direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Smidsplein 13
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.4026-0002

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op 14 oktober 2014 is voor het perceel Smidsplein 13 te Voorthuizen een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 1495177 en dossiernummer 2014W1841) ingediend voor het realiseren drie commerciële ruimtes ten behoeve van detailhandel op de begane grond en op de eerste verdieping vier appartementen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan "Voorthuizen-Centrum". Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) mits voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

Op het perceel Smidsplein 13 staat een woning met bijbehorend bijgebouw. Deze woning staat in het verlengde van het voormalige Rabobankgebouw, Smidsplein 21, dat momenteel wordt herbouwd ten behoeve van de verplaatsing van een supermarkt. Het plangebied grenst met de woning aan het Smidsplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4026-0002_0001.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4026-0002_0002.jpg"

Plangebied met daarin aangegeven de huidige situatie.

De woning met bijgebouw wordt gesloopt zodat er ruimte komt voor de nieuwbouw van een winkelruimte op maaiveld niveau en woonruimte op de eerste verdieping. Het gebouw wordt onderkelderd ten behoeve opslagmogelijkheden voor de winkels en een fietsenstalling voor de bewoners. De beoogde winkels worden omschreven als verswinkels, zoals een slager en groentewinkel. Het plan voorziet in drie winkelruimtes. De vier appartementen worden via een galerij aan de achterzijde ontsloten op het Kattensteegje. Voor de bewoners van de appartementen worden op het eigen terrein aan de zijde van het Kattensteegje parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast worden er aan de zijde van het Smidsplein parkeerplaatsen aanvullend voor de winkels aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4026-0002_0003.jpg"

Plangebied met bebouwingsvlak en parkeergelegenheid.

2.1 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan "Voorthuizen-Centrum", vastgesteld 21 september 2011. Binnen de geldende bestemming 'Centrum' zijn de gronden bestemd voor centrumvoorzieningen zoals 'wonen', 'detailhandel', 'horeca' en 'dienstverlening'. Voor deze locatie zijn de activiteiten 'detailhandel' en 'horeca' niet toegestaan, 'wonen' is alleen toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de hoofdbebouwing moet worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4026-0002_0004.jpg"

Geldende bestemming binnen aangegeven plangebied, met in rood aangegeven het gewijzigde bouwvlak.

De aangevraagde bebouwing past niet binnen het bouwvlak en is strijdig met de niet toegestane activiteit 'detailhandel'. Verder is het verzoek voor vier appartementen strijdig met de toegestane mogelijkheid van de aanwezigheid van één woning.

Dit Projectafwijkingsbesluit maakt het mogelijk om de hoofdbebouwing buiten het bouwvlak te realiseren en heft de strijdigheid op met de uitsluiting van detailhandel.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen, daarom zijn deze hier ook niet opgenomen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

3.1.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 4.14).

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 zijn beide documenten door Gedeputeerde Staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld.

Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.

3.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van deze onderbouwing voor de in deze omgevingsvergunning besloten ontwikkeling is met name het speerpunt bedrijven en bedrijvigheid en wonen van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Bedrijven en bedrijvigheid

De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.

In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.

De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.

De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).

Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.

De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling heeft betrekking op het verplaatsen van detailhandel binnen de kern Voorthuizen. Er is hier sprake van een lokale herstructurering. Afhankelijk van de ligging van de vrijkomende panden wordt gezocht naar een passende functie voor een centrum of voor woningbouw ingezet het pand in de centrumrandzone of buiten het centrum is gelegen. De hiervoor beschreven ambitie(s) voor de Regio FoodValley zijn niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

Wonen en woningmarkt

De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.

De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mis match van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.

De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.

Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley voor wat betreft het aanbieden van betaalbare huurappartementen gericht op de voornoemde doelgroepen.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van dit plan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De voorgenomen ontwikkeling heeft voor het deel van de ontwikkeling van drie verswinkels betrekking op werken en wonen.

Werken

Detailhandel

De provincie en haar partners streven naar een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandel die bijdraagt aan vitale, aantrekkelijke steden en dorpen. Door trends als internet winkelen, schaalvergroting en branchevervaging en door demografische ontwikkelingen verandert de winkelmarkt en neemt de vraag naar winkels aanzienlijk af. De ruimtevraag verandert mee. De bestaande centra in de (binnen-)steden en dorpen staan centraal.

