Plan: | Stationsweg 117 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4070-0002 |
Op 28 december 2023 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 2023VP771 en dossiernummer 186306) ingediend voor het plaatsen van PV-panelen in de vorm van een carport met een hoogte van 6 meter, een batterij en een trafo op het parkeerterrein van MOBA aan Stationsweg 117 in Barneveld.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Het plangebied ligt aan de Stationsweg 117 in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door het bedrijfspand van MOBA. Verder wordt het plangebied aan de west- en zuidzijde begrenst door woningen. Aan de oostzijde vormt de Stationsweg en het Schafelaarse Bos de grens van het plangebied.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" en heeft de bestemming 'Bedrijf - 2'. Realisatie van de gevraagde PV-panelen, batterij en trafo zijn binnen deze bestemming niet toegestaan zijn voor wat betreft de hoogte van de constructie voor de PV-panelen.
afb.: geldende bestemmingen en functieaanduidingen, in rood begrenzing vergunningaanvraag
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door binnenplanse afwijking met een omgevingsvergunning.
Het verzoek betreft het plaatsen van PV-panelen in de vorm van een carport boven de bestaande parkeerplaatsen, het plaatsen van een batterij voor opslag opgewekte stroom en een trafo op het parkeerterrein van MOBA, Stationsweg 117 in Barneveld. Dit project is opgezet omwille van 'peak shaving'. Met 'peak shaving' wordt bedoeld dat de pieken en dalen op het elektriciteitsnetwerk kunnen worden opgevangen door eigen opgewekte stroom op te slaan in een battarij. Daarnaast zijn de reeds aanwezige PV-panelen op het dak van het hoofdgebouw niet afdoende om te kunnen voldoen aan de behoefte aan energie. Door het realiseren van een carport met PV-panelen alsmede een batterij met trafo is dit wel te managen. Het gecontracteerde vermogen zal door de netbeheerder (Liander) niet voor het jaar 2029 aangepast worden waarbij het gevraagde vermogen kan worden verhoogd. Daarom moet meer eigen opwek worden gerealiseerd dat niet naar het netwerk gaat maar voor eigen gebruik wordt opgeslagen, zodat niet over het gecontracteerde vermogen wordt gegaan.
afb.: carport met PV-panelen, aan de linkerzijde is de batterij en de trafo weergegeven
De aangevraagde carport met PV-panelen heeft een oppervlakte van 5736 m2 met een bouwhoogte van 6 meter. Er zullen 2577 PV-panelen geplaatst worden met een opbrengst van ongeveer 1 MW/jaar. De batterij heeft een hoogte van maximaal 3 meter en een opslagvermogen van ongeveer 1.000 kW. De trafo heeft een hoogte van maximaal 2,5 m en een capaciteit van 1.000 kW.
Strijdigheid met het bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan "Stationsweg XIII" mag, overeenkomstig de afwijking van de bouwregels, 5% van het bouwperceel, bebouwd worden met een overkapping. De aangevraagde oppervlakte van 5.736 m2 is groter dan de toegestane 2.070 m2, gebasseerd op een oppervlakte van ongeveer 41.400 m2.
Daarnaast wordt de toegestane bouwhoogte van 3 meter overschreden. Met de opgenomen afwijkingsbevoegd mag tot een hoogte van 4 meter worden gebouwd, deze is niet toerijkend voor de aangevraagde hoogte van 6 meter voor de carport met PV-panelen.
De trafo en batterij zijn niet strijdig met het bestemmingsplan vanwege de maatvoering, maar worden hier wel benoemd en meegenomen voor het complete beeld.
Aanvulling beleid
Naast de toetsing aan het in hoofdstuk 4 genoemde beleid, is de aanvraag ook getoetst aan de Barneveldse Zonneladder. Zoals de benaming van de zonneladder al aangeeft, kent deze een gradatie in wenselijkheid waar PV-panelen geplaatst kunnen worden. De voorkeur gaat naar het plaatsen van PV-panelen op daken en industrieterreinen, dubbel ruimtegbruik in de vorm van PV-panelen bij/boven parkeerplaatsen, reststukken en als laatste op land.
