direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Grote Hegweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.4042-0002

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op 22 december 2016 is er een omgevingsvergunning aangevraagd (met omgevingsloketnummer 2719943 en dossiernummer 2016W2642) voor het veranderen van een aangebouwd bijgebouw naar een mantelzorg- en woonfunctie op het perceel Grote Hegweg 1 in Kootwijkerbroek.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012". afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0001.png" Het perceel waarop de aanvraag ziet, heeft op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Door het toevoegen van een extra mantelzorgwoning wordt hieraan niet voldaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0002.png"

Afbeelding 1: locatie perceel Grote Hegweg 1, Kootwijkerbroek

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het perceel Grote Hegweg 1 ligt in het buitengebied van de kern Kootwijkerbroek. Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door de Kapweg. Aan de oostzijde ligt de Grote Hegweg. Aan de zuid- en westzijde ligt de Garderbroekerweg. Het perceel is kadastraal bekend als Garderen, sectie I nummer 1480. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het perceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0003.png"

Afbeelding 2: ligging perceel Grote Hegweg 1

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemmingen "Agrarisch" en "Waarde - Archeologie I", de functieaanduidingen 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0004.png"

Afbeelding 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2012

Vergunningvrije regelgeving

Volgens artikel 2 lid 22 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor) is het mogelijk om zonder vergunning een bestaand bijbehorend bouwwerk geheel of gedeeltelijk te gebruiken en in te richten ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg. Het Besluit omgevingsrecht gaat ervan uit dat een mantelzorgwoning bedoeld is voor de huisvesting van een huishouden van maximaal twee personen van wie tenminste één persoon zorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de hoofdwoning. In dit geval zal de mantelzorgwoning worden bewoond door meer dan twee personen, aangezien de mantelverzorgers ook inwonende kinderen hebben. Daarmee wordt niet voldaan aan de eis van maximaal twee personen die de mantelzorgwoning mogen betrekken. Het beoogde gebruik valt daardoor dus niet onder vergunningvrije regelgeving.

Strijd met bestemmingsplan

Volgens artikel 3.2.3 sub a van de bestemmingsplanregels is per bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Het toevoegen van een extra mantelzorgwoning is in strijd met artikel 3.2.3 sub a van de planregels, aangezien er geen sprake meer is van één bedrijfswoning.

Er kan geen toepassing worden gegeven aan de afwijkingsmogelijkheid die in artikel 3.4.15 van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is opgenomen, om een tweede zelfstandige wooneenheid of kleine woning te realiseren. Er wordt niet voldaan aan voorwaarde 3.4.15 onder c en f. De oppervlakte welke wordt benut voor de mantelzorgwoning is 102,5 m², dus meer dan 65 m². Er worden in dit geval geen sloopmeters aangeleverd, aangezien de vergunning tijdelijk wordt verleend.

De mantelzorgwoning wordt niet permanent vergund. De aanwezigheid van deze tijdelijke woning blijft, net als in de vergunningvrije situatie, afhankelijk van de te verlenen mantelzorg. Dit houdt in dat de het bijgebouw in oorspronkelijke toestand moet worden teruggebracht als de mantelzorg feitelijk wordt beëindigd. Dit wordt als voorwaarde verbonden aan deze omgevingsvergunning.

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 De aanvraag

De ingediende aanvraag omvat het verbouwen van het bestaande bijgebouw, deels als uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning en deels als nieuwe mantelzorgwoning. Een deel van het bijgebouw zal verbouwd worden tot woning voor de mantelzorgverleners (zoon van de bewoners van de bedrijfswoning samen met zijn vrouw en kinderen). Het andere deel van het bijgebouw zal worden verbouwd als uitbreiding van de huidige bedrijfswoning, waar de slaapkamer van de mantelzorgontvanger (andere zoon van de bewoners van de bedrijfswoning) wordt gerealiseerd. De te realiseren badkamer in het bestaande bijgebouw zal worden gedeeld in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0005.png"

Afbeelding 4: overzicht beoogd gebruik

3.2 Beoordeling

Zoals in paragraaf 2.2 is uitgelegd, zou het gebruik als mantelzorgwoning vergunningvrij mogelijk zijn als de mantelzorgwoning door maximaal één huishouden van maximaal twee personen bewoond zou worden. Deze omgevingsvergunning is nodig omdat niet aan deze eis wordt voldaan: de mantelzorgverleners zullen de mantelzorgwoning als gezin, dus met meer dan 2 personen, gaan bewonen. In de toelichting van het Besluit omgevingsrecht is opgenomen dat de vergunningvrije mantelzorg op deze wijze is gemaximaliseerd, omdat de planologische inbreuk meer ingrijpend van aard kan zijn indien er sprake is van de bewoning door meer dan twee personen.

