Plan: | Wolsbergerweg 34 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4050-0002 |
Op 5 juni 2020 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 2020W1352 en aanvraagnummer 5215589) ingediend voor realisatie van een zonneweide op het perceel aan de Wolsbergerweg 34 in Voorthuizen (kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie I, nummers 1262, 1572 en 1535).
Op de onderstaande afbeelding is met een rode cirkel de globale ligging van het projectgebied aangeduid.
Afbeelding ligging planlocatie (bron: topokaartnederland)
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Het projectgebied ligt aan de Wolsbergerweg 34 in Voorthuizen. Het projectgebied wordt aan de noordzijde begrensd door enkele woningen aan de Wolsbergerweg. Aan de oost- en westzijde vormt agrarische gebied de grens van het projectgebied, met aan de westzijde eveneens het Aanschotergat. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Rijksweg A1. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het projectgebied weer.
Afbeelding begrenzing projectgebied (luchtfoto 2021)
Het projectgebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemming ' Agrarisch' (artikel 3). Verder geldt de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 1' met deels een hoge verwachtingswaarde en deels een middelhoge verwachtingswaarde. Tot slot geldt de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'. Realisatie van een zonneweide is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan geeft de afwijkingsmogelijkheid om zonnepanelen te bouwen en te gebruiken buiten het bouwvlak, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De totale oppervlakte mag bijvoorbeeld niet meer zijn dan 250 m², de zonnepanelen moeten ten dienst staan van een (bedrijfs)woning.
Aan deze voorwaarden wordt niet voldaan en daarom is gekozen voor een projectafwijkingsbesluit. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Afbeelding ruimtelijkeplannen
Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot hyperscale datacenters op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor onderhavig plan.
Voor het projectgebied aan de Wolsbergerweg heeft initiatiefnemer het voornemen een zonnepark aan te leggen. Het is de bedoeling een onderconstructie met zonnepanelen en een trafohuisje en twee tussenstations te bouwen. Ook wordt een omheining aangevraagd. Verder wordt een deel van de grond afgegraven, een grondwal aangelegd, wordt er gegraven voor kabels en wordt beplanting aangelegd. Tot slot wordt een nieuwe inrit en een onderhoudspad aangelegd. Activiteiten die zijn aangevraagd:
- Bouwen (inclusief strijdig gebruik);
- Werk of werkzaamheden;
- Uitrit.
Het projectgebied heeft een oppervlakte van 7,8 ha. Het zonnepark heeft een oppervlakte van ongeveer netto 4,8 hectare. Het gebied is nu in gebruik als agrarische grond (teelt snijmais).
Het zonnepark bestaat uit 20.000 zonnepanelen met een met een totaal vermogen van ongeveer 9 MWp aan PV-vermogen. Het omvormervermogen zal circa 6 MWp zijn, vanwege de oost-west opstelling. Daarmee kunnen circa 2000 huishoudens een jaar lang van stroom worden voorzien. De zonnepanelen worden georiënteerd op het oosten-westen en worden circa 1.20 meter hoog. Er wordt eveneens een trafostation gerealiseerd in de zuidwest hoek van het perceel.
Afbeelding schetsontwerp inrichting
Rondom het park liggen een hekwerk van 2 meter en groen. Een grondwal wordt eveneens rond de zonneweide aangelegd, maar niet aan de zijde van de snelweg en het Aanschotergat.
Er is sprake van tijdelijk gebruik van maximaal 25 jaar. Na deze termijn zal de zonneweide worden verwijderd en zullen de gronden weer een agrarische functie krijgen. De landschapselementen die in het kader van de zonneweide worden gerealiseerd zijn blijvende elementen.
Stedenbouw
Hinder voor omwonenden door weerkaatsing is vanwege de afscherming door de aan te leggen grondwal geen aandachtspunt. De duurzame uitwerking biedt kansen voor de energietransitie, de natuur en recreatie, een mooi voorbeeldplan van de ondernemer en de landschapsarchitect.
Voor het opstellen van het plan is nadrukkelijk gebruik gemaakt van de Barneveldse Zonneladder (Bijlage 1 Barneveldse Zonneladder) die door de gemeenteraad op 10 juli 2019 is vastgesteld. Met het vaststellen van de Barneveldse Zonneladder wordt nadere invulling gegeven aan de duurzaamheidsdoelstellingen die voor de raad zijn vastgesteld in de Energievisie 2015-2020. In de Energievisie 2015-2020 zijn doelstellingen opgenomen hoe de gemeente Barneveld moet komen tot energiebesparing en het opwekken van duurzame energie met toepassing van biomassa, omgevingswarmte, wind en zon.
