direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Wulpenweg ong.
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.4049-0002

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op 26 mei 2020 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 2020W1208 en dossiernummer OLO5179441) ingediend voor de aanleg van een zonnepark op het perceel aan Wulpenweg hoek Stroeeërschoolweg in Stroe, kadastraal Garderen, sectie I, nummer. 1947.

De Omgevingsvergunninaanvraag omvat:

  • Het bouwen van een bouwwerk: constructies die worden verankerd in de grond waarop panelen zijn bevestigd, hekwerken en de nog aan te leggen transformator (vergunningplichtige bouwwerken);
  • Uitvoeren van een werk: graafwerkzaamheden in verband met de aanleg en de verbindingen en de bevestiging van hekwerken (activiteit werk of werkzaamheden uitvoeren);
  • Handelingen in strijd met regels ruimtelijke ordening: strijdigheid met de ter plaatse geldende agrarische bestemming, overeenkomstig het bestemmingsplan "Buitengebied 2012";
  • Een toetsing aan de Wet milieubeheer in de vorm van een Melding Activiteitenbesluit.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0001.jpg"

afbeelding: ligging plangebied.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, een toelichting, regels en een besluit voor een Omgevingsvergunning. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit projectafwijkingsbesluit.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het projectgebied ligt in de hoek Wulpenweg - Stroeërschoolweg bij de kern Stroe. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn en de Stroeërschoolweg. Aan de oostzijde vormt de Wulperweg de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door agrarische gronden. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0002.png"

afbeelding: plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een inrekkingsbesluit van de raad. Het perceel heef de bestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie I', de dubbelsbestemming 'Leiding - Riool' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'. Realisatie van een zonnepark van deze omvang is binnen deze bestemming(en) niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0003.png"

afbeelding: geldende bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend project mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of binnenplanse afwijken met een omgevingsvergunning. Ook in de na de vaststellingsdatum van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vastgestelde parapluherzieningen zijn geen bevoegdheden opgenomen voor de aanleg van grootschalige zonneparken. Voor opstellingen met zonnepanelen voor eigen gebruik, met een maximum oppervlakte van 150 m2 of 250 m2, zijn wel binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Daarom is een projectafwijkingsprocedure doorlopen om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen en het gevraagde zonnepark te realiseren.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

De aanvraag voor de aanleg van een zonnepark is voor een periode van 30 jaar. Op het moment van het verlenen van de vergunning is niet exact aan te geven wat de werkelijke levensduur is van een zonnepark. Van belang zijn de volgende twee punten, na de beëindiging van het zonnepark:

  • de aanwezigheid van voldoende financiële middelen om het zonnepark te ontmantelen en op te ruimen;
  • dat het oorspronkelijke agrarische gebruik hervat kan worden en gedurende de looptijd van het zonnepark vanwege de ingebrachte landschapselementen geen belemmering vormt met betrekking tot dit gebruik. De bestemming wordt immers niet gewijzigd.

De aanvraag is getoetst aan het beleid, gemotiveerd wordt dat het verzoek past binnen de beleidskaders en voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Daarom wordt aan de ontwikkeling medewerking verleend.

3.1 Visie zonne energie

Voor het opstellen van het plan is nadrukkelijk gebruikt gemaakt van De Barneveldse Zonneladder (vastgesteld door de gemeenteraad op 10 juli 2019). Met het vaststellen van De Barneveldse Zonneladder wordt nadere invulling gegeven aan de duurzaamheidsdoelstellingen die voor de raad zijn vastgesteld in de Energievisie 2015-2020. In de Energievisie 2015-2020 de doelstellingen opgenomen hoe de gemeente Barneveld moet komen tot energiebesparing en het opwekken van duurzame energie met toepassing van biomassa, omgevingswarmte, wind en zon.

In de Barneveldse Zonneladder zijn criteria en doelstellingen opgenomen voor het plaatsen van zonnepanelen. De doelstelling voor 2030 is dat er 650.000 zonnepanelen operationeel zijn in Barneveld. Hiervan moeten 475.000 panelen op daken gerealiseerd zijn en 175.000 panelen nabij infrastructuren, op parkeerplaatsen en met veldopstellingen. De doelstelling voor veldopstellingen is hierbij begrensd. Opgemerkt wordt dat de voorkeur voornamelijk uitgaat naar plaatsing van zonnepanelen op daken.

Zoals de naam al suggereert werkt De Barneveldse Zonneladder met treden:

  • Trede 1: daken, parkeerplaatsen en infrastructuur;
  • Trede 2: erven in het buitengebied;
  • Trede 3: percelen met agrarische bestemming;
  • Trede 4: percelen met agrarische bestemming langs waterlopen en natuurgebieden;
  • Trede 5: geen zonnevelden in GNN en Natura-2000 gebieden.

Het voorliggende plan valt onder trede 3. Het gaat hierbij om agrarische percelen die tijdelijk gebruikt kunnen worden voor het plaatsen van zonnepanelen. Het heeft de voorkeur functies te combineren zodat de biodiversiteit wordt versterkt, dit kan mede door hierbij aandacht te besteden aan de landschappelijke inpassing. Daarbij is het ook mogelijk om agrarische activiteiten zoals bijvoorbeeld schapenweiden of kippenuitloop te combineren met zonnepalen.

Voor trede 3 gelden een aantal aanvullende voorwaarden waaraan bij de aanvraag aandacht besteedt moet worden. Dit zijn:

  • voldoende lichtval op de ondergrond;
  • functiecombinaties met bijvoorbeeld agrarisch gebruik, waterberging, vergroting biodiversiteit, enz;
  • mogelijkheden voor participatie door omwonenden;
  • samenwerking zowel procesmatig als financiëel met lokale energie-initiatieven van burgers;
  • panelen en hekwerken worden zoveel mogelijk uit het zicht van omwonenden en passanten gehouden door aanleg van groen langs de randen;
  • installaties als schakelcellen, algemene laagspanningsborden en transformatoren worden uit het zicht
  • gehouden door middel van inheemse planten;
  • geen sprake van aaneenschakeling van twee of meer zonnevelden waardoor voorkomen moet worden dat een grootschalig zonnelandschap ontstaat.

