Plan: | Garderbroekerweg 219 A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4054-0002 |
Op 27 augustus 2020 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 5408419 en dossiernummer 2020W2116) ingediend voor de aanleg van een zonnepark op het perceel aan de Garderbroekerweg 219 A, Kootwijkerbroek, kadastraal Garderen, sectie L, nummer 974.
Aanleiding van de aanvraag is de door de gemeente in 2019 vastgestelde 'Barneveldse Zonneladder'. Er is sprake van een tijdelijk gebruik van een opstelling tot een maximum van 25 jaar.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
afbeelding: ligging plangebied
Het plangebied ligt aan de Garderbroekerweg 219A nabij de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan alle zijden begrenst door agrarische gronden met daar aangrenzend woningen, niet-agrarische bedrijven en een agrarisch bedrijf. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
afbeelding: aangrenzende percelen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemming Ágrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie I' met een middelhoge verwachtingswaarde. Verder geldt een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied (GV)'. Realisatie van een zonnepark is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
afbeelding: geldende bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is deze projectafwijkingsprocedure opgesteld.
Voor het projectgebied aan de Garderbroekerweg 219A heeft de initiatiefnemer het voornemen een zonnepark aan te leggen. Het zonnepark heeft een bruto oppervlakte van 4,4 hectare en een netto oppervlakte van 2,5 hectare bedoeld voor het plaatsen van zonnecollectoren. Het verschil tussen de bruto en netto oppervlakte wordt ingevuld met de landschappelijke inpassing, technische ruimtes en ruimte tussen de opstellingen voor onderhoud, maaien en snoeien.
De aanvraag heeft betrekking op:
Het zonnepark krijgt een netto oppervlak van 2,5 ha en een totaal vermogen van circa 2,9 MWp. Daarmee kunnen circa 600 huishoudens van stroom worden voorzien. De rijen zonnetafels (onderconstructies met zonnepanelen) krijgen een hoogte van 1,95 meter en zijn op het zuiden georiënteerd. De minimale hoogte van de tafels zal 80 centimeter bedragen.
afbeelding: schetsontwerp inrichting
.
Verzoeken om mee te werken aan een ontwikkeling moeten getoetst worden aan een bestemmingsplan. In het geldende bewstemmingsplan "Buitengebied 2012" is opgenomen dat in bepaalde situaties 150 - 250 m2 aan zonnecollectoren, voor eigen gebruik, bij met name woningen in het buitengebied, geplaatst mogen worden met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Het verzoek voldoet hier niet aan. Daarom is een projectafwijkingsprocedure doorlopen om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen. Voor de onderbouwing van de afwijking wordt het project getoetst aan het daarvoor vastgestekde beleid De Barnveldse Zonneladder (vastgesteld door de raad 10 juli 2019). Met het vaststellen van De Barneveldse Zonneladder wordt nadere invulling gegeven aan de duurzaamheidsdoelstellingen die voor de raad zijn vastgesteld in de Energievisie 2015-2020. In de Energievisie 2015-2020 de doelstellingen opgenomen hoe de gemeente Barneveld moet komen tot energiebesparing en het opwekken van duurzame energie met toepassing van biomassa, omgevingswarmte, wind en zon. De algemene doelstelling is dat in 2030 in Barneveld 650.000 zonnepanelen liggen die in 12 % tot 15 % van de energiebehoefte voorzien. In 2050 wil Barneveld compleet energieneutraal zijn. In de Zonneladder zijn de kaders voor initiatieven met zonnepanelen in de gemeente Barneveld opgenomen.
In de Barneveldse Zonneladder zijn criteria en doelstellingen opgenomen voor het plaatsen van zonnepanelen. De doelstelling voor 2030 is dat er 650.000 zonnepanelen operationeel zijn in Barneveld. Hiervan moeten 475.000 panelen op daken gerealiseerd zijn en 175.000 panelen nabij infrastructuren, op parkeerplaatsen en met veldopstellingen. In dit plan worden ongeveer 5.800 zonnecollectoren geplaatst. De doelstelling voor veldopstellingen is hierbij begrensd. De voorkeur gaat voornamelijk uit naar plaatsing van zonnepanelen op daken.