In de Barneveldse Zonneladder zijn criteria en doelstellingen opgenomen voor het plaatsen van zonnepanelen. De doelstelling voor 2030 is dat er 650.000 zonnepanelen operationeel zijn in Barneveld. Hiervan moeten 475.000 panelen op daken gerealiseerd zijn en 175.000 panelen nabij infra, op parkeerplaatsen en met veldopstellingen. De doelstelling voor veldopstellingen is hierbij begrensd. Opgemerkt wordt dat de voorkeur voornamelijk uitgaat naar plaatsing van zonnepanelen op daken.
Voor Barneveld als geheel gelden criteria die voor de realisatie van de doelstelling van zonne-energie van belang zijn:
Zoals de naam al suggereert werkt de Barneveldse Zonneladder met treden.
Het voorliggende plan valt onder trede 3. Het gaat hierbij om agrarische percelen die tijdelijk gebruikt kunnen worden voor het plaatsen van zonnepanelen. Het heeft de voorkeur functies te combineren zodat de biodiversiteit wordt versterkt, dit kan mede door hierbij aandacht te besteden aan de landschappelijke inpassing. Daarbij is het ook mogelijk om agrarische activiteiten zoals bijvoorbeeld schapenweiden of kippenuitloop te combineren met zonnepalen.
Voor trede 3 gelden een aantal aanvullende voorwaarden waaraan bij de aanvraag aandacht besteed moet worden. Dit zijn:
Voor het plaatsen van zonnepanelen volgens de zonneladder methode, is er voor gekozen om initiatieven via een publicatie in tendervorm te verzamelen. De eerste ronde is inmiddels gesloten (1 oktober 2019). De ingediende initiatieven werden gelijktijdig getoetst op de verschillende criteria waarmee punten moeten worden verdiend. De criteria zijn: meervoudig ruimtegebruik, landschap en cultuurhistorie, ecologie, draagvlak, financiële participatie, onttrekken als zodanig in gebruik zijnde agrarische percelen en opruimverplichting. Per onderdeel zijn punten te verdienen, of bij onvoldoende gemotiveerd punten in aftrek gebracht. In totaal moeten minimaal 40 punten gehaald worden om een positief advies te krijgen.
Het plan Zonnepark Wolsbergerweide heeft 43 punten behaald. De toetsing aan het beleid in hoofdstuk 4 en de toetsing aan de randvoorwaarden in hoofdstuk 5, laat zien dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Het project geeft invulling aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Barneveld en is ruimtelijk goed ingepast en voldoet daarmee aan een goede ruimtelijke ordening.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Doorwerking
De beoogde vergunning is in lijn met de prioriteiten. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het project voor het zonnepark valt onder Categorie 1. duurzame energie (zonne-energie).
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in projectgebied
Het projectplan draagt bij aan de doelstelling om duurzame energie op te wekken.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige projectgebied opgenomen op de kaarten:
Eerst wat betreft glastuinbouw. Het bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw.
Dan wat betreft water en milieu: het plangebied maakt deel uit van 'intrekgebieden'. Een intrekgebied is een beschermingsgebied grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. In Omgevingsverordening is bepaald dat het verboden is in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. In het voorliggende bestemmingsplan is dit niet aan de orde.
Vanuit deze kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.
In § 2.7.4 Instructieregels zonneparken in het buitengebied is in artikel 2.65a het volgende opgenomen.
