Plan: | Bunckmanplein 3-5 en Van den Berglaan 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4035-0002 |
Op 14 april 2017 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met aanvraagnummer 2923515 en dossiernummer 2017W0899) ingediend voor de realisatie van een tweetal horecagelegenheden met daarboven negen appartementen op de locatie Bunckmanplein 3-5 en Van den Berglaan 3 in Voorthuizen. Daarvoor wordt de bestaande bebouwing op de locatie geheel gesloopt. Het pand is voorzien van een (parkeer)kelder. Tevens is gevraagd de bestaande in- en uitrit te wijzigen. Voorheen was hier een slagerij gevestigd die inmiddels is verplaatst. Op dit moment is er nog een horecagelegenheid, een huidinstituut (schoonheidsspecialist) en een woning in het pand gesitueerd.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Het plangebied ligt aan het Bunckmanplein, de Van den Berglaan en het Smidsplein in de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Bunckmanplein. Aan de oostzijde vormt het Smidsplein (parkeerterrein) en aan de westzijde de Van den Berglaan de grens van het plangebied. Aan de zuidzijde vormt de kadastrale perceelgrens (met ten zuiden daarvan de bestaande (woon)bebouwing) de plangrens. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: globale ligging plangebied met nabije omgeving.
Afbeelding: luchtfoto planlocatie met nabije omgeving
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Voorthuizen-Centrum" en heeft de bestemming 'Centrum' en 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-1'. De gronden met de bestemming 'Centrum' zijn bestemd voor wonen, detailhandel, horeca (niet zijnde avondhorecabedrijven), dienstverlening en parkeervoorzieningen. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw mag worden gebouwd (met de aanduidingen 'maximum bouwhoogte (m): 10', 'maximum goothoogte: 6'). Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-1', die het hele plangebied bestrijkt, ligt de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern'. Op onderstaande afbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven met daarop de globale grens van het plangebied.
Het bouwplan overschrijdt voor een deel het bouwvlak binnen de bestemming 'Centrum' en de nieuwe uitbouw/serre (van één bouwlaag met eronder een kelder onder maaiveldniveau) ligt voor een groot deel binnen de bestemming 'Verkeer' wat niet zonder meer is toegestaan. Op dit moment is hier een tijdelijke vergunning verleend voor een terrasoverkapping. Verder passen ook de beoogde bouwhoogte van 10,5 meter en de goothoogte van 7 meter voor het hoofdgebouw niet.
Afbeelding: uitsnede vigerend bestemming met globale grens plangebied
Realisatie van het bouwplan is binnen dit bestemmingsplan niet zonder meer toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Wel is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen de hoogtematen met 3 meter te verhogen, maar voor de overschrijding van het bouwvlak zijn geen mogelijkheden om dit mogelijk te maken. Daarom is het doorlopen van een uitgebreide procedure voor de omgevingsvergunning noodzakelijk.
Er is plan ingediend voor de nieuwbouw van een tweetal horecagelegenheden met daarboven negen appartementen voor de doelgroep starters / senioren op de locatie Bunckmanplein 3-5 en Van den Berglaan 3 in Voorthuizen. Daarvoor wordt de bestaande bebouwing in zijn geheel gesloopt. Tot voor kort was hier een slagerij gevestigd, die inmiddels is verplaatst. Op dit moment is er nog een horecagelegenheid, een schoonheidsspecialist en een woning aanwezig.
Het plan – bestaande uit grotendeels twee bouwlagen met een kap met daaronder een (parkeer)kelder – is op deze locatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar. Het betreft een inbreidingslocatie in het centrumgebied van Voorthuizen en de locatie leent zich voor een functie als horeca met daarboven wonen. Met name in het centrumgebied is versterking van de woonfunctie zeer wenselijk, met het oog op het draagvlak van de voorzieningen en de leefbaarheid. Op 20 juni 2017 is het bouwplan beoordeeld en vastgesteld dat het voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Afbeelding: gevel van het nieuwe pand aan de noordzijde (gezien vanaf Bunckmanplein).
Overigens zijn de meest relevante tekeningen als bijlage (gevels als Bijlage 3 en de plattegronden als Bijlage 4 en Bijlage 5 bij het besluit) opgenomen. De overige stukken die onderdeel uitmaken van de aanvraag omgevingsvergunning, liggen fysiek ter inzage.
Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt is aangegeven dat positief tegen de ontwikkeling op deze locatie wordt aangekeken. Het toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld verlangt van dit soort initiatieven dat minimaal 35% goedkope woningbouw wordt gerealiseerd. Een drietal appartementen dient daarmee een huurprijs van beneden de € 711,-- te hebben en de appartementen dienen conform de voorgestelde oppervlaktematen te worden gerealiseerd (zie verder paragraaf 4.4.2). De aanvraag omgevingsvergunning voldoet hieraan. Vanuit verkeerskundig oogpunt is het plan als acceptabel aan te merken. De uitweg die wordt veranderd is verkeerskundig akkoord. Op basis van het verlenen van een vrijstelling/ontheffing wordt ook voldaan aan de Nota parkeernormen (zie verder paragraaf 5.14).
Een groot deel van de beoogde uitbouw/serre is geprojecteerd op gronden van de gemeente. In de huidige situatie is op nagenoeg dezelfde plek een overkapping van iets kleinere omvang aanwezig. Deze situatie is tot op heden acceptabel met betrekking tot het straat- en bebouwingsbeeld. Vanuit stedebouwkundig en verkeerskundig oogpunt is het acceptabel c.q. gewenst om de overkapping een permanent karakter te geven (zie hieronder voor de ingemeten situatie van de locatie met de bestaande bebouwing en de beoogde bebouwing). Daaruit blijkt dat de nieuwe serre per saldo iets langer wordt (aan de oostzijde circa 4 meter langer en aan de westzijde circa 1 meter korter), maar vergeleken met de huidige overkapping iets minder diep (vanaf gevel hoofdgebouw gemeten). De nieuwe serre zal daarmee niet verder naar het noorden c.q. op het plein komen te liggen dan de huidige overkapping. De nieuwe serre ligt overigens buiten de binnen het bestemmingsplan opgenomen aanduiding 'evenemententerrein'.
Afbeelding: ligging bestaande (ingemeten) bebouwing ten opzichte van de nieuwbouw
De gronden waarop de serre is geprojecteerd en in eigendom van de gemeente zijn, worden verkocht aan de planontwikkelaar. In de anterieure overeenkomst zijn hierover afspraken gemaakt. Ook over onder andere bijvoorbeeld de verlegging van kabels en leidingen, de aanleg van fietsparkeerplaatsen, huurprijzen en het betalen van de kosten daarvan zijn afspraken gemaakt. In het kader van de sloop van de huidige bebouwing is er een sloopmelding gedaan en zijn er door de provincie voorschriften hieraan verbonden in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) (zie verder paragraaf 5.3).
Voor wat betreft de twee te vestigen horecagelegenheden dient er een nieuwe exploitatievergunning te worden aangevraagd. Onderdeel van de exploitatievergunning is het beoogde (permanente) buitenterras nabij de twee te vestigen horecagelegenheden. De mogelijkheden van het (permanente) buitenterras zullen in het kader van deze aanvraag worden onderzocht. Bij de aanvraag zal in ieder geval zo veel mogelijk worden aangesloten bij uitgangspunten van de huidige verleende vergunning die met name nu mogelijheden biedt voor het aan de zijde van de Van den Berglaan gelegen horecagelegenheid. Daarbij dient er tevens rekening te worden gehouden met het ten noorden van de bebouwing gelegen evenemententerrein. Op dit moment kan worden gesteld dat het permanent buitenterras (dus voorbij en buiten de serre) tijdens bepaalde evenementen, waaronder in ieder geval de zaterdagmarkt en kermis, beperkt blijft tot 1 rij stoelen langs de serre ter hoogte van de horecagelegenheid aan de kant van de Van den Berglaan. Voor de andere horecagelegenheid aan de zijde van het Smidsplein zal, zoals dit nu kan worden beoordeeld, geen ruimte zijn voor een permanent buitenterras aan de voorzijde van de serre tijdens deze evenementen. Echter zullen in het kader van de exploitatievergunning de mogelijkheden daartoe verder worden onderzocht en beoordeeld. Een groter buitenterras met meerdere rijen stoelen voor de beide horecagelegenheden, buiten de evenementen om, behoort mogelijk wel tot de mogelijkheden. Ook dit zal nader worden bekeken in het kader van de aanvraag voor de nieuwe exploitatievergunning.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het plan betreft niet de bouw van meer dan 11 woningen. Het gaat hier om 9 woningen (9 appartementen en horeca).
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit besluit besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Wonen en woningmarkt' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het plan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op met name wonen.
Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda (zie verder paragraaf 4.4.2). In paragraaf 5.7 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking bij de ontwikkeling van dit plan.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone met globale planlocatie
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan. Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het plan in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.
