Plan: | Schoonengweg 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4018-0002 |
Op 24 september 2012 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 575749 en dossiernummer 6223) ingediend voor het realiseren van een woongebouw met twee wooneenheden op het perceel Schoonengweg 8 in Voorthuizen.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Het plan ligt in het buitengebied, en is ten zuiden van de kern Voorthuizen gelegen. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Schoonengweg. Het plangebied wordt aan de west-, noord- en zuidzijde begrensd door agrarische gronden en omliggende agrarische bedrijven. Bovendien is de locatie gesitueerd ten zuidwesten van de nog te ontwikkeling wijk 'Holzenbosch' (ten behoeve van woningbouw). Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1 Plangebied Schoonengweg 8
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied I' (artikel 7) met een agrarisch bouwperceel. Artikel 7, eerste lid van de bestemmingsplanvoorschriften bepaalt dat dergelijke gronden in beginsel bestemd zijn voor de uitoefening van het agrarische bedrijf. Realisatie van een woongebouw met twee wooneenheden is binnen deze bestemming niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of het binnenplans afwijken met een omgevingsvergunning.
Omdat met het bouwplan wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient de aanvraag ingevolge artikel 2.10, tweede lid van de Wabo tevens te worden aangemerkt als een aanvraag om vergunning voor een activiteit 'planologisch strijdig gebruik' als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo. De bevoegdheid om af te wijken ligt bij het college, maar de voorwaarde voor het gebruik van deze bevoegdheid is dat de raad een zogenaamde 'verklaring van geen bedenkingen' afgeeft.
Afbeelding 2 Fragment huidig bestemmingsplan ("Buitengebied 2000")
Op 28 mei 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gewijzigd vastgesteld. Doordat het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" in juli 2013 nog niet in werking zal treden, is het vigerende bestemmingsplan op het moment van verlening van de vergunning nog het bestemmingsplan "Buitengebied 2000".
Oviergens heeft het perceel Schoonengweg 8 in het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2012" de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast is er een niet-agrarische nevenactiviteit toegestaan (Recreatieruimte t.b.v. minicamping, dagrecreatie en workshops). Ook heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie-1'.
Het plan betreft de bouw van een woongebouw met twee wooneenheden op het perceel Schoonengweg 8, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummer 2673 in Voorthuizen.
In de huidige situatie is er een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen op het perceel aanwezig. Aanvrager exploiteert op het perceel Schoonengweg 8 een agrarisch bedrijf en een minicamping. Voor het agrarische bedrijf is in het verleden een milieuvergunning verleend. Als nevenactiviteit bij de agrarische werkzaamheden exploiteert de aanvrager een minicamping. De minicamping heeft 25 kampeerplaatsen. Ook is er een recreatiezaal ten behoeve van de minicamping aanwezig. Een deel van de ruimte is beschikbaar voor de bezoekers van de minicamping om zich bij bijvoorbeeld slecht weer binnen te vermaken en kunnen er door de campinggasten gezelschapsspellen georganiseerd worden. Daarnaast wordt een gedeelte gebruikt als koffiekamer. Hier kunnen ook fietsers gebruik van maken en/of groepen die het recreatiegebied Zeumeren bezoeken, tevens kunnen er (kook) workshops georganiseerd worden.
Afbeelding 3 Weergave van de huidige bebouwing
Afbeelding 4 Aanzicht bestaande woning
Voorgeschiedenis
In verband met de realisatie van de toekomstige wijk Holzenbosch zijn er afspraken gemaakt met de eigenaar van Schoonengweg 8, de heer Versteeg. Eén van de afspraken is dat de naast de woning staande veeschuur verbouwd mag worden tot een aanleunwoning of dat de woning met naastgelegen schuur vervangen mag worden voor een nieuwbouwwoning met aanleunwoning met een gezamenlijke inhoud van maximaal 825 m3 (gemeten vanaf maaiveld). Er geldt een inspanningsverplichting voor de gemeente om dit planologisch te regelen. Gelet op de belangen van de realisatie van de wijk Holzenbosch en de daaromtrent gemaakte afspraken met de heer Versteeg, is het van belang dat het nu voorliggende plan via maatwerk mogelijk wordt gemaakt.