De initiatiefnemer heeft al PV-panelen op het dak liggen. Voor het eigen gebruik en vanwege het fijt dat op korte termijn de netcongestie nog niet is verholpen, zijn meer PV-panelen wenselijk. Door deze te plaatsen als carport boven de bestaande parkeerplekken wordt voldaan aan de trede dubbel ruimtegbruik.
Op grond van de toetsing aan het beleid en het kunnen voldoen aan de randvoorwaarden uit de Barneveldse Zonneladder is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en kan de aanvraag vergund worden.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.
afb.: ligging plangebied, (uitsnede Structuurvisie Kernen 2022)
Het plan voorziet in het plaatsen van zonnepanelen boven een bestaand parkeerterrein bij het bestaande bedrijf MOBA. Hiermee wordt voldaan aan het dubbel ruimtegebruik van gronden waar dat mogelijk is.
Doorwerking in plangebied
De ingediende aanvraag is in overeenstemming met deze structuurvisie.
In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of –visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen. Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en –initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan – indien nodig – hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.
Voor de kern Barneveld is geen dorpsplan opgesteld
Doorwerking in plangebied
Vanwege het ontbreken van een dorpsplan is er geen doorwerking in het plangebied.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.
Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw van de carport worden meegenomen. De zonnepanelen worden geplaatst als carport boven de parkeerplekken.
Materialen
In het ontwerp van het bouwwerk wordt door een slim ontwerp de zon en het daglicht optimaal benut zodat de benodigde energieopwek zo optimaal mogelijk wordt.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.17). De aanvraag is naar aanleiding van de verandering van het klimaat. Door zoveel mogelijk zelf elektriciteit op te wekken, door middel van zon, wordt het bedrijf minder afhankelijk van andere aanbieders.
Doorwerking op het perceel
Op het perceel worden 2577 PV-panelen geplaatst bedoeld voor eigen gebruik in het bedrijfsproces. De PV-panelen en elektriciteitsopslag zijn nodig vanwege de netcongestie en om het bedrijf draaiende te houden.
De doelstelling van het Groenstructuurplan Barneveld (2011) is het beschrijven van de lange termijn visie ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen van de gemeente Barneveld om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Om de gewenste groenstructuur te realiseren worden in het groenstructuurplan een aantal verbetervoorstellen gedaan. De bestaande inrichting met groen wordt niet gewijzigd.
Doorwerking op het perceel
In het Omgevingsplan gemeente Barneveld waar het bestemmingsplan "Stationsweg XIII", waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, zijn de bestemming 'Tuin' en een voorwaardelijke verplichting opgenomen die een groene omzoming van het bedrijf moeten garanderen. Dit is inmiddels gerealiseerd en wordt door de te verlenen vergunning niet aangetast.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.17).
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Voor het perceel is op 25 april 2018 het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" vastgesteld. Voor dit bestemmingsplan is in het kader van de vernieuwing en revitalisering een bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek betreft niet het gebied waarvoor de aanvraag omgevingsvergunning is ingediend. Daarnaast is een saneringsplan opgesteld. Het plaatsen van PV-panelen heeft geen invloed op het saneringsplan omdat er geen gebouwen worden toegevoegd en de bestaande verharding niet wordt aangepast.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied middelhoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Historische kaarten laten zien, dat het plangebied bestond uit heide, waarna het vanaf de 20e eeuw langzamerhand bebouwd werd. In de jaren '70 van de vorige eeuw is het merendeel van de huidige bebouwing gerealiseerd. Aangezien er geen beschermend plaggendek aanwezig is, is het aannemelijk dat bij de bouwwerkzaamheden de bodem tot in het gele zand verstoord is. Dit betekent dat er zeer waarschijnlijk geen sprake meer is van archeologische resten in de bodem. Er is daarom geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een dubbelbestemming 'Archeologie' is daarom in het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" niet opgenomen.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedenbouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedenbouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er zijn geen monumenten aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de vergunning.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
De ontwikkeling is niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied gelegen.
