direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Marchandweg 7-15
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.4029-0002

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op 2 november 2015 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 2040971 en dossiernummer 2015W2178 ) ingediend voor het uitbreiden van een bedrijfshal aan de Marchandweg 7 te Barneveld (Harselaar)

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan Harselaar West. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

Het bedrijf G. van Beek & Zn is de afgelopen jaren gegroeid waarbij de vraag naar extra bedrijfsruimte naar voren is gekomen. Door de aankoop van gronden aansluitend aan de huidige eigndommen kan door middel van een efficientere terreinindeling het bedrijf doorgroeien.

De vraag richt zich op de bouw van een bedrijfshal evenwijdig aan het spoor. De bedrijfshal heeft lengte van 130 meter en een hoogte van 18 meter en is gelegen op de perceelsgrens tegen het spoor aan. In dit kader spelen diverse omgevingsfacoren een rol. Deze zijn afgewogen.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft een perceel aan de Marchandweg 7 te Barneveld/Harselaar. Het plangebied ligt in het westen van Harselaar juist ten noorden van de spoorlijn Amersfoort- Apeldoorn. Het perceel wordt aan de west, noord en oostzijde omsloten door bedrijventerrein. Aan de zuidzijde ligt het spoor met daar ten zuiden van een open agrarisch landschap. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0002.png"

Afbeelding 1 Locatie Marchandweg 7

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Harselaar-Oost' en heeft de bestemming 'Bedrijventerrein'. Bebouwing. De nieuwe bedrijfsbebouwing wordt gesitueerd buiten dit bouwvlak hebben namelijk een hoogte van ca 15,5 meter, terwijl het vigerende bestemmingsplan een hoogte toestaat van maximaal 10 meter.

Het bestemmingsplan geeft een wijzigingsbevoegdheid om gebouwen buiten het bouwvlak te situeren onder bepaalde voorwaarden. Dit bouwplan voldoet niet aan deze voorwaarden. Dit onder andere omdat meer dan 50% wordt bebouwd.

Omdat met het bouwplan wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient de aanvraag ingevolge artikel 2.10, lid 2 van de Wabo tevens te worden aangemerkt als een aanvraag om vergunning voor een activiteit 'strijd met het bestemmingsplan' als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c, in samenhang met artikel 2.12, lid 1 sub a,b of c van de Wabo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0003.png"

Afbeelding 2 Fragment huidig bestemmingsplan Harselaar-West

2.3 Ruimtelijke structuur

Het gaat hier om een perceel dat in gebruik is als bedrijventerrein. De bebouwingsstructuur van de nabije omgeving wordt gekenmerkt door bedrijvigheid met een maximale milieucatagorie van 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0004.png" Afbeelding 3 Omgeving plangebied kijkend richting betreffende perceelvanaf de Marchandweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0005.png"

Afbeelding 4 achterzijde aan het spoor

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het plan betreft de bouw van een bedrijfshal op het perceel Marchandweg 7, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie H 1959 en H 1960 in Harselaar.

Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het westelijk deel van Harselaar uit een bedrijventerrein met bijbehorende wegenstructuur. Het huidige perceel bestaat uit twee hallen en een grote hoeveelheid aan buitenopslag Ten oosten van het perceel bevinden zich ook eigendommen van de firma Van Beek met daarop planologische rechten (bouwvergunningen) om bedrijfsgebouwen langs het spoor te situeren. Op dit moment vindt hier veel buitenopslag plaats. Daarnaast is er een planologisch recht om te bouwen (projectafwijkingsbesluit) op het perceel H 1959. Dit bouwplan voorzag in een bedrijfshal

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0008.png"

Afbeelding 5 huidige situatie (boven) en vergunde pab (onder)

Beoogde ontwikkeling
Op het perceel Marchandweg 7 en daarnaast gelegen percelen wordt een nieuwe bedrijfshal beoogd. Hier zal de uitstraling gerealiseerd worden door middel van de te realiseren gevelgeldeing. De afbeelding hieronder geeft de nieuwe bebouwing aan alsmede de gevelgeleding aan de achterzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0010.png"

Stedebouwkundige inpassing
Bij het verlenen van vergunningen voor bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak langs deze zijde van het spoor wordt een gevelgeleding gewenst. Hier wordt aan voldaan.

Spoorveiligheid
Gezien de ligginging nabij het spoor is prorail gevraagd om te reageren op het bouwplan. Prorail heeft aangegeven dat er vanuit de spoorbeheerder geen bezwaren bestaan

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Ruimte het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


In dit geval is en geen sprake van nationale belangen al wordt er wel efficient gebruik gemaakt van de ondergrond. De SVIR vormt derhalve geen belemmering van onderhavig plan.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 zijn beide documenten door gedeputeerde staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld.

Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.

Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Bedrijven en bedrijvigheid' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Bedrijven en bedrijvigheid

De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.

In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.

De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.

De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).

Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.

De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op werken.

Werken

Bedrijven

De provincie streeft naar een aanbod van kwalitatief goede locaties dat aansluit op de vraag van bedrijven. Zij streeft naar zorgvuldig omgaan met schaarse ruimte en de kwaliteit van het landschap. De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2012 en 2013 met de Gelderse regio's zijn gemaakt.