De aanvraag om omgevingsvergunning die is ingediend is een voortvloeisel van deze afspraak.
Aan het belang van de realisatie van de wijk Holzenbosch dient een zodanig gewicht toegekend te worden dat via maatwerk meegewerkt moet worden aan de nakoming van de afspraak die in het verleden met de heer Versteeg is gemaakt. Planologisch vertaalt deze afspraak zich in een woongebouw (bedrijfswoning) met twee wooneenheden. Hiermee wordt de toe te voegen woning geschikt gemaakt voor (toekomstige) mantelzorg. Er kan op voornoemde wijze medewerking verleend worden aan onderhavige aanvraag om omgevingsvergunning.
Huidige plan
De onderhavige aanvraag om omgevingsvergunning ziet op het bouwen van een woongebouw met twee wooneenheden. Hiervoor wordt de bestaande bedrijfswoning op het perceel Schoonengweg 8 gesloopt.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Doorwerking in plangebied
In dit geval is één van de 13 nationale belangen relevant, te weten: "Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)". Bij de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Daarmee is een zorgvuldige afweging van belangen en transparante besluitvorming geborgd.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro).
Doorwerking plangebied
Het beleid voor stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 2 van de verordening. Volgens de verordening is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken onder meer toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied én ook binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. De planlocatie is echter niet gelegen binnen bestaand bebouwd gebied, maar is op de kaart 'Verstedelijking' -zoals die onderdeel uitmaakt van de verordening- aangeduid als 'nieuwe bebouwing buitengebied'. Overigens is wel een gedeelte van de locatie aangeduid als 'Zoekzone wonen en werken', maar dit betreft echter slechts een gedeelte van de huidige voortuin. Zie de afbeelding hieronder.
Afbeelding 5 Uitsnede Ruimtelijke Verordening Gelderland
Artikel 2.2 van de verordening heeft betrekking op nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken. Dit impliceert dat dit artikel enkel van toepassing is indien het betreffende bouwplan voorziet in het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen, vernieuwen of vergroten van een bouwwerk of standplaats. Het onderhavige plan (het toevoegen van een extra wooneenheid) is strijdig met het bepaalde in artikel 2.2 van de verordening.
In artikel 2.6 van de verordening is aangegeven dat in afwijking van het bepaalde in 2.2 in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing tevens mogelijk gemaakt kan worden indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aangetoond wordt dat sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de in artikel 2.2 genoemde gebieden en indien deze ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De ontwikkeling kan redelijkerwijs niet gerealiseerd worden binnen de in artikel 2.2 genoemde gebieden, en deze ontwikkeling draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het is niet logisch om het woongebouw te splitsen en te realiseren in een woonwijk. Het plan wordt ingepast in de omgeving. Er zijn in verband met de realisatie van de toekomstige wijk Holzenbosch afspraken gemaakt met de eigenaar van Schoonengweg 8, de heer Versteeg. Aan het belang van de realisatie van de wijk Holzenbosch kan een zodanig gewicht toegekend worden dat nakoming van de afspraak die in het verleden met de heer Versteeg is gemaakt wenselijk is (zie ook paragraaf 3.1 van de toelichting). Dit voorgaande rechtvaardigt afwijken van de verordening en komt de ruimtelijke kwaliteit (ook van de nieuwe woonwijk Holzenbosch) ten goede.
Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'Multifunctioneel platteland' van het 'Multifunctioneel gebied'.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland.
Doorwerking plangebied
Nu het plangebied gelegen is binnen 'Multifunctioneel gebied' wordt er geen expliciete provinciale sturing gericht op dit gebied. Het plan is passend binnen de structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan).
