Plan: | 1e fase Keizershoeve 3 Ewijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.BP1efaseKH3Ewijk-vadf |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het nieuwe woongebied Keizershoeve 3, gelegen aan de oostzijde van de kern Ewijk in de gemeente Beuningen. Met de (toekomstige) invulling van Keizershoeve 3 wordt invulling gegeven aan het laatste deel van de Keizershoeve reeks en vormt tevens de afronding van Ewijk aan de (zuid)oostkant. Daarnaast vormt het plan een geleidelijke overgang naar Keizershoeve 2. Onderdeel van dit plan is tevens de gewenste verkeersverbinding en route voor langzaam verkeer te maken met het centrum van Ewijk vanaf de (doorgetrokken) Ooigraaf.
Het is wenselijk deze verbindingen vooruitlopend op de realisatie van het woongebied te realiseren. Om dit mogelijk te maken, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Aangezien de exacte situering en inrichting van de weg en langzaamverkeersroute nog niet bekend zijn, bieden de opgenomen bestemmingsvlakken enige flexibiliteit om te komen tot de meest optimale en veilige inpassing. Tevens worden met dit bestemmingsplan 2 woningen aan de Klaphekstraat mogelijk gemaakt. Deze woningen zijn passend binnen de lintstructuur van de Klaphekstraat en onafhankelijk van Keizershoeve 3 te realiseren en zijn derhalve opgenomen in dit bestemmingsplan.
Het plangebied is aan de rand van de kern Ewijk. Het toekomstige woongebied vormt de schakel tussen de kern en het deelplan Keizershoeve 2, dat ten oosten van het plangebied wordt gerealiseerd. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van geheel Keizershoeve 3 in de omgeving.
Globale begrenzing totale woningbouwgebied Keizershoeve 3
Zoals gezegd in paragraaf wordt de aanleg van de ontsluitingsweg en de realisatie van enkele woningen aan de Klaphekstraat naar voren gehaald ten opzichte van de ontwikkeling van de rest van het woongebied Keizershoeve 3. Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat de gearceerde gronden op navolgende afbeelding. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globaal plangebied bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied van Ewijk, vastgesteld op 19 februari 1974 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ewijk en grotendeels goedgekeurd op 22 januari 1975 door Gedeputeerde Staten van Gelderland. De betreffende gronden zijn bestemd als "agrarisch gebied B" met daarop enkele bouwpercelen. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om een woongebied te realiseren.
Om de aanleg van de ontsluitingsweg en de realisatie van enkele woningen aan de Klaphekstraat mogelijk te maken wordt voor de gronden in het plangebied het geldende bestemmingsplan herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Verantwoording
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied voor het toekomstige woningbouwgebied Keizershoeve 3 is gelegen tussen de bestaande kern Ewijk en het woongebied Keizershoeve 2 dat op dit moment wordt ontwikkeld. Het woongebied Keizershoeve 3 heeft een omvang van circa 3,8 ha. De gronden binnen het plangebied worden in het noorden gebruikt als (voormalige) boomgaard, centraal in het plangebied als (maïs)akker en in het zuiden als grasland (paardenwei). Langs de oostelijke gren s van het plangebied loopt een ondiepe watervoerende sloot (A-watergang). In het plangebied zijn verder enkele niet-watervoerende sloten (C-watergangen) aanwezig.
Beeld zuidelijke deel plangebied vanaf de Klaphekstraat
Aansluiting plangebied op Klaphekstraat ter plaatse van Lampeland (links) en A-watergang aan oostzijde (rechts)
Ten westen van het plangebied bevind zich de lintbebouwing langs de Klaphekstraat (nr's 23, 25 en 25A), die de huidige grens vormt van de kern Ewijk. Ten oosten van het plangebied wordt de komende jaren het deelplan Keizershoeve 2 gerealiseerd. Aan de noordzijde sluit het plangebied aan op bestaande en nieuwe (lint)bebouwing langs de Blatenplak en de kern Ewijk (en een hier gelegen maïsveld). Het te realiseren woongebied Keizershoeve 3 vormt daarmee de schakel tussen de bestaande kern Ewijk en de woonvelden in Keizershoeve 2.
Reeds in het jaar 2000 is de gemeente gestart met de planvorming voor de uitbreiding van Ewijk. Dit heeft in 2005 geresulteerd in een 'Gebiedsvisie Ewijk' die door de gemeenteraad is vastgesteld. De gebiedsvisie is vervolgens uitgewerkt in het 'Masterplan Ewijk' dat in 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gedetailleerdheid uit het Masterplan is teruggebracht in het Structuurplan dat in 2008 is vastgesteld. Hierin is de inrichting op hoofdlijnen vastgesteld en vormt het formele kader voor de stedenbouwkundige invulling van de deelgebieden. Het Structuurplan is vervolgens overgenomen in de in 2012 vastgestelde 'Gemeentebrede Structuurvisie'.