1. Als een bestemmingsplan zonneparken in het buitengebied mogelijk maakt, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik rekening gehouden met:
a. de bijdrage van zonne-energie aan de lokale energiebehoefte;
Toelichting: Algemene doelstelling is dat in 2030 in Barneveld 650.000 zonnepanelen liggen die in 12 % tot 15 % van de energiebehoefte voorzien. Het zonnepark bestaat uit 20.000 zonnepanelen met een met een totaal vermogen van ongeveer 9 MWp aan PV-vermogen. Het omvormervermogen zal circa 6 MWp zijn, vanwege de oost-west opstelling. Daarmee kunnen circa 2000 huishoudens een jaar lang van stroom worden voorzien.
b. de mogelijkheden om binnen het stedelijk gebied en op daken van gebouwen in die behoefte te voorzien;
Toelichting: De gemeente Barneveld heeft in de Barneveldse Zonneladder gekozen voor balans in het beleid tussen zon op dak en zon op land. Van de 650.000 zonnepanelen in Barneveld in 2030 verwachten wij 475.000 op dak en 175.000 op land te realiseren. Daarmee worden de mogelijkheden voor zon op dak optimaal benut. In 2021 lagen er in Barneveld 150.000 zonnepanelen op de daken.
c. de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van gebieden of locaties waar zonneparken mogelijk zijn en de wijze waarop deze kwaliteit behouden of blijvend versterkt kan worden;
Toelichting: In de Barneveldse Zonneladder zijn eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing en versterking van de ecologische waarden van het gebied. Deze versterking vindt vooral plaats aan de randen van de zonnevelden. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de wensen van omwonenden, zoals een buffer tussen de achtertuinen en het zonneveld. Er zit een opruimplicht in de Zonneladder die eist dat het perceel in zodanige staat wordt achtergelaten dat het weer volledig geschikt is voor agrarisch gebruik.
In de omgevingsvergunning is het voorschrift opgenomen dat na een periode van 25 jaar de panelen en overige bouwwerken worden verwijderd.
d. de samenhang met het omringende landschap;
Toelichting: In verband met de landschappelijke inpassing wordt voor ieder zonneveld een landschapsplan opgesteld in goed overleg met de landschapsexperts van de gemeente.
e. de consequenties voor het elektriciteitsnet; en
Toelichting: De zonnevelden die zich hebben aangemeld geven aan dat zij overeenstemming hebben met de netwerkbeheerder over de levering van elektriciteit.
f. het huidige grondgebruik.
Toelichting: Het huidige grondgebruik van het zonneveld 'Wolsbergerweide' is agrarisch. Voor de omgevingsvergunning geldt een projectafwijkingsbesluit. Na 25 jaar dient het perceel weer voor agrarisch beheer geschikt te worden gemaakt.
2. Het bestemmingsplan verzekert een gebruikstermijn van maximaal 30 jaar en dat na beëindiging van het gebruik het zonnepark wordt verwijderd.
Toelichting: Er is gekozen voor een projectafwijkingsbesluit waarbij het perceel na 25 jaar weer geschikt dient te worden gemaakt voor agrarisch beheer.
3. Het bestemmingsplan bepaalt in welke mate de bij aanleg en gebruik van een zonnepark gerealiseerde versterking van de ruimtelijke kwaliteit na verwijdering van het zonnepark in stand wordt gehouden.
Toelichting: Zie het antwoord op vraag 1c.
Doorwerking in projectgebied
De regels inzake Glastuinbouw en Water en Milieu vormen geen belemmering voor het onderhavig plan. Ook aan de instructieregel wordt voldaan. Het plan is in overeenstemming met de verordening.
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het projectgebied ligt in het volgende deelgebied.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.
De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
Karakteristiek
Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.
Gebruik
In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.
Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
In het agrarisch bekenlandschap wordt gestreefd naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied besteedt de gemeente aandacht aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel-, fiets- en ruiterpaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.
In algemene zin gaat de structuurvisie in op duurzame energieopwekkingsprojecten als doelstelling om tot meer duurzaamheid en het gebruik van duurzame energie in het buitengebied te komen. Voorliggend plan draagt bij aan het behalen van deze doelstelling.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In deze aanvraag zijn de realisatie van zonnepanelen opgenomen bedoeld voor een aanzienlijk grotere opbrengst dan voor eigen gebruik. De opbrengst is bedoeld voor het leveren van een bijdrage aan de in de Energievisie opgenomen doelstellingen.