Structuurvisie buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 van de Structuurvisie). Onderstaand is voor de stedelijke zone, waarbinnen het bouwplan is gesitueerd, een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
Stedelijke zone
Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt. In de Structuurvisie Buitengebied Barneveld wordt voor een gedetailleerde uitwerking van deze zone verwezen naar de Structuurvisie 2009 dan wel de geactualiseerde versie daarvan. Ook wordt in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld aangegeven dat er binnen de stedelijke zones twee landschappelijke bufferzones zijn aangegeven.
Op de kaart behorende bij de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 (de opvolger van de Structuurvisie 2009) ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als 'Plattelandszone oude landschap'. In de structuurvisie voor de kernen wordt ingegaan op de woningbouwontwikkeling 'Voorthuizen Zuid' (Holzenbosch). Hierin is onder meer vermeld dat in de gebiedsvisie Zeumeren is aangegeven hoe de overgang van deze wijk gemaakt kan worden door de Zeumersebeek een natuurlijke inrichting te geven. De natuurlijke zone kan worden aangegrepen om het buitengebied van Zeumeren toegankelijk te maken voor de woonwijk.
Gebiedsvisie Zeumeren
Er is voor het plangebied dat wordt begrensd door de Baron van Nagellstraat, de Zeumersebeek, de Schoonengweg, Zeumerseweg, Bakkersweg, Elzenkamperweg, Garderbroekerweg en de Rijksweg A1 een gebiedsvisie opgesteld, te weten: Gebiedsvisie Zeumeren e.o. (hierna: gebiedsvisie). De gebiedsvisie heeft niet de status van een structuurvisie of een bestemmingsplan. Haar doorwerking vindt plaats per plan. De visie is opgedeeld in een visie op hoofdlijnen en een uitwerking deelgebieden. Ook worden de sectorale consequenties van de visie beschreven voor de belangrijkste sectoren (landbouw, recreatie, 'nieuwe functies' en verkeer). Ook wordt een analyse van het gebied gegeven en vormt het de onderbouwing van de keuzes uit de visie.
Deze gebiedsvisie, zoals verwoord in hoofdstuk 2, is in algemene zin als richtinggevend document voor de gebiedsontwikkeling door de raad vastgesteld d.d. 21 september 2011.
Het plangebied Schoonengweg 8 is op de visiekaart gelegen binnen de begrenzing van de gebiedsvisie Zeumeren, en is gelegen in de kernrandzone. De kernrandzone is aangewezen rond de Schoonengweg en de Zeumerseweg. Het doel is om hier een toegankelijke en verdicht gebied te realiseren. Veel agrarische bedrijven kennen hier al een nevenactiviteit of zijn getransformeerd naar een nieuwe recreatieve functie. Er is door de historische opbouw van het lint bovendien een schil van functies ontstaan. Er ligt hier vanuit recreatief oogpunt en vanuit het idee dat het gebied een goed uitloopgebied kan worden, de ambitie om een schil van dagrecreatieve en kernrand functies mogelijk te maken.
Het vervangen van de bestaande bedrijfswoning door een woongebouw met twee wooneenheden past binnen de visie om in de kernrandzone een toegankelijke en verdicht gebied te realiseren. Het betreft geen ontwikkeling die de visie doorkruist.
Conclusie
In dit geval vormen de structuurvisie Buitengebied Barneveld (Ontwikkelingsperspectief voor ons buitengebied, september 2011), de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 en de gebiedsvisie Zeumeren geen belemmering voor uitvoering van onderhavige bouwplan.
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
Er zijn voor deze locatie bij ons geen bodemonderzoeksgegevens bekend. Olietanks (ook ondergrondse) of andere bodembedreigende activiteiten op of nabij de locatie zijn bij ons niet bekend.