Voor Keizershoeve 3 is een eerste schetsmatige opzet gemaakt om de ontsluitingsweg en langzaamverkeersverbinding ook in de toekomstige context te kunnen plaatsen. Hierbij dient nadrukkelijk te worden vermeld dat de daadwerkelijk invulling van het woongebied (op termijn) mede afhankelijk is van de specifieke woningbehoeften op moment van ontwikkeling. Aan de onderstaande schets kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.
Keizershoeve 3 wordt een onderdeel van het dorp Ewijk. Het dorpse karakter van Ewijk moet dan ook terug te vinden zijn in het ontwerp. Door bestaande linten aan te vullen en nieuwe lintbebouwing te ontwikkelen wordt hier deels aan voldaan. Door niet alle bebouwing in één rooilijn te situeren, maakt dat het geheel kleinschaliger en dorpser overkomt.
Specifiek voor dit bestemmingsplan geldt dat de aansluiting van de doorgetrokken Ooigraaf richting Klaphekstraat via het plangebied mogelijk wordt gemaakt. Met de realisatie van 2 woningen wordt de lintstructuur langs de Klaphekstraat afgemaakt en versterkt. De realisatie van deze 2 woningen kan onafhankelijk van Keizershoeve 3 plaatsvinden. Deze woningen vallen binnen de regionale woningbouwafspraken onder de categorie 'diverse bouwplannen'. De fietsroute vanuit Keizershoeve 2 richting de Klaphekstraat wordt aan de zuidzijde van het plan gerealiseerd.
Door deze opzet worden de groenstructuren vanuit Keizershoeve 2, via Keizershoeve 3, doorgezet tot aan de Klaphekstraat en krijgen de nieuwe woonbuurten een goede ruimtelijke aansluiting met de bestaande kern. Op deze wijze wordt ook een stedenbouwkundig raamwerk gecreëerd en daarmee tevens flexibiliteit in de daadwerkelijke (toekomstige) invulling van Keizershoeve 3. Uiteindelijk vindt de realisatie en inrichting daarvan gefaseerd plaats, zodat de ontwikkeling op juiste wijze kan inspelen op actuele (markt)omstandigheden.
Stedenbouwkundige schets Keizershoeve 3
Voor de woningontwerpen is de 'toolbox dorps bouwen' en de daarin opgenomen criteria van toepassing. De hoofd bouwvormen zijn eenvoudig en kloek (ingetogen en functioneel), de differentiatie zit in het detail. Geen uitbundige,overdadige bebouwing. Goot- en nokhoogte wisselt op pandniveau. Hetzelfde geldt voor variatie in verdiepingshoogte. Woningen en bijgebouwen hebben een kap. De kapvorm is vrij, echter in de regel eenvoudig of traditioneel. Langs- en dwarskappen wisselen elkaar af. Een wolfseind of mansarde past in het beeld, evenals schild- en tentdaken. Een bijgebouw heeft een eigen kap, een aanbouw is gevat onder de kap van het hoofdgebouw. Er worden vooral natuurlijke en/of streekeigen materialen gebruikt, het kleurgebruik is natuurlijk en ingetogen. Ook voor Ewijk herkenbare gestuukte/gepleisterde gevels zijn goed denkbaar.
Overgangen tussen privédomein en openbaar domein worden zo natuurlijk mogelijk vormgegeven. De erfafscheiding tussen de percelen onderling is natuurlijk van karakter en zo informeel mogelijk. Bijvoorbeeld door hagen, rasters, wilgentenen, houtwallen.
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Ewijk. De doorgaande route vanuit Keizershoeve 2 loopt door het plangebied, waardoor het in westelijke richting wordt aangesloten op de Klaphekstraat en een goede verbinding met het centrum van Ewijk ontstaat. In oostelijke richting wordt het plangebied ontsloten via Keizershoeve 2, de Ooigraaf en de Schoenaker, richting de kern Beuningen en de A73. De doorgaande weg in het plan zorgt er voor dat het wijkje aansluit bij de structuur van Ewijk. Het is bovendien gemakkelijker bereikbaar en veiliger voor hulpdiensten e.d. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een langzaamverkeersverbinding gerealiseerd.
De percelen voor de vrijstaande woningen en tweekappers zijn zodanig van omvang dat hierop voldoende ruimte is om minimaal 2 auto's te parkeren op eigen terrein.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardsystematiek voor bestemmingsplannen van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent 4 bestemmingen en 2 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.
Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de berm langs de Klaphekstraat. De bestemming sluit aan bij de standaard groenbestemming in de gemeente.