Voor het plaatsen van zonnepanelen volgens de zonneladder methode, is er voor gekozen om initiatieven via een publicatie in tendervorm te verzamelen. Ook dit verzoek is in de inmiddels gesloten (1 oktober 2019) eerste ronde ingediend. De ingediende initiatieven werden gelijktijdig getoetst op de verschillende criteria waarmee punten moeten worden verdiend. De criteria zijn: meervoudig ruimtegebruik, landschap en cultuurhistorie, ecologie, draagvlak, financiële participatie, onttrekken als zodanig in gebruik zijnde agrarische percelen en opruimverplichting. Per onderdeel zijn punten te verdienen, of, bij onvoldoende gemotiveerd, punten in aftrek gebracht. In totaal moeten minimaal 40 punten gehaald worden om een positief advies te krijgen.

Het plan Zonnepark Stroe B.V. heeft 56 punten behaald, van de maximaal 60 te behalen punten en voldoet daarmee aan getoetste criteria. De 4 punten aftrek wordt veroorzaakt door het in gebruik nemenn van, weliswaar een beperkt aandeel, agrarische gronden. Daarnaast is de doelstelling voor het maximaal toegestane aantal zonnepanelen op land nog niet behaald.

3.2 Plantoetsing

Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 1,84 ha. Dit betreft de bruto oppervlakte. Binnen deze oppervlakte kunnen tussen de 5.136 en 6.976 panelen geplaatst worden met de benodigde infrastructuur en kan de landschappelijke inpassing worden gerealiseerd. Het aantal panelen is afhankelijk van de opstelling. Er moet nog een keuze gemaakt worden in een lessenaars- of dakopstelling. Verder moet voor het plaatsen van de panelen moet nog een keuze worden gemaakt tussen een zuid opstelling of oost-west opstelling. Bij het bepalen van de opstelling wordt rekening gehouden met het beperken van reflectie richting het spoor. Evenals voor de type en/of merk panelen is er voor de onderconstructies nog geen keuze gemaakt in de toe te passen onderconstructies en type panelen. De reden hiervoor is dat aanvrager voor meerdere locaties (in Nederland) verzoeken heeft lopen en na de vergunningverlening zo slim mogelijk wil inkopen. De hoogte van de aangevraagde hekwerken rond het perceel wordt 2 meter. Het hoogste punt van de opstelling van de panelen sluit hierbij aan. Zie Bijlage 3. voor de technische weergave van de opstelling.

Deze ruimtelijke onderbouwing spitst zich voornamelijk toe op het onderbouwen van het planologisch kunnen afwijken van de geldende bestemming 'Agrarisch'. De ruimtelijke onderbouwing beschrijft dat het verzoek voldoet aan de beleidskaders zoals deze in de gemeente Barneveld gelden en dat wordt voldaan aan de in hoofdstuk 5 benoemde randvoorwaarden. Afhankelijk van de technische en economische levensduur van de zonnepanelen kan voor een periode van maximaal 30 jaar worden afgeweken van de geldende bestemming ten behoeve van de aanleg van een zonnepark. De aanleg past binnen de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Barneveld (zie ook 4.5.2).

Naast de toetsing aan het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" wordt voor de beoordeling het projectplan onder andere getoetst aan de aanvullende voorwaarden bij trede 3. De punten worden als volgt beoordeeld.

Voldoende lichtval op de ondergrond

Bij de opstelling wordt zo optimaal mogelijk invulling gegeven aan lichtval op de ondergrond, zodat er bloemrijke graslanden, voor het houden van onder andere schapen, onder en naast de panelen kunnen ontstaan. Daarnaast blijft er ruimte tussen de rij opstellingen met panelen en de panelen worden schuin geplaatst zodat er voldoende licht op de ondergrond tussen de panelen op de ondergrond terecht komt. Op het moment van indienen is niet aangegeven welk type zonnepanelen gebruikt worden. De toe te passen panelen zijn van invloed op de lichtdoorlatendheid.

Functiecombinaties met bijvoorbeeld agrarisch gebruik, waterberging, vergroting biodiversiteit

Met de aanleg van het zonnepark wordt de biodiversiteit van het gebied aanzienlijk vergroot. Namelijk door het vervangen van de monocultuur, zoals het huidige maisland moet worden aangemerkt, door bloemrijk grasland, waterberging en de aanplant van struiken en bomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, neemt de biodiversiteit toe. Er ontstaat meer variatie in begroeiing en daardoor komen er meer insecten en dieren op het gebied voor.

Mogelijkheden voor participatie door omwonenden

De gemeente Barneveld vindt het belangrijk dat de opbrengsten van energieopwekking zoveel mogelijk in de gemeente plaatsvindt en blijven. Uit de aanvraag blijkt dat er mogelijkheden worden gecreëerd dat de inwoners van Stroe kunnen deelnemen in het project. De initiatiefnemer heeft zowel mondeling als schriftelijk de omwonenden bij de planvorming betrokken. Van de meerdere overleggen die hebben plaatsgevonden zijn korte verslagen opgesteld, waarvan door de gemeente kennis is genomen.

Daarnaast worden er mogelijkheden geboden om te participeren in het plan.

Samenwerking zowel procesmatig als financieel met lokale energie-initiatieven van burgers

Voor omwonenden en inwoners van Stroe worden mogelijkheden gecreëerd om te participeren. De initiatiefnemer gaat voor ten minste 100 bewoners zonnepanelen aanbieden volgens het principe ZonnepanelenDelen. Bij ZonnepanelenDelen kan door bewoners worden geïnvesteerd in ZonneDelen (in deze situatie panelen) van zonne-energieprojecten. Hierbij wordt jaarlijks rendement uitgekeerd op basis van de productie van het zonne-energieproject. Dit is hetzelfde principe als bij een huishouden waarbij zonnepanelen op het dak worden geplaatst. Op het einde van de looptijd van het zonne-energieproject krijg de investeerder de eigen investering weer terug. Zonnepanelen delen werkt net zoals bij de uitgave van obligaties.

