direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Vinkelaar naast 10
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.4056-0002

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op 4 augustus 2020 is een aanvraag omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 5408419 en dossiernummer 2020W1968) ingediend voor de aanleg van een zonnepark op het perceel aan de Vinkelaar naast nummer 10, kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie A nummers 2528, 2271, 2272 en 2644 (gedeeltelijk).

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30,, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4056-0002_0001.jpg"

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Vinkelaar. Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door agrarische gronden, met daar aangrenzend woningen. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4056-0002_0002.png"

Afbeelding 2.1: Ligging en begrenzing plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en heeft de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1'. Realisatie van een zonnepark is binnen deze bestemmingen niet toegestaan. Verder gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4056-0002_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4056-0002_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Geldende bestemmingen

Het bestemmingsplan geeft de afwijkingsmogelijkheid om zonnepanelen te bouwen en te gebruiken buiten het bouwvlak, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De totale oppervlakte mag bijvoorbeeld niet meer zijn dan 250 m2, de zonnepanelen moeten ten dienst staan van een (bedrijfs)woning en de zonnepanelen mogen niet gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur'. Aan deze voorwaarden wordt niet voldaan en daarom is gekozen voor een projectafwijkingsbesluit.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Voor het projectgebied aan de Vinkelaar heeft initiatiefnemer het voornemen een zonnepark aan te leggen. Het zonnepark heeft een oppervlakte van ongeveer 3 hectare. Het gebied is nu in gebruik als agrarische grond.

Het zonnepark bestaat uit 5.844 zonnepanelen met een met een totaal vermogen van ongeveer 2,5 mWp. Daarmee kunnen circa 830 huishoudens van stroom worden voorzien. De zonnepanelen worden georiënteerd op het zuidzuidwesten, in lijn met de Vinkelaar en worden circa 1,7 meter hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4056-0002_0005.jpg"

Afbeelding 3.1 Schetsontwerp inrichting

Het plan is getoets aan het beleid (hoofdstuk 4) en aan de randvoorwaarden (hoofdstuk 5). Het project geeft invulling aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Barneveld en is ruimtelijk goed ingepast en voldoet daarmee aan een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat

Doorwerking in plangebied

Om te voldoen aan de doelen uit het Klimaatakkoord van Parijs, wil de provincie Gelderland in 2050 energieneutraal zijn. Dit betekent dat in 2030 in de hele provincie geen gas meer gebruikt wordt en in 2050 geen olie meer. Dit kan worden bereikt door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie.

De Provincie werkt, net als de gemeente Barneveld, met meer dan 200 partners samen binnen het Gelders Energieakkoord (GEA). Samen met lokale energiecoöperaties, energiebedrijven, milieuorganisaties, het bedrijfsleven en andere overheden werkt de Provincie plannen uit en initieert projecten voor duurzame energie. Voorbeelden zijn het collectief aansluiten op zonnepanelen en de Wijk van de Toekomst, waar gemeente, bewoners en energiebedrijf samenwerken aan een aardgasloze en energieneutrale wijk.

De provincie heeft diverse subsidieregelingen om de toepassing van duurzame energie te stimuleren. Zo zijn er subsidieregelingen voor lokale energie initiatieven, vve's, bedrijven en instellingen, ontwikkelaars van zon- en windprojecten en voor proceskosten voor een Wijk van de Toekomst.

Het voorliggend plan draagt bij aan zowel winst voor de energietransitie als winst voor de natuurwaarden in het gebied, vanwege de verbetering van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de planlocatie.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.

In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 4: Regels Natuur
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu

Vanuit de kaarten 2, 3 en 6 behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.

Regels natuur

De gronden van de zonnevelden binnen de planlocatie behoren tot de Groene Ontwikkelingszone (GO). In dit gebied zijn geen ontwikkelingen toegestaan die de kernkwaliteiten van het gebied aantasten. Het bepaalde uit paragraaf 2.6.5 van de verordening is van toepassing op het plangebied.

Zowel bij nieuwvestiging als uitbreiding moet er, naast een goede landschappelijke inpassing, sprake zijn van een per saldo substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone. Daarbij is zowel de invulling van het begrip 'substantieel' van belang als de wijze waarop afspraken worden vastgelegd.

Doorwerking in plangebied

Het project voorziet in een tijdelijk zonnepark voor een periode van maximaal 25 jaar. Er worden in samenhang met de zonnepanelen permanente landschapselementen aan de locatie toegevoegd. In de visie en verordening is opgenomen dat kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn binnen de GO, onder voorwaarde dat:

  • 1. wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied per saldo substantieel worden versterkt;
  • 2. deze versterking planologisch is verankerd.