Doorwerking in projectgebied
Het projectplan geeft invulling aan het opwekken van hernieuwbare energie in de gemeente Barneveld, hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen, opgenomen in de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De Regionale Energie Strategie (RES) is een instrument om te komen tot regionaal gedragen keuzes voor de opwekking van duurzame elektriciteit, de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daarvoor benodigde opslag en energie-infrastructuur. Barneveld neemt deel aan de regionale strategie voor de Food Valley. Op basis van het klimaatakkoord wordt binnen de Food Valley een energiestrategie opgesteld. Barneveld heeft zal daarin de ontwikkelde visies op zon, wind, warmte en energie in het algemeen
meegenomen. Het college heeft inmiddels ingestemd met de RES Foodvalley 1.0. Het projectplan draagt bij aan de regionale energiestrategie.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het projectgebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het projectgebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Uit ons bodeminformatiesysteem blijkt dat op het betreffende perceel voor zover bij ons bekend nog geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. Voor zover bij ons bekend hebben er op het betreffende perceel geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden en is het altijd agrarisch (akker/weiland) in gebruik geweest. Het betreft derhalve een onverdacht terrein. Op basis van de Bodemkwaliteitskaart Regio De Vallei ligt dit betreffende deel van de locatie binnen de kwaliteitszone landbouw/natuur. Om de realisatie van de zonneweide mogelijk te maken wordt geen bodemonderzoek vereist. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogd gebruik. Bouwen op een perceel zonder voorafgaand bodemonderzoek ter plaatse, houdt het risico in dat mogelijk later blijkt dat de grond toch verontreinigd is. Wij vinden dit risico aanvaardbaar. Er kan geen sprake zijn van aansprakelijkheid van de gemeente, als achteraf blijkt dat gebouwd is op verontreinigde grond. Voor de aan-/afvoer van grond, bouwstoffen etc. naar/van de onderzoekslocatie gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Aanvullend dient te worden opgemerkt dat binnen de percelen mogelijk sprake is van verharde (asfalt) en/of semi-verharde (puin) paden/wegen die in kader van de voorgenomen herontwikkeling verwijderd dienen te worden. Indien dit het geval is, dient hiervan de milieuhygiënische kwaliteit te worden bepaald conform de daarvoor geldende onderzoeksprotocollen/-richtlijnen. Dit geldt eveneens voor aanwezige waterlopen die mogelijk worden gedempt. De milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem (slib) en onderliggende (ontvangende) bodem dient te bepaald conform de daarvoor geldende onderzoeksprotocollen/-richtlijnen.
Conclusie
Er zijn geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
De gemeente heeft in 2015 een historisch vooronderzoek voor haar gehele grondgebied uit laten voeren met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven uit WOII.
Voor het plangebied Wolsbergerweg 34 te Voorthuizen is gekeken op de CE-risicokaart van Barneveld (zie kaartuitsnede hieronder met blauw de locatie aangegeven).
Afbeelding uitsnede CE-risicokaart
Een smalle strook aan de zuidoostkant, parallel met de snelweg is verdacht van afwerpmunitie. Verder is een grote rode cirkel te zien binnen het plangebied. Dit gebied is verdacht van raketten, vanwege een mogelijke krater in het midden van de cirkel.
Op 2 luchtfoto's uit de oorlog, van 25 december 1944 en 15 maart 1945 is inderdaad een gat te zien maar ontbreekt de weggeslagen grond of is niet goed te zien. Wel is een rand of begroeiing te zien rond het gat. Het zou kunnen dat de inslag enkele jaren voordat de luchtfoto's zijn genomen heeft plaatsgevonden, zodat de omgeving van de krater kon herstellen.
Conclusie
Als ter plaatse van de verdachte delen dieper wordt gegraven dan de geroerde grond (circa 0,4 meter minus maaiveld), dan geldt dat er wordt gewerkt in verdacht gebied. Hiervoor is vooraf CE-onderzoek door een WSCS-OCE gecertificeerde bedrijf en vrijgave noodzakelijk.
De verzinkt stalen kolommen van de constructie komen dieper dan 0,4 meter minus maaiveld. Derhalve zal er een CE-onderzoek worden uitgevoerd voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Binnen de gemeente is er geen vastgesteld beleid inzake niet gesprongen explosieven uit WOII. De landelijk geldende Arbo wetgeving is van toepassing voor wat betreft de omgang met de risico's die de mogelijke aanwezigheid van explosieven met zich meebrengt.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het projectgebied deels een middelhoge en deels een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor de zone met een middelhoge verwachtingen archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zone met een hoge verwachtingswaarde archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
De nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Barneveld is op 25 april 2018 vastgesteld. Deze kaart geeft binnen het plangebied (blauwe contour) het volgende aan:
Afbeelding Uitsnede nieuwe archeologische beleidskaart. Het plangebied met blauwe contouren
Er zijn geen archeologische onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied bekend. Wel is er een vondstmelding aan de overzijde van het Aanschotergat bekend. Het gaat om een waarneming uit het mesolithicum (Westzijde Aanschotergat - vindplaatsnummer 208) .