Landschappelijk inpassing

Voor de invulling van de landschappelijke inpassing moeten de zonnepanelen en hekwerken zoveel mogelijk uit het zicht van omwonenden en passanten gehouden worden. Door het al aanwezige groen dat verder wordt aangevuld wordt hieraan voldaan. Bestaand niet inheems groen wordt herplant met inheems beter passend groen ten behoeve van de landschappelijke inpassing. In het Landschapsplan (opgesteld door sinBol Landschapsdesign, 28 april 2020, aangepast 3 september 2020) is de landschappelijk inpassing uitgewerkt. Het document is als bijlage 2 bijgevoegd.

Naast het landschappelijk inpassen van het zonneveld moeten ook de bijbehorende installaties zoals schakelcellen, algemene laagspanningsborden en transformatoren voor zover mogelijk uit het zicht worden gehouden door middel van bij voorkeur inheemse planten. Het landschapsplan voorziet hierin door deze voorzieningen in de beplantingswal dat om het park ligt te plaatsen.

Naast de landschappelijke inpassing wordt ook aandacht besteed aan voorbijgangers. Aan de noordkant komt een rustplek voor fietsers. Bij de rustplaats komt informatie beschikbaar over het zonnepark.

Voorkomen van aaneenschakeling van meer zonnevelden

Het beleid is er op gericht dat grotere zonnevelden die met toepassing van een projectafwijkingsbesluit vergund worden solitair in het landschap worden ingepast. Voorkomen moet worden dat grootschalig zonnelandschappen ontstaan. Het vergunnen van dit project, dat landschappelijk goed is ingepast, maakt het onmogelijk dat in de directe omgeving of aansluitend aan het plangebied een zonnepark kan worden vergund. In de nabije omgeving zijn geen vergunde zonneparken aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde dat er geen clustering mag ontstaan.

Overige aspecten

Naast de voorgaande aspecten die specifiek op trede 3 van toepassing zijn moet voldaan worden aan de voorwaarden die voor alle opstellingen met zonnepanelen in de genoemde tredes gelden. Er moet sprake zijn van een tijdelijk gebruik van een opstelling tot een maximum van 25-30 jaar. Dat het project vergund wordt met een projectafwijkingsbesluit geeft al aan dat de geldende bestemming van toepassing blijft. Daarnaast wordt bij de aanvraag verlangd invulling te geven aan hoe het zonnepark wordt ontmanteld en opgeruimd. Tussen de grondeigenaar en de opstalhouder is hierover een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder andere afgesproken dat vanaf het zestiende exploitatiejaar financiële middelen beschikbaar komen voor de ontmanteling van het park, als deze niet meer rendabel is.

Door de aanvrager moet worden aangetoond dat er met de netbeheerder afspraken zijn gemaakt over het aanhaken op het stroomnetwerk en de afzet van de stroom. Met de netwerkbeheerder Liander is overleg geweest over de locatie van het trafo- en inkoopstation.

Aangetoond moet worden dat het project voldoet aan de bestaande wet- en regelgeving. In de aanvraag, de ruimtelijke onderbouwing en toetsing aan de randvoorwaarden wordt aangetoond dat aan de genoemde toetsingscriteria wordt voldaan.

Eventuele hinder van de zonnepanelen in de vorm van reflectie of horizonvervuiling moet voor omwonenden tot een minimum worden beperkt. In de aanvraag wordt beschreven dat door de aanplant van voldoende groen ten behoeve van de inpassing de zonnepanelen aan het zicht van de omwonenden wordt onttrokken. Reflectie wordt verder voorkomen door een anti-reflectielaag op de zonnepanelen, door de beperkte hellingshoek waarin de panelen worden geplaatst. Door ProRail is aangegeven dat reflectie richting het spoor voorkomen moet worden. Met de opstelling van de panelen, de hellingshoek en het materiaalgebruik wordt de reflectie richting het spoor tot het minimum beperkt.

3.3 Conclusie

De toetsing aan De Barneveldse Zonneladder en de toetsing aan de randvoorwaarden in hoofdstuk 5, laat zien dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Er is sprake van een project dat invulling geeft aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Barneveld en is ruimtelijk goed ingepast, daarmee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in deze ruimtelijke onderbouwing. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kader stellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening met enige regelmaat opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat

Doorwerking in plangebied

Het onderdeel energietransitie geeft aan dat de planlocatie ligt in een gebied waarbinnen grote zonneparken mogelijk zijn.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.

In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 1: Regels Windenergie
  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu
  • Kaart 7: Regels Erfgoed
  • Kaart 10: Natura2000-gebieden (toelichtend).

In dit projectafwijkingsbesluit is er geen sprake van windenergie, glastuinbouw en landbouw. Kaart 1, 2 en 3 zijn daarmee niet van toepassing. Kaart 6 geeft aan dat het planbied binnen de zone 'intrekgebied' ligt, waarbij winning van fossiele energie niet mogelijk is. Ook hiervan is geen sprake in dit plan. Voor kaart 10 geldt dat het projectgebied niet in een Natura 2000-gebied licht.

Het bepaalde in artikel 2.6.1 Gelders Natuurnetwerk en 2.6.5 Groene ontwikkelingszone zijn niet van toepassing.

Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.

4.4 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5 Gemeente

4.5.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.(De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).

De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0004.jpg"

afbeelding: uitsnede Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

4.5.1.1 Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

In algemene zin gaat de structuurvisie in op duurzame energieopwekkingsprojecten als doelstelling om tot meer duurzaamheid en het gebruik van duurzame energie in het buitengebied te komen. Voorliggend plan draagt bij aan het behalen van deze doelstelling.

4.5.1.2 Overgangszone landschap, landbouw en recreatie

Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Vanwege de nabijheid van de Veluwe zal de ontwikkeling van agrarische bedrijvigheid ook nadrukkelijk afgestemd moeten worden op natuurwaarden van de Veluwe in overeenstemming met het convenant stikstof en Natura 2000.

Doorwerking

Met het verlenen van een projecafwijkingsbesluit blijft de bestemming 'Agrarisch' op het perceel van toepassing en blijft het agrarisch gebruik gewaarborgd na verwijdering van het zonnepark. Met de aanleg van een picknickplek wordt invulling gegeven aan het recreatieve mee kunnen gebruiken. De structuurvisie staat de uitvoering van dit project niet in de weg.