Het plangebied ligt in deelgebied 'Erica - het Paradijs'. Kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van dit gebied zijn onder andere het kleinschalige kampenlandschap en de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone van de Esvelderbeek.

Het plan bestaat, naast de zonnepanelen, ook uit een landschapsplan. Dit plan is opgenomen in bijlage 1 van de bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Uit het landschapsplan blijkt dat het plan voor ongeveer 28% bestaat uit landschaps- en natuurelementen en daarnaast wordt de ruimte tussen de rijen panelen (drie meter) ingericht met bloemrijk grasland. De kernkwaliteiten worden in hoge mate versterkt. Dit wordt gedaan door de volgende maatregelen te nemen:

  • Renatureren van Esvelderbeek, waarbij plasdrasbermen, moeraszones en beekbegeleidende beplanting wordt aangelegd. Hierdoor kan ook water worden vastgehouden.
  • Aanleggen van een ecologische zone van 12 tot 25 meter breed en circa 250 meter lang langs de Esvelderbeek. In deze zone wordt de Esvelderbeek, in overleg met Waterschap Vallei en Veluwe, gerenatueerd met beekbegeleidende beplanting, een hermeandering van de beek, aan de noordelijke oever een accoladeprofiel en een poel, conform model EVZ Kamsalamander. Hiermee worden biotopen ontwikkeld voor reptielen en amfibieën.
  • Herstel van beplanting langs kavelgrenzen in de vorm van houtsingels en struweelhagen, waarmee de cultuurhistorische patronen worden hersteld en mogelijkheden worden gecreëerd voor onder andere de das.
  • Inzaaien van het terrein met een mengsel voor kruidenrijk grasland, waarbij maaisel wordt afgevoerd.
  • Het hekwerk dat het zonnepark omringt, wordt passeerbaar gemaakt voor kleine dieren en de das, zodat het gehele terrein gebruikt kan worden.

De landschappelijke inpassing zorgt voor verbetering van de biodiversiteit en versterking van de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone.

Het plan is in overeenstemming met de verordening.

4.3 Waterschap

4.3.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw. Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.(De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).

De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Agrarisch bekenlandschap

De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik, ingepast in het behoud en de versterking van de structuurbepalende natuur- en landschapselementen. In de natuurkerngebieden van de EHS is landbouw niet richtinggevend, maar volgend: duurzaam ingepast. Functieverandering naar wonen / niet agrarische bedrijvigheid wordt vorm gegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

4.4.2 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

In de Energievisie 2015 - 2020 zijn doelstellingen opgenomen hoe de gemeente Barneveld moet komen tot energiebesparing en het opwekken van duurzame energie met toepassing van biomassa, omgevingswarmte, wind en zon.

De Barneveldse Zonneladder

De Barneveldse zonneladder is door de gemeenteraad op 10 juli 2019 vastgesteld. Met het vaststellen van de Barneveldse Zonneladder wordt nadere invulling gegeven aan de duurzaamheidsdoelstellingen die door de raad zijn vastgesteld in de Energievisie 2015-2020.

In de Barneveldse Zonneladder zijn criteria en doelstellingen opgenomen voor het plaatsen van zonnepanelen. De doelstelling voor 2030 is dat er 650.000 zonnepanelen operationeel zijn in Barneveld. Hiervan moeten er 475.000 panelen op daken gerealiseerd zijn en 175.000 panelen nabij infrastructuur, op parkeerplaatsen en met veldopstellingen. De doelstelling voor veldopstellingen is hierbij begrensd. Opgemerkt wordt dat de voorkeur voornamelijk uitgaat naar plaatsing van zonnepanelen op daken.

Voor Barnveld als geheel gelden criteria die voor de realisatie van de doelstelling van zonne-energie van belang zijn:

  • Er is sprake van tijdelijk gebruik van een opstelling tot een maximum van 25 jaar.
  • Er is sprake van voldoende aansluitcapaciteit of het creëren van de mogelijkheid daartoe voor zonneprojecten.
  • Elk project voldoet aan bestaande wet- en regelgeving.
  • De hinder van zonnepanelen in de vorm van reflectie of horizonvervuiling wordt voor omwonenden tot een minimum beperkt.
  • De opbrengsten van energieopwekking die in de gemeente plaatsvindt, blijven bij voorkeur in de gemeente.
  • Er is sprake van landschappelijke inpassing. Dit kan omschreven worden als het realiseren van landschappelijke beplantingen bestaande uit gebiedseigen/inheemse beplanting. Daarnaast kan worden gedacht aan watergangen met oeverbeplanting of bloemrijke akkerranden.

