het parapluplan is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en de omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen dient normaliter gebruik te worden gemaakt van de kengetallen van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren'.
In deze nota zijn echter geen specifieke parkeerkencijfers voor ambulanceposten opgenomen, derhalve is de parkeerbehoefte bepaald aan de hand van feitelijke ervaringscijfers.
Op werkdagen zijn er conform ervaringscijfers (bron: Veiligheidsregio) gemiddeld maximaal 14 mensen aanwezig, die allen met de auto naar de ambulancepost komen. Op weekenddagen zijn er gemiddeld maximaal 10 medewerkers aanwezig.
Op eigen terrein wordt met het voornemen voorzien in de realisering van 15 extra parkeerplaatsen, naast de 10 reeds bestaande parkeerplaatsen. Hiermee wordt op eigen terrein ruimschoots voldaan aan de vereiste parkeervoorzieningen.
De parkeersituatie levert voor de ambulancepost geen belemmering op voor het planvoornemen.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Regelgeving
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Huidige situatie
Bodem en grondwaterstand
De bodem op de locatie bestaat uit kalkloze poldervaaggrond. Er is sprake van grondwatertrap III met een gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van 25-40 cm en een gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) van 80 - 120 cm (kaarten.gelderland.nl).
Oppervlaktewater
In het plangebied komen geen A-watergangen voor. Wel wordt ter hoogte van de (bestaande) inrit een C-watergang gekruist. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich op de westelijke en zuidelijke perceelgrens van het kadastraal perceel nr. 1795 een B-watergang.
Uitsnede legger wateren waterschap Rivierenland
Hemelwater
Het hemelwater infiltreert ter plaatse van de uitbreidingslocatie nu nog vrij in de bodem omdat dat terrein op dit moment onverhard is.
Het hemelwater ter plaatse van de bestaande bebouwing en verharding wordt afgekoppeld van het riool en wordt afgevoerd naar de westelijk gelegen B-watergang.
Afvalwater
Het afvalwater wordt via de bestaande rioolaansluiting op het gemeentelijk (druk)rioolysteem geloosd.
Toekomstige situatie
De planvorming bestaat uit het uitbreiden van de bestaande ambulancepost inclusief uitbreiding van de verharding van (een deel van) het terrein. In totaal wordt een oppervlak van circa 50 m² aan bebouwing uitgebreid. De erfverharding zal ten opzichte van de bestaande situatie toenemen met maximaal 1.000 m2.
Afkoppeling en waterberging
Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlakte water mogelijk is.
Voor een buitenstedelijke locatie hanteert het Waterschap Rivierenland een eenmalige vrijstelling tot een oppervlak van 1.500 m². Deze geldt echter alleen voor individuele bewoners en hier kan voor dit plan dus geen aanspraak op worden gemaakt. Ten behoeve van het voornemen zal derhalve watercompensatie dienen plaats te vinden.
Onderhavige ontwikkeling zorgt voor een mogelijke toename van verharding van maximaal 1.050 m². De noodzakelijke waterbergingscompensatie tbv de verhardingsuitbreiding van de ambulancepost bedraagt conform de vuistregel van het waterschap: 1.050 m2 (toename verharding en/of bebouwing) * 436 m3/ha = 46 m3. Uitgaande van maximaal 0,3 m peilstijging op zomerpeil bedraagt de noodzakelijke bergingsoppervlakte dan 153 m2 (46 m3 / 0,3 m peilstijging).
In overleg met de gemeente en het waterschap wordt er voor gekozen de waterberging te realiseren in de bestaande B-watergang ten westen van de ambulancepost, alwaar het huidige hemelwater reeds naar wordt afgevoerd.
Hiertoe zal de bestaande B-watergang (nummer 094496) aan de westzijde van de ambulancepost over een lengte van ca 180 m met ongeveer 0,85 m verbreed worden. Daarmee is sprake van voldoende waterberging. Daarnaast heeft een deel van de nieuw te realiseren verharding betrekking op parkeervoorzieningen, die zullen worden gerealiseerd met een halfverharding.
De gemeente Beuningen heeft aangegeven in beginsel geen probleem te hebben met de voorgenomen verbreding van de watergang aan de oostzijde van de watergang.
Het onderhoud van de watergang wordt momenteel steeds door de gemeente zelf uitgevoerd vanaf het naastgelegen particuliere weiland, dus er komt geen onderhoudslast extra bij voor de naastgelegen particulier. Met de voorgenomen verbreding blijft de watergang voldoende smal voor onderhoud vanaf één waterkant (< 5 m).
