Plan: | Rubensstraat II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1701-0002 |
De gemeente Barneveld heeft het plan opgevat begraafplaats Diepenbosch, aan de Rubensstraat 67, Voorthuizen, uit te breiden. De uitbreiding is nodig om voor de langere termijn te kunnen voldoen aan de benodigde capaciteit vanwege de demografische samenstelling van Voorthuizen.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: ligging locatie
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Rubensstraat 67 nabij de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een park met recreatiewoningen. Aan de oostzijde vormt Rubensstraat/Voorthuizerstraat de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door de Heuvelrandweg en De Voortse Ring. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
afbeelding: begrenzing locatie
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. Tevens geldt het bestemmingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (inpassingsplan provincie Gelderland). De gronden hebben de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' 'Waarde - Openheid, Reliëf' en 'Waterstaat - Waterhuishouding' en 'Waarde - Archeologie 2'. Realisatie van de uitbreiding van de begraafplaats is binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen' niet toegestaan.
afbeelding: geldende bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Capaciteitsbepaling begraafplaats
De gemeente Barneveld beheert vijf gemeentelijke begraafplaatsen en voldoet hiermee aan de wettelijke plicht voor het beschikbaar stellen van begraafplaatsen op grond van de Wet op de lijkbezorging. Om de continuïteit van het begraafproces te waarborgen, heeft adviesbureau Kybys in 2016 een onderzoek gedaan naar de begraafbehoefte en het benodigde ruimtebeslag voor de komende jaren in de gemeente Barneveld. In mei 2016 is de raad geïnformeerd over de capaciteitsplanning begraafplaatsen.
In april 2020 is adviesbureau Kybys gevraagd om het onderzoeksrapport naar begraafcapaciteit daarom te actualiseren en specifiek toe te spitsen op begraafplaats Diepenbosch, Voorthuizen. Het onderzoek geeft aan wat de huidige capaciteit van deze begraafplaats is en hoeveel ruimte er nodig is tot het jaar 2060. De conclusie is dat een uitbreiding van circa 9.000 m2 nodig is.
Op dit moment zijn er 80 nieuwe graven beschikbaar op begraafplaats Diepenbosch. Daarnaast zijn er nog 88 bestaande graven beschikbaar die opnieuw uitgegeven kunnen worden. Dus in totaal zijn er nog 168 graven beschikbaar. Jaarlijks worden rechthebbende waarvan de grafrechten dat jaar verlopen aangeschreven. Over het algemeen doen jaarlijks 5 tot 10 rechthebbende afstand van een graf. In het onderzoeksrapport van Kybys wordt uitgegaan van een gemiddeld aantal nieuw uit te geven graven van 33 graven per jaar. Met 168 vrije graven blijft begraven dus mogelijk tot juni 2026. Het blijft dus voorlopig mogelijk om op begraafplaats Diepenbosch te begraven. Na 2024 kan dat alleen nog in een bestaand graf. Om ook na 2026 voldoende begraafruimte te behouden moet nu gestart worden met het uitbreiden van de begraafplaats.
Ontwerp begraafplaats
De uitbreiding van de begraafplaats ligt zowel aan de westzijde als aan de zuidzijde, ingeklemd tussen de bestaande begraafplaats en de nieuwe rondweg langs de westzijde van Voorthuizen. De delen aan de westzijde liggen een stuk lager dan de bestaande begraafplaats en zullen vlink worden opgehoogd. De groene middenas wordt doorgetrokken en versterkt evenals de groenstructuur langs de randen van de begraafplaats.
afbeelding: weergave beoogd toekomstbeeld van de gehele begraafplaats
Bovendien is het groen en de padenstructuur op de huidige begraafplaats op een aantal plekken verouderd. Het is dus wenselijk om een totaalontwerp te maken voor zowel de uitbreiding als de renovatie van de bestaande begraafplaats. Het streefbeeld daarbij is een groen, statig en bio divers ontwerp, waarbij historische context en de nieuwe inrichting vloeiend in elkaar over gaan. Bijzonder aandachtspunt daarbij is de inpassing van de diverse oude beplantingsstructuren.
afbeelding: sfeerbeelden van te verwachten inrichting en te behouden inrichting
De bestaande voorzieningen, parkeerplaatsen en aula blijven gehandhaafd. Op de uitbreiding wordt geen bebouwing gerealiseerd.