Met de realisatie van dit project is de doelstelling voor het maximaal toegestane aantal zonnepanelen op land nog niet behaald.
Zoals de naam al suggereert werkt De Barneveldse Zonneladder met treden:
Dit projectplan valt onder trede 3. Het gaat hierbij om agrarische percelen die tijdelijk gebruikt kunnen worden voor het plaatsen van zonnepanelen. Het heeft de voorkeur functies te combineren zodat de biodiversiteit wordt versterkt, dit kan mede door hierbij aandacht te besteden aan de landschappelijke inpassing. Daarbij is het ook mogelijk om agrarische activiteiten zoals bijvoorbeeld schapenweiden of kippenuitloop te combineren met zonnepalen.
afbeelding: zonneladder, trede 3 geldt voor dit project
Voor trede 3 gelden een aantal aanvullende voorwaarden waaraan bij de aanvraag aandacht besteedt moet worden. Dit zijn:
Voor het plaatsen van zonnepanelen volgens de zonneladder methode, is er voor gekozen om initiatieven via een publicatie in tendervorm te verzamelen. De eerste ronde, waar ook dit initiatief onderdeel van uitmaakte, is inmiddels gesloten (1 oktober 2019). De ingediende initiatieven werden gelijktijdig getoetst op de verschillende criteria waarmee punten moeten worden verdiend. De criteria zijn: meervoudig ruimtegebruik, landschap en cultuurhistorie, ecologie, draagvlak, financiële participatie, onttrekken als zodanig in gebruik zijnde agrarische percelen en opruimverplichting. Per onderdeel zijn punten te verdienen, of, bij onvoldoende gemotiveerd, punten in aftrek gebracht. In totaal moeten minimaal 40 punten gehaald worden om een positief advies te krijgen.
Het projectplan Zonnepark Kootwijkerbroek heeft 47 punten behaald, van de maximaal 60 te behalen punten en voldoet daarmee aan getoetste criteria. De 13 punten aftrek worden veroorzaakt door voornamelijk het in gebruik nemenn van 4 hectare agrarische gronden.
In de zonneladder zijn er algemene principes opgenomen en per trede zijn er voorwaarden uitgewerkt. Voor Barneveld als geheel gelden criteria die voor de realisatie van de doelstelling rond zonne- energie van belang zijn:
Uitwerking
Deze criteria zijn beoordeeld en van punten voorzien bij de eerste boordeling. Op basis van deze beoordeling heeft het verzoek voldoende punten behaald waarna een aanvraag is ingediend om met een Projectafwijkingsprocedure dit project te kunnen realiseren.
Beoordeling trede drie
Bij percelen met een agrarische bestemming (trede 3) heeft het de voorkeur dat bij plaatsing van zonnecollectoren functies te combineren. Versterking van de biodiversiteit en houden van insecten, zolas bijen, horen tot de mogelijkheden. Agrarische activiteiten die gecombineerd kunnen worden met zonnecollectoren zijn bijvoorbeeld een schapenweide of kippen-uitloop met zonnepanelen.
Aanvullende voorwaarden bij trede drie zijn:
Uitwerking
Het landschapsplan (Bijlage 2) is getoets en beoordeeld door de landschapsadvisuer. Geconcludeerd is dat het landschapsplan voldoet aan de genoemde voorwaarden.
Het plan voldoet aan de gestelde criteria en voldoet aan de randvoorwaarden zoals in hoofdstuk 5 staan beschreven.
De toetsing aan De Barneveldse Zonneladder en de toetsing aan de randvoorwaarden in hoofdstuk 5, laat zien dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Er is sprake van een project dat invulling geeft aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Barneveld en is ruimtelijk goed ingepast, daarmee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig project.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
Het onderdeel energietransitie geeft aan dat de planlocatie ligt in een gebied waarbinnen grote zonneparken mogelijk zijn.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
In dit projectafwijkingsbesluit is er geen sprake van windenergie, glastuinbouw en landbouw. Kaart 1, 2 en 3 zijn daarmee niet van toepassing. Kaart 6 geeft aan dat het planbied binnen de zone 'intrekgebied' ligt, waarbij winning van fossiele energie niet mogelijk is. Ook hiervan is geen sprake in dit plan. Voor kaart 10 geldt dat het projectgebied niet in een Natura 2000-gebied ligt.
afbeelding: afstand tot Natura 2000-gebied De Veluwe
Het bepaalde in artikel 2.6.1 Gelders Natuurnetwerk en 2.6.5 Groene ontwikkelingszone zijn niet van toepassing.