Doorwerking in plangebied 

Het plan biedt de mogelijkheid tot het concentreren van drie formules in de foodsector naast een net gerealiseerde supermarkt. Hierdoor ontstaat een geconcentreerd gevarieerd aanbod in de voedingssfeer.

In paragraaf Ladder voor duurzame verstedelijking (4.7), is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de ontwikkeling van het plangebied voor detailhandel en wonen.

Wonen

De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.

Doorwerking in plangebied

In paragraaf Ladder voor duurzame verstedelijking 4.7 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de ontwikkeling van vier appartementen en drie verswinkels.

3.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie is continu bezig met het actualiseren van de Omgevingsverordening. Op 8 juli 2015 hebben Provinciale Staten het eerste deel van het Actualisatieplan Omgevingsverordening op het punt van water en natuur vastgesteld. Gedeputeerde Staten zullen voor het einde van 2015 het actualisatieplan voor de overige onderdelen aan Provinciale Staten aanbieden.

Doorwerking in plangebied
In de Omgevingsverordening zijn themakaarten opgenomen met daaraan gekoppelde regels. Het plangebied valt niet binnen een van de thema's, de kaarten worden daarom hier ook niet genoemd.

3.3 Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • 1. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • 2. Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • 3. Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 4.14).

3.4 Gemeente

3.4.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het plan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt en onderdeel uitmaakt van het compact te houden centrumgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4026-0002_0005.jpg"

Kern Voorthuizen (Structuurvisie kernen 2022)

Het plan betreft een inbreidingslocatie.

Onder inbreiding wordt verstaan:

  • intensiveren: de ruimte wordt intensiever benut;
  • combineren: de ruimte wordt voor verschillende functies ingericht en gebruikt;
  • revitaliseren: het opknappen en/of opnieuw inrichten van verouderde woongebieden of bedrijventerreinen.

De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.

Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de her invulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.

De belangrijkste voor het centrum van Voorthuizen is de consolidatie van het winkelapparaat. Het centrum is sterk gericht op 'boodschappen doen' en koppelt hieraan enkele recreatieve voorzieningen. De huidige omvang van het centrum is mede sterk afhankelijk van het recreatieve bezoek.

Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. Daarnaast liggen inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen waardoor de voorzieningen versterkt worden. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.

Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie. De te slopen woning met bijgebouw wordt vervangen door winkelruimte op de begane grond met vier appartementen op de eerste verdieping. Er is sprake van intensiever ruimtegebruik en een herinrichting van de openbare ruimte.

3.4.2 Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen. Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.  

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.   

Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Het plangebied voorziet in de toevoeging van vier woningen/appartementen in de betaalbare huursector. Het past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten dat er binnen een plan specifiek voor doelgroepen gebouwd kan worden. Daarnaast voldoet het aan het uitgangspunt dat er sprake is van het benutten van een inbreidingslocatie, passend in een centrumgebied.

3.4.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 4.14).

Hoofdstuk 4 RANDVOORWAARDEN

4.1 Bodem

In het kader van de projectafwijkingsprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieu hygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is historisch onderzoek gevraagd om te zien of de locatie onverdacht is. Dit is ook voor de activiteit bouwen nodig.

Conclusie

Op basis van het voorgaande is voor de planologische onderbouwing geen vervolgonderzoek vereist.

4.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Historische kern

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat het perceel aan het Smidsplein 13 binnen een historische kern valt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek is nodig in plangebieden groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.

Het plangebied ligt in een zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid als zone met een historische kern. Hier geldt een ondergrens van 100 m2. De geplande nieuwbouw gaat met een totale oppervlakte van 580 m2 over deze grens heen waardoor archeologie onderzoek noodzakelijk is.

Archeologisch onderzoek is hier vereist. Aangezien booronderzoek in historische kernen weinig relevante informatie oplevert is het geëigende middel van een proefsleuf het met de mogelijkheid om, indien hiervoor zwaarwegende gronden zijn, het onderzoek uit te breiden tot een opgraving.