Om te kunnen voldoen aan de wettelijke eis voor het voldoen aan het beschikbar stellen van voldoende begraafplaatsen is een uitbreiding van de begraafplaats nodig. Hiervoor is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In de navolgende onderdelen in deze toelichting wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, naast dat met de uitvoering van dit plan ook sprake is van een maatschappelijk belang.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Doorwerking
De uitbreiding van de begraafplaats wordt als een kleine ontwikkeling aangemerkt waarbij geen rekening hoeft worden gehouden met de genoemde prioriteiten. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
De uitbreiding van de begraafplaats valt niet onder één van de drie genoemde ontwikkelingen.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 dan wel 2023 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Van de genoemde zeven onderwerpen wordt op het aspect klimaatadaptatie ingegaan vanwege het provinciale belang. Dit plan voorziet in een kleine ontwikkeling waarbij goed rekening gehouden kan worden met het binnen het plangebied opvangen van hemelwater. Het aspect verharding speelt een verwaarloosbare rol omdat het hemelwater dat op de paden valt direct ernaast in de bodem kan wegzakken. Voor het overige hebben de genoemde aspecten geen betrekking op de uitbreiding van de begraafplaats.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er voor wat betreft klimaatadaptatie een geringe doorwerking van de Omgevingsvisie in het plangebied.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Van de bij de Omgevingsvergunning opgenomen kaarten vallen er aanduidingen van kaart 2 en 9 over het plangebied. Het betreffen de onderwerpen:
Vanuit deze kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.
Klimaatadaptatie
In artikel 2.65b van de provinciale verordening is een artikel opgenomen over klimaatadaptatie. Dit artikel is al in werking getreden (sinds 1 februari 2022) en daar moet bij plannen (in de toelichting) al op worden ingaan. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
Vanwege de aard van het plan is het niet aannemelijk dat de waterveilighied en/of wateroverlast in het geding komt. Daarnaast is het niet aannemelijk dat het plan invloed heeft op droogte- en hittevorming. Het doortrekken van de hoofdroute wordt verhard. Voor het overige wordt er geen verarding en/of bebouwing gerealiseerd. De uitbreiding wordt met groenaanplant omzoomd. Het hemelwater kan in het plngebied voldoende in de bodem wegtrekken.
Doorwerking in plangebied
Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het plan in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) door vertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Ten tijde van de opstelling van de Structuurvisie Buitengebied Barneveld was het bestemmingsplan “Rondweg Voorthuizen N303” nog niet opgesteld. Het plangebied lag destijds in het buitengebied. Met het vaststelling van het bestemmingsplan voor de rondweg moet het plangebied nadrukkelijker als onderdeel van de kern Voorthuizen worden aangemerkt. Met deze reden worden verder niet ingegaan op de aangehaalde structuurvisie.
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld, met aangegeven het plangebied
Omdat de uitbreiding van de begraafplaats een zelfstandige ontwikkeling op deze locatie is en buiten de reikwijdte van de structuurvisie Kernen Barneveld 2022 valt, wordt deze in dit plan buiten beschouwing gelaten.
Doorwerking plangebied
De aangehaalde visies hebben geen doorwerking in de voorgenomen uitbreiding van de begraafplaats.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.
Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, bij voorkeur uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de lengte en breedte van wegen en paden zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de aanleg wordt alleen de hoofdroute verhard. de overige paaden worden voornamelijk uitgevoerd met gras. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt. In dit plan wordt het verhard oppervlak beperkt tot het doortrekken van het hoofdpad. Het daarop vallende hemelwater trekt naast het pad de bodem in. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de (openbare) ruimte in relatie tot de positionering van gebouwen en de productie van zonne-energie op daken van gebouwen kan het microklimaat in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
De uitbreiding van de begraafplaats betreft alleen delen die bedoelt zijn voor begraven. Een groot deel van de uitbreiding wordt opgehoogd. Er vindt geen nieuwbouw van gebouwen plaats in het uit te breiden deel.
Doorwerking in plangebied
De aspecten klimaat en energie vormen geen belemmering voor de uitvoering van de uitbreiding.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
afbeelding: te onderscheiden deelgebieden
Ter plaatse van de deelgebied 2 en 4 heeft in het (recente) verleden een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Uit de onderzoeksresultaten van beide onderzoeken blijkt dat plaatselijk in de zintuiglijk schone bovengrond een licht verhoogd gehalte aan lood is gemeten. In de eveneens zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium, chroom en/of zink.
Uit ons bodeminformatiesysteem blijkt dat ter plaatse van deelgebied 3 nog geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. Voor zover bekend hebben er ter plaatse van dit betreffende deelgebied echter geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden en is het altijd agrarisch (akker/weiland) in gebruik geweest. Het betreft daarom een onverdacht perceel/gebied. Op basis van de Bodemkwaliteitskaart Regio De Vallei bevindt dit betreffende deelgebied zich binnen de kwaliteitszone landbouw/natuur. Voor de voorgenomen omzetting van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Maatschappelijk' is geen bodemonderzoek vereist. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik van het perceel. Dit in overeenstemming met de conclusies van de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken ter plaatse van perceel 2 en 3.
Deelgebied 1 maakt geen onderdeel uit van dit plan, op dit gebied wordt daarom niet verder ingegaan.
(In Bijlage 3 is het onderzoek te vinden.)
Conclusie
De aspecten bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
Er worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
afbeelding: Archeologie, met aangegeven de verschillende deelgebieden (zie uitleg onder Advies)
Advies
Archeologisch vervolgonderzoek in deelgebied 'Paardenwei', maar ook in deelgebied 'Paardenwei-West', is een kostbare aangelegenheid vanwege de zeer waarschijnlijke aanwezigheid van vindplaatsen uit de Midden-Steentijd. Indien besloten wordt de deelgebieden 'Zuidwest', 'Paardenwei' en 'Paardenwei-West' op te hogen om in te richten als begraafplaats, dan is er geen archeologisch onderzoek meer noodzakelijk. De archeologische resten blijven dan in de bodem bewaard. Van belang is wel dat er ter voorbereiding op het ophogen in het kader van grondverbetering niet dieper dan 30 cm -Mv wordt (af)gegraven.
Vanwege de lage ligging ten opzichte van de bestaande begraafplaats wordt er voor gekozen het uit te breiden deel, ten westen van de begraafplaats aanzienlijk op te hogen.
Het inrichten van de 'Driehoek' als begraafplaats leidt niet tot archeologisch onderzoek, omdat er hier sprake is van een lage verwachting (in de huidige situatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'). (Zie advies in Bijlage 1)
Aanvullend onderzoek
Voor het deel 'Zuidwest' is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Gebleken is dat de buitenste zone, zuidwest rand, diep is verstoord. Voor het op de afbeelding hieronder met blauw aangegeven deel geldt dat hierop de archeologische dubbelbestemming ('Waarde - Archeologie 5') moet worden opgenomen. Voor het overige deel, dat is gelegen binnen het plangebied moet de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' behouden blijven. Omdat het plangebied wordt opgehoogd, zodat het aansluit met de bestaande begraafplaats, is het voldoende om een diepte van 15 cm aan te houden als te beschermen ondergrond, waar dit anders 30 cm is. Het is hier 15 cm inclusief een buffer van 20 cm. De buffer van 20 cm heeft geleid tot een diepte van 15 cm -mv als te beschermen grond. Er wordt namelijk opgehoogd. De diepte van 15 cm vs 30 cm in de overige delen van het plangebied heeft te maken met het feit dat de te beschermen archeologie zich in de verschillende plangebieden op verschillende diepten bevindt.