4.5.2 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.


Zonnepanelen

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die een bijdrage leveren aan de doelstelling van de gemeente Barneveld om het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen en over te gaan op een duurzame energieopwekking. De zonnepanelen worden zoveel mogelijk in het landschap ingepast.

Doorwerking in plangebied

Het projectplan geeft invulling aan het opwekken van hernieuwbare energie in de gemeente Barneveld, hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen, opgenomen in de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020.

4.5.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van deze procedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

De oprichting van het zonnepark is als zodanig geen gevoelige functie met betrekking tot het aspect bodem. Er wordt immers geen gebouw of object gerealiseerd waar langdurig mensen verblijven. Omdat op voorhand niet helemaal uit te sluiten is dat geen verontreiniging plaats vindt op of in de bodem is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de beginsituatie vast te stellen. Strikt genomen is voor de realisatie van een zonnepark een bodemonderzoek niet nodig. Het bodemonderzoek wordt uitegvoerd als het vervolgonderzoek met betrekking tot conventionele explosieven is uitgevoerd, voordat het zonnepark wordt aangelegd, zodat op veilige wijze bodemmonsters kunnen worden genomen. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal dan worden beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

De verwachting is op basis van het voorgaande dat de panelen naar alle waarschijnlijkheid geen negatief effect op de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij de aanleg van het zonnepark wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen (in overeenstemming met Bouwbesluit 2012 en Besluit bodemkwaliteit), waardoor bodemkwaliteit geen invloed ondervindt van de gewenste ontwikkeling. Na verwijderen van het park wordt wederom een bodemonderzoek uitgevoerd, om de situatie dan in beeld te brengen en mogelijke verontreinigingen die gedurende de looptijd van het park onverwachts zijn opgetreden in beeld te brengen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van het zonnepark.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn. Bekend is dat het betreffende plangebied verdacht is op de mogelijke aanwezigheid van afwerpmunitie en vliegtuigboordwapenmunitie met name in 1944.

In verband met deze kwalificatie van het gebied is een quickscan Risico Niet Gesprongen Conventionele Explosieven uitgevoerd (zie bijlage 6). Hieruit is naar voren gekomen dat de kans dat bij de voorgenomen ontwikkeling mogelijke explosieven aangetroffen worden, is reëel. In verband hiermee is op 29 april 2020 een Plan van aanpak opgesteld en heeft op 30 april een realtime oppervlaktedetectie plaatsgevonden. In het najaar van 2020 wordt een nader onderzoek uitgevoerd, voorafgaand aan de realisatie van het zonnepark. de uitkomsten worden dan aan de gemeente overlegd.

Op basis van bovenstaande wordt geadviseerd de opsporing voort te zetten middels het benaderen van de vastgestelde significante objecten die binnen het verdacht gebied zijn gedetecteerd. Ter plaatse van locaties die zijn onderzocht en waar de verkregen meetdata geen aanleiding geeft tot het vaststellen van significante objecten, hoeven geen aanvullende opsporingswerkzaamheden uitgevoerd te worden. Omdat het perceel dit jaar dienst doet als maïsland en een dag na het detectieonderzoek de mais is ingezaaid, is dit onderzoek en mogelijke vervolgonderzoeken uitgesteld tot komend najaar als de mais van het land is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0005.jpg"

afbeelding: plangebied aangegeven binnen het verdachte gebied met afwerpmunitie (bron Vestigia)  

Indien bij het vervolgonderzoek (restanten van) conventionele explosieven worden aangetroffen dan dienen deze veiliggesteld te worden in afwachting van overdracht aan de EODD. Nadat alle objecten zijn verwijderd kan het onderzoeksgebied worden vrijgegeven voor de geplande werkzaamheden. Hiervoor dient een eindrapportage (Proces-verbaal van oplevering) opgesteld te worden waarin tenminste de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • Het opsporingsgebied geprojecteerd op een tekening in RD;
  • Een omschrijving van de opdracht;
  • Een omschrijving van de gebruikte opsporingsmethode;
  • De onderzoeksresultaten;
  • De maximale diepte van het detectieonderzoek;
  • Gegevens met betrekking op de overdracht van eventueel aangetroffen explosieven.

Conclusie

Het explosieven vormt na verwachting geen belemmering voor de realisatie van het zonnepark.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

In het onderliggende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" komen uiteenlopende dubbelbestemmingen voor om ruimtelijke kwaliteiten te borgen. Voor het plangebied geldt een middel hoge archeologische verwachting.

De nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Barneveld is op 25 april 2018 vastgesteld. Op basis van deze kaart is de archeologische verwachting bijgesteld naar een lage verwachting.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0006.jpg"

afbeelding: uitsnede nieuwe archeologische beleidskaart

Of er archeologisch onderzoek nodig is, wordt bepaald door de constructie van het frame waarop de zonnepanelen worden geplaatst. Meestal betreft dit kleine paaltjes, maar er zijn verschillende constructies mogelijk. Indien de totale bodemverstoring door de constructie meer is dan 10.000 m2 en dieper gaat dan 30 cm -Mv, is er archeologisch onderzoek in de vorm van een bureau- en booronderzoek noodzakelijk. De bodemverstoring heeft geen oppervlakte van meer dan 10.000 m2. Er vinden bodemverstorende activiteiten plaats als gevolg van het aanbrengen van de verankering van de zonnerekken in de grond. Hiervoor worden palen in de grond geslagen. De lengte van de grondpaal is afhankelijk van het bodemprofiel (zand, veen, klei, etc) en verschilt derhalve per locatie. Voorafgaand aan de realisatie van het zonnepark wordt het bodemprofiel op de locatie vastgesteld en de lengte van de palen, benodigd voor een goede fundering, uitgerekend. De verwachte diepte, benodigd voor het verankeren van de rekken, wordt geschat op circa 0.8 tot 1.6 meter minus maaiveld. Vanwege het niet op voorhand uitsluiten van de aanwezigheid van explosieven, is in dit onderzoek uitgegaan van maximaal 2,50 meter diepte. De grondpalen bestaan uit stalen U-profielen en zijn voorzien van een corrosiebestendige coating. Een schets van de grondpalen is te zien in de navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0007.jpg"

afbeelding: voorbeeld grondpalen.