Antea Group heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Van de uitkomsten van het onderzoek is een rapport opgesteld dat als bijlage is toegevoegd. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. In het rapport wordt de vindplaats als behoudenswaardig aangemerkt en wordt vanwege de ruimtelijke beperkingen archeologische begeleiding geadviseerd. De reden hiervan is de aanwezigheid van een aantal kuilen en een greppel die door de onderzoekers op basis van de vondsten worden gedateerd in de late middeleeuwen of nieuwe tijd. Een en ander is gebaseerd op zeven fragmenten roodbakken aardewerk en een fragment grijs, geglazuurd aardewerk (steengoed). De gegeven datering is volgens de regioarcheoloog echter te ruim. Er bestaat enige twijfel over de (ruime) datering. De vondsten kunnen immers ook uit de negentiende eeuw dateren. Ook de afgebeelde sporen zouden subrecent kunnen zijn en paalkuilen of afvalkuilen zijn blijkbaar niet aangetroffen. Op basis van het ontbreken van eenduidige informatie in het rapport en betere informatie betekent dat een archeologische begeleiding onder deze omstandigheden een te zwaar middel is. De regioarcheoloog adviseert het advies van de Antea groep niet over te nemen. Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (artikel 53 Monumentenwet).

4.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied komen geen monumenten voor. Dit aspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

4.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

De kern Voorthuizen ligt op 3,5 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied de Veluwe. De ontwikkeling aan Smidsplein 13 vormt derhalve geen belemmering voor het genoemde Natura 2000-gebied.

4.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Beoordeling Ecologie

Op basis van een visuele beoordeling ter plaatse wordt gesteld dat de tuin met boom en struiken geen ecologische waarden herbergen, omdat deze intensief onderhouden wordt. Daarnaast is er een vijver die geen schuine (natuurlijke) oevers heeft. In de vijver zit goudvis, amfibiebroed is daar niet te verwachten.

Het bijgebouw heeft een zodanige strakke bouwwijze, dat gebruik door (avi)fauna vrijwel uitgesloten kan worden geacht.

Het woonhuis is ook strak afgewerkt maar de dakpannen sluiten niet overal gelijk aan, ook zijn wat openingen door afgebroken hoekjes zichtbaar. Hierdoor is niet uit te sluiten dat de kap mogelijk bewoond wordt door vleermuizen, maar mussen en gierzwaluwen kunnen hier ook voorkomen.

Omdat bekend is dat in onder andere de gemeentelijke kernen vleermuizen in gebouwen verblijven, wordt geadviseerd hier een gericht onderzoek naar gebouwen bewonende (avi)fauna uit te voeren. De verwachte aanwezigheid van beschermde natuurwaarden in het plangebied is op basis van beschikbare informatie en beoordeling ter plaatse niet uit te sluiten.

Gelet op de aard van de werkzaamheden - het slopen van alle bestaande bebouwing en herinrichten van het gehele perceel - wordt met betrekking tot het gevaar van overtreden van de Flora- en Faunawet, het noodzakelijk geacht dat een nader onderzoek naar mogelijk gebouwen bewonende (avi)fauna wordt uitgevoerd.

Uitkomsten onderzoek

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan is het onderzoek naar de aanwezigheid van vlermuizen voor een deel uitgevoerd. In het voorlopige onderzoek zijn twee uitkomsten van de vier geplande onderzoeken opgenomen. Tijdens het onderzoek zijn in het plangebied twee soorten vleermuizen waargenomen; de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Binnen het plangebied is tot nu toe geen verblijfplaats aangetroffen. Het vervolg van het onderzoek zal moeten uitwijzen of de afwezigheid van een verblijfplaats kan worden geconcludeerd.

Uit het gevoerde onderzoek blijkt dat vleermuizen wel gebruik maken van de omgeving in en nabij het plangebied voorkomen. Op basis hiervan zijn aanbevelingen en aandachtspunten opgesteld. Om te voorkomen dat vleermuizen tijdens de werkzaamheden worden verstoord, wordt aangeraden om het aanbrengen van verlichting zoveel mogelijk te beperken (ook tijdens de bouw). Nagenoeg alle vleermuissoorten zijn namelijk gevoelig voor lichtverstoring.


Tevens kan in het toekomstige bebouwing rekening gehouden worden met vleermuizen door verlichting te gebruiken die minder verstorend is voor vleermuizen. Met name kan dit ingezet worden op plekken waar vleermuizen het meest aanwezig zijn. Lage armaturen met wit licht die naar beneden uitstralen vormen geen belemmering voor vleermuizen en zouden gebruikt kunnen worden.