De veiligheidsregio is zelf verantwoordelijk voor de uitvoer van de werkzaamheden, maar dient dit in samenspraak te doen met de groenbeheerder van de gemeente, waarbij de gemeente randvoorwaarden kan stellen aan de manier van uitvoer. Eén en ander zal te zijner tijd ook worden geregeld in een op te stellen anterieure overeenkomst.
De C-watergang, inclusief de bestaande inrit ten noorden van het plangebied behoeft niet te worden gewijzigd.
Het afvalwater wordt conform de reeds bestaande rioolaansluiting op het perceel naar het gemeentelijk (druk)rioolsysteem afgevoerd.
Het bestemmingsplan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Watertoets
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).
Uit de ingeleverde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Er kan worden volstaan met het automatisch gegenereerd wateradvies.
Bij de nadere uitwerking van het ruimtelijk plan kan voor de uitvoering van het plan een watervergunning of melding bij het waterschap vereist zijn, waarin nadere technische eisen kunnen worden gesteld aan het plan.
De digitale watertoets is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.
Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in of direct nabij Natura-2000 gebieden of het nationaal natuurnetwerk. Het plangebied ligt op ca. 3,5 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied de Rijntakken. Dit natuurgebied omvat onde rmeer stikstofgevoelige habitats en leefgebied.
Doordat het plangebied buiten een Natura 2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Gezien de relatief grote afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en de kleinschalige aard van de voorgenomen plannen is het uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebied als gevolg van geluid, licht en trilling.
Als gevolg van het planvoornemen is sprake van enige stikstofuitstoot. Een toename van de depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden kan negatieve effecten tot gevolg hebben op de aangewezen natuurwaarden binnen de Natura 2000-gebieden. Om uit te sluiten dat als gevolg van de voorgenomen plannen negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebieden in de omgeving, is een notitie beoordeling stikstofeffecten opgesteld met behulp van het rekenprogramma AERIUS-calculator om de eventuele toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken. Deze notitie is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Hierin wordt geconcludeerd dat ten aanzien van het planvoornemen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase kunnen worden uitgesloten. Een vergunningsaanvraag Wet natuurbescherming is dan ook niet vereist.
Soortenbescherming
Indien een planvoornemen strekt tot sloop-, nieuwbouw danwel andersoortige wijziging van de ruimtelijke structuren van een plangebied dient te worden aangetoond dat eventueel aanwezige beschermde soorten in het plangebied niet worden geschaad, danwel verstoord.
Onderhavig planvoornemen voorziet slechts in een beperkte uitbreiding van bebouwing (50m2) en verharding (1.000 m2) , aansluitend aan de bestaande bebouwing en verharding. Het plangebied bestaat iuit een weide met kort gras zonder bijzondere landschapselementen. Het plangebied herbergt geen bijzondere beschermde soorten en er hoeft geen beplanting te wijken voor de ontwikkeling.
Nader onderzoek naar aanwezige beschermde soorten in het gebied wordt niet noodzakelijk geacht.
Wel geldt altijd het algemene zorgplichtartikel. Dat wil zeggen dat bij nieuwbouw altijd zorgvuldig gehandeld moet worden, er bij de bouw geen wezenlijke invloed is op beschermde diersoorten en dat schade aan soorten zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Conclusie
Vorenstaande houdt in dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
De planlocatie is gelegen in een gebied met lage tot middelhoge archeologische verwachting. Deze archeologische verwachting is in de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied' respectievelijk 'Ambulancepost Elsenpas Beuningen' beschermd door middel van een dubbelbestemming ('Waarde-Archeologie 3'). Er geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een omvang van meer dan 2.000 m2.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in wijziging van de bestaande bebouwing. De beoogde uitbreiding blijft ruimschoots onder de onderzoeksplicht norm. Voor het voornemen is derhalve geen nader onderzoek noodzakelijk.
Ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden van het gebied voor toekomstige bodemingrepen is in dit bestemmingsplan opnieuw een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarvoor is aangesloten bij het gemeentelijk beleid met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden.
Hiertoe is in onderhavig bestemmingsplan de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen om toekomstige aantasting van mogelijke archeologische waarden te voorkomen.
Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De gemeente heeft een zogenaamde cultuurhistorische kenmerkenkaart opgesteld (RAAP-rapport 1603, kaartbijlage 3). Het plangebied behoort tot de gebiedscategorie "jong cultuurland, de velden (Volle Middeleeuwen)". Er zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten op of in de directe omgeving van de planlocatie aangeduid.