Verkeer
De gronden met een verkeersfunctie, zoals wegen en parkeerplaatsen, zijn bestemd als “Verkeer”. Daarnaast valt ook het groen langs de wegen en parkeerplaatsen onder deze bestemming. In kader van dit bestemmingsplan is dit ten behoeve van het doortrekken van de ontsluitingsweg vanuit Keizershoeve 2 naar de Klaphekstraat en de langzaamverkeersverbinding aan de zuidzijde van het plangebied. Omdat deze nog nader uitgewerkt moeten worden en flexibiliteit gewenst is, is gekozen voor een ruimer bestemmingsvlak, om flexibiliteit te behouden.
Water
De langs de Klaphekstraat gelegen sloot is bestemd als “Water”. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, zoals bruggen en inritten.
Wonen
Op de gronden binnen de bestemming “Wonen” is het mogelijk om 2 vrijstaande woningen te realiseren. Om flexibiliteit te behouden bij de planuitwerking, is een ruim bouwvlak opgenomen op de verbeelding. In de regels zijn vervolgens de maatvoerings- en situeringsvereisten opgenomen om te voorkomen dat op de percelen teveel bebouwing c.q. bouwmassa gerealiseerd kan worden. Voor het overige sluit de regeling aan op de standaardsystematiek van de gemeente.
Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de archeologisch (te verwachten) waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.
Waterstaat – Waterlopen (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de A-watergang binnen het plangebied is de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterlopen” opgenomen in het bestemmingsplan. Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning kan het ook noodzakelijk zijn om voor bepaalde werken en werkzaamheden in de beschermingszone van een waterstaatswerk een watervergunning aan te vragen, zoals voor het aanbrengen of verwijderen van (hout)beplantingen. Op dergelijke werken en werkzaamheden is de Keur van het waterschap Rivierenland van toepassing.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.
Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Doorvertaling bestemmingsplan
In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. Door de bouw van jaarlijks gemiddeld 70 woningen tot 2025 kan de huishoudenstoename in de gemeente opvangen worden. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Bij ontwikkelingen die anders lopen dan verwacht (vertraging) of bij bijzonder goede initiatieven zal een andere afweging gemaakt kunnen worden. Naast de aangewezen locaties is er ook nog ruimte in het woningbouwprogramma voor nog onbekende plannen/locaties, deze vallen in de regionale afspraken onder de categorie 'diverse bouwplannen'.
Vooruitlopend op de ontwikkeling van Keizershoeve 3, maakt dit bestemmingsplan de aanleg en inrichting van de ontsluitingsweg en langzaamverkeersverbinding tussen Keizershoeve 2 en de Klaphekstraat mogelijk. Tevens wordt de mogelijkheid geboden voor de realisatie van 2 vrijstaande woningen langs de Klaphekstraat. Deze planonderdelen zijn volgens de actuele jurisprudentie geen stedelijke ontwikkelingen. Bovendien weegt hier mee dat:
Het doorlopen van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet noodzakelijk.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.
Afspraken op nationaal en Europees niveau kunnen vragen om herziening of actualisering van de Gelderse Omgevingsvisie. Een tweede en derde actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Deze actualisaties zijn net als de eerste actualisatie over Windenergie, opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (december 2015).
Gelijk aan de Omgevingsvisie, wordt ook de Omgevingsverordening geactualiseerd. De eerste en tweede actualisatie over water en natuur zijn op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld en verwerkt in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (december 2015).
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 4.1.2. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
In tegenstelling tot de hiervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals onder andere in 4.1.2 is beschreven vallen de woningen binnen de regionale woningbouwafspraken onder de categorie 'diverse bouwplannen' vallen.
Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. Door de bouw van jaarlijks gemiddeld 70 woningen tot 2025 kan de huishoudenstoename in de gemeente opvangen worden. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Bij ontwikkelingen die anders lopen dan verwacht (vertraging) of bij bijzonder goede initiatieven zal een andere afweging gemaakt kunnen worden. Naast de aangewezen locaties is er ook nog ruimte in het woningbouwprogramma voor nog onbekende plannen/locaties, deze vallen in de regionale afspraken onder de categorie 'diverse bouwplannen'.
In het plangebied zijn geen provinciale of regionale belangen in het geding.
In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voorgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad zes strategische hoofdlijnen bepaald:
Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.
De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.
De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.
De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.
De gemeente Beuningen is in al in 2000 gestart met de planvorming voor de uitbreiding van Ewijk. Enkele studies gericht op de uitbreiding van Ewijk volgden elkaar. In 2005 heeft de gemeenteraad van Beuningen de “gebiedsvisie Ewijk” vastgesteld. Op basis van de gebiedsvisie heeft het dagelijks bestuur van de stadsregio Arnhem-Nijmegen ingestemd met de wijziging van de contouren waarmee de weg voor een planuitwerking openstond. De gebiedsvisie uit 2005 is vervolgens uitgewerkt in het “Masterplan Ewijk” en bijbehorende “toolbox dorps bouwen”. Beide documenten zijn op 27 februari 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en vormen de basis voor de structuurvisie. De structuurvisie uitbreiding Ewijk is vastgesteld op 21 oktober 2008 door de gemeenteraad. Keizershoeve 3 ligt als plangebied binnen dit masterplan en is het derde plandeel dat nu voor uitwerking in aanmerking komt. Dit bestemmingsplan past binnen de structuurvisie uitbreiding Ewijk.