Daarnaast zijn er speciaal voor renovatie of nieuwbouw onderhoudsvrije vleermuizenkokers in de handel die ingemetseld kunnen worden en zogenaamde vleermuiskwartieren die eenvoudig te bevestigen zijn aan muren (zie onder andere Brochure 'Vleermuisvriendelijk bouwen', Korsten et al., 2011).

In de permanente situatie (bij nieuwbouw) kan daarnaast gekozen worden om de spouwmuren toegankelijk te maken voor vleermuizen. Wanneer spouwmuren toegankelijk worden gemaakt voor vleermuizen moet er tussen de buitenmuur en het isolatiemateriaal (de luchtspouw) minimaal drie cm ruimte zijn. Daarbij moeten de vleermuizen zowel aan de buitenmuur als de isolatielaag kunnen hangen. Steenwol- of glaswoldekens moeten worden voorzien van een harde ruwe buitenlaag (Korsten et al., 2011).

Conclusie

Uit de uitgevoerde onderzoeken is de aanwezigheid van vleermuizen niet aangetoond. De sloop van de bestaande woning en bijgebouwen vormt geen belemmering voor het voortbestaan van vleermuizen.

4.4 Externe veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen).

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid en Regeling Basisnet).

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Tot de rondweg om Voorthuizen in gebruik is genomen ligt dit plangebied in het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen, de Hoofdstraat. Om een goede afweging te kunnen maken van de tijdelijke extra risico's zal een indicatieve risicoberekening uitgevoerd moeten worden.

Onderzoeksresultaten

Het plaatsgebonden risico ligt op de as van de Hoofdstraat. Het groepsrisico als gevolg van het transport over de Hoofdstraat ligt een factor 50 lager dan de oriënterende waarde en neemt na realisatie van dit plan niet toe. Als de rondweg rond Voorthuizen gerealiseerd is zal er geen groepsrisico meer aanwezig zijn op deze locatie.

Conclusie

Externe veiligheid geeft geen beperkingen voor dit plan.

4.5 Geluid

Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo kan worden mogelijk gemaakt, dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het plan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde worden vastgesteld.

Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van wegen. De drukke Hoofdstraat ligt op een afstand van ongeveer 50 meter, maar deze weg is als 30 km/h aangewezen. Hiervoor geldt geen onderzoeksplicht. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting bekeken en die bedraagt 50 dB. Vanwege de vereiste geluidwering (Bouwbesluit) van tenminste 20 dB, is de binnenwaarde van 33 dB gewaarborgd.

Conclusie

Vanwege de ligging in de nabijheid van 30 km/h zones valt het plangebied buiten een zone waarbinnen een onderzoeksplicht geldt. Verder is de binnenwaarde gewaarborgd.

4.6 Geur

Bij de voorbereiding van een projectafwijkingsbesluit toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen, geur geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Voor de onderdelen wonen en detailhandel moet beoordeeld worden in hoeverre de 'ladder voor duurzame verstedelijking' op de ontwikkeling van toepassing is.


De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Wonen

Het plan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. In dit geval is er gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 januari 2014 (Vz. ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Daarnaast heeft de Afdeling in een andere uitspraak bepaald dat de realisatie van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocaties als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Een plan met zeven woningen is eveneens niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling door de Afdeling (ABRvS 11 juni 2014, 201306888/1/R2). Verder komt uit jurisprudentie naar voren dat wanneer het gaat om meer dan 14 woningen, er wel sprake is van een nieuwe ontwikkeling (zie ABRvS 9 april 2014, 201307658/1/R4).

De ontwikkeling van vier woningen valt niet binnen het criterium van meer dan 14 woningen waarvoor in bepaalde situaties de actuele regionale behoefte moet worden onderzocht. Daarnaast is de bouw van vier appartementen in een centrumgebied een passende toevoeging aan de woningbehoefte, in dit geval, voor Voorthuizen.

Conclusie

De 'ladder' is voor het onderdeel wonen niet van toepassing.

Werken

In de Detailhandelsvisie Voorthuizen is beschreven dat de functie voor het centrum van Voorthuizen primair een lokaal verzorgende winkelfunctie heeft voor de dagelijkse en frequent benodigde artikelen, passend bij de aard en schaal van Voorthuizen. In de omgeving hebben de centrums Barneveld, Putten en Nijkerk meer een functie voor vergelijkend winkelen en beschikken de binnensteden van Amersfoort, Veenendaal en Apeldoorn over regionale trekkracht voor het recreatief winkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4026-0002_0006.jpg"

Uitsnede Detailhandelsvisie Voorthuizen, met in de rode cirkel het plangebied.