Het voornemen leidt niet tot aantasting van historische structuren of elementen. Als gevolg van het plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast of geschaad.
Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
In het plangebied zijn geen leidingen met een planologisch relevante beschermingszone gelegen, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding met het plangebied.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.- beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, een toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Wanneer dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Uit de resultaten van de notitie beoordeling stikstofeffecten (zie ook Bijlage 3) blijkt dat het voornemen niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000 gebieden. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van uitbreiding van een bedrijventerrein of toevoeging van woningen. Ter plaatse van het plangebied vindt slechts uitbreiding plaats van een bestaande ambulancepost, waarbij het ruimtebeslag van de toe te voegen voorziene bebouwing zeer beperkt is. Derhalve is geen sprake van een project / activiteit waarvoor een m.e.r. beoordeling noodzakelijk is, zoals omschreven in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In hoofdstuk 4 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden. Daarnaast zijn in hoofdstuk 4 van deze toelichting de verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten. De locatie, aard en omvang van het voornemen leiden niet tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een nadere m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding zijn een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de bestemmingen met kleuraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Voor de planopzet van de juridische regeling is aangesloten op de regels uit het geldend bestemmingsplan 'Ambulancepost Elsenpas Beuningen'.
De regels zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen.
Wijze van meten
In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Verder is ook een bepaling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen, zoals regenpijpen, luifels, balkons et cetera. Voor het toepassen van de wijze van meten worden deze buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Maatschappelijk
Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming wordt de ambulancepost met bijbehorende voorzieningen, zoals paden, inritten, parkeer- en parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt. Daarnaast is ook de realisatie van waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen deze bestemming mogelijk.
Conform de systematiek van het voorgaande bestemmingsplan 'Ambulancepost Elsenpas Beuningen', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Beuningen op 19 november 2013, is in de verbeelding geen bouwvlak opgenomen, maar wordt het bouwen van gebouwen ingekaderd door maatvoeringsregels. Ten behoeve van de uitbreiding van de ambulancepost is de maximale oppervlakte aan gebouwen binnen het bestemmingsplan vastgesteld op 350 m². Daarnaast worden er soortgelijke regels gesteld aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen en lantaarnpalen.
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van
op of in die gronden aanwezige archeologische waarden. Bescherming van de archeologische waarden is geregeld doordat voor een aantal grondverstorende werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. De dubbelbestemming kent een ondergrens van 2.000 m2. Indien de oppervlakte van de grondverstoring onder deze oppervlakte blijft, is geen archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt tevens voor bodemingrepen, die niet dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is rechtstreeks overgenomen uit het Bro.
Algemene bouwregels - en gebruiksregels
In dit artikel is een regeling opgenomen m.b.t. het parkeren.
Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel
Overgangsrecht
In dit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Bro, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.
Slotregel
De slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzocht worden of het plan economisch uitvoerbaar is. In een aantal gevallen moet een exploitatieplan worden vastgesteld.
Algemene (procedure)kosten die uit het project en de ruimtelijke procedure voorvloeien worden ten laste gebracht van initiatiefnemer. De gemeente sluit daarnaast met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende exploitatiekosten en eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.
Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen financiële consequenties voor de gemeente.
In het kader van een goede informatie voorziening is de naburige hondenvereniging voor de formele publicatie reeds persoonlijk geïnformeerd over de voorgenomen plannen. De hondenvereniging had daarop aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de plannen.
Daarnaast is in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan navolgende partijen:
De provincie geeft in haar vooroverlegreactie dd. 26 januari 2023 aan dat de provinciale belangen goed zijn meegewogen in het plan en het ontwerpplan niet aan de provincie toegestuurd behoeft te worden.
Het waterschap geeft in haar vooroverlegreactie dd. 26 januari 2023 aan, dat met het plan geen aanspraak kan worden gemaakt op de eenmalige vrijstelling ten behoeve van waterbergingscompensatie en dat het plan dient te voorzien in realisering van een voorziening ten behoeve van watercompensatie van de toename aan verharding.
In afstemming met het waterschap en de gemeente is besloten tot verbreding van de westelijk gelegen B-watergang in oostelijke richting met ca 85 cm, om daarmee de verhardingstoename van 1.050 m2 te kunnen compenseren, zie hiervoor ook paragraaf 4.8 van de toelichting.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen vanaf 12 oktober 2023 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is op 5 maart 2024 ongewijzigd door de gemeenteraad vastgesteld.