Afbeelding: uitsnede kaart Structuurvisie Kernen 2022 gemeente Barneveld met planlocatie (gele cirkel)
Het plan betreft een inbreidingslocatie in het centrumgebied van Voorthuizen en is aangewezen als een gebied voor voorzieningen onder compact houden centrumgebied. Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen. Het benutten van inbreidingslocaties kansen biedt voor efficiënt ruimtegebruik, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bouwen voor doelgroepen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur. In dit geval zijn de appartementen geschikt voor starters en ouderen gelegen nabij voorzieningen en openbaarvervoerhaltes.
Onderhavig plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.
Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen (2010) en de recent vastgestelde woonvisie 'Samen werken aan Wonen; woonvisie 2017-2021 met doorkijk tot 2025 en verder' (2016) en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.
Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader. Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 met 3.500 woningen mag uitbreiden. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken. Het huidige woningbouwprogramma voorziet voor de jaren 2017 tot en met 2019 in een plancapaciteit van ongeveer 1.650 woningen, gemiddeld zo'n 550 woningen per jaar. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk binnen de genoemde periode wordt gerealiseerd (zo'n 1.250 woningen). Gevoegd bij de ongeveer 2.100 woningen die in de jaren 2010 t/m 2016 in de gemeente gebouwd zijn, is het de verwachting dat met de huidige planvorming de woningbouwafspraak vanuit KWP-3 in belangrijke mate, maar niet volledig zal worden ingevuld, temeer omdat er ook sprake is van woningonttrekkingen en de netto-toevoeging dus lager uit zal vallen. Er is vanuit KWP-3 dus geen belemmering om het onderhavige plan tot ontwikkeling te brengen.
Daarnaast zijn er locaties ontwikkeld en gepland die in verband met de extra toestroom van vluchtelingen geprogrammeerd zijn in de sociale huursfeer. Provincie Gelderland ziet dit als een extra inhaalslag sociale woningbouw, waarvoor extra bouwcontingent gereserveerd is. Deze aantallen (indicatief zo'n 75 sociale huurwoningen op de locaties Lijsterhof en Wikselaarse Eng) mogen in feite bij het getal van 3.500 woningen worden opgeteld.
Geschiktheid voor woningbouw
De appartementen zijn tussen de circa 63 en 80 m2 groot (gebruiksoppervlakte). De appartementen hebben een inpandige loggia, welke in verbinding staat met de woonkamer. Het zijn allemaal 3-kamerappartementen. De locatie ligt in het centrum van Voorthuizen en de locatie leent zich voor een horecagelegenheid met daarboven wonen (of een horeca- of hotelfunctie).
Doelgroepen
In de gemeente Barneveld en de kern Voorthuizen zijn er de nodige woningbouwplannen in voorbereiding of in ontwikkeling. De ontwikkeling van appartementen blijft wat ondergeschikt ondanks het feit dat recent aan de Apeldoornestraat een complex van de woningstichting is opgeleverd en aan de Van den Berglaan een appartementengebouw is gerealiseerd. Beide ontwikkelingen betreffen huurappartementen (met nadruk op sociale huur). Gezien de veroudering van de bevolking van Barneveld, zo ook in Voorthuizen, wordt de realisatie van appartementen als een gewenste ontwikkeling gezien. De locatie leent zich voor een dergelijke ontwikkeling en de bouw van een aantrekkelijk appartementengebouw voor met name 1-2 persoonshuishoudens betekent een opwaardering van het gebied voor deze omgeving.
Toetsingskader woningbouwplannen Barneveld
Het gemeentelijke toetsingskader woningbouwplannen verlangt dat voor dit type locatie tenminste 35% goedkope woningbouw wordt gerealiseerd. Dit betekent dat minimaal 3 appartementen beneden de € 711 kale huur moet blijven (of beneden € 175.000 in geval van koop) en dat deze appartementen minimaal 60 m2 groot moeten zijn. Appartementen tussen € 711 en € 850 (of koop tussen € 175.000 en € 250.000) moeten minimaal 70 m2 groot zijn en duurdere appartementen (> € 850 / > € 250.000) meer dan 80 m2. Er wordt binnen het plan in ieder geval een 3-tal appartementen beneden de € 711 aangeboden en 6 appartementen in de vrije huursector gebouwd. De in het bouwplan opgenomen oppervlaktematen corresponderen met de minimale grootte die bij een bepaalde prijsklasse wordt verlangd.
Faseren en doseren woningmarkt Barneveld
Op verschillende locaties worden de komende jaren nieuwbouwprojecten gerealiseerd. Gezien de relatief beperkte uitbreiding van huur- en koopappartementen in Voorthuizen de komende jaren, kan voor de realisatie van 9 appartementen (met sociale huur) gemotiveerd worden dat dit de andere projecten in de gemeente Barneveld (met name Voorthuizen) niet in de weg zal staan. De verwachting daarbij is dat deze appartementen niet eerder dan in 2018 worden opgeleverd.