afbeelding: nader onderzocht zuidwestelijk deel
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de uitbreiding, mits de ophoging wordt uitgevoerd en de genoemde dubbelbestemming wordt opgenomen.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat het perceel voor de uitbreiding van de begraafplaats aan de Rubensstraat 67 niet binnen een historische kern/historisch boerenerf valt
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedenbouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedenbouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Binnen het bestaande begraafplaats is het oude deel als monument aangemerkt. De voorliggende uitbreiding maakt geen onderdeel van dit gebied.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als een hoge waarde en zeer hoge waarde zonder waardering.
Hoog gewaardeerde landschappen (waarde 4) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Het is de bedoeling dat de waarden worden gehandhaafd dan wel versterkt. Met de aanleg van de rondweg is het plangebied afgesneden van het aangrenzende buitengebied, waarvoor de genoemde waarde geldt. Het plangebied ligt tussen de rondweg, bestaande begraafplaats en de aangrenzende bebouwing van Voorthuizen. De toegekende dubbelbestemmingen 'Waarde - beplanting en verkaveling' en 'Waarde - openheid en reliëf' hebben hier geen toegevoegde werking meer.
Conclusie
De uitvoering van dit bestemmingsplan vormt geen strijdigheid met de genoemde waarderingen.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Stikstof
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied (zie hiervoor kaart 5 Themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de Omgevingsvisie).
Wel is in het kader van de ruimtelijke procedure voor het beoogde plan tot uitbreiding van begraafplaats Diepenbosch in Voorthuizen is een onderzoek (zie Bijlage 4) uitgevoerd naar de depositie van stikstof als gevolg van stikstofemissies. Op basis van de berekende stikstofemissies tijdens de aanlegfase kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in beginsel niet worden uitgesloten. Door middel van intern salderen is aanvullend bepaald of er sprake is van significante effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Uit de verschilberekening blijkt dat daar geen sprake van is.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd en een nader onderzoek naar de Das. De onderzoeken zijn beoordeeld door een flora- en faunacontroleur.
Uit onderzoek (zie Bijlage 5) is gebleken dat in de nabijheid en op de begraafplaats een aantal vogelsoorten voorkomen, of soorten waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze er rustplaatsen en- of broedplaatsen hebben. Het gaat hierbij om ransuilen, buizerd, boomvalk, slechtvalk en de zwarte kraai. Mochten er in de toekomst bomen met holtes en gaten (en spleten) gekapt worden, dan dienen deze nader onderzocht te worden op fauna (vogels maar ook gebouw- en boomwonende vleermuizen en marters). Er kan niet worden uitgesloten dat de hazelworm voorkomt in het gebeid.
Het uitgangspunt voor de uitbreiding van de begraafplaats is om de bestaande bomen te behouden en ook nieuwe bomen aan te planten. Van het verwijderen van bomen is geen sprake. Het handhaven en versterken van het bestaande groen in de vorm van struweel en houtwallen komt ten goede van de boommarter, steenmarter, wezel, das en hazelworm.