Naast het plaatselijk aanbrengen van de verankering in de bodem, zullen ondiepere sleuven worden gegraven voor de kabels. Deze sleuven zijn niet meer dan 30 cm diep omdat bij diepere sleuven in de toekomst bij de ontmanteling dan ook weer diep moet worden gegraven. De totale verstoring van de bodem is in dit plangebied minder dan 10.000 m2.

Meldingsplicht

Indien bij andere werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).

Conclusie

Het aspect Archeologie vormt geen belemmering voor het project.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het projectgebied ligt niet in een gebied dat wordt aangeduid met een cultuurlandschappelijke waardering

Binnen het projectgebied bevinden zich geen monumenten.

Conclusie

De realisatie van het zonnepark is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0008.jpg"

afbeelding: plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied, rechts (groen)

Het plangebied ligt op 750 meter afstand van het Natura 2000-gebied Veluwe. Op vrijdag 15 mei 2020 is bij bevoegd gezag, de provincie Gelderland, in verband met het ondernemen van deze activiteit in het kader van de Wet natuurbescherming een aanvraag ingediend op grond van de genoemde wet. Aannemelijk is dat het opwekken van stroom door middel van panelen een aanzienlijke reductie van de uitstoot van stikstofoxiden en een besparing van grondstoffen oplevert ten opzichte van het opwekken van stroom in een kolencentrale.

Stikstof

Tijdens de zogenaamde aanlegfase (fase waarin het zonnepark Stroe B.V. wordt gerealiseerd) ontstaat er een tijdelijk effect op een aantal hexagonen aan de rand van de Veluwe. Dit effect is berekend en betekent een tijdelijke verhoging van 0,01 mol potentieel zuur per hectare per jaar. De tijdelijke minimale toename valt echter weg tegen de aanlegfase van het perceel als maïsland. Dit is in de aanvraag om een vergunning uitgewerkt. De vergunningaanvraag op basis van de Wet natuurbescherming is bij bevoegd gezag, de provincie Gelderland, ingediend. De vergunningaanvraag loopt parallel aan de projectafwijkingsprocedure. (zie Bijlage 4).

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten. Het gebied is bezocht door de flora- en faunacontroleur. Deze heeft geconstateerd dat het projectgebied nu voornamelijk intensief agrarisch gebruikt wordt. Aangegeven is dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. Het betreffende perceel is in gebruik als intensief agrarisch akkerland wat bekend staat als weinig divers en soortenrijk. Beschermde soorten of rode lijst soorten met een jaarrond-beschermde verblijfplaats zijn hier niet te verwachten. Vanwege de landschappelijke en ecologische inpassing wordt het plangebied aantrekkelijk gemaakt voor met name insecten en vogels en wordt het foeraargeergebied voor vleermuizen uitgebreid.  

Ten behoeve van de ontwikkeling worden geen bomen gekapt of sloten verwijderd. In de huidige situatie werd het plangebied gebruikt voor de maïsteelt. Beschermde soorten (met een jaarrondbeschermde verblijfplaats) zijn hier niet aan getroffen. De ontwikkeling zorgt ervoor dat het vleermuisfoerageergebied uitgebreid. Een nader onderzoek naar beschermde soorten is niet noodzakelijk.

Algemene zorgplicht

Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Het voorgaand is binnen het projectplan gebied niet aan de orde. Voor het project hoeven geen bomen gekapt te worden. Voor de landschappelijke inpassing worden de randen van het perceel in overeenstemming met het landschapsplan beplant. Een herplantplicht is niet aan de orde.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu aangeduid als Natura 2000-gebied. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0009.jpg"

afbeelding: provinciale GNN en GO gebieden

In de Omgevingsvisie zijn twee nieuwe natuurcategorieën opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO.

Conclusie

De aspecten gebiedsbescherming, soorten bescherming en Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones vormen geen belemmering voor voorliggend project.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte. De aanleg van een zonneveld wordt niet aangemerkt als een risicogevoelig object.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in het projectgebied liggen de directe nabijheid aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0010.jpg"

Afbeelding: externe veiligheid (plangebied in rode vierkant).

Op een afstand van circa 450 meter ten westen van het projectgebied is een inrichting, tankstation met een LPG-reservoir en afleverinstallatie. De risicoafstand van deze inrichting bedraagt 35 meter. De afstand tot de grens van het invloedsgebied voor een verantwoording van het groepsrisico bedraagt 150 meter. Op een afstand van circa 875 meter ten westen van het projectgebied ligt een propaantank met een risicocontour van 50 meter. Op een afstand van 350 meter ten oosten van de installatie is eveneens propaantank gelegen. Deze heeft een risicocontour van 50 meter. De projectlocatie is op voldoende afstand gelegen van de genoemde risicobronnen. Het plangebied valt binnen de invloedsgebied voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, langs de weg en het spoor.

Het zonnepark ziet niet toe op het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten in het gebied. Daarnaast worden geen functies in het gebied toegevoegd waar personen (langdurig) zullen verblijven. Enkel voor het verzorgen van de schapen en voor het onderhoud van de zonnepanelen en bijbehorende infrastructuur zullen personen aanwezig zijn in het projectgebied. Het zonnepark en het inkoopstation zelf zijn goed bereikbaar voor de hulpdiensten in geval van eventuele calamiteiten.

Voor wat betreft de aanleg van de infrastructuur zal zoals te doen gebruikelijk een zogenaamde Klic-melding worden gedaan om schade aan eventuele (al dan niet beschermde/risicovolle) infrastructuur te voorkomen.

Gezien de aard en de ligging van het zonnepark ziet de veiligheidsregio geen aanleiding om aanvullende eisen te stellen met betrekking op externe veiligheid. De Klic-melding wordt in een latere fase gedaan, wanneer de activiteit bouwen/aanleg wordt aangevraagd.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het zonnepark.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.


Het nieuwe gebruik als zonnepark is op grond van de Wet geluidhinder niet aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Wel moet getoetst worden in hoeverre de geluidsgevoelige objecten in de omgeving geluidsbelasting ondervinden van de nieuwe inrichting.