Doorwerking in plangebied

De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in Regionale Programmeringsafpraken.

De ladder voor duurzame verstedelijking is toegepast. In paragraaf 5.7, Ladder voor duurzame verstedelijking is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfshal.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0011.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in GO/GNN.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. Inmiddels is de provincie bezig met een actualisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening heeft van 6 januari tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen. Op 8 juli 2015 hebben provinciale staten het eerste deel van het Actualisatieplan Omgevingsverordening, op het punt van water en natuur vastgesteld. Gedeputeerde staten zullen voor het einde van 2015 het actualisatieplan voor de overige onderdelen  aan provinciale staten aanbieden.

In de Omgevingsverordening is het plangebied alleen opgenomen op kaart 3 waarin regels staan voor glastuinbouw:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0012.png" Uitsnede kaart 3 uit de omgevingsverordening: Regels Glastuinbouw

Doorwerking in plangebied

Voor glastuinbouw geldt er een tijdelijk verbod voor de hervestiging en nieuwvestiging van glastuinbouw. Ook de uitbreiding van bestaande glastuinbouw is tijdelijk verboden. Het bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw. Het plan is in overeenstemming met de verordening.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als 'Bedrijvigheid' waarbij de uitstraling naar buiten belangrijk wordt gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0013.png"

Afbeelding 8 uitsnede structuurvisie gemeente Barneveld

Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd. Hiertoe is op 11 juli 2012 onderzoek uitgezet door Grondvitaal.

Op deze locatie bestaat het voornemen om een bedrijfsloods te bouwen en deze gefaseerd uit te breiden.


Uitgevoerde bodemonderzoeken


Op de locatie zijn achtereenvolgens een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 (Grondvitaal, projectnr. 1219155, d.d. 25 juli 2012). Zie Bijlage 2
  • - Aanvullend onderzoek grond volgens de NEN 5740 (Grondvitaal, projectnr. 1219155/A dd. 27 mei 2013) Zie Bijlage 3
  • - Nader afperkend onderzoek grond volgens de NEN 5740 (Grondvitaal, projectnr. 1219155/B dd. 8 oktober 2013). Zie Bijlage 4

 

Onderzoeksresultaten


Op basis van de resultaten van de onderzoeken concludeert het onderzoeksbureau dat over een groot gedeelte van de onderzoekslocatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK en minerale olie en dat sanerende maatregelen noodzakelijk zijn.


Tijdens de dezerzijds uitgevoerde beoordeling van de rapportages is deze conclusie in twijfel getrokken vanwege de volgende constateringen:


-Nagenoeg het gehele terrein bestaat uit een (teerhoudende) asfaltverharding waarin de diverse kernboringen zijn verricht t.b.v. de onderliggende bodemonderzoeken.


- Uit de overgelegde boorstaten en boorbeschrijvingen blijkt dat monstername heeft plaatsgevonden in substantieel sterk puinhoudende grond.


- Vanwege de aanwezige (teerhoudende) asfaltverharding en sterk puinhoudende grond is de kans groot dat bij het doorzetten van de boringen versmering heeft plaatsgevonden waarbij bovenliggende asfalt/puinresten in het onderliggende monstername-traject zijn terechtgekomen.


Vanwege deze constateringen moet worden overwogen of sprake is van bodem. Immers, een bodemlaag die voor meer dan 50% uit bodemvreemd materiaal bestaat wordt niet als bodem beschouwd als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming, zodat deze wet daarop niet van toepassing is.


Ter verder onderbouwing daarvan is in overleg met initiatiefnemer een sleuvenonderzoek uitgevoerd waarbij over een lengte van circa 3 meter, een breedte van circa 1 meter en een diepte van circa 1,5 meter de bodem is ontgraven.


Uit dit onderzoek kan, in samenhang met de eerder genoemde constateringen, worden geconcludeerd dat de in het bodemonderzoek veronderstelde aanwezigheid van bodem niet terecht is geweest. Er is duidelijke sprake van een over het gehele terrein in laagdikte varierend aanwezig stortlichaam van met name puingranulaat.


Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dus ook niet van een saneringsplicht in het kader van de Wet bodembescherming.


De in het stortlichaam geconstateerde PAK en minerale olie verontreinigingen leveren geen ecologische-, verspreidings- en actuele humane risico's op.


Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig voor bestemmingsplan- en Wabo procedures.