De gemeente Barneveld beschikt over een bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de bodem op de locatie naar verwachting van Achtergrondwaardekwaliteit (schone grond) is. Op grond van de Nota bodembeheer kan hierdoor vrijstelling worden verleend van de bodemonderzoeksverplichting. De kwaliteit van de bodem vormt volgens de in de bodemkwaliteitskaart weergegeven verwachting immers geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Schoonengweg 8 een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is. Het betreft een locatie in een gebied met een lage archeologische verwachting waarvoor een ondergrens van 1000 m2 geldt. Bovendien is er geen sprake van historische bebouwing. Het plan voorziet in de bouw van een woongebouw op de plaats van een te slopen woning, waardoor ook de verstoring geen onevenredige schade veroorzaakt aan eventuele archeologische resten.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is geen sprake. Ook zijn er geen monumenten in het plangebied gelegen.
Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dergelijke waarden zijn niet aanwezig.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Het plangebied ligt niet in de (nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd.
In maart 2013 heeft Tauw de "Natuurtoets sloop en nieuwbouw woning Schoonengweg 8 te Voorthuizen" uitgevoerd. Onderzocht is in hoeverre dier- en plantensoorten daadwerkelijk in het plangebied kunnen voorkomen en/of in hoeverre het voldoet aan de eisen die deze soorten aan hun leefgebied stellen. Getoetst is of het beoogde voornemen een effect kan hebben op de verwachte aanwezige beschermde soort(en). Geconstateerd wordt dat er een mogelijke aantasting van de steenmarter is, zodat er vervolgonderzoek noodzakelijk is. Dat aanvullend onderzoek moet aantonen welke functie de onderzoekslocatie voor de steenmarter heeft. Daarnaast wordt aangegeven dat er geen (aantasting van) vogels tijdens het broedseizoen mag plaatsvinden, mits uitvoering buiten het broedseizoen plaatsvindt. Ook mag er geen aantasting van vaste verblijfplaatsen van broedvogels plaatsvinden. Immers alle broedende vogels, hun broedplaatsen en de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Tevens zijn rust- en verblijfplaatsen en de functionele omgeving van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd. Sloop van gebouwen en verwijderen van bomen en struiken dienen gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dienen daarom buiten het vogelbroedseizoen gestart te worden of te worden uitgevoerd.
In april 2013 heeft Tauw de locatie beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van steenmarter(s). De te slopen schuur en het terrein in de directe omgeving is geïnspecteerd. Vastgesteld is dat op beide data dat de ecoloog de locatie heeft bezocht er geen aanwijzingen zijn die wijzen op aanwezigheid van steenmarter in of rond de te slopen schuur. Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat in de te slopen schuur geen verblijfplaatsen van steenmarter (en/of andere beschermde soorten) aanwezig zijn. De gemeente heeft ingestemd met de natuurtoets en het aanvullende onderzoek steenmarter. Dit betekent dat er vanuit ecologie (flora- en fauna) geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het onderhavige bouwplan.
Er behoeft geen verklaring van geen bedenkingen aangevraagd te worden bij het ministerie van Economische Zaken nu het plan geen activiteiten behelst die mogelijk schadelijk zijn voor een dier of plan van een beschermde soort. Als bijlagen 1 en 2 zijn de natuurtoets en het nadere onderzoek steenmarter toegevoegd.
De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het doel van de EHS is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.
Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
De afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen gedeelte van de EHS bedraagt meer dan 1,5 kilometer. Gezien de afstand en de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS, worden negatieve effecten op voorhand uitgesloten. Dit plan brengt daarmee geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich mee.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Uit de risicokaart blijkt dat er geen wegen, spoorwegen, inrichtingen of buisleidingen in de omgeving van het perceel Schoonengweg 8 liggen welke een belemmering kunne geven vanuit externe veiligheid.
Uit de netkaart blijkt dat er tevens geen hoogspanningsleidingen in de omgeving liggen.