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.(De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: uitsnede Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
In algemene zin gaat de structuurvisie in op duurzame energieopwekkingsprojecten als doelstelling om tot meer duurzaamheid en het gebruik van duurzame energie in het buitengebied te komen. Voorliggend plan draagt bij aan het behalen van deze doelstelling.
Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Vanwege de nabijheid van de Veluwe zal de ontwikkeling van agrarische bedrijvigheid ook nadrukkelijk afgestemd moeten worden op natuurwaarden van de Veluwe in overeenstemming met het convenant stikstof en Natura 2000.
Doorwerking
Met het verlenen van een projecafwijkingsbesluit blijft de bestemming 'Agrarisch' op het perceel van toepassing en blijft het agrarisch gebruik gewaarborgd na verwijdering van het zonnepark. Met de aanleg van een picknickplek wordt invulling gegeven aan het recreatieve mee kunnen gebruiken. De structuurvisie staat de uitvoering van dit project niet in de weg.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die een bijdrage leveren aan de doelstelling van de gemeente Barneveld om het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen en over te gaan op een duurzame energieopwekking. De zonnepanelen worden zoveel mogelijk in het landschap ingepast.
Het zonnepark kan na realisatie ongeveer 600 huishoudens van stroom voorzien.
Doorwerking in plangebied
Het projectplan geeft invulling aan het opwekken van hernieuwbare energie in de gemeente Barneveld, hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen, opgenomen in de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Voorliggend project maakt de ontwikkeling van een zonnepark mogelijk. Een zonnepark is geen bodemgevoelige functie, waarmee op voorhand kan worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem in lijn is met het toekomstig functiegebruik. Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor het beoogde gebruik.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Binnen het projectgebied komen zowel een lage als een middelhoge archeologische verwachting voor. Bij een combinatie van verwachtingswaarden in een plangebied, wordt meestal uitgegaan van de hoogste verwachtingswaarde. In dit geval is dat een middelhoge verwachting.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied middelhoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Het plangebied beslaat een groter oppervlakte dan de vrijstellingsgrenzen, te weten 30.000 m2 (3 ha). De bodemverstoring zal waarschijnlijk beperkt blijven tot het plaatsen van funderingspaaltjes voor de zonnepanelen en mogelijk het aanleggen van kabels en leidingen.
afbeelding: lage en middelhoge archeologische verwachting
Bij dit zonnepark wordt uitgegaan van een oppervlakte van circa 1000 m2 waar verstorende werkzaamheden kunnen plaatsvinden. Deze oppervlakte valt binnen de genoemde oppervlakte van 2000 m2. Op basis van de verleende informatie valt de aanvraag onder de vrijstellingsoppervlakte van 2000 m2, zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is. Als de aanleg van kabels en leidingen en andere bodemwerkzaamheden de vrijstellingsgrenzen van 2.000 m2 en 30 cm -mv overschrijden, dan is er archeologisch onderzoek nodig.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het project.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.
In het projectgebied komen geen monumenten voor.
Conclusie
Dit projectplan is niet strijdig met deze waardering.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als een jonge vochtige landbouwontgining met een cultuurhistorische waardering van 1. De waardering loop in waardering van 1 naar 5 waarbij het bij 5 om zeer hoog gewaardeerde landschappen gaat.
Conclusie
Dit projectplan is niet strijdig met deze waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming verving de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied De Veluwe ligt op een afstand van 400 meter van het Projectgebied.
Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden, kunnen negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, worden uitgesloten. Het aspect stikstof komt in paragraaf 5.3.1.4 aan de orde.