In de bovenstaande figuur is aangegeven dat het plangebied ligt binnen de aanduiding die is bedoeld voor de dagelijkse boodschappen. Dagelijkse winkelgebieden zijn bij voorkeur compact van opzet. Andere dagelijkse en hoogfrequent bezochte winkelbranches zoals versspecialisten, drogisterijen, huishoudelijke artikelen en kleine warenhuizen kunnen profiteren van de trekkracht van de nabijheid van een supermarkt.

De realisatie van de mogelijkheid van het aanbieden van drie verswinkels onder één dak in de kern van Voorthuizen is een passende invulling in een centrumgebied. Mede omdat het hier gaat om een concentratie van versproducten naast de naastgelegen supermarkt. In samenhang met de komst van een supermarkt in het naastgelegen pand wordt deze concentratie als een verbetering van de centrumvoorzieningen in het centrumgebied gezien.

Het betreft een lokale ontwikkeling waarbij geen sprake is van een regionale uitstraling. Het vraagstuk of de actuele regionale behoefte moet worden onderzocht, is hier niet aan de orde.

De 'ladder' is voor het onderdeel werken niet van toepassing

Voor beide ontwikkelingen geldt dat er sprake is van het intensiever benutten van een perceel dat is gelegen in het centrum van Voorthuizen. Er is geen sprake van een uitbreiding van het stedelijk gebied.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een versterking van het centrum door de concentratie van elkaar aanvullende winkelformules.

4.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig projectafwijkingsbesluit bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader is op het onderhavige plan het volgende van toepassing. Zowel onder de toekomstige appartementen als in de omgeving zitten bedrijfsactiviteiten. Het gaat hier voornamelijk om detailhandel. Vanuit de omgeving is er geen belemmering. Voor de bedrijfsactiviteiten die onder de appartementen gaan komen wordt geadviseerd alleen categorie A bedrijven toe te staan.

Het plan voorziet in de realisatie van een aantal winkels, detailhandel. Detailhandel valt onder milieucategorie A, volgens de staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging Bedrijf 2 (uitgave VNG).


Binnen de veiligheidsafstand mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.


Conclusie

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

4.11 Natuur en landschap

De locatie ligt in het centrum van Voorthuizen. Er is dus sprake van een stedelijk landschap. Het plangebied grenst aan het Smidsplein. Langs de gevels van het plein zijn op verschillende plekken beeldbepalende bomen geplant.

Inrichting openbaar gebied

De verandering van de inrichting van de weg voor de te slopen woning en bijgebouw borduurt voort op de bestaande stijl. Aan de zijde van het Smidsplein worden drie extra (haaks op de gevelrichting) parkeervakken aangelegd die onderdeel uitmaken van het openbaar gebied. Daarnaast wordt voor de nieuwe gevel één boom geplant. Het gaat hierbij om dezelfde soort als ook al langs de gevels staan. Verder zal voor de bestrating van het openbare gebied gebruik worden gemaakt van dezelfde verhardingsmaterialen en worden aangesloten bij de verharding voor de nieuwe supermarkt. Omdat het openbare gebied, gelegen tussen het plangebied en de supermarkt, groter wordt en op het Smidsplein is georiënteerd, wordt de inrichting van het voorste deel van het Kattensteegje hierbij aangesloten. De entrees van de winkels zijn via het Kattensteegje georiënteerd op het Smidsplein.


Voor de appartementen worden drie nieuwe parkeervakken aangelegd. Deze komen aan de zijkant van de winkels grenzend aan het Kattensteegje. Deze parkeerplaatsen tellen niet mee als openbare parkeerplaatsen. Tussen de nieuwe verharding van deze parkeerplaatsen en het Kattensteegje blijft een reststukje over waar nu een berk staat. Het heeft de voorkeur dat deze in het plan kan worden gehandhaafd. Maar mocht dat niet mogelijk zijn, dan is het een plek om een nieuwe solitaire boom te planten van het soort dat overeenkomend met de bomen aan de voorzijde van de (nieuwe) winkels aan het Smidsplein.