Conclusie
Vanuit volkshuisvesting is de voorgestelde herontwikkeling op deze locatie, in de vorm van een appartementengebouw met 9 huurappartementen en een horecafunctie op de begane grond als acceptabel aan te merken. Voorwaarde is dat in ieder geval 3 appartementen daadwerkelijk bij aanvang van de verhuur een kale huurprijs beneden de € 711 hebben en dat de ontwikkeling conform de voorgestelde oppervlaktematen wordt gerealiseerd. Deze voorwaarde is vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 hectare afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de procedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning is het vereist om een bodemonderzoeksrapport uit te voeren. Voor de beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit is door Grondvitaal BV te Putten een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 (rapport 'Verkennend bodemonderzoek, projectnummer 1724084, versie 01, rapportagedatum d.d. 17 juli 2017).
Uit de conclusies van het onderzoek blijkt dat het plangebied niet geheel vrij is van verontreinigingen. Uit de boorresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kwik en lood. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met koper, zink en barium. Ondanks de verhoogde gehaltes/ lichte bodemverontreiniging op de bouwlocatie bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van de onderzoekslocatie van een zodanige kwaliteit is dat er sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu. De bodem is geschikt voor het bedoelde gebruik. In dit kader zijn geen belemmeringen aanwezig voor het verlenen van de omgevingsvergunning. De rapportage is als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat de onderhavige locatie binnen een historische kern valt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek is nodig in plangebieden groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Afbeelding: uitsnede archeologische beleidskaart met globale ligging plangebied (geel kader).
Om een en ander te verifiëren is gedetailleerd naar de locatie gekeken. Deze ligt aan de rand van de historische kern en het betreffende perceel was in 1832 nog in gebruik als weiland. Tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw bleef het deze functie houden. Midden jaren vijftig werden ook de eerste woningen gebouwd. Vanwege de ligging buiten de bebouwingszone (inclusief de tuinen) ligt het plangebied feitelijk buiten de historische kern en geldt hier een middelhoge archeologische verwachting. Voor deze zone geldt een vrijstelling van 1500 m2 waardoor hier geen verder archeologisch onderzoek vereist is.
Er zijn geen archeologische vondsten bekend. Bij de bouw van de huidige panden is de bodem tot waarschijnlijk circa 80 cm beneden maaiveld verstoord, waardoor eventuele archeologische resten, indien aanwezig, geheel of grotendeels verdwenen zijn. Realisatie van de plannen betekent daarom geen onevenredige schade aan eventuele archeologische resten. Verder archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming (Wnb) vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wnb bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Veluwe ligt op circa 3,4 km, waardoor de ontwikkeling geen significant effect op dit gebied zal hebben. Tevens betreft dit een relatief gezien kleinschalige verandering op een locatie waar reeds bebouwing gevestigd is en intensief wordt gebruikt, midden in het (drukke) centrum van Voorthuizen.
Hoofdstuk 3 van de Wnb beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Daaruit volgt dat het niet uit te sluiten is dat de kappen en of de spouwen mogelijk bewoond wordt door vleermuizen, mussen en / of gierzwaluwen. De aanwezigheid van beschermde natuurwaarden in het plangebied is op basis van beschikbare informatie en beoordeling ter plaatse niet uit te sluiten. Gelet op de aard van de werkzaamheden (slopen alle bestaande bebouwing en herinrichten gehele perceel) wordt het noodzakelijk geacht dat een nader onderzoek naar mogelijk gebouwenbewonende (avi)fauna wordt uitgevoerd, zodat de beschermde natuurwaarden van het perceel, die mogelijk door de voorgenomen ingreep zouden kunnen worden verstoord, zijn onderzocht.