Verbeelding structuurvisie 'uitbreiding Ewijk'
In het Masterplan en de 'Verkeerskundige aanvulling en onderbouwing van het Masterplan Ewijk' is een verkeersstructuur opgesteld waarbij het gebied door middel van “inprikkers” ontsluit op het omliggende wegennet (Van Heemstraweg en Schoenaker). Binnen het gebied zorgen de nieuwe linten voor de verdere verdeling van het verkeer naar de woonstraten. Deze concentrische ring van nieuwe linten is geen doorgaande snelle route maar richt zich op de verblijfskwaliteit en wordt ingericht als 30 km/u (verzamel)weg. Hierdoor blijft het aantrekkelijker om zo lang mogelijk op de omliggende wegen (Schoenaker, Van Heemstraweg en (verlengde) Goudwerf) gericht op doorstroming, door te rijden en pas op het laatste moment de woonstraten in te slaan. In dit bestemmingsplan is het planologisch-juridische sluitstuk opgenomen van de verbinding tussen de Schoenaker, via de Ooigraaf en Keizershoeve 2, met de Klaphekstraat naar het centrum van Ewijk.
De belangrijkste uitgangspunten en voorwaarden van de Structuurvisie 'uitbreiding Ewijk' zijn overgenomen in de gemeentebrede Structuurvisie.
De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012. De gemeente wil een groene en dynamische gemeente zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt. Het motto ‘Groen en dynamisch’ wordt via zes kernambities verder uitgewerkt.
Ambitie II Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit
Beuningen wil zich, binnen de regio, onderscheiden als woongemeente in een sterke groene setting. Het streven is tweeledig. Enerzijds gaat de gemeente voor een gedoseerde groei van het aantal woningen, waarbij gedifferentieerd wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen (senioren, starters, kleine huishoudens). De gemeente biedt een gevarieerd aanbod aan woonmilieus: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen. Elke kern heeft een eigen karakter en de sociale structuur binnen de kern is een groot goed. Hiermee voegt Beuningen echt iets toe aan het regionale woningaanbod (vooral grootstedelijke milieus) en wordt geanticipeerd op de vraag uit de markt naar deze woonmilieus. De gemeente bouwt woningen om invulling te geven aan de eigen woningbehoefte. Anderzijds zet de gemeente in op de versterking van de kwaliteit van de bestaande bebouwing en omgeving. Binnen de grote plancapaciteit die Beuningen nu heeft, maakt de gemeente keuzes op basis van kwaliteit en geld. Sommige ontwikkelingen worden in tijd naar achteren geschoven.
De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei, passend bij de ontwikkeling van de kern. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschalige impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit. Daar waar mogelijk geeft de gemeente voorkeur aan inbreidingslocaties boven uitbreidingslocaties.
Prioritering beoogde woningbouwlocaties
In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. De taakstelling voor de gemeente Beuningen zoals deze is opgenomen in de structuurvisie betrof de bouw van circa 800 woningen tot 2020. Inmiddels zijn hieromtrent nieuwe regionale afspraken vastgesteld, zie 4.2.4.
Er wordt gebouwd in iedere kern met een jaarlijks gemiddelde van 70 woningen tot en met 2024. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Als gevolg van deze herijking heeft de gemeente de beoogde woningbouwlocaties opnieuw tegen het licht gehouden en heeft er een prioritering plaatsgevonden. Keizershoeve 3 is in de structuurvisie één van de te ontwikkelen woningbouwlocaties. Aangezien de woningen in dit bestemmingsplan separaat en vooruitlopend gerealiseerd kunnen worden langs de Klaphekstraat, vallen zij binnen de regionale woningbouwafspraken onder de categorie 'diverse bouwplannen'.
Hoofdopgaven Ewijk
De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012. Voor de kern Ewijk bestaat een structuurplan voor de uitbreiding van de dorpskern en een structuurvisie voor het centrum. Beide plannen zijn door de gemeenteraad vastgesteld en blijven van kracht. De hoofdlijn van deze plannen is in de gemeentelijke structuurvisie geïntegreerd. De hoofdopgaven van Ewijk betreffen:
Het grootste deel van de nieuwbouwopgave komt terecht in de uitbreiding Ewijk, waar de gemeente al enige jaren geleden mee is gestart. Daarmee werd beoogd het voorzieningenniveau van Ewijk te ondersteunen en een onderscheidend nieuw woonmilieu te realiseren. De gemeente vindt het belangrijk dat bij het ontwikkelen van de uitbreidingen er aandacht is voor een goede aansluiting bij de kern Ewijk, ook in sociaal opzicht.