Beoordeling

Zonnepanelen produceren geen geluid waardoor mogelijke geluidbelasting op nabijgelegen woningen uitgesloten kan worden. Vanwege de positionering en de afstand tot de ondergrond worden ook geen bijzonderheden verwacht op het vlak van reflectiegeluid. De transformatoren en de omvormers betreffen mogelijk geluidsbronnen (inkoopstations maken geen geluid). Een omvormer is op dit vlak goed vergelijkbaar met een transformator. In de VNG-brochure (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Bedrijven en milieuzonering, 16 april 2009) wordt voor elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatievermogen tussen de 10 en 100 MVA een maatgevende afstand voor geluid aangehouden van 50 meter in een rustige woonwijk. De transformatoren en omvormers worden echter op een grotere afstand dan 50 meter van woningen gerealiseerd. Bovendien zullen deze installaties enkel overdag actief zijn als de zon schijnt, zodat hoe dan ook geen rekening behoeft te worden gehouden met geluidemissies in de nacht. Dit in tegenstelling tot reguliere transformatorstations. Er wordt daarmee ruim voldaan aan de afstandsnorm voor de dagperiode.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De gronden in het projectgebied hebben een agrarische bestemming zonder bouwvlak waar in de beoogde situatie bijvoorbeeld schapen tussen de zonnepanelen zullen grazen. Omdat er geen dierenverblijven in het projectgebied gerealiseerd worden zal geen sprake zijn van relevante geurhinder op nabijgelegen woningen. In het projectgebied wordt geen geurgevoelig object gerealiseerd, waardoor geurhinder van eventuele functies met geuruitstoot in de nabijheid eveneens niet aan de orde is.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).De aanleg van een zonnepark kan worden aangemerkt als een stedelijke voorziening, omdat de productie van elektrische energie hier aangemerkt kan worden als bedrijfsmatige activiteit. Derhalve is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i Bro.

Conclusie

Het aspect ladder voor stedelijke ontwikkeling vormt geen nadere belemmering voor de realisatie van het zonnepark.

5.8 Leidingen

In de directe nabijheid van het plangebied ligt een rioolleidingen. Binnen de beschermingszone van de leiding is het niet toegestaan om bebouwing op te richten. Verder geldt voor sommige werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht. Bij de plaatsing van sw zonnepanelen en het afrasteringshekwerk wordt rekening gehouden met de afstand tot de zone. Beplanting met diepworteldende wortels worden buiten de zone gepoot. Nabij en op deze deze zone worden alleen kruidachtigen gezaaid.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4049-0002_0011.jpg"

afbeelding: ligging zone met dubbelbestemming ten behoeve van het riool

Binnen het plangebied zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie

Het aspect leidingen vormt alleen voor wat betreft de aangegeven zone voor de rioolleiding beperkingen voor bebouwing. met het plaatsen van het hekwerk zal hiermee rekening worden gehouden.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Buiten de aanwezige (spoor)wegenstructuur zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen activiteiten welke de kwaliteit van de buitenlucht als beschreven in de titel 5.2 en bijlage 2 van de Wet milieubeheer significant beïnvloeden. Het zonnepark is verwaarloosbaar voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking en hiermee samenhangende emissies naar de buitenlucht. Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is van toepassing op het zonnepark. Als gevolg van dit plan zijn ruimtelijk significante effecten voor de lokale luchtkwaliteit dan ook uitgesloten.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Toetsing

In dit geval is het de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Op grond van de gewijzigde Besluit milieueffectrapportage betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het project maakt een afwijking in het gebruik als zonnepark mogelijk. Voor landinrichtingsprojecten (D9), waar dit project enigszins vergelijkbaar mee is, geldt een grenswaarde van 125 hectare. Het project blijft met een omvang van circa 2 hectare ruim onder de drempel. Daarnaast geldt dat voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie (D22.1) bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water, een drempelwaarde geldt van een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer (voor een elektriciteitscentrale) en, indien het een wijziging of uitbreiding betreft:

  • 1. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of
  • 2. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.

Het voorliggende project betreft een zonneveld met ruim minder opgewekt vermogen. Het opgesteld vermogen in de zuid-opstelling bedraagt 2.259,84 kWp en in de oost-westopstelling 3.069,44 kWp. De opbrengst is in Nederland gemiddeld genomen 85%. Het opgewekt vermogen komt dan uit rond maximaal de 2,6 mWh. Daarnaast wordt er geen stoom en warm water geproduceerd.

Er is geen sprake van een landinrichting als bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied. De ontwikkeling van een zonneveld valt pas onder deze categorie als deze onderdeel uitmaakt van een groter landinrichtingsproject. Ook categorie D22.1 is niet van toepassing, aangezien er productie van elektriciteit, stoom en warm water nodig is om hier onder te vallen. Het zonneveld wekt alleen energie op. Geconcludeerd kan worden dat voor zonnevelden geen m.e.r.-beoordeling of vormvrije m.e.r. beoordeling nodig is.

Aangezien het plan wel kenmerken vertoont van diverse beoordelingscategorieën zoals hiervoor omschreven, getuigt het van een goede en zorgvuldige ruimtelijke ordening en belangenafweging om voornoemde beoordeling van milieueffecten te doen. Hieraan wordt de nodige aandacht besteed in deze ruimtelijke onderbouwing.

Deze ontwikkeling is in de context van de in de m.e.r. richtlijn genoemde criteria niet te beschouwen als project waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. Voor het overige blijkt uit deze ruimtelijke onderbouwing dat het aanleggen van een zonnepark niet stuit op beperkingen vanuit een oogpunt van gezondheid, natuur, cultuurhistorie en een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Als voor een activiteit zowel een omgevingsvergunning als een toestemming op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is, dan haken deze procedures in beginsel bij elkaar aan. Dit volgt uit artikel 2.1, eerste lid, sub i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze artikelen bepalen, samengevat weergegeven, dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub i, van de Wabo nodig is als sprake is van:

  • Een project of het verrichten van een andere handeling waarvoor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb (Natura 2000-gebied) nodig is, maar deze vergunning niet is aangevraagd of verleend;
  • Een handeling waarvoor een toestemming ingevolge de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wnb (flora en fauna) nodig is, maar deze ontheffing niet is aangevraagd of verleend.