Uitwerking
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of het Gelders Natuur Netwerk. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe, op een afstand van ca. 400 meter. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden, kunnen negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden met uitzondering van stikstofdepositie worden uitgesloten. Om de gevolgen van de stikstofemissie van de aanleg en het gebruik van het initiatief te bepalen, is een stikstofberekening uitgevoerd (Bijlage 4). Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant effect op dit Natura 2000-gebied en andere natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming- vergunning aangevraagd te worden. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het deelaspect gebiedsbescherming. (In Bijlage 3 is de quickscan flora en fauna opgenomen).
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze is beoordeeld door een flora- en faunacontroleur.
Uitwerking
Om de gevolgen van het initiatief te beoordelen is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 3. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.
Mits geen beschermde dieren (opzettelijk) verwond of gedood worden en bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren verwond of gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Bezette vogelnesten mogen niet beschadigd of vernield worden. Indien er vogels in het plangebied nestelen, dienen werkzaamheden afgestemd te worden met de broedtijd van de vogels. Aanvullend onderzoek vanuit soortbescherming is niet aan de orde. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het initiatief vanuit het deelaspect soortbescherming aangetoond.
De Quickscan flora- en fauna is door de flora- en faunacontroleur beoordeeld en akkoord bevonden.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen. Voor de ontwikkeling van het project worden er geen houtopstande verwijderd. Een herplantplicht is niet aan de orde.
Om de gevolgen van de stikstofemissie van de aanleg en het gebruik van het initiatief te bepalen, is een stikstofberekening uitgevoerd (zie Bijlage 4).
Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant effect op dit Natura 2000-gebied en andere natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het deelaspect gebiedsbescherming,
Conclusie
Het aspect Wet natuurbescherming vormt voor de uitvoering van het project geen belemmering.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO.
afbeelding: Gelders Natuurnetwerk (GNN), valt hier samen met het Natura 2000-gebied
Conclusie
De aspecten gebiedsbescherming, soorten bescherming en Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones vormen geen belemmering voor voorliggend project.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
afbeelding: uitsnede signaleringskaart externe veiligheid
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe functie is op grond van de Wet geluidhinder niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. Dit project maakt een zonnepark mogelijk binnen het projectgebied. Een zonnepark is geen geluidgevoelige functie zoals bepaald in de Wgh. Een zonnepark heeft op zichzelf ook geen geluidseffect op omliggende geluidgevoelige functies. Wel is er sprake van enig geluidseffect op de omgeving afkomstig van het inkoopstation en het transformatorstation. In de subparagraaf 5.11 is gemotiveerd dat geluidsgevoelige objecten uit de omgeving geen hinder ondervinden van het inkoopstation en het transformatorstation.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het zonnepark.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De gronden in het projectgebied hebben een agrarische bestemming zonder bouwvlak waar in de beoogde situatie bijvoorbeeld dieren tussen de zonnepanelen kunnen grazen. De inrichting van het projectgebied is voornanelijk bedoeld voor het zonnepark en vegetatie. Omdat er geen dierenverblijven in het projectgebied gerealiseerd worden zal geen sprake zijn van relevante geurhinder op nabijgelegen woningen. In het projectgebied wordt geen geurgevoelig object gerealiseerd, waardoor geurhinder van eventuele functies met geuruitstoot in de nabijheid eveneens niet aan de orde is.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het zonnepark.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro). De ontwikkeling van een zonnepark valt volgens jurisprudentie niet onder een stedelijke ontwikkeling, daarom is geen verdere toelichting vereist.