De zonnepanelen zullen op paaltjes worden geplaatst, die in totaal circa 200 m² zullen verstoren. Deze paaltjes brengen niet tot nauwelijks schade aan de bodem en eventuele archeologische resten toe.
In de planbeschrijving van de zonneweide wordt gemeld dat aan de zijde van het Aanschotergat blauw grasland (drassige hooilanden) wordt gecreëerd. Daarvoor zal op circa 2 hectare de bovengrond tot het gele zand verwijderd worden. Naar inschatting van de initiatiefnemer zal dit circa 25 cm zijn. Die grond zal worden gebruikt voor het opwerpen van een wal langs de A1.
Begin juni 2020 is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (Bijlage 2 Archeologisch onderzoek). Op basis van het bureauonderzoek zouden in het plangebied vindplaatsen aanwezig kunnen zijn vanaf het laat-paleolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Voor latere perioden gold een lage verwachting gezien de ligging buiten bekende plaatsen, woongronden en het ontbreken van esdekken in de directe omgeving. In het plangebied zijn 20 boringen gezet. De bodem was deels verstoord door ploegwerkzaamheden en afgravingen. Er is een natte bodem aangetroffen met plantenresten (veen) waarop grond is aangebracht om het plangebied te egaliseren in het westelijke gedeelte van het plangebied. Het oostelijke gedeelte is minder diep verstoord. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd.
Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het projectgebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Binnen het projectgebied zijn geen monumenten aanwezig.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als een zone met jonge vochtige landbouwontginning met een lage waardering.
Conclusie
Het project is niet strijdig met deze waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Afbeelding uitsnede Omgevingsvisie Gaaf Gelderland kaart 5
Het projectgebied ligt in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.
Gelet hierop is een stikstofberekening uitgevoerd (zie Bijlage 3 Stikstofdepositieberekening). Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van een depositie > 0,00 mol/ha/jr.
Op 1 juli 2021 is de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het projectgebied aanwezig zijn, is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 4 Quickscan Wet natuurbescherming).
Geconcludeerd wordt dat de aanwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren, beschermde standplaatsen van planten of andere door de Wet natuurbescherming beschermde waarden kan redelijkerwijs worden uitgesloten.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Op het perceel zijn geen houtopstanden aanwezig. Een herplantplicht is niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het projectgebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het projectgebied ligt niet in het GNN of de GO. .
Afbeelding Uitsnede kaart 4 Omgevingsverordening
Conclusie
Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vormen geen belemmering voor het plan.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het projectgebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het projectgebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
De projectlocatie zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen kwetsbaar object. Het zonnepark vormt tevens geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe functie is op grond van de Wet geluidhinder niet aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Zonnepanelen produceren geen geluid waardoor geluidbelasting op nabijgelegen woningen uitgesloten kan worden.
De transformatoren en de omvormers betreffen mogelijke geluidsbronnen. In de VNG-brochure (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Bedrijven en milieuzonering, 16 april 2009) wordt voor elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatievermogen tussen de 10 en 100 MVA een maatgevende afstand voor geluid aangehouden van 50 meter in een rustige woonwijk. De transformatoren en omvormers worden echter op een grotere afstand dan 50 meter van woningen gerealiseerd. Bovendien zullen deze installaties enkel overdag actief zijn als de zon schijnt, zodat hoe dan ook geen rekening behoeft te worden gehouden met geluidemissies in de nacht. Dit in tegenstelling tot reguliere transformatorstations. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor realisatie van de zonneweide.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het projectgebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Er is geen sprake van een gebouw met daarin menselijk verblijf en derhalve is geen sprake van een geurgevoelig object.