Stikstof
De locatie Stationsweg 117 ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied (zie onderstaande afbeelding), maar op een afstand van 5,8 km.
afb.: ligging locatie Stationsweg 117 ten opzichte van het Natura 2000-gebied Veluwe
Voor de bouwfase (tijdens de bouw en aanleg) is de stikstofemissies beoordeeld. Voor de gebruiksfase is geen berekening opgesteld omdat hierin niets wijzigt ten opzichte van het huidige gebruik. Er is voor de ontwikkelfase van de locatie een AERIUS-berekening uitgevoerd van de aangevraagde situatie (Bijlage ...). De conclusie is dat er geen effect is met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Wel is van belang dat overeenkomstig de AERIUS-berekening een elektrische kraan wordt gebruikt.
Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor het plan.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bij het opstellen van het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" bezocht door een flora- en faunacontroleur. Hierbij worden geen beschermde flora en fauna verwacht en zijn geen beschermde plant- en diersoorten aangetroffen. Vanwege het huidige gebruik als parkeerplaats bij het aanwezige bedrijf is het niet aannemelijk dat er nu wel beschermde plant- en diersoorten worden aangetroffen.
Geconcludeerd kan worden dat hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Algemene en specifieke zorgplichten
Er gelden algemene en specifieke zorgplichten onder de Omgevingswet. De algemene zorgplichten staan in de artikelen 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet.
In het Bal staan specifieke zorgplichten in de artikelen 11.6 (voor Natura 2000-gebieden), artikel 11.27 en 11.28 (voor alle in het wild levende dieren en planten én ook rode lijstsoorten) en artikel 11.116 (voor houtopstanden).
Gebiedsbescherming zorgplicht (enigszins vrij vertaald), artikel 11.6 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van Natura 2000 gebieden is verplicht:
Dit betekent dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten in of nabij een Natura 2000-gebied (of bijzonder gebied) nagaat welke natuurwaarden aanwezig zijn en wat de effecten van de activiteit kan hebben op beschermd gebied. Wanneer er mogelijk effecten worden verwacht dient men maatregelen te nemen om negatieve effecten te voorkomen. Tijdens en na het verrichten van de activiteit dient men na te gaan of de maatrelen effect hebben. Als blijkt dat er alsnog negatieve effecten zijn dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en moeten herstelmaatregelen worden getroffen.
Zoals aanggeven ligt de aanvraag niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebid.
Soortbescherming specifieke zorgplicht , artikel 11.27 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van beschermde soorten is verplicht:
Dit betekent dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten nagaat welke beschermde soorten (vogels, vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijn soorten, nationaal beschermde soorten, rode lijst soorten) aanwezig zijn en wat de effecten van de activiteit kan hebben op de soort, hun vaste rust-of verblijfplaats en/of essentieel functioneel leefgebied. Wanneer er mogelijk effecten worden verwacht dient men maatregelen te nemen om negatieve effecten te voorkomen. Tijdens en na het verrichten van de activiteit dient men na te gaan of de maatrelen effect hebben. Als blijkt dat er alsnog negatieve effecten zijn dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en moeten herstelmaatregelen worden getroffen.
In paragraaf 5.3.1.2 is aangegeven dat onderzoek niet noodzakelijk is.
Houtopstanden zorgplicht, artikel 11.116 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van beschermde houtopstand is verplicht:
Dit betekent dat de initatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteit nagaat of er een beschermde houtopstand aanwezig is en of die activiteit een negatief effect heeft op de beschermde houtopstand.
In paragraaf 5.3.1.3 is beschreven dat voor het realiseren van de vergunning vindt er geen verwijdering van houtopstanden plaatsvind.
Zorgplicht
Alle in het wild levende (inheemse) dieren zijn beschermd. De werkzaamheden mogen daarom geen verstoring met zich meebrengen aan beschermde flora- en fauna. Door direct voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied en de directe omgeving te controleren op de aanwezigheid van dieren en hun de kans te bieden zich in veiligheid te brengen (of het dier in veiligheid te brengen) kunnen slachtoffers worden voorkomen.
Tevens kan invulling worden gegeven aan de zorgplicht door zorgvuldig en deskundig om te gaan met materieel, zodat geen onnodige schade wordt veroorzaakt of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt.