Afbeelding Risicokaart en netkaart
Hieruit valt te concluderen dat er geen belemmeringen vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn voor de geplande nieuwbouw.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan en ook bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder sub a, onder 3°, van de Wabo, dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.
Er is door SPA ingenieurs een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (kenmerk 20130110.R01, d.d. 25 februari 2013). In het rapport is de invloed van de Schoonengweg op het bouwplan weergegeven. Ook is de invloed van de Zeumerseweg weergegeven omdat het plan net binnen de zone (welke 250 meter breed is vanaf de rand van de weg) van deze weg ligt.
De geluidbelasting van beide wegen voldoet ruim aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Er zijn daarom vanuit die wet geen verdere verplichtingen voor het plan.
Dit rapport is door ons akkoord bevonden. Het rapport is als bijlage 3 toegevoegd.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.
Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied zijn agrarische bedrijven gelegen.
Ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning wordt er een nieuw woongebouw met twee wooneenheden gerealiseerd. Voor bedrijfswoningen bij agrarische veehouderij objecten wordt in de Wet geurhinder en veehouderij een afstand voorgeschreven van 50 meter naar emissiepunten van omliggende bedrijven. De afstand van 50 meter naar omliggende agrarische bedrijven wordt ruimschoots gehaald.
Voor de toe te voegen wooneenheid is er een toetsing uitgevoerd met het geurberekeningsprogramma V-Stacks vergunningen (november 2012). Uit de berekening komt naar voren dat op de meest nabijgelegen hoek van de huidige woning aan de Schoonengweg 8 de geurbelasting uitkomt op 4,4 odour unit (ou). Dit mag 14 ou zijn bij een nieuwe agrarische woning. Hierbij is uitgegaan van de werkelijke emissiepunten van Schoonengweg 7 en 7a. Dit vanwege het feit dat het bedrijf aan Schoonengweg 7 al een overbelasting veroorzaakt op de bebouwde kom en uitbreiding van dat bedrijf zo goed als uitgesloten is.
Op Schoonengweg 6 en Zeumerseweg 16 zijn paardenhouderijen vergund. Ten opzichte van paarden dient er een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Vervolgens zit er op Zeumerseweg 10-14 een kleinschalig agrarisch bedrijf met 9889 ou aan geuremissie. Hoewel niet berekend, zal ook de geur bij dit bedrijf (gezien de afstand) ruimschoots onder de 14 ou blijven.
Derhalve vormt het aspect geur geen belemmering voor onderhavig bouwplan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. Ook zijn in deze omgeving geen knelpunten bekend met de luchtkwaliteit. Daarom hoeft de invloed van deze kleinschalige ontwikkeling niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden. Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder sub a, onder 3°, van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of het besluit hier besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of de onderhavige omgevingsvergunning besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 4 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Zo betreft het hier immers geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.
Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat huidige en toekomstige woningen en andere gevoelige bestemmingen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies.
Aan de Schoonengweg 6 en Zeumerseweg 16 zijn paardenhouderijen vergund. Ten opzichte van paarden dient er een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Vervolgens zit er op Zeumerseweg 10-14 een kleinschalig agrarisch bedrijf met 9889 ou aan geuremissie. Hoewel niet berekend, zal ook de geur bij dit bedrijf (gezien de afstand) ruimschoots onder de 14 ou blijven.
Nadat de bestaande woning gesloopt wordt, zal er nieuwbouw plaatsvinden. Een wezenlijke verandering en consequentie heeft de beoogde ontwikkeling niet met betrekking tot de aspecten natuur en landschap. De aspecten natuur en landschap spelen hier geen rol.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid”, een uitgave van Brandweer Nederland, worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes.
Bereikbaarheid
De bereikbaarheid is voldoende. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.