De gemeentelijke structuurvisie neemt bij de woningbouw de hoofdkeuzes uit het bestaande structuurplan voor Ewijk over:
Uitsnede verbeelding Structuurvisie
Er wordt gekozen voor een onderscheid tussen de afronding van de dorpskern van Ewijk en de nieuwe dorpse woongebieden. De nieuwe dorpse woongebieden liggen in een schil rondom het dorp, iets los van de kern. Te midden van een waardevol dorpslandschap worden ook 3 nieuwe dorpse woongebieden gerealiseerd. Ieder gebied heeft een eigen karakter en sfeer. Keizershoeve 3 is in de Structuurvisie opgenomen als woningbouwlocatie en fungeert als afronding van de kern Ewijk (overgang naar de nieuwe dorpse woongebieden als Keizershoeve 2).
In de uitvoeringsparagraaf worden de locatieontwikkelingen en voorzieningen nodig voor de uitvoering van de structuurvisie in kaart gebracht. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt voor projecten op de korte termijn (vóór 2015), middellange (2015 - 2020) en de lange termijn (ná 2020). Hierbij wordt ook ingegaan op de financiële aspecten van de uitvoering, met name het kostenverhaal van bovenwijkse voorzieningen en bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen. In het overzicht behorende bij de uitvoeringsparagraaf is Keizershoeve 3 opgenomen als woningbouwlocatie voor 80 woningen op de middellange termijn.
De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:
De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. De gemeente biedt een gevarieerd woningaanbod, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.
Het toevoegen van nieuwe woningen is aanvullend op de bestaande voorraad en afgestemd op de demografische ontwikkeling van het dorp of de wijk. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Waar mogelijk geeft de gemeente de voorkeur aan een inbreidingslocatie boven een uitbreidingslocatie, maar woonmilieu en doelgroep bepalen mede de keuze.
Er moeten dus voldoende woningen zijn, van de juiste kwaliteit en prijs. De gemeente heeft een indicatief woningbouwprogramma dat uitgangspunt is voor de nieuwbouw. Dit programma is dynamisch, zodat het bijgesteld kan worden als er nieuwe kansen, ontwikkelingen of tegenvallers zich voordien. In het programma legt de gemeente het accent op die groepen die binnen haar verantwoordelijkheid valt, namelijk senioren, zorgvragers, starters, lage inkomens en bijzondere doelgroepen. Daarnaast zit er in het programma nog voldoende ruimte (55-65%) waarbinnen ontwikkelaars de vrijheid hebben om plannen te ontwikkelen die aansluiten op andere woonvragen. Binnen het programma is ook ruimte voor de woningcorporatie voor het maken van de gewenste kwaliteitsslag van haar huurwoningenvoorraad. De gemeente gaat uit van de bouw van 30-35% sociale huurwoningen.
De gemeente vindt het belangrijk dat die bewoners die graag zelf hun woonwensen willen vormgeven, die mogelijkheid ook hebben. Daarom wil de gemeente waar mogelijk op locaties die zij zelf ontwikkelt kavels uitgeven voor particulier opdrachtgeverschap. Met name in Ewijk (Keizershoeve 3) zal een flink deel van het programma uitgegeven worden als particuliere kavel. Daarbij gaat het niet alleen kavels voor vrijstaande woningen uit, maar ook voor twee-onder-één-kapwoningen. Hierdoor kunnen ook middeninkomens makkelijker hun woonwens realiseren.
Dit bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijke beleid.
Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).
Er is een verkennend milieukundig bodemonderzoek (Verhoeve Milieu bv, nr. 158054, d.d. 11 juni 2008) uitgevoerd ter plaatse van het gebied ten oosten en ten zuiden van Ewijk (Masterplan), waaronder het plangebied. De onderzoekslocatie is onderzocht conform de strategie voor een grootschalige onverdachte locatie (GR-ONV), zoals vermeld in de NEN-5740.
Bodem
Zintuiglijk zijn plaatselijk lichte tot matige bijmengingen aan roest en/ of oer waargenomen. Daarnaast zijn zeer plaatselijk lichte tot sterke bijmengingen aan puin, houtskool, slib en/ of kolengruis waargenomen. Verder zijn enkele boringen gestaakt wegens puin.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan barium, cadmium, cobalt, koper, zink, PAK (10) totaal en/ of som DDT, DDE, DDD (bestrijdingsmiddelen) zijn gemeten. In de mengmonsters van de kleihoudende ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan barium, cadmium, cobalt, nikkel en/ of minerale olie aangetoond. In de mengmonsters van de zandhoudende ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan barium, cobalt en/ of nikkel gemeten.