Vleermuizen
Vleermuizen, hun verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes zijn beschermd. Het gebruik van (bouw- of bewakings)verlichting gedurende de schemer en nacht kan verstoring voor vleermuizen veroorzaken. Verstoring kan worden voorkomen door geen verlichting te gebruiken gedurende de schemer en nacht. Als dit toch nodig is dan dient te verlichting zo spaarzaam mogelijk te zijn. De verlichting mag geen uitstraling buiten het plangebied op groen/bomen/water hebben en moet gebundeld naar beneden gericht zijn. Bij voorkeur wordt amberkleurig licht gebruikt.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Voor de uitvoering van de vergunning is het niet nodig dat er houtopstanden worden verwijderd. Een herplantplicht is niet aan de orde.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet natuurbescherming uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt zowel niet in het GNN en het GO.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect. In de omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats.
Verantwoording groepsrisico
Onderdeel van de ontwikkeling is een energie opslagsysteem. Energieopslagsystemen kunnen risico's met zich meebrengen bij brand. Voorkomen moet worden dat de opslagsystemen in de nabijheid van agrarische bedrijven en woningen worden gerealiseerd in verband met mogelijke vrijkomende schadelijke stoffen.
In de nabijheid van het bedrijf komen geen agrarische bedrijven voor. De afstand ten opzichte van woningen van derden is ongeveer 50 meter. Tussen de locatie van het opslagsysteem en de bestaande woningen aan de Wethouder van Hekezenlaan is een bestaande groenstrook met een wal met een afschermende werking. Daarnaast wordt het opslagsysteem binnen afschermende betonnen wanden geplaatst.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van deze vergunning.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De aangevraagde ontwikkeling maakt geen geluidgevoelig object mogelijk, een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering omdat er geen nieuwe ontwikkelingen plaastvinden die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen, en vormt de ontwikkeling geen bron voor geuruitstoot.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de vergunningverlening.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van de plaatsing van PV-panelen boven een bestaand parkeerterrein, de opslagmogelijkheid voor de opgewekte elektriciteit en trafo valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van deze aanvraag bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
De aspecten leidingen en laagvliegroutes vormen geen belemmering voor de vergunning.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER).
Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Toetsing
In dit geval is de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Voor de realisatie van de aangevraagde vergunning is geen milieueffectrapportage nodig.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. Het is gebruikelijk een afstand van 50 meter aan te houden voor als er geen afschermende maatregelen zijn getroffen zoals genoemd in paragraaf 5.4. In de aanvraag worden afschermende maatregelen aangevraagd, waardoor wordt voldaan aan de genoemde afstandsnorm bedoeld voor de zonering.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het onderliggende bestemmingsplan "Stationsweg XIII" is een gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verwezen wordt naar het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" waarin op dit onderdeel en de inpassing is ingegaan. Het plaatsen van de PV-panelen heeft geen invloed op de opgenomen doelstellingen.
Conclusie
De aspecten natuur en landschap vormen geen belemmering voor deze vergunning.
Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.
In het "Omgevingsplan gemeente Barneveld" waar het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" onderdeel van uitmaakt is ingegaan op het aspect ontplofbare oorlogsresten. Bij de uitvoering van dat plan is er geen sprake geweest van 'niet gesprongen explosieven'.
Conclusie
Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillinghinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. De basis voor de ruimtelijke afweging van trillingen is er de Handreiking nieuwbouw en spoorlijnen. Bij het vaststellen van een ruimtelijke onderbouwing komen in de volgende gevallen de regels van deze handreiking aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe trilling gevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs spoorwegen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde spoorwegen.
De richtlijn heeft betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen object komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de fundering het object bereiken (dus via vaste materie). Overigens komt het nogal eens voor dat wat door bewoners als trilling wordt ervaren in werkelijkheid laagfrequent geluid is (dit wordt overgedragen via de lucht). Hiervoor gelden deze richtlijnen niet.