Bluswatervoorziening
De dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening bevindt zich op een afstand van ongeveer 300 meter vanaf de toegang van de Schoonengweg 8. Dit mag eigenlijk niet meer dan 40 meter zijn. Ook is er in de nabije omgeving (binnen 320 meter) geen secundaire bluswatervoorziening aanwezig. Het huidige niveau van aanwezige bluswatervoorziening is een geaccepteerd niveau. Voor de nieuw te vestigen woning, eist de brandweer geen nadere bluswatervoorzieningen.
Dekkingsplan
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio's (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio's. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor het adres Schoonengweg 8 is de opkomstnorm 8 minuten.
Schoonengweg 8 is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd minder dan 8 minuten bedraagt. De norm wordt hier niet overschreden.
Externe veiligheid
Er zijn geen risico-objecten in de omgeving aanwezig die de ontwikkeling van het woongebouw negatief zouden kunnen beïnvloeden. Voor externe veiligheid zijn er daarom vanuit de brandweer geen nadere voorwaarden die gesteld worden.
Het aspect veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bereikbaarheid
Het woongebouw wordt niet beter of slechter bereikbaar en het plan leidt niet tot een verslechterde bereikbaarheid van panden in de omgeving.
Verkeersveiligheid
Het aantal verkeersbewegingen wijzigt naar verwachting nauwelijks, waardoor het effect op de verkeersveiligheid verwaarloosbaar is.
Parkeren
Het parkeren dient geheel eigen terrein plaats te vinden. Omdat het plan buiten de bebouwde kom ligt, gelden er geen parkeernormen. Parkeren op eigen terrein is in dit geval mogelijk, zodat parkeren op eigen terrein kan geschieden.
Het aspect verkeer vormt derhalve geen belemmering voor uitvoering van dit bouwplan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Veluwe
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Schoonengweg 8 in Voorthuizen omvat een boerderij met aanbouw en diverse schuren. Aan de noordzijde van het perceel ligt de Zeumerse beek (primaire watergang met onderhoudsstroken), langs de Schoonengweg ligt een tertiaire watergang zonder schouw. In de Schoonengweg is sprake van drukriolering.
De boerderij met aanbouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komt een woongebouw met twee wooneenheden. Het verhard oppervlak neemt af. Het hemelwater wordt afgevoerd naar een infiltratiekrat. Deze heeft een overloop naar de beek. Hiervoor is een vergunning van het waterschap nodig. Iedere woning krijgt een eigen aansluiting op de bestaande pompput van de drukriolering.
De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door deze omgevingsvergunning.
Voor het bouwen en gebruik voor het onderhavige bouwplan is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt niet binnen de op de lijst opgenomen categorieën.
Op 26 maart 2013 heeft de gemeenteraad een ontwerp verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor het realiseren van een woongebouw met twee wooneenheden op grond van artikel 2.27 Wabo juncto artikel 3.11 Wabo juncto artikel 6.5 Bor. In het besluit is eveneens aangegeven dat de ontwerp verklaring van geen bedenkingen als definitieve verklaring van geen bedenkingen kan worden opgevat, indien geen zienswijzen naar voren worden gebracht.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een hoofdgebouw (woongebouw met twee wooneenheden) mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van de aanvraag worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing (artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een plan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over voorontwerp gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Er is geen sprake van een provinciaal belang. Gelet op artikel 6.12 lid 1 is de kennisgeving van het ontwerpbesluit (met bijbehorende stukken) toegestuurd aan de provincie.
Verder heeft het waterschap Vallei en Veluwe d.d. 15 februari 2013 aangegeven dat het waterbelang voldoende is afgedekt. Er is daardoor geen noodzaak om een aanvullend advies uit te brengen.
Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten en de inspecteur. Gelet op bovenstaande is de kennisgeving enkel aan gedeputeerde staten gestuurd.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 24 mei tot en met 4 juli 2013 ter inzage gelegen. Ook de ontwerp verklaring van geen bedenkingen heeft gedurende deze periode ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
Tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.
Ook tegen de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.