Zoals de naam al suggereert, werkt de Barneveldse Zonneladder met treden:

  • trede 1: daken, parkeerplaatsen en infrastructuur;
  • trede 2: erven in het buitengebied;
  • trede 3: percelen met agrarische bestemming;
  • trede 4: percelen met agrarische bestemming langs waterlopen en natuurgebieden;
  • trede 5: geen zonnevelden in GNN en Natura-2000 gebieden

Beoordeling

Het voorliggende plan valt onder trede 3. Het gaat hierbij om agrarische percelen die tijdelijk gebruikt kunnen worden voor het plaatsen van zonnepanelen. Het heeft de voorkeur functies te combineren, zodat de biodiversiteit wordt versterkt. Dit kan mede door hieraan aandacht te besteden in de landschappelijke inpassing. Daarbij is het ook mogelijk om agrarische activiteiten, zoals bijvoorbeeld schapenweiden of kippenuitloop te combineren met zonnepanelen.

Voor trede 3 geldt een aantal aanvullende voorwaarden waaraan bij de aanvraag aandacht besteed moet worden:

  • voldoende lichtval op de ondergrond;
  • functiecombinaties met bijvoorbeeld agrarisch gebruik, waterberging, vergroting biodiversiteit, enz.;
  • mogelijkheden voor participatie door omwonenden;
  • samenwerking, zowel procesmatig als financieel, met lokale energie-initiatieven van burgers;
  • panelen en hekwerken worden zo veel mogelijk uit het zicht van omwonenden en passanten gehouden door middel van inheemse planten;
  • geen sprake van aaneenschakeling van twee of meer zonnevelden, waardoor voorkomen moet worden dat een grootschalig zonnelandschap ontstaat.

Voor de zonnepanelen op land is een tender uitgeschreven door de gemeente, waarop initiatiefnemers konden inschrijven. De inschrijvingen zijn beoordeeld op onderstaande criteria en kregen daarbij een puntenaantal toegekend:

  • meervoudig ruimtegebruik (maximaal 10 punten);
  • landschap en cultuurhistorie (maximaal 10 punten);
  • ecologie (maximaal 10 punten);
  • draagvlak (maximaal 10 punten);
  • financiële participatie (maximaal 10 punten);
  • opruimverplichting (maximaal 10 punten, -5 punten indien afwezig);
  • onttrekken aan agrarisch gebruik (-2 punten per hectare).

Een plan kan maximaal 60 punten behalen. Initiatieven met minder dan 40 punten kunnen geen doorgang vinden. Het voorliggende plan heeft 54 punten behaald.

Conclusie

De toetsing aan de Barneveldse Zonneladder laat zien dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Er is sprake van een project dat invulling geeft aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Barneveld.

4.4.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis van de Bodemkwaliteitskaart Regio De Vallei bevinden de percelen zich binnen de kwaliteitszone landbouw/natuur. Om de realisatie van het zonnepark mogelijk te maken wordt geen bodemonderzoek vereist.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Er is onderzoek uitgevoerd naar objecten die zich bevinden in of in de buurt van het plangebied. Op de afbeelding hieronder zijn met zwarte pijlen alle 12 objecten aangegeven. De gedetecteerde objecten liggen vrijwel allemaal langs de beek aan de rand van het perceel.

Eén object is gemeten aan de zuidoostkant, buiten verdacht gebied, maar wel binnen het plangebied op circa 7 meter van de beek, op 0,96m diepte en zou in de weg kunnen liggen bij graafwerkzaamheden. Alle overige objecten liggen vanaf circa 1,2m diepte en veel dieper dus die liggen normaal gezien niet in graafgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4056-0002_0006.png"

Afbeelding 5.1 Locaties verdachte objecten

Fundering en hekwerk komen ruim, minimaal 11,5 meter, vanaf de beekkant te liggen. In dit gebied zijn geen objecten waargenomen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Barneveld (vastgesteld in 2018), geeft aan dat binnen het plangebied verschillende archeologische verwachtingen gelden:

  • Groen: lage verwachting, oude beekloop, beekdal en beekoverstromingsvlakte;
  • Geel: middelhoge verwachting, dekzandwelving 25-50 cm;
  • Rood: hoge archeologische verwachting, plaggendek op dekzand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4056-0002_0007.png"

Afbeelding 5.2: uitsnede beleidskaart

Binnen het plangebied is sprake van een zone met een hoge-, middelhoge- en lage- archeologische verwachting. Daarbij horen de volgenden vrijstellingsgrenzen:

  • Hoog: 250 m2 en 30 cm onder maaiveld;
  • Middelhoog: 2000 m2 en 30 cm onder maaiveld;
  • Laag: 10.000 m2 en 30 cm onder maaiveld.