Op basis van het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen is de spoorlijn als hoofdspoorweg aangewezen. Binnen een zone met een afstand van 100 meter van het spoor moet volgens de handreiking beoordeeld worden of er sprake kan zijn van trillinghinder en of er aanleiding is dit nader te onderzoeken.
Beoordeling
De locatie ligt voor een deel binnen de zone om te beoordelen of er sprake van trillinghinder kan zijn. Omdat het hier om de realisatie gaat van niet trilling gevoelige objecten, is het niet nodig op dit onderdeel in te gaan.
Conclusie
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.
Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Doorwerking te vergunnen aanvraag
Voor wat betreft de brandveiligheid is overleg geweest met de Brandweer. Besproken uitgangspunten zijn in de aanvraag verwerkt. Brandveiligheid richt zich voornamelijk op de batterij voor de opslag van de opgewekte elektriciteit. Met het toepassen van de uitgangspunten voor afstanden, afschermende betonnen muurtjes en sprinklersystemen wordt voldaan aan de door de Brandweer aangegeven punten.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheid regio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.
Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in vee dicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk. Met andere woorden: het wonen in de buurt van een geitenhouderij verhoogt de kans op een longontsteking, maar we tasten nog in het duister wat deze verhoogde kans veroorzaakt.
Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen.
De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen) en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer).
Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.
Het plaatsen van PV-panelen is geen activiteit waarbij een gevoelig object voor wat betreft het hier beschreven gezondheidsaspect in het geding komt.
Conclusie
De aspecten veiligheid en gezondheid vormen geen belemmering voor de uitvoering van deze vergunning.
Aan de huidige inrichting en ontsluiting, zoals beschreven in het geldende "Omgevingsplan gemeente Barneveld" waar het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" onderdeel van uitmaakt, wordt met deze ontwikkeling niets gewijzigd. Op het aspect verkeer wordt daarom hier niet verder ingegaan.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
In het "Omgevingsplan gemeente Barneveld" waar het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" onderdeel van uitmaakt, is ruimschoots ingegaan op het aspect water. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de beschreven watersituatie en uitgangspunten. De huidige parkeerplaats waarboven de PV-panelen als cartport wordt geplaats, wordt niet vergroot of verkleind. Op het aspect water wordt daarom hier niet verder ingegaan.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Voor het bouwen en in gebruik nemen van een carport met PV-panelen, batterij en trafo is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt binnen de op de lijst opgenomen categorie "Bouwwerken, geen gebouw zijnde" onder Projecten in stedelijk gebied. Aangegeven is dat het daarbij gaat om (bouw)projecten voor bedrijfsfuncties op een bedrijventerrein mits er geen wijziging plaatsvindt van de toegestane milieucategorie. Onder stedelijk gebied worden ook de zoekzones werken verstaan. Er vindt geen wijziging plaats van de toegestane milieucategorie. Deze blijft hetzelfde als de toegestane voor het aanwezige bedrijf, zoals dit is opgenomen binnen de planregels van het geldende "Omgevingsplan gemeente Barneveld" waar het bestemmingsplan "Stationsweg XIII" onderdeel van uitmaakt. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Participatie
Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.
Het beleid onderscheidt drie sporen:
Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:
Het betreft hier een plan van Spoor 1, waarvoor de participatiebepalingen pas vanaf het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan gelden. De aanvraag omgevingsvergunning is ingediend nadat het participatiebeleid van toepassing werd. In dit geval is de aanvraag omgevingsvergunning ingediend op 28 december 2023 en het participatiebeleid zelf is in werking getreden op 1 januari 2023. Er geldt hier geen verplichte paticipatie.
Na de planvormingsfase van de ontwikkeling (nadat de aanvraag omgevingsvergunning officieel is ingediend) heeft de initiatiefnemer de directe omwonenden schriftelijk geïnformeerd. Er is ruimte geboden tot het stellen van vragen.
De ontwerpomgevingsvergunning heeft van 21 juni 2024 t/m 1 augustus 2024 ter inzage gelegen, zie hierna onder het kopje 'Zienswijzen'. Dit komt overeen met trede 2 (meedenken/raadplegen) uit de participatieladder. Dit heeft niet geleid tot reacties.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 21 juni tot en met 1 augustus 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.