Op 15 mei 2020 is voor het project/activiteit een aanvraag ingediend bij de provincie Gelderland waardoor de toestemming op grond van de Wet natuurbescherming niet aanhaakt en er geen verklaring van geen bedenkingen aangevraagd hoeft te worden bij de provincie Gelderland als bevoegd gezag voor aanvragen op grond van de Wet natuurbescherming. Een passende beoordeling in het kader van de genoemde wet wordt dan ook in deze situatie niet opgesteld in het kader van deze aanvraag om omgevingsvergunning.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

Conclusie

Op basis van het voorgaande verlangt het aspect m.e.r. geen nadere uitwerking voor de ontwikkeling.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de beoogde activiteiten een afstandsnorm aangehouden van 50 meter voor geluid. Deze norm geldt voor een rustige woonwijk. De aanwezige woningen staan op een afstand van ruim meer dan 50 meter of verder van het projectgebied. In de paragraaf geluid is op dit aspect ingegaan en er is geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het project.

Elektromagnetische velden

Bij de productie van stroom komt elektromagnetische velden vrij, waardoor in de nabijheid van elektriciteitskabels en hoogspanningsverbindingen sprake is van Extreem Laag Frequente Elektromagnetische Velden (ELF-EMV). Dit geldt tevens voor de infrastructuur van een zonnepark. Er zijn geen nadelige effecten aangetoond van langdurige blootstelling aan de elektromagnetische velden. Echter vanuit het voorzorgbeginsel dient blootstelling in principe zo veel mogelijk te worden voorkomen. Er wordt daarbij een grenswaarde gehanteerd van 0,4 µT (microtesla).

Bij een grotere afstand tot de bron neemt de magnetische veldsterkte snel af. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de elektromagnetische velden bij onder andere zonneparken als gevolg van de infrastructuur (o.a. omvormers) en concludeert dat het magneetveld op enkele meters afstand van de bron al zwakker is dan 0,4 µT. Voor de zonnepanelen zelf en de verbindingen daartussen behoeft geen rekening te worden gehouden met laagfrequente elektromagnetische velden, aangezien de zonnepanelen gelijkstroom genereren.

Het inkoopstation en de omvormers worden op afstanden groter ruim meer dan 50 meter ten opzichte van de omliggende woningen gerealiseerd, waardoor elektromagnetische velden als gevolg van deze ontwikkeling verder geen punt van aandacht vormen.

Licht en lichthinder

Bij het realiseren van een zonnepark dient in algemene zin rekening te worden gehouden met eventuele lichthinder vanwege de lichtreflectie op de panelen. Indien aan de orde kan dit zorgen voor onveilige verkeersituaties of hinder voor omwonenden. De panelen zullen worden voorzien van een antireflectie laag. Ook vanwege de relatief lage hellingshoek, waaronder de panelen in zijn algemeenheid worden opgesteld, is het risico op hinderlijke reflecties minimaal. Rondom het zonnepark wordt beplanting aangebracht waardoor eventuele toch optredende reflectie naar de omgeving zo veel mogelijk wordt afgeschermd.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig.


Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het projectgebied is in de huidige situatie niet landschappelijk ingepast. Het perceel is in gebruikt als akkerland.

Het project heeft betrekking op de aanleg van een zonnepark. Onder en rondom de zonnepanelen komt bloemrijk grasland, dat tussen de panelen begraasd wordt door schapen. Dit bloemrijke grasland zal ingezaaid worden met een bloemenmengsel van de Zaadeest in Stroe. De begrazing helpt om de natuurwaarde te behouden. De hekwerken aan de west- en noordzijde worden aangeplant met inheemse klimplanten die ook landschappelijk en vooral ecologisch een grote meerwaarde zullen hebben.

Rondom het plangebied komt een kruidruigte met bessen dragende heesters. Dit zorgt er voor dat gaasvliegen en vogels een betere omgeving krijgen en zo de eikenprosessierupsen kunnen bestrijden. In deze strook zullen jaarlijks zaden worden verzameld door de Zaadeest. De ruigte wordt in blokken stuk voor stuk kort gemaaid, zodat nooit alles tegelijkertijd kaal is. Dit zorgt ervoor dat er geen ongewenste houten gewassen opkomen en het langzaam in een bosschage zal veranderen. Dichter langs de wegen wordt er een kruidenrijke berm gepoot. Deze zal minder hoog worden dan de ruigtestrook en zo weer plaats geven voor een ander ecosysteem.

Aan de Wulpenweg wordt een Elzensingel aangeplant. Er is gekozen voor Elzen omdat deze relatief weinig ruimte vragen en veel stikstof opvangt (de bacterie Frankia alni groeit op Elzen).

Bij de beoordeling van het plan is het landschapsplan positief beoordeeld vanwege de aandacht voor de inpassing en de invulling gericht op de toename van de biodiversiteit. Met betrekking tot de landschappelijke en ecologische invulling van het projectgebied wordt verwezen naar Bijlage 2.

Conclusie 

Bij het opstellen van het plan is op een goede manier invulling gegeven aan de aspecten natuur en landschap.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.


Daarnaast worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

De opkomstnorm voor een zonnepark zonder bouwwerk conform de BAG is maximaal 18 minuten. De werkelijke opkomsttijd voor Wulpenweg, Stroe, bedraagt ongeveer 10 minuten. Deze valt binnen de norm zoals die in het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd. Er geen aanvullende voorwaarden of voorzieningen noodzakelijk.

De Brandweer geeft aan dat bij brand in een zonnepark vanwege aanwezige elektrocutiegevaar dat zijn weerslag zal hebben op het optreden van de brandweer.

Bereikbaarheid

Het zonnepark is bereikbaar via de openbare weg. Om een brand op het zonnepark te bestrijden zullen de paden op het park ook geschikt moeten zijn voor een brandweervoertuig. Zie voor uitvoeringsvoorschriften de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid van Brandweer Nederland 2019, paragraaf 4.1.