4.12 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Het verzoek is aan de Brandweer, Gelderland Midden, voorgelegd. De Brandweer geeft aan dat de bereikbaarheid voldoende is, er wordt voldaan aan de voorwaarden volgens de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid.

Gezien de situering van het plan zijn er in de omgeving voldoende brandkranen aanwezig. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.

De opkomstnorm voor woonfuncties boven een winkelfunctie is 5 minuten. Smidsplein 13 in Voorthuizen is zo gelegen dat de werkelijke opkomstnorm 5 minuten bedraagt. De norm wordt niet overschreden. Er zijn geen aanvullende voorwaarden noodzakelijk.

Conclusie
Volgens de Brandweer zijn er geen risico-objecten in de omgeving aanwezig die de bestemming wonen negatief zouden kunnen beïnvloeden. Voor externe veiligheid zijn er daarom vanuit de brandweer geen nadere voorwaarden die gesteld worden. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit projectafwijkingsbesluit.

4.13 Verkeer

Op eigen terrein worden drie parkeerplaatsen aangelegd voor de bewoners van de appartementen. Op het Smidsplein worden in het verlengde van de bestaande parkeerplaatsen drie, mogelijk vier, parkeerplaatsen aangelegd. Deze parkeerplaatsen gelden als aanvulling op de bestaande parkeervoorraad in de openbare ruimte.

Voor de appartementen geldt een norm van 1,2 parkeerplaats per wooneenheid. Voor de vier appartementen geldt dan een aantal afgerond vijf parkeerplaatsen. Voor het centrumgebied in Voorthuizen geldt voor detailhandel geen parkeernorm per 100 m2 BVO (Bedrijfsvloeroppervlakte). Omdat er gedeeltelijk sprake is van verplaatsing van BVO in het centrumgebied is een gebruikelijke toename van het aantal parkeerplaatsen hier ook niet aan de orde. Het aantal beschikbare parkeerplaatsen wordt als toereikend gezien. De aanvulling van totaal zes parkeerplaatsen is dus ruim voldoende volgens het gestelde in de 'Nota parkeernormen gemeente Barneveld'.

Het Perceel wordt ontsloten op op het Smidsplein.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren is hiermee voldoende gewaarborgd.

4.14 Water

Watertoets

Dit wateradvies is een onderdeel van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is wettelijk verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee krijgt water een evenwichtige plaats in het ruimtelijk planproces. Uiteindelijk vormt de waterparagraaf in het projectafwijkingsbesluit het resultaat van de watertoets.

Dit wateradvies is, als onderdeel van de watertoets, niet vrijblijvend. Voor de initiatiefnemer is dit advies bindend, tenzij er goede argumenten voor alternatieven worden aangevoerd.

De initiatiefnemer dient tekstueel en/of op een inrichtingstekening aan te geven hoe dit advies in het plan is verwerkt. Dit wordt vervolgens getoetst. Het uiteindelijke resultaat vormt de input voor de waterparagraaf.

Planontwikkeling en toetsing

De planontwikkeling (sloop woning en schuur, bouw drie winkels met vier appartementen) is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Het algemene uitgangspunt is dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.

Hemelwater

Door de toename van afvoerend verhard oppervlak (ca. 200 m2) treedt bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater naar het riool op.

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en/of terreinen) valt, dient aangesloten te worden op het hemelwaterriool in het Smidsplein.

Huishoudelijk afvalwater

Door de planontwikkeling komt extra huishoudelijk afvalwater vrij, dat aangesloten dient te worden op de vuilwaterriolering in het Smidsplein. Voor deze rioolaansluiting is een aansluitvergunning nodig.

Bouwmaterialen

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud.

Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Conclusie

Er zijn geen aanvullende onderzoeken nodig. Met in achtneming van de beschreven Watertoets voldoet het plan.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN

5.1 Juridische aspecten

Voor het bouwen en in gebruik nemen van een gebouw bedoeld voor drie winkels en vier appartementen is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.

Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).

Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).

In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt binnen de op de lijst opgenomen categorie "Bedrijven" onder Projecten in stedelijk gebied. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 25 januari 2011 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.

Hoofdstuk 6 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

6.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van winkels en woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 7 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.

Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten en de inspecteur.

Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 16 oktober tot en met 26 november 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.

Tijdens deze zes weken is er één reactie ingediend. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.