Conclusie
Agrarische emissies zijn niet van toepassing zodat vanuit dit oogpunt er geen belemmeringen zijn.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van een zonnepark valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Uit overweging 6.2 van de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, blijkt dat de Afdeling diverse voorzieningen op het gebied van energieopwekking en -distributie niet als stedelijke ontwikkeling heeft aangemerkt. Genoemd worden: een hoogspanningsverbinding, een windturbinepark en een transformatorstation. Naar het oordeel van de Afdeling is er geen aanleiding voor een andere benadering met betrekking tot een zonnepark, dat naar zijn aard niet wezenlijk verschilt van een windturbinepark. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een zonnepark, net als een windturbinepark, zich bij uitstek niet goed leent om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd. De toepasselijkheid van de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro op een dergelijke voorziening zou daarentegen juist tot gevolg hebben dat het bevoegde bestuursorgaan telkens zou moeten motiveren waarom deze voorziening niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Dit vindt de Afdeling in het licht van het doel en de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking een onlogische consequentie."
Conclusie
Een zonnepark valt volgens jurisprudentie niet onder een 'stedelijke ontwikkeling' en daarom is geen verdere toelichting vereist.
Het aspect Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering.
Binnen of in de directe nabijheid van het projectgebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de aanvraag.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Gelet op het toekomstig gebruik van de locatie is de bijdrage van het initiatief aan luchtkwaliteit zeer summier te noemen. De zonneweide zelf heeft geen effect. Hooguit neemt het aantal verkeersbewegingen in verband met installatie en reparatie van de zonnepanelen iets toe. Op basis van de te verwachten zeer beperkte toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Toetsing
Op basis van jurisprudentie is duidelijk dat de aanleg van een zonnepark niet is aan te merken als een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit MER.
Een zonnepark is volgens de Raad van State geen landinrichtingsproject, geen stedelijk ontwikkelingsproject en ook geen industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Een zonnepark is geen milieugevoelig object en de panelen zelf hebben geen milieueffect op de omgeving. Wel wordt voorzien in een transformator voor het zonnepark. Voor transformatoren geldt een richtafstand van 30 meter op basis van bedrijven en milieuzonering. De feitelijke afstand van het zonnepark tot de dichtstbijzijnde woning is ongeveer 35 meter en voldoet ruimschoots aan de richtafstand.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.
Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
Liander heeft op 29 maart 2022 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Het voorliggende plan is in overleg met direct omwonenden opgesteld en voorziet in een goede landschappelijke inpassing van het zonnepark. Er is een landschapsplan opgesteld. Dit landschapsplan is aangepast naar aanleiding van een ingediende zienswijze. Het aangepaste landschapsplan is opgenomen onder Bijlage 5 Landschapsplan.
Bij het ontwerp van het zonnepark zijn drie aspecten van belang voor de inrichting. Het eerste aspect betreft de randen. De gemeente Barneveld wenst dat de zonnepaneelvelden geheel aan zicht onttrokken worden. De randen dienen daarom volledig gesloten te zijn. Het tweede aspect is de omgeving. Ook hier draait het weer vooral om de randen. De zijde langs één van de drukste snelwegen van Nederland wordt al snel anders ingericht dan een zijde langs een rustige visvijver of een paardenweide van de buren. Het laatste aspect is ecologie. Het plan moet een meerwaarde hebben voor de ecologie. Dit wordt gedaan door langs de randen een goed kloppend plan op te stellen dat past in het landschap.
De landschapselementen die in het kader van het zonnepark worden gerealiseerd, zijn blijvende elementen.
Ten behoeve van de daadwerkelijke realisatie van het landschapsplan is een voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning en heeft de initiatiefnemer een waarborgsom betaald.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Opkomsttijd
In de Wet veiligheidsregio’s worden eisen gesteld aan de opkomsttijden van de brandweer. Deze zijn als norm vastgelegd in het bijbehorende Besluit. De opkomsttijd is de totale tijd die verstrijkt vanaf het moment dat de brandweer gealarmeerd wordt tot het moment dat de brandweer bij het betreffende adres arriveert.
De maximale opkomsttijd is gerelateerd aan de gebruiksfunctie.
De opkomstnorm voor een zonneweide zonder bouwwerk conform de BAG is maximaal 18 minuten. De werkelijke opkomsttijd voor dit plan bedraagt circa 9 minuten en valt daarmee binnen de norm zoals die in het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd. Aanvullende voorwaarden zijn dan ook niet nodig.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit project.
Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking en het aantal benodigde parkeerplaatsen kent dit project geen effect. Het plan leidt niet tot meer verkeersbewegingen ten opzichte van het huidige agrarische gebruik van de gronden.