Daartoe is door Anteagroup te Oosterhout het rapport 'Nader onderzoek vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen' (met datum 2 december 2015 en projectnummer 0404038.00) opgesteld. Uit de conclusie van de binnen dit rapport uitgevoerde onderzoek blijkt dat in het plangebied nesten van de gierzwaluw (<10) aanwezig zijn, die door de voorgenomen herontwikkeling wezenlijk kunnen worden beïnvloed. Nesten van de gierzwaluw zijn jaarrond beschermd. Voor verstoring en vernietiging moeten volgens de Wnb tijdig soortspecifieke maatregelen (voor april) uitgevoerd worden en dient er een ontheffing te worden aangevraagd. In dat kader is er bij de provincie Gelderland op 20 juli 2017 de aanvraag ontheffing/vergunning Wnb ingediend (met zaaknummer 2017-010883). Bij deze aanvraag is een Activiteitenplan ingediend dat aangeeft welke maatregelen (vooraf, tijdens en nieuwe situatie) worden voorgesteld om negatieve effecten op de soorten te verminderen. Zo wordt in de nieuwe bebouwing vervangende voorzieningen beschikbaar gesteld die permanent het aanbod en functioneren van een verblijfplaats blijft garanderen. Omdat voor elke aangetaste of verwijderde verblijfplaats vijf nieuwe verblijfplaatsen moeten worden gerealiseerd (conform de soortenstandaard RVO, 2014a), worden voor de te verdwijnen zes verblijfplaatsen in totaal dertig alternatieve verblijfplaatsen aangeboden. Dit door middel van een bepaald type inbouwsteen voor gierzwaluwen. Door het nemen van de voorgenoemde maatregelen wordt de functionaliteit van de locaties gewaarborgd. Ook is er reeds een aantal maatregelen genomen voorafgaand aan het indienen van de aanvraag.
Voor de afhandeling van deze aanvraag geldt een beslistermijn van maximaal 20 weken na ontvangst van de aanvraag. Het ontwerpbesluit zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd bij de balie van de Provincie. Aangezien de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in het geding komt, wordt naar alle waarschijnlijkheid de ontheffing voor het overtreden van de verbodsbepaling, onder voorwaarden, definitief verleend en daarmee akkoord gegaan met het Activiteitenplan. Wanneer de ontheffing in het bezit is van de initiatiefnemer en voldaan is aan de opgelegde voorwaarden kunnen de werkzaamheden binnen de invloedsfeer van de verblijfplaatsen hun doorgang vinden. Dan kan worden gestart met de totale sloop van het huidige pand gebouw en daarmee uiteindelijk ook de beoogde bouwactiviteiten.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is. Door de te nemen mitigerende maatregelen (onder andere periode van uitvoering en het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen), wordt invulling gegeven aan het zorgvuldig handelen en de algemene zorgplicht voor de gierzwaluwen.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform artikel 4 van de Wnb heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken of hakhout, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom, waar overigens binnen onderhavig plangebied ook geen sprake van is.
Geconcludeerd kan worden dat de Wnb uitvoering van het onderhavige plan voor wat betreft de activiteit bouwen niet in de weg staat. Voordat tot sloop van het huidige pand kan worden overgegaan is in eerste instantie een ontheffing voor de gierzwaluwen noodzakelijk. De uitkomst van de aanvraag ontheffing Wnb bepaalt of en op welke wijze en onder welke voorwaarden de sloop van het pand kan plaatsvinden.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Onderzoeksresultaten
Over de Hoofdstraat worden nu nog gevaarlijk stoffen getransporteerd. Deze transportroute heeft een plaatsgebonden risico dat niet buiten het wegtracé komt. Het plangebied ligt in het invloedgebied van deze transportroute. Als de nieuwe rondweg Voorthuizen (N344) gerealiseerd is, vindt geen transport van gevaarlijke stoffen meer door de kern van Voorthuizen plaats. Dan is er ook geen groepsrisico meer. Het groepsrisico ligt overigens meer dan een factor 10 onder de oriënterende waarde.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen bedrijven, waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De appartementen betreffen een woonfunctie die op grond van de Wet geluidhinder aangewezen is als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009". Door Kupers & Niggebrugge te Utrecht is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (rapport 'Appartementen Bunckmanplein 3 Voorthuizen, geluidsbelasting door wegverkeerslawaai', rapportnummer R0501337aaA2.jk, d.d. 18 maart 2017) uitgevoerd. De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom en in de geluidzone van de Hoofdstraat, de Van den Berglaan, Koninginnelaan en Smidsplein. Uit het onderzoek komt naar voren dat de geluidbelasting van het wegverkeer van een aantal van de wegen rond de geplande nieuwbouw niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is in de situatie 2030, die als maatgevend gehanteerd is, sprake van 30 km wegen. Hiervoor is geen hogere waarde vereist op grond van de Wet geluidhinder. Omdat er sprake is van 30 km wegen zijn op grond van het Bouwbesluit formeel geen geluidwerende maatregelen aan de woninggevels vereist ter realisering van de binneneis voor verblijfsgebieden en verblijfsruimten. De geluidweringseis is echter wel van toepassing op grond van gemeentelijk geluidsbeleid in het kader van de "goede ruimtelijke ordening". In dat kader is aangetoond dat de geluidswering van de gevels aan de wettelijke binnenwaarde van 33 dB(A) voldoet. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is als Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen die van invloed zijn op het plangebied.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Het betreft hier een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied op een locatie waar in de huidige situatie nog een horecagelegenheid met nu één woning aanwezig is. De gemeente Barneveld wil graag een representatieve invulling op deze zichtbepalende locatie aan het Bunckmanplein vanaf de Hoofdstraat gezien in Voorthuizen. De negen appartementen zijn allen geschikt voor bewoning door starters of senioren en passen binnen de ambitie van de gemeente Barneveld en die van het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP) van de provincie Gelderland. Binnen de KWP III afspraken met de provincie Gelderland en met regio Foodvalley is overeengekomen dat de gemeente de komende jaren nog duidelijk mag uitbreiden (3500 woningen voor de periode 2015-2025). Daarnaast biedt de provincie extra mogelijkheden in de sociale huursector, mede vanwege de benodigde inhaalslag sociale woningbouw, mede als gevolg van de economische crisis in de afgelopen jaren en de instroom van statushouders. Er is behoefte aan deze woningen in de kern Voorthuizen. In de gemeentelijke structuurvisie (Structuurvisie Kernen Barneveld 2022) is bovendien aangegeven dat bij inbreiding aandacht uitgaat naar het realiseren van woningen voor ouderen (bij inbreidingslocaties), waarvoor appartementen in het centrum een geschikte woningsoort invulling zijn. Zie hiervoor ook paragraaf 4.4.2. Er is in deze situatie sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van deze omgevingsvergunning bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn wel kabels en leidingen gelegen, die dan wel geen bescherming behoeven, maar waarvoor het voor de uitvoering van het plan wel noodzakelijk is dat deze (waarschijnlijk) verplaatst worden. Het gaat dan met name om kabels en leidingen welke gelegen zijn onder het Bunckmanplein. In de anterieure overeenkomst (zie hoofdstuk 7 van de toelichting) is aangegeven dat de eventuele verplaatsing van kabels en leidingen gelegen binnen en in de nabijheid van het plangebied voor rekening en risico komen van de exploitant.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. Basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen / kinderopvang / verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis zijn gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (zie artikel 3 Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)). In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Daarnaast is het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt de lokale luchtkwaliteit beter als de rondweg Voorthuizen is gerealiseerd.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden. Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een plan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een plan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden. Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt zo ver onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D [11.2] dat het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Het plangebied ligt verder niet in gevoelig gebied en uit de diverse onderzoeken is gebleken dat er geen (belangrijke) nadelige milieugevolgen zijn. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Qua procedure betreft het een zogenaamde projectafwijkingsbevoegdheid (omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo). Een plan-m.e.r.-plicht is in dergelijke gevallen helemaal niet aan de orde. Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig. Bovendien heeft het plan, vanwege de ligging van het plangebied en de kleinschalige omvang van de ontwikkeling, naar verwachting geen significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Via het spoor van de Wet natuurbescherming ontstaat er geen plan-m.e.r.-plicht.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader zijn voor dit plan is het volgende van belang. De omgeving in het centrumgebied van Voorthuizen, waarin zich onder meer de functies als wonen, detailhandel, maatschappelijk, dienstverlening en (avond)horeca bevinden, wordt aangemerkt als een gebied met functiemenging. In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. In het plangebied en de omliggende omgeving wordt in verband met de ligging in een gebied met functiemenging de activiteiten van categorie A en B toegelaten. Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving (categorie A) zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijven zijn daarbij toereikend. Onder de nieuw te realiseren appartementen wordt een tweetal horecagelegenheden gevestigd. Dit betreft horeca (niet zijnde avondhoreca) die vallen onder categorie A en kunnen dus aanpandig aan de bestaande woningen in de omgeving dan wel nieuw te realiseren appartementen worden gerealiseerd.