In dit specifieke geval is de impact op de omgeving zeer gering. De bedrijfswoning aan de Grote Hegweg 1 is gelegen in het buitengebied van Kootwijkerbroek. Er zijn geen direct aangrenzende buren bij de bedrijfswoning aanwezig. Qua parkeren is er ruim voldoende gelegenheid op eigen terrein, de toename van verkeersbewegingen is minimaal. De verbouwing betreft een inpandige- en gevelwijziging, er is geen toename in bebouwde oppervlakte of bouwvolume. Ruimtelijk gezien heeft het feit dat de mantelzorgverlener samen met zijn gezin in de mantelzorgwoning zal wonen nagenoeg geen impact op de omgeving.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.

Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Uit de volgende kaart blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0006.png" Afbeelding 5: fragment Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Gelet op de functie van de woning als mantelzorgwoning en de ligging in het buitengebied is zijn geen van de aspecten die genoemd zijn binnen 'Dynamisch', 'Mooi' en 'Divers' specifiek van toepassing op de voorliggende aanvraag.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw: 'plussenbeleid'.
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw: 'tijdelijk verbod glastuinbouw'.

Hieruit vloeien geen regels voort die van toepassing zijn op de ingediende aanvraag. De aanvraag in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

4.3 Regio

4.3.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Voor ontwikkelingen in het buitengebied speelt in een aantal gevallen het regionale functieveranderingsbeleid een rol. Het functieveranderingsbeleid is op deze aanvraag niet van toepassing. Er, zoals uitgelegd in paragraaf 2.2 van deze onderbouwing, met het verlenen van deze omgevingsvergunning, geen sprake van het toevoegen van een permanente tweede bedrijfswoning. Het betreft een tijdelijke voorziening voor het verlenen van mantelzorg. Als de mantelzorg niet meer nodig is, dient de situatie weer in oorspronkelijke toestand te worden hersteld. Dit is als voorwaarde verbonden aan deze omgevingsvergunning.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Aangezien er geen bebouwing bijkomt is het landschapsontwikkelingsplan niet van toepassing op deze aanvraag.

4.4 Waterschap

Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5 Gemeente

4.5.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0008.png"

Afbeelding 6: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.5.1.1 Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.

Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing. Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

Het voorliggende plan heeft geen nadelig effect op de karakteristiek van dit gebied en is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.5.2 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Mantelzorg en wonen
In de notitie Mantelzorg en wonen (uit 2015) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt. In deze notitie wordt op pagina 2 en 3 onder andere de situatie omschreven dat "er net niet voldaan kan worden aan de regelgeving, zoals in gevallen waarbij de situatie ontstaat dat er in een mantelzorgwoning gezinsuitbreiding plaatsvindt en er geen twee maar drie personen wonen. Volgens de regelgeving kan in dit geval geen gebruik worden gemaakt van een vergunningvrije mantelzorgwoning, want deze is voor maximaal twee personen bedoeld. Met een tijdelijke omgevingsvergunning kan hiervoor een passende oplossing worden geboden, waarbij de betreffende situatie wordt vergund."

De gemeenteraad heeft ingestemd met de werkwijze om in situaties die wel voldoen aan de strekking van de landelijke regelgeving, maar niet voldoen aan de strikte criteria voor vergunningvrij realiseren, zo mogelijk medewerking te verlenen met een tijdelijke omgevingsvergunning om zodoende een passende oplossing te bieden. Deze situatie is in dit geval aan de orde.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van deze aanvraag is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart > Er vinden geen werkzaamheden plaats in de bodem. Dit aspect is niet relevant voor deze aanvraag
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart > Er vinden geen wijzigingen plaats met gevolgen voor het cultuurlandschap. Bij deze aanvraag is dit aspect niet aan de orde.
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten > Bij deze aanvraag is dit aspect niet aan de orde.

5.3 Ecologie

5.3.1 Wet natuurbescherming

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

Deze aanvraag heeft enkel betrekking op het wijzigen van het gebruik van het huidige bijgebouw en een aantal interne- en gevelwijzigingen. Gelet op de aard van de werkzaamheden ten opzichte van het gestelde in de Wet natuurbescherming, achten wij het niet noodzakelijk dat de aanvrager een nader onderzoek ecologie uitvoert.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is. Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Met het voorliggende plan worden geen houtopstanden gekapt of gerooid. Een herplantplicht is niet aan de orde.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 'Omgevingsvisie' en § be4.2.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. In dit kader is er daarom geen belemmering.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er wel/geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve wel/geen relevant milieuaspect.