In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium, nikkel en/ of zink gemeten. Zeer plaatselijk zijn licht verhoogde concentraties aan benzeen, xylenen en/ of cis 1.2-dichlooretheen in het grondwater aangetoond.
De licht verhoogd gemeten gehalten/ concentraties in de grond en het grondwater zijn dusdanig gering verhoogd dat risico's voor de volksgezondheid en het milieu als verwaarloosbaar klein mogen worden beschouwd. Aanvullend onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Op basis van het onderhavig uitgevoerde bodemonderzoek ziet Verhoeve Milieu bv met betrekking tot de verkregen onderzoeksresultaten geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen grootschalige ontwikkeling.
Asbest
Zintuiglijk zijn ter plaatse van de boringen 130 t/m 134 (allemaal buiten het plangebied) asbestverdachte materialen op het maaiveld waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat sprake is van hechtgebonden chrysotiel asbest. Aangezien de asbest buiten het plangebied is gevonden, heeft dit verder geen consequenties voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Het onderzoek concludeert dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van Keizershoeve 3. Gelet op het gebruik van het perceel tussen 2008 en nu is het niet aannemelijk dat zich nieuwe verontreinigingen hebben voorgedaan. Het onderzoek uit 2008 is nog voldoende actueel. Er is geen nieuw verkennend onderzoek noodzakelijk voor dit bestemmingsplan.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.
Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.
Het plangebied is niet gelegen in de onderzoekszones van maatgevende wegen (Van Heemstraweg, Schoenaker, Ooigraaf). Ook op de omliggende wegen rondom het plangebied geldt een maximale snelheid van 30 km/u, voor deze wegen geldt geen zone (en onderzoeksplicht vanuit de Wgh). Bovendien is in het kader van de ontwikkeling van Keizershoeve 2 een onderzoek naar het aspect wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de geluidsbelasting op de maatgevende woningen in Keizershoeve 2 niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB). Derhalve kan gesteld worden dat onderzoek in het kader van het bestemmingsplan Keizershoeve 3 niet noodzakelijk is, aangezien het aantal verkeersbewegingen en dus de geluidsbelasting niet anders zal zijn in vergelijking met de woningen in Keizershoeve 2.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een onderbouwing uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten)', de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.
Aan de Klaphekstraat is een aantal bedrijven gevestigd waaronder een garagebedrijf op nr 25A en een bedrijf dat handelt in antiek en tweedehands goederen op nr 25. Tot garagebedrijven dient een afstand van 30 m in acht genomen te worden. De geplande nieuwbouw ligt op grotere afstand. Een winkel in antiek en tweedehands goederen kent een richtafstand van 10 m. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan.
De aanwezige inrichtingen en bedrijven in de directe omgeving van het plangebied worden, als gevolg van dit bestemmingsplan, niet in hun bedrijfsvoering geschaad. Andersom geldt dat de nieuwe woningen geen overlast ondervinden van de bedrijvigheid. Er is dus sprake van een goede woon- en leefomgeving.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3 % criterium:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling NIBM bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde NIBM-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.
Het bestemmingsplan zorgt voor een NIBM bijdrage aan de luchtverontreiniging en zal dus per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd die hinder veroorzaken. Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart ter plaatse van het plangebied. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede provinciale risicokaart
De gemeentelijke signaleringskaart toont locaties, risicocontouren en veiligheidsafstanden van zowel stationaire als mobiele risico's van externe veiligheid voor de gemeente Beuningen. Op de kaart zijn tevens huidige woon-, industrie- en buitengebieden binnen de gemeente Beuningen te zien alsmede geprojecteerde en geplande woningbouwprojecten. Zo kan de gemeente Beuningen in één oogopslag zien of sprake is van ongewenste verwevingtendensen tussen externe veiligheidsrisico's en kwetsbare bestemmingen. Een uitsnede van de kaart is onderstaand weergegeven.
Uitsnede gemeentelijke signaleringskaart
Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de risicokaart blijkt dat er in het plangebied zelf geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Buiten het plangebied (op bedrijventerrein Schoenaker) is echter het bedrijf InterCheM aanwezig, met een veiligheidsrisico als bedoeld in het Bevi, waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.
Oranjewoud heeft voor InterCheM een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (nr. 166205, d.d. 13 november 2006). De onderzoeksresultaten, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zijn getoetst aan het Bevi. Het blijkt dat de situatie bij InterCheM, zoals in de QRA beoordeeld, voldoet aan het besluit. Uit de rapportage die op de provinciale risicokaart staat blijkt dat het invloedsgebied 300 m bedraagt. Bij de vaststelling van de milieuvergunning is het groepsrisico verantwoordt.