Het plan betreft het aanleggen van een zonneveld met het plaatsen van een kleine 6000 zonnepanelen op palen, rondom aanplant struweel, in het noorden van het plangebied 2 waterpoelen van ca. 400 m2 en het bouwen van een transformatorhuis van 7 m2.

  • In het totaal geldt dat de bodemingreep bij het plaatsen van de zonnepanelen en het transformatorhuisje redelijk beperkt is en dat er geen archeologisch onderzoek nodig is;
  • In het noorden van het plangebied, waar de waterpoelen zullen worden aangelegd, geldt een lage archeologische verwachting, waardoor er geen archeologisch onderzoek nodig is.

5.2.2 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als jonge vochtige landbouwontginningen met beekgeleidende broeken (waarde 2).

Conclusie

De aanleg van het zonnepark is niet strijdig met de cultuurhistorische waarden in het gebied.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2 van de bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Uit de quickscan blijkt dat geconcludeerd kan worden dat bij doorgang van de ingreep geen overtreding van de Wet natuurbescherming op zal treden. Voor het realiseren van het zonnepark is het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

Overtredingen ten aanzien van broedvogels kunnen worden voorkomen door groen te verwijderen buiten het broedseizoen.

Er dient wel een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden. Hierbij zal onder andere aandacht besteed worden aan de soorten die aan de Esvelderbeek hun leefgebied hebben.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Conclusie

Soortenbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project, mits een ecologisch werkprotocol wordt opgesteld voor de werkzaamheden.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.

Een herplantplicht is niet aan de orde

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 2.6.5 van de Omgevingsverordening Gelderland blijkt dat het plangebied wel in de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.

Met de aanleg van het zonnepark wordt invulling gegeven aan de toename van de biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4056-0002_0008.png"

Afbeelding 5.3 Ligging plangebied in Groene Ontwikkelingszone

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn.

De projectlocatie zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen kwetsbaar object. Het zonnepark vormt tevens geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving.

Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Effect zonnepark op geluid van spoorweg en A1

De zonnepanelen staan met de achterzijde naar de bron van het geluid. Eventueel geluid zal dan naar beneden worden gereflecteerd. De woningen staan ten zuiden van het plangebied, waardoor reflectie niet richting de woningen gaat. Daarnaast is ook voorzien in beplanting langs de Esvelderbeek, waardoor geluid ook gereduceerd zal worden.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Conclusie

Het voorliggende plan ziet niet in de toevoeging van een geurgevoelig object. Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Beoordeling

Een zonnepark valt volgens jurisprudentie niet onder een 'stedelijke ontwikkeling' en daarom is geen verdere toelichting vereist.

Het aspect Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.

Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-fase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Op basis van jurisprudentie is de realisatie van een zonnepark geen stedelijk ontwikkelingsproject, geen landinrichtingsproject en geen industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stroom en warm water. Op basis hiervan is een zonnepark geen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Een zonnepark is geen milieugevoelig object en de panelen zelf hebben geen milieueffect op de omgeving. Wel wordt voorzien in een transformator voor het zonnepark. Voor transformatoren geldt een richtafstand van 30 meter op basis van bedrijven en milieuzonering. De feitelijke afstand van het zonnepark tot de dichtstbijzijnde woning is 120 meter en voldoet ruimschoots aan de richtafstand.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het voorliggende plan voorziet in een goede landschappelijke inpassing van het zonnepark. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld. Het landschapsplan is opgenomen onder Bijlage 1. De landschapselementen die in het kader van het zonnepark worden gerealiseerd, zijn blijvende elementen.

Ten behoeve van de daadwerkelijke realisatie van het landschapsplan is een voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning en heeft de initiatiefnemer een waarborgsom betaald.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en

subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Beoordeling

De opkomstnorm voor een zonneveld zonder bouwwerk conform de BAG is maximaal 18 minuten. De werkelijke opkomsttijd voor dit plan bedraagt circa 9 minuten en valt daarmee binnen de norm, zoals die in het Besluit veiligheidsregio's is vastgelegd.

Het zonnepark is bereikbaar via de openbare weg. Om een brand op een zonnepark te bestrijden, zullen de paden naar en op een park ook geschikt moeten zijn voor een brandweervoertuig.