Op de afbeelding 7 is het plangebied aangegeven op de signaleringskaart van de Gelderse omgevingsdiensten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4042-0002_0009.png"

Afbeelding 7

In de nabijheid van het plangebied ligt een LPG-station Garderbroekerweg 59. Het plangebied ligt buiten het invloedgebied (paarse cirkel). De A1 is een transportroute van gevaarlijke stoffen die van invloed is op het plangebied.

Het blijkt dat het plangebied volledig in het invloedgebied van een calamiteit met brandbare en giftige stoffen ligt. Het plangebied ligt buiten het gebied waar maatwerk moet worden geleverd (paarse contour).

Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af. Dit is in deze situatie goed mogelijk.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009". Met betrekking tot deze mantelzorgwoning vormt het aspect geluid geen belemmering.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De uitbreiding van de bedrijfswoning ten behoeve van de mantelzorgontvanger en het toevoegen van de mantelzorgwoning in de voormalige berging liggen allen op redelijk aanzienlijke afstand van omliggende agrarische bedrijven. Op grond van de geurregelgeving is een afstand van 50 meter vereist vanaf emissiepunten naar bedrijfswoningen. De uitbreiding van de bedrijfswoning alsmede de mantelzorgwoning liggen op tenminste 150 meter van omliggende agrarische bedrijven. Er zijn derhalve geen belemmeringen qua agrarische geurhinder.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Bij het voorliggende plan is er geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

Het toevoegen van de mantelzorgwoning heeft geen gevolgen op de luchtkwaliteit.

5.10 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage is in dit geval niet aan de orde, het tijdelijk toevoegen van een mantelzorgwoning heeft geen nadelig milieu-effect.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

De mantelzorgwoning en de bedrijfswoning liggen op redelijk aanzienlijke afstand van omliggende agrarische bedrijven. Op grond van de geurregelgeving is een afstand van 50 meter vereist vanaf emissiepunten naar bedrijfswoningen. Deze locatie ligt op tenminste 150 meter van omliggende agrarische bedrijven.

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het onderhavige plan heeft geen gevolgen voor opgaand groen. Het aspect natuur en landschap is voor dit plan niet relevant en vormt geen belemmering.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen.

5.14 Verkeer

Er is ruim voldoende parkeermogelijkheden op eigen terrein en de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en doorstroming worden op geen enkele manier beïnvloed als gevolg van dit plan.

5.15 Water

Planontwikkeling en toetsing

De planontwikkeling (inpandige uitbreiding bedrijfswoning) is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Het algemene uitgangspunt is dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.

Hemelwater

Door de realisatie van dit plan is er geen sprake van een toename van verhard oppervlak (daken en terreinen). Op de locatie waar de uitbreiding van de bedrijfswoning en de mantelzorgwoning wordt gerealiseerd is reeds een stal aanwezig. Het verhard en bebouwd oppervlak blijft gelijk.

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en/of terreinen) valt, mag net als in de huidige situatie niet op het drukriool in de Grote Hegweg worden aangesloten. Als het hemelwater in de huidige situatie toch op de riolering is aangesloten, dient het water in het kader van de planontwikkeling afgekoppeld te worden.

De waterhuishoudkundige doelen van gemeente en waterschap komen niet in het gedrang door dit plan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

Voor het verbouwen en in gebruik nemen van het aangebouwde bijgebouw als woning/mantelzorgwoning is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.

Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).

Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).

In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt binnen de op de lijst opgenomen categorie "Gebruik van bouwwerken" in landelijk gebied. Aangegeven is dat het daarbij gaat om het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits het aantal woningen gelijk blijft en mits de wijziging van het gebruik naar aard en omvang niet ingrijpend is. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Er is in dit geval geen sprake van een nieuw bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een grondexploitatieplan is voor deze aanvraag omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet van toepassing.

De kosten voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) kan een afzonderlijke overeenkomst worden gesloten. Het college heeft besloten hier geen gebruik van te maken. De ruimtelijke effecten op de op de omgeving zijn niet ingrijpend van aard, gelet op de vergunningvrije mogelijkheden die de wetgeving biedt voor mantelzorg afgezet tegen het gebruik dat met deze omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt en de aard van de omgeving waar dit gebruik zal plaatsvinden.

Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.

Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten en de inspecteur.

Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 20 juli tot en met 30 augustus 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt, tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.