De wegen/paden op het zonnepark zijn bij voorkeur doorgaand. Indien er sprake is van doodlopende wegen/paden dient er aan het eind een keermogelijkheid te zijn. Daarnaast moet voor een inzet in eerste aanleg rekening gehouden worden met een maximale inzetdiepte van 60 meter (lengte hogedrukslang) vanaf een opstelplaats van het brandweervoertuig.

Om een brand op het zonnepark op een adequate manier te kunnen bestrijden zijn er een aantal zaken waar in de situering en installatie van de panelen rekening mee gehouden dient te worden.

Voor een effectieve bestrijding van een brand is het van belang dat er opstelplaatsen voor de brandweer gerealiseerd worden. Het aantal en de exacte locatie bepaling is afhankelijk van de inrichting van het zonnepark. Voor de bepaling van die opstelplaatsen dient uit gegaan te worden van een effectieve inzetdiepte van maximaal 60 meter vanaf het voertuig. Een opstelplaats voor een brandweer voertuig dient te voldoen aan de onderstaande eisen:

  • Breedte minimaal 4 meter;
  • Lengte minimaal 10 meter;
  • Een vrije hoogte van 4.2 meter;
  • Een aslast van minimaal 10 ton;
  • Een totale last van 30 ton;

Trafostations en omvormers worden gesitueerd langs de doorgaande (onderhouds)paden en op maximaal 60 meter afstand vanaf een opstelplaats.

Voor het beperken van de risico van elektrocutie van brandweerpersoneel bij een brand of andere calamiteit dienen er voorzieningen te worden aangebracht waarmee het systeem op een veilige en eenvoudige manier kan worden afgeschakeld.

Bluswatervoorziening

Voor een adequate bestrijding van een brand moet de brandweer tijdig kunnen beschikken over voldoende bluswater, hierom zal er in de nabijheid van het zonnepark een bluswatervoorzienig aanwezig moeten zijn. In het geval van het zonnepark is er op een afstand van ongeveer 380 meter een ondergrondse brandkraan beschikbaar met de capaciteit van maximaal 60 m3 per uur. De gewenste capaciteit is 90 m3 per uur. Gelet op de maximale capaciteit wordt in overleg met de brandweer bij de aanleg van het zonnepark bepaald of er een extra bluswatervoorziening moet komen (zie Bijlage 5).

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor de realisatie van het zonnepark.

5.14 Verkeer

Het plangebied wordt primair ontsloten op de Stroeërschoolweg. De ontwikkeling kent geen verkeersaantrekkende werking, enkel het onderhoud van het park. Op het perceel is voldoende verharding aanwezig om te kunnen parkeren door bezoekers, onderhoud en beheer. Het zonnepark wordt via de bestaande ontsluiting op de Stroeërschoolweg ontsloten.

Spoorlijn

Vanwege de ligging naast het spoortracè Amersfoort - Apeldoorn, is het verzoek voorgelegd aan ProRail. Naar aanleiding van het op advies van ProRail is van belang dat schittering afkomstig van de zonnepanelen moet worden voorkomen. Verder is van belang dat de hoofdaansluiting en/of moffen niet binnen een afstand van 31 meter van de spoorlijn wordt gerealiseerd. In Bijlage 3 is een situatietekening opgenomen waarop de aan te houden afstand is aangegeven waarbinnen geen geen trafo's en/of moffen en/of omvormers en/of klantaansluiting aanwezig mogen zijn.

De opstelling van de zonnepanelen is of met de achterzijde naar de spoorlijn of een diagonale opstellijng, met de voorzijde van de panellen van de spoorlijn afgewend. Bij beide opstellingen zal er nauwelijks tot geen schittering richting het spoor optreden. Daarnaast kan op de panelen een coating worden aangebracht, die de schittering beperkt.

Conclusie 

Het aspect verkeer/spoor vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.15 Water

Het plangebied is niet gelegen binnen beschermingszones van waterlopen. Daarnaast zullen de bestaande watergangen als onderdeel van de betreffende ontwikkeling niet worden gewijzigd of verlegd.

De zonnepanelen zelf zullen hoe dan ook niet afwateren op riolering of oppervlaktewater. Er is geen sprake van het toevoegen van afwaterend oppervlak. Alle hemelwater afkomstig van zonnepanelen alsook afkomstig van het inkoopstations en transformatorgebouw zal infiltreren in de bodem.

Bij de realisatie van de zonnepanelen en de bijbehorende voorzieningen worden geen uitlogende materialen gebruikt.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect water heeft het project geen nadelige gevolgen voor de het plangebied.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

Voor het bouwen en in gebruik nemen van een zonnepark is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.

Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).

Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).

6.1.1 Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad

In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Inmiddels is door de raad op 10 juli 2019 het beleid voor grootschalige opstellingen met zonnepanelen op land in De Barneveldse Zonneladder vastgesteld. Bij de vaststelling is besloten dat burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn bij de vergunningverlening. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 en 10 juli 2019 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.

6.1.2 Voorwaardelijke verplichtng

Bij planologische procedure is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden specifieke regels opgenomen die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren.

Binnen het plangebied zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen welke als doel hebben dat de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd. De landschappelijke inrichting moet voldoen aan het in Bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan.

Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die toeziet op de sloop, het opruimen van het zonnepark, nadat de vergunning is verlopen en deze economisch is afgeschreven. Aangenomen wordt dat de levensduur van een zonnepark 25 - 30 jaar zal zijn. Het plan wordt gerealiseerd met een Projectafwijkingsbesluit. Dat houdt in dat de huidige geldende agrarische bestemming niet wordt gewijzigd. Het doel van de voorwaardelijke verplichting is dat het agrarische gebruik na het opruimen van het zonnepark weer mogelijk moet zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.

Participatie

Alle direct omwonenden van het Zonnepark Stroe B.V. zijn geïnformeerd. Er is een bijeenkomst geweest om de omwonenden te informeren. Verder zij de zestien omwonenden persoonlijk bezocht en hebben schriftelijk informatie ontvangen. Er is met kaartmateriaal inzicht en duidelijkheid gegeven in de zichtbaarheid van de inrichting en de landschappelijke inpassing op de omgeving.

Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 11 september tot en met 23 oktober 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.

Tijdens deze zes weken is één reacties ingediend. Deze reactie heeft geleid tot een aanpassing van het plan.