Royal Haskoning heeft in het kader van het masterplan uitbreiding Ewijk onderzocht (nr. 9T5053.01, d.d. 9 december) wat de doorwerking was van deze inrichting op de nieuwe ontwikkelingen. Bij de berekeningen worden de bewonersaantallen, de stofgegevens, weertypen, maar ook de kans op een incident betrokken. Uit de berekeningen blijkt dat de risico's niet significant toenemen.
Verder zijn er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De A50 is op circa 1.100 meter van het plangebied gelegen. Over de Van Heemstraweg vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een rijks- of provinciale weg. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied is op circa 1.600 meter van de Waal gelegen. Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, bijlage 3, Basisnet Water, zijn de Waal en het Maas-Waalkanaal zwarte vaarwegen (belangrijke vaarwegen). Voor een dergelijke vaarweg geldt dat de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt. Daarnaast zijn deze vaarwegen op zeer ruime afstand gelegen en vindt geen significante toename van het groepsrisico plaats.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Ten oosten van het plangebied ligt een aantal (hogedruk) aardgastransportleidingen. Het betreft een tweetal hoofdtransportleidingen. Voor de leidingen gelden de volgende kenmerken:
Naam | Druk | Diameter | 10-6/jr PR contour | Invloedsgebied |
A-505 | 66 bar | 48 inch | Nihil | 540 m |
A-507 | 66 bar | 48 inch | Nihil | 540 m |
Het woningbouwgebied Keizershoeve 3 ligt op minimaal circa 540 meter tot de dichtstbijzijnde hogedrukgasleiding. De nieuwe woningen zijn daarmee buiten de invloedssfeer van de gasleidingen gelegen. Bovendien is uit het eerder genoemde onderzoek naar externe veiligheid gebleken dat de gehele uitbreiding van Ewijk ruim onder de oriënterende waarde ligt.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.
Uitgangspunten gemeente Beuningen
Waterplan
In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:
Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.
Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017
De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:
Wateroverlast
De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.
Klimaatverandering
De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.
Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
Oppervlaktewater
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een A-watergang en aan de noord- en zuidzijde bevinden zich enkele C-watergangen. Ook achter Klaphekstraat 25 richting de A-watergang ten oosten van Keizershoeve 3 is een C-watergang aanwezig. Langs de Klaphekstraat ligt een droogvallende sloot (zonder status). Voor het overige komt geen oppervlaktewater in het plangebied voor.
Hemelwater
Het hemelwater infiltreert vrij in de bodem.
Op dit moment is het plangebied totaal onverhard. Door de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen:
Het in de stedenbouwkundige opzet opgenomen totale wateroppervlak betreft 396 m2. In totaal zal in het gebied Keizershoeve 3 meer wateroppervlak worden gerealiseerd dan nodig voor deze wateropgave. De watercompensatie wordt echter hoofdzakelijk aan de noordzijde gerealiseerd. Doordat de ontsluitingsweg, langzaam verkeersverbinding en de 2 woningen vooruitlopend op de totale planontwikkeling worden gerealiseerd, zal tijdelijk een beperkt tekort zijn van (110-40=) 70 m2.
Deze waterparagraaf is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan en akkoord bevonden door het waterschap. Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaalt wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.
De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.
Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
De toekomstige inrichting van het plangebied kent een relatief lage woningdichtheid. Hierbij worden bestaande (opgaande) landschappelijke elementen zoveel mogelijk behouden en blijven ook de bestaande watergangen in stand. Aanvullend worden in het stedenbouwkundige raamwerk bomen en beplanting aangebracht. Op basis van het kleinschalige karakter van het plan, de toekomstige inrichting van het gebied en onderzoek in het kader van Keizershoeve 2 (BTL Advies BV, juni 2010) kan voor dit bestemmingsplan worden geconcludeerd:
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde natuurgebieden. Een negatief effect op beschermde gebieden in de omgeving is uitgesloten op grond van de afstand tot en het ontbreken van een relatie met deze gebieden.
Flora
Het plangebied is grotendeels in gebruik als (maïs)akker en (dieren)weide. Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aanwezig. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten.