Verder is in de nabijheid van het plangebied aan de Smidsplein 18 een avondhorecabedrijf en aan de Bunckmanplein 1 een horecabedrijf gevestigd die vallen onder cafés, bars (SBI-code 563.1). Op het perceel Smidsplein 16 en Van den Berglaan is verder dienstverlening gevestigd die vallen onder 'overige zakelijke dienstverlening: kantoren' (SBI-code 82.A). Aan de Smidsplein 22 is een huisartsenpraktijk gevestigd die valt onder artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven (SBI-code 8621). Verder is in de nabije omgeving van het plangebied verspreid nog detailhandel gevestigd. Deze voornoemde activiteiten vallen allen onder categorie A en kunnen dus aanpandig aan woningen worden uitgevoerd en vormen geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Daarnaast is aan de oostzijde van het Smidsplein op nr. 21 dienstverlening in de vorm van kantoor (bank), een supermarkt en detailhandel gevestigd. Op de locatie Van den Berglaan 4 is onder meer een muziekvereniging gevestigd (er geldt een maatschappelijke bestemming). Een muziekvereniging valt onder muziekscholen (SBI-code 8552) en een supermarkt onder supermarkten, warenhuizen (SBI-code 471). Beide activiteiten vallen onder categorie B. Dit zijn activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen zijn en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Gezien de afstand tot de planontwikkeling vormt dit ook geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
In de nabijheid en onder de bestaande woningen en de nieuw te realiseren appartementen zit of komt horeca. Dit is in het kader van de planontwikkeling nader beschouwd vanuit de omgeving naar het plan en andersom. Daartoe is onderzoek gedaan, welk rapport 'Horeca Bunckmanplein 3 Voorthuizen', opgesteld door Kupers & Niggebrugge te Utrecht (d.d. 18 oktober 2017, rapportnummer R0501337aaA1.jk) als Bijlage 4 is opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing. Doel van het onderzoek is uitgaande van het gewenste muziekgeluidniveau binnen de beoogde horeca de voorzieningen te bepalen ter realisering van de van toepassing zijnde geluidnormen. Uitgegaan is van de geluidnormen op de gevel van woningen van derden in de omgeving en de nieuw te bouwen appartementen op de 1e en de 2e verdieping boven de horeca. Tevens is de geluidbelasting bepaald en getoetst binnen de aanpandige appartementen op de 1e verdieping. Uit de geluidberekeningen komt naar voren dat met uitgangspunten in hoofdstuk 2.1 t/m 2.3 en de maatregelen in hoofdstuk 3 en 4 (aan de horecaruimte en de serre) voldaan wordt aan de geluidnormen op de gevel van naburige woningen van derden van het Activiteitenbesluit. Ook blijkt hieruit dat met de aangehouden uitgangspunten voor achtergrondmuziek (65 dB(A) linkerdeel (kant Smidsplein) horeca op de begane grond), stemgeluid (70 dB(A) beide delen horeca op de begane grond) en popmuziek (72 dB(A) rechterdeel horeca (zijde Van den Berglaan) op de begane grond met maatregelen) voldaan wordt aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit binnen naburige woningen van derden.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
Liander heeft bovendien op 21 februari 2017 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Het plangebied is gelegen in het centrum van de kern Barneveld. Er is geen sprake van aanwezig groen. Landschappelijke inpassing is niet aan de orde.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Bereikbaarheid
De bereikbaarheid is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.
Opkomstnorm
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze is afhankelijk van de bestemming. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet Veiligheidsregio’s met het daarbij behorende Besluit Veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. De opkomstnorm voor woonfuncties is 8 minuten. Onderhavige planlocatie voldoet aan de vastgestelde opkomstnorm.
Conclusie
Het bouwplan is door de Brandweer getoetst aan de verschillende handreikingen en het Bouwbesluit. Het plan is akkoord bevonden. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
Het plan is voor wat betreft parkeren en bereikbaarheid en veiligheid getoetst aan de Nota Parkeernormen.
Parkeren
Initiatiefnemer wil de bestaande bebouwing met daarin ondergebracht een (tot voor kort) slagerij en horeca (Bunckmanplein 3 en 5) en een huidinstituut en woonhuis (Van den Berglaan 3) slopen en een nieuw complex oprichten met horeca en 9 appartementen inclusief parkeerkelder.