Conclusie
Het aspect ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de realisatie van het zonnepark.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het zonnepark
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Buiten de aanwezige wegenstructuur zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen activiteiten welke de kwaliteit van de buitenlucht als beschreven in de titel 5.2 en bijlage 2 van de Wet milieubeheer significant beïnvloeden. Het zonnepark is verwaarloosbaar voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking en hiermee samenhangende emissies naar de buitenlucht. Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is van toepassing op het zonnepark. Als gevolg van dit plan zijn ruimtelijk significante effecten voor de lokale luchtkwaliteit dan ook uitgesloten.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkeling van het zonnepark.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Toetsing
Het onderhavige plan behelst het mogelijk maken van een zonnepark met een netto oppervlak van 2,5 hectare. Een zonnepark is in te delen als oprichting van een installatie bestemd voor de productie van elektriciteit. Deze activiteit staat in het Besluit m.e.r. in de D-lijst onder nummer D22.1. De drempelwaarde bedraagt een activiteit met een vermogen van 200 megawatt of meer. Gelet op het totale vermogen van dit zonnepark, circa 2,9 MWp, wordt de drempelwaarde niet overschreden. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing bevat die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 worden de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Op basis van het voorgaande verlangt het aspect m.e.r. geen nadere uitwerking voor de ontwikkeling.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Uitwerking
Een zonnepark is geen milieugevoelig object en de panelen zelf hebben geen milieueffect op de omgeving. Wel komen er, voor het verwerken van de opgewekte energie, een inkoopstation en een transformatorstation binnen het plangebied te staan. Voor het bepalen van het milieueffect van het transformatorstation is uitgegaan van 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: < 10 MVA', categorie 2 met een maximale richtafstand van 30 meter op basis van geluid (publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'). Binnen een straal van 30 meter vanaf de grenzen van het zonnepark liggen geen milieugevoelige objecten. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand en leidt het zonnepark niet tot een nadelig milieueffect op de omgeving.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het de uitvoering van het projectplan.
Het projectgebied is een agrarisch perceel in een open landschap met daarom heen bebouwing. De bebouwing bestaat uit woningen en bedrijfspanden. Het landschap kan worden aangemerkt als een monocultuur.
Langs de wegen rond het projectgebied komen alleen bomen voor in de vorm van laanbeplanting.
In het landschapsplan (zie Bijlage 2) staat beschreven hoe het zonneopark landschappelijk wordt ingepast. er is een naukeurege beschrijving opgenomen over de toe te passen beplanting en het onderhoud. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het landschapsplan.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen. Het voorliggende plan is voorgelegd aan de Brandweer Gelderland Midden. Het plan moet voldoen aan de volgende aandachtspunten:
In Bijlage 5 is het advies van de Veiligheidsdienst gevisualiseerd.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit projectplan.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking en het aantal benodigde parkeerplaatsen kent dit project geen effect. De locatie wordt ontsloten via de Garderbroekseweg. Monteurs zullen incidenteel van en naar het plangebied rijden ten behoeve van het onderhoud van het park. Afgezet tegen het huidig gebruik van de locatie (landbouwgrond) leidt dit niet tot meer verkeersbewegingen. Dit geldt eveneens voor het aantal benodigde parkeerplaatsen. De monteurs kunnen op het terrein van het zonnepark parkeren.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de realisatie van dit project.
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van dit project niet toe. Door de hellingshoek van de panelen krijgt hemelwater daarbij de kans om langs de panelen af te glijden naar de onverharde ondergrond, waarna het water in de bodem opgenomen wordt. Omdat in het plangebied geen verhard oppervlak of objecten met een rioleringsaansluiting aanwezig zijn of gerealiseerd worden, heeft dit initiatief verder geen raakvlak met het gemeentelijk waterbeleid. De panelen en de constructie worden uitgevoerd met niet-uitloogbare materialen. Op basis van de watertoets heeft het Waterschap een positief advies gegeven voor dit initiatief. (Zie Bijlage 6 voor de Watertoets).
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Voor het oprichten en in gebruik nemen van het zonnepark is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Inmiddels is door de raad op 10 juli 2019 het beleid voor grootschalige opstellingen met zonnepanelen op land in De Barneveldse Zonneladder vastgesteld. Bij de vaststelling is besloten dat burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn bij de vergunningverlening. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 en 10 juli 2019 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Participatie
Alle direct omwonenden van het Zonnepark Kootwijkerbroek zijn een aantal keren geïnformeerd. Het informeren heeft onder andere plaatsgevonden door de omwonenden persoonlijk te bezoeken. Er is met kaartmateriaal inzicht en duidelijkheid gegeven in de inrichting van het zonnepark en de landschappelijke inpassing.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 2 oktober tot en met 12 november 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
Tijdens deze zes weken is één reacties ingediend. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. De reactie is beantwoord in de Nota Zienswijzen, deze is toegevoegd aan de bijlagen (Bijlage 1).