Spoorlijn
Het perceel is nabij het spoortracé Amersfoort - Apeldoorn gelegen. De kortste afstand tussen de zonnepanelen en de spoorlijn is 90 meter. Er liggen daarmee geen kabelverbindingen met hoge stroom in de directe omgeving van de spoorweginfrastructuur. Gelet op de afstand kan er geen dusdanige lichtweerkaatsing ontstaan, dat dit leidt tot verblinding van de machinist en/of overstraling van seinen.
A1
Vanuit Rijkswaterstaat is er geen aanleiding om bij dit plan voorbehouden te maken (zie ook Hoofdstuk 8
OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID).
Conclusie
Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige situatie
De huidige situatie betreft ongeveer 7,8 hectare landbouwgrond. In de huidige situatie word het gebruikt voor het telen van gewassen zoals snijmais. De locatie is aan de Wolsbergerweg 34 en direct naast de snelweg A1.
Langs drie zijden van het plangebied zijn A-watergangen aanwezig (Rijkswegsloot A1 Harselaar, sloot Brugveenseweg). Binnen het plangebied zijn enkele C-watergangen aanwezig.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal de langbouwgrond omgevormd worden naar een zonneweide met een oppervlakte van 70.000 m2. De toename van hemelwater is minimaal in vergelijking met de huidige situatie. De toename van verharding betreft een transformatorhuisje en een nieuwe inrit.
Het hemelwater van de transformatorhuisje van circa 12 m2, wordt bovengronds geloosd op de omliggende grond. De toegangsweg en onderhoudspaden worden voorzien van grasklinkers/blokken. De zonnepanelen worden niet voorzien van een hemelafvoersysteem.
Al het hemelwater kan rechtstreeks in de grond infiltreren. De stroken aan de zijde van A1 worden niet verlaagd, hierdoor komt deze strook circa 10 cm hoger te liggen en het Schouwpad aan de zijde van het Aanschotergat wordt circa 20 cm verhoogd.
Door het verhogen van de strook rondom het plangebied en de genoemde maatregelen zal het water niet via het maaiveld afvloeien naar de omliggende oppervlaktewater.
Van huishoudelijke afvalwater is geen sprake bij dit plan.
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege beoogde waterkwaliteit worden er geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.
De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.
Voor het bouwen en in gebruik nemen van zonnepark is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen', 'werk of werkzaamheden', 'planologisch strijdig gebruik' en 'uitweg'. ? uitvoeren van een werk of werkzaamheden?? Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt niet binnen de op de lijst opgenomen categorieën. Ten tijde van de vaststelling van deze categorieën was er nog geen beleid voor zonneparken vastgesteld. Inmiddels is door de raad op 10 juli 2019 het beleid voor grootschalige opstellingen met zonnepanelen op land in de Barneveldse Zonneladder vastgesteld. Bij de vaststelling is besloten dat de realisatie van zonnepanelen binnen de gestelde limiet van 175.000 panelen, langs infrastructuur, boven parkeerplaatsen en op maaiveldniveau worden opgenomen in de lijst van categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht is vereist. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gezag bij de vergunningverlening. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 10 juli 2019 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het nemen van dit projectafwijkingsbesluit.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een of meer hoofdgebouwen (transformatorstation) mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Het plan is voorgelegd aan Rijkswaterstaat (RWS) Oost-Nederland
Vanuit Rijkswaterstaat is er daarom geen aanleiding om bij dit plan voorbehouden te maken.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de zonneweide hebben de initiatiefnemers enkele gesprekken gevoerd met omwonenden en andere belanghebbenden voor goedkeuring van de Zonneladder. Hierbij hebben de initiatiefnemers bereidheid gegeven om verschillende eisen van omwonenden toe te passen. In Bijlage 6 Verslag omgevingsdialoog is het verslag van de omgevingsdialoog opgenomen. Op basis van vervolggesprekken hebben er gedurende het proces nog aanvullende gesprekken plaatsgevonden met de direct aanwonenden.
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 10 juni tot en met 21 juli 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen.
Tijdens deze zes weken zijn twee reacties ingediend. Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In Bijlage 7 Nota zienswijzen zijn de zienswijzen en de gemeentelijke reactie toegelicht.