Voor het parkeren is een parkeerbalans opgesteld, die als Bijlage 5 is opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing. Daaruit blijkt dat met het beoogde plan zowel de parkeervraag als het parkeeraanbod toeneemt. Omdat er geen dubbelgebruik in de kelder mogelijk is, bedraagt het feitelijke aanbod in de kelder nooit meer dan de parkeervraag van de bewoners. Tijdens een reguliere werkdag is alleen in de avonduren sprake van een negatieve balans van 0,4 parkeerplaatsen (pp), maar gelet op de voor het centrum gehanteerde vrijstellingsmogelijkheid van 3 pp kan hiervoor een vrijstelling worden toegepast. Tijdens de koopavond en zaterdagmiddag is er juist sprake van een positieve parkeerbalans. De parkeerdruk op de openbare ruimte neemt dan dus niet toe. Tijdens de zaterdagavond en zondagmiddag is weer sprake van een negatieve balans. Dit komt omdat horeca en woningen op die dagdelen een hogere parkeervraag hebben dan detailhandel. Omdat de parkeerdruk in de omgeving dan laag is, kan een vrijstelling van 5 pp worden verleend. Deze vrijstelling (op basis van paragraaf 6.2.3 van de Nota Parkeernormen) wordt dan ook toegepast. Ondanks deze vrijstellingen resteert een parkeertekort van 1,4 pp op de zaterdagavond. Daarmee voldoet het plan niet aan de parkeereis. Echter, omdat in de omgeving op zaterdagavond sprake is van een restcapaciteit aan parkeerruimte, kan voor dit plan een ontheffing van de parkeereis worden gegeven op basis van paragraaf 6.3.1 van de Nota Parkeernormen. De vrijstellingen en onheffing volgen rechtstreeks uit de Nota Parkeernormen. Vanuit verkeerskundig oogpunt is de ontwikkeling als acceptabel aan te merken.
Er staat een aantal fietsenstandaarden op de locatie van de voorgestelde horecagelegenheden c.q. die nu meer richting het plein wordt gesitueerd. Op drukke dagen wordt hier zeker gebruik van gemaakt dus die dienen terug te komen. In het plan worden langs de westgevel van het gebouw in totaal 28 fietsenrekken geplaatst wat voldoende is om het aantal op te vangen wat het plan verloren gaat en tevens de extra behoefte die ontstaat door het omzetten van de functie van een deel van het pand voor detailhandel naar horeca. Aangezien de te realiseren fietsenrekken niet op gemeentegrond komt te liggen en wel openbaar gebruikt moeten kunnen worden, zijn daarover afspraken gemaakt in een anterieure overeenkomst met initiatiefnemer.
Bereikbaarheid en veiligheid
Verder moet er rekening worden gehouden met de bereikbaarheid en verkeersveiligheid. De bereikbaarheid van het perceel veranderd niet en is dan ook voldoende. De huidige inrit zal iets worden aangepast. Het is voor de verkeersveiligheid wordt de voorwaarde aan een parkeergarage gesteld dat een voertuig zich volledig horizontaal kan opstellen voordat het de openbare ruimte inrijdt. Het bouwplan houdt door de situering van de nieuwe inrit hiermee rekening.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor verkeer geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie planlocatie
De planlocatie ligt in de kern van Voorthuizen en is op dit moment al geheel bebouwd. Er is geen oppervlaktewater aanwezig. In het Bunckmanplein ligt gescheiden riolering.
De huidige bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een appartementencomplex met horecagelegenheden gerealiseerd. Het verhard oppervlak blijft gelijk. Het hemelwater wat afstroomt van het dak van de bebouwing wordt middels een leiding aangesloten op het hemelwaterriool in het Smidsplein.
Het huishoudelijk afvalwater van de nieuw te realiseren appartementen zal worden aangesloten op het vuilwaterriool in de Van den Berglaan. Het bedrijfsmatig afvalwater van de Van den Berglaan 3/5 zal via een vetafscheider aansluiten op het vuilwaterriool in de Van den Berglaan. Het bedrijfsmatig afvalwater van Bunckmanplein 3 zal via een vetafscheider aansluiten op het vuilwaterriool in het Smidsplein.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bouwplan.
Voor het bouwen en in gebruik nemen van horeca met daarboven een negental appartementen en een uitweg veranderen is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen', 'planologisch strijdig gebruik' en 'een uitweg maken, hebben of veranderen'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt binnen de op de lijst opgenomen categorieën "Wonen" en "Werken" onder Projecten in stedelijk gebied. Aangegeven bij "Wonen" is dat het daarbij gaat om (bouw)projecten voor woonfuncties, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein. Bij "Bedrijven" is aangegeven dat het daarbij gaat om (bouw)projecten voor werkfuncties tot milieucategorie 1 en 2, ook indien niet gesitueerd op een bedrijventerrein. Onder werkfuncties wordt verstaan bedrijven, detailhandel, horeca en dienstverlening (waaronder kantoren). Er vindt geen wijziging plaats van de toegestane milieucategorie/ functies. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 25 januari 2011 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in de exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden. Een deel van het bouwplan ligt op gronden in eigendom van de gemeente. Uitgangspunt is deze grond te verkopen.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met de aanvraag omgevingsvergunning met bijbehorende stukken) heeft van 22 september tot en met 2 november 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
Tijdens deze zes weken zijn drie zienswijzen ingediend. Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. De Nota Zienswijzen is als bijlage 6 toegevoegd.