Bij de inrichting van een terrein moet rekening gehouden worden met de eisen voor toegankelijkheid en bereikbaarheid van de brandweer.

In het kader van een goede bereikbaarheid en optreden van de brandweer, zijn de volgende voorwaarden in het plan verwerkt:

  • brandgevoelige componenten zoals omvormers, transformatoren en eventueel energieopslag worden nabij de door de brandweer bereikbare paden gesitueerd;
  • In de beheerfase worden de installatiedelen regelmatig onderhouden. Dit om problemen vroegtijdig te ontdekken en verhelpen;
  • Er is een contactpersoon aangewezen met technische kennis, waar de brandweer contact mee zal opnemen in het geval van brand op het zonnepark.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking en het aantal benodigde parkeerplaatsen kent dit project geen effect. Het plan leidt niet tot meer verkeersbewegingen ten opzichte van het huidige agrarische gebruik van de gronden.

Spoorlijn

Vanwege de ligging naast het spoortracé Amersfoort - Apeldoorn, is het verzoek voorgelegd aan ProRail. In het advies van ProRail is aangegeven dat er geen kabelverbindingen met hoge stroom in de directe omgeving van de spoorweginfrastructuur mogen liggen en dat er geen aardpunten en moffen binnen 31 meter van de spoorweginfrastructuur aanwezig mogen zijn (van belang voor o.a. waar de klantaansluiting komt). Daarnaast mag er geen dusdanige lichtweerkaatsing ontstaan, dat dit leidt tot verblinding van de machinist en/of overstraling van seinen.

De kortste afstand tussen de zonnepaelen en de spoorlijn is 33 meter. Alle kabels, aansluitpunten en moffen liggen daarmee op een grotere afstand dan 31 meter. Het spoor ligt aan de achterzijde van de opstelling. Door de ligging, oriëntatie en hellingshoek van de zonnepanelen, vindt geen lichtweerkaatsing plaats.

Conlusie

Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijke planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit.

Hemelwater

In de huidige situatie is de planlocatie in gebruik als agrarische gronden en is geen bebouwing of overige verharding aanwezig. Door de realisatie van dit plan is sprake van een vrijwel gelijkblijvend totaal aan verhard oppervlak (bebouwing en terrein) in vergelijking met de huidige situatie.

Hemelwater dient op eigen terrein geïnfiltreerd te worden. Hemelwater dat op het plangebied valt kan onder de zonnepanelen in de bodem infiltreren.

Huishoudelijk afvalwater

Er is geen sprake van afvalwater en er is geen aansluiting op het rioolsysteem nodig.

Oppervlaktewater

Langs de noordelijke zijde van de planlocatie is een A-watergang aanwezig (de Esvelderbeek). Binnen het plangebied is een C-watergang aanwezig. Langs de A-watergang wordt alleen beekbegeleidende beplanting geplaatst. De C-watergang wordt gedempt en hiervoor is een vergunning aangevraagd bij het waterschap. Ter compensatie wordt waterberging gerealiseerd in de vorm van poelen met een gezamenlijke bergingscapaciteit van 317 m3.

Bouwmaterialen

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende materialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Indien deze toch worden toegepast, dienen ze gecoat te worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen.

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor het plan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

Voor het bouwen en het in gebruik nemen van het zonnepark is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor de activiteiten 'bouwen', 'planologisch strijdig gebruik' en 'uitvoeren van een werk of werkzaamheden'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 van de Wabo.

Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo, indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik.

Verklaring van geen bedenkingen gemeenteraad

Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor)).

In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist is. Op dat moment had de gemeente Barneveld nog geen beleid dat gericht is op zonne-energie. Op 10 juli 2019 heeft de gemeenteraad het beleid 'De Barneveldse Zonneladder' vastgesteld en is het realiseren van een zonnepark toegevoegd aan de lijst categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen vereist is. Voor onderhavig plan is dus geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor het verlenen van een omgevingsvergunning zijn door de wetgever geregeld. Nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo, is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit betekent onder meer dat eerst een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd, voordat er een definitief besluit wordt genomen.

8.1 Participatie

De initiatiefnemer heeft het plan voorafgaand aan het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning besproken met diverse omwonenden.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit met relevante stukken lag van 30 juli 2021 tot en met 9 september 2021 ter inzage. Gedurende deze periode had een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er is één zienswijze ingediend. De samenvatting en de beoordeling van de zienswijze staan in de 'Nota zienswijze omgevingsvergunning Zonnepark Vinkelaar naast 10'.

PM