Geadviseerd wordt om bij bouwplannen vrijkomend asfalt- en puingranulaat af te voeren naar een daarvoor bestemde Wabo-vergunninghoudende inrichting.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Archeodienst heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het veldonderzoek (Bijlage 1) betreft echter alleen de voorzijde van het perceel. Door extrapolatie van de gegevens kan echter gesteld worden dat de conclueise voor dit deel ook kunnen worden overgenomen voor het gedeelte aan de achterzijde, aan het spoor. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4029-0002_0015.png"

Afbeelding 9 Archeologische verwachting en onderzoeksgebied

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Er zijn geen historische (steden)bouwkundige waarden (gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden) in het plangebied, of de directe omgeving, gesitueerd. Ook zijn er geen monumenten in het plangebied gelegen.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hiervan is bij het onderhavige plan geen sprake.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plan ligt niet in (de nabijheid van) natura 2000-gebied.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn kan natuurtoets worden uitgevoerd. Het gebied, dat gebruikt wordt voor opslag heeft echter geen enkele waarde in hetkader van flora en fauna. Onderzoek is niet noodzakelijk

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2 blijkt dat het plangebied niet in Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Voor de toetsing hieraan wordt hiernaar verwezen.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen. De aanvraag betreft de uitbreiding van een bedrijfshal op een bedrijventerrein. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in de ruimtelijke onderbouwing gronden worden gebruikt voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone waarbinnen onderzocht moet worden wat de geluidsbelasting is.

Een bedrijfshal is niet aangemerkt als geluidgevoelige objecten, een onderzoek is om deze reden niet nodig.

Overigens is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel gekeken naar reflectie van geluid van de nieuw te bouwen hal op de woningen. Hiertoe is onderzoek uitgevoerd door SPA.(Bijlage 5)

Conclusie van dit onderzoek is dat de geluidbelasting (Lden) ten gevolge van het railverkeer op de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn, op de maatgevende bestaande woningen:

  • zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie na realisatie van de nieuwe bedrijfshal,maximaal 63 dB bedraagt. Ter indicatie: dit is ruim lager dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 68 dB conform de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor nieuwe woningen;
  • toeneemt met maximaal 0,7 dB. Dit is een zeer geringe toename, die onder normale omstandigheden niet waarneembaar is voor mensen. Onder normale omstandigheden is een verschil van 3 dB net waarneembaar en is er vanaf 5 dB verschil pas sprake van een duidelijk hoorbaar verschil1. Een verschil van 10 dB wordt ervaren als een halvering c.q. een verdubbeling van het geluid.

Omdat de toename van de geluidbelastingen zeer gering is, leidt de realisatie van de nieuwe bedrijfshal ten noorden van de spoorlijn niet tot extra hinder bij de bewoners van de bestaande woningen ten zuiden van deze spoorlijn. Dit omdat de toename niet waarneembaar is.

Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Ten zuiden van het plangebied, op meer dan 100 meter ligt een agrarische bedrijf. een bedrijfshal is echter niet aangemerkt als geurgevoelige objecten waardoor een onderzoek niet nodig is. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De ladder is ook van toepassing op situaties waarin met een omgevingsvergunning (buitenplans) wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht is artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening namelijk van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

  • 1. Er is sprake van een bestaand bedrijf met een uitbreidingsvraag op een bestaand industrieterrein.
  • 2. De uitbreiding vindt plaats binnen het bestaande bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij nemen wij in ogenschouw dat reeds in het moederplan Harselaar West in een wijzigingsbevoegdheid de uitbreiding op deze locatie mogelijk was. Het bouwplan is echter niet passend binnen alle bepalingen van de wijzigingsbepaling.
  • 3. De uitbreiding vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied waardoor stap drie niet verder gemotiveerd behoeft te worden.


Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit projectafwijkingsbesluit bescherming behoeven.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen is dermate kleinschalig, dat deze valt binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want het betreft geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. De aanvraag betreft opslag. Er zijn geen woningen gelegen binnen een straal van 100 meter waardoor milieuzonering geen belemmering is voor dit plan/

5.12 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen.

Bij het plaatsen van lichtmasten en hekwerken is veiligheid, zoals het hier wordt bedoeld wordt, van ondergeschikt belang. Wel is er het aandachtspunt dat de verankering in de bodem op de juiste wijze plaatsvind, de controle hiervan maakt onderdeel van de omgevingsvergunning. Het aspect veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.13 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De planontwikkeling (bouw opslaghal 2e fase) is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Eem met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.

De planontwikkeling zal naar verwachting geen gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak blijft namelijk gelijk; verhard terrein wordt verhard dak. Daarnaast kan de strook die wordt gebruikt voor de landschappelijke inpassing gebruikt worden voor infiltratie van water in de bodem op eigen terrein.

Er is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 0,10 ha (1.000 vierkante meter). Dit heeft tot gevolg dat ingevolge de “Afsprakennotitie Waterschap Vallei en Eem en gemeente Barneveld” d.d. 2 november 2006 het plan niet aan het Waterschap Vallei en Eem voorgelegd is.

Conclusie is dat er voor water geen bezwaar is voor het bouwen van de bedrijfshal. Het afkoppelen
verdient wel aandacht.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

Voor het bouwen en in gebruik nemen van een bedrijfshal is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.

Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).

Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).

In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist.

Nu het hier gaat om een project in stedelijk gebied, te weten (bouw)projecten voor bedrijfsfuncties op een bedrijventerrein mits er geen wijziging plaatsvindt van de toegestane milieucategorie, is er geen verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid van het Bor vereist. Ingevolge het raadsbesluit van 25 januari 2011 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een bedrijfsgebouw mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.

Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten en de inspecteur.

Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 13 november tot en met 24 december 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.

Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.