Fauna
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Archeologie
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Archeologie
Tussen 14 april en 20 april en 15 tot 19 juni 2009 heeft een inventariserend onderzoek (IVO-p) plaatsgevondenen in het totale plangebied voor Keizershoeve 3. Doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de aard, omvang, kwaliteit en de ouderdom van aanwezige archeologische resten. Booronderzoek door RAAP in november 1999 heeft aangetoond dat er binnen het plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Het betrof mogelijk resten van een fossiele geul of van een oud loopniveau waarin vondstmateriaal werd aangetroffen. Het vondstmateriaal bestond voornamelijk uit handgevormd aardewerk, waarvan de ouderdom niet exact kon worden vastgesteld. Op grond van de resultaten van dit onderzoek zijn er 2 vindplaatsen binnen het plangebied gedefinieerd, te weten vindplaats 23 in het noorden en vindplaats 24 in het zuiden. Vervolgens is op basis van deze resultaten een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (ADC ArcheoProjecten, nr. 2401, d.d. oktober 2010). De doelstelling van dit onderzoek was om de vindplaatsen nader in kaart te brengen, volgens de algemeen geldende criteria voor het inventariserend onderzoek. Hiertoe zijn 6 noord-zuid georiënteerde putten aangelegd, verspreid over het plangebied.
Uit de resultaten van de afzonderlijke putten kan een redelijk coherent beeld worden afgeleid. Diagonaal over het onderzoeksterrein heeft een waterloop (crevasse) zich in de ondergrond ingesneden, waarlangs op verscheidene locaties bewoning heeft plaatsgevonden in het Neolithicum en de Bronstijd. Voor twee locaties kan een residentiële functie worden verondersteld. De functie van de overige vindplaatsen uit deze periode is onduidelijk omdat de aanwezigheid alleen indirect kon worden aangetoond op grond van concentraties vondstmateriaal. Ten zuiden van de crevassegeul is een gedeelte van een waarschijnlijk rechthoekige greppelstructuur aangetroffen. De interpretatie hiervan is onduidelijk. Zowel een gebouw-als een grafstructuur zijn mogelijke interpretaties. Om deze structuur is een afbakenende greppel aangelegd. Een mogelijk vergelijkbare structuur is aangetroffen in het noordoostelijke puttencluster. Verondersteld wordt dat deze structuren uit de IJzertijd of de Romeinse tijd stammen. Verder is er een beperkt aantal sporen uit de Late Middeleeuwen aangetroffen. Laatstgenoemde vormt waarschijnlijk de randzone van een erf dat zich langs de Klaphekstraat heeft bevonden. Op grond van dit onderzoek kan, verspreid over het onderzoeksterrein, meerdere clusters met archeologische sporen en/ of vondsten worden onderscheiden. Deze onderzoeksresultaten leiden ertoe dat delen van het plangebied als behoudenswaardig kunnen worden aangemerkt.
Op basis van de resultaten en de in het rapport getrokken conclusies, wordt voor de ontwikkeling v an Keizershoeve 3 een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een definitief archeologisch onderzoek, anders gezegd een opgraving, indien de verschillende vindplaatsen niet kunnen blijven behouden. Dit advies wordt onderschreven door de regioarcheoloog. Er is door de onderzoekers gepoogd om een beredeneerde begrenzing te geven voor de verschillende vindplaatsen, waarbij in het zuidwesten van het onderzochte areaal een zone kan worden vrijgegeven. Op basis van het kaartbeeld uit het proefsleuvenonderzoek dient te worden getracht de vindplaatsen in het stedenbouwkundig ontwerp in te passen en zo te behouden. Daar waar inpassing niet mogelijk is zal door middel van een opgraving het bodemarchief moeten worden veiliggesteld. Voor deze opgraving dient eveneens een goedgekeurd Programma van Eisen aan de basis te liggen.
Om het aspect archeologie bij de verdere uitwerkingen te borgen is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.
Cultuurhistorie
De gemeente heeft een zogenaamde cultuurhistorische kenmerkenkaart opgesteld (RAAP-rapport 1603, kaartbijlage 3). De kern Ewijk en ook het plangebied Keizershoeve 3 behoren tot de gebiedscategorie "oud cultuurland (vroege middeleeuwen)". Een deel van het plangebied is aangemerkt als 'oude woongrond'. Aan de kaart is duidelijk afleesbaar dat de Klaphekstraat behoort tot de oude lintstructuur van Ewijk. De straat is aangeduid als 'weg of pad, situatie 1832', 'wegbeplanting', 'veedrift' en 'overloopgeul', met daarlangs enkele 'historische huislocaties (1932)'. In het stedenbouwkundig plan wordt door middel van het realiseren van nieuwe lintbebouwing aangesloten op deze cultuurhistorische setting. In het plangebied komen geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
Zowel voor de aanleg van de ontsluitingsweg, als voor de totale ontwikkeling van Keizershoeve 3 is een exploitatieberekening opgesteld. De investeringen samenhangend met deze ontwikkeling worden gedekt door de grondopbrengsten. Er is dan ook sprake van een budgetneutrale ontwikkeling en er zijn voor de gemeente geen kosten verbonden aan de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan onder andere besproken met de volgende partijen:
Uit dit vooroverleg is gebleken dat geen sprake is van provinciale of waterschapsbelangen.
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, is het ontwerpbestemmingsplan van 4 februari tot en met 16 maart 2016 ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.