Naar de das is afzonderlijk onderzoek verricht waarbij Das&Boom (stichting) betrokken is (zie Bijlage 6). Geconstateerd is dat de das voorkomt op het bestaande deel van de begraafplaats in de nabijheid van de aula.
afbeelding: dassenburcht en route das
De foerageermogelijkheden kunnen voor de das binnen het bestaande foerageergebied verbeterd worden door aangepast beheer om een optimale wormenstand te bereiken en door het gras kort te houden. Tot maximaal 5 cm hoogte zijn de foerageermogelijkheden veel beter dan bij langer gras. Dat is een van de mogelijkheden om het eventuele verlies aan foerageergebied op een goed bereikbare locatie voor de das te kunnen compenseren. De aanleg en/of behoud van hagen maakt het bestaande foerageergebied ook aantrekkelijker voor de das, omdat zij door de extra dekking een groter gebied van een weiland kunnen gebruiken dan bij een kale vlakte. Ze kunnen dan langer ongestoord op een grotere oppervlakte foerageren, waardoor de netto opbrengst aan wormen vergroot wordt. Wanneer de uitbreidingsplannen meer concreet zijn uitgewerkt kan nader onderzocht worden hoe en waar de noodzakelijke compensatie kan worden bereikt.
De route van de dassenburcht naar de foerageergebieden, buiten de begraafplaats, kan op de begraafplaats verbeterd worden, ook omdat er sprake is van aanpassingen nabij een andere route voor de das, die langs de rand (nu deels ruigtegebied) van de begraafplaats gaat. Wanneer de paden op de begraafplaats worden aangepast zou dat mogelijk gecombineerd kunnen worden met het aanbieden van een beschutte route over de begraafplaats, waar de dassen dan 's nachts gebruik van zouden kunnen maken.
Bij de herinrichting van de begraafplaats wordt rondom de begraafplaats een stevige groenstrook aangeplant. Met deze groenstrook worden de beschutte routes voor de das uitgebreid.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen. Een herplantplicht is niet aan de orde, want er worden geen bomen gekapt.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO.
Conclusie
Het ecologie vormt geen belemmering voor de uitbreiding van de begraafplaats.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De uitbreiding van de begraafplaats wordt niet aangemerkt als een geluidgevoelige ontwikkeling. Er is daarom geen onderzoek uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen, Daarnaast wordt de uitbreiding van de begraafplaats niet als een geurgevoelig object aangemerkt.
Conclusie
Het aspect deur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van de uitbreiding van de begraafplaats valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Conclusie
Het aspect duurzame verstedelijking is niet van toepassing op dit plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
Het aspect leidingen en laagvliegroutes vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 9.000 m² begraafplaats. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Voor de uitbreiding van de begraafplaats is geen milieueffectrapportage nodig.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.
Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Liander heeft op 17 augustus 2022 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Op de 'afbeelding: bestaande groenstructuren' is de huidige situatie weergegeven. Van noord naar zuid is westelijke deel van de beoogde uitbreiding ingericht als grasland waar nu nog paarden rondlopen. Van oost naar west ligt een groenstrook, welke behouden moet blijven om als drager voor de nieuwe inrichting te dienen. Het zuidelijke deel ligt, evenals de paardenwei, ook lager dan de huidige begraafplaats en is de laatste tijd niet onderhouden, waardoor het er nu als ruig en met veel begroeiing bij ligt.
afbeelding: groenstructuren, donker groen: behouden, licht groen: versterken, blauw: bestaande watergang
De bestaande groenstroken, zoals aangegeven op de afbeelding, blijven behouden en maken onderdeel uit van de inrichting van de uitbreiding van de begraafplaats. Naast het behoud van de groenstructuur blijven de karakteristieke solitaire bomen behouden. De begraafplaats krijgt een parkachtige sfeer een stevige groene omranding.
afbeelding: binnen de uitbreiding aangeven schets voor de inrichting
Conclusie
De aspect natuur en landschap vormen geen belemmering voor de uitbreiding van de begraafplaats.
Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.
Volgens dit vooronderzoek van Expload met kenmerk RN-14037-2.0 van 27 oktober 2015 blijkt dat het plangebied niet verdacht is van Ontplofbare Oorlogsresten, zijnde afwerpmunitie. De onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede van de OO-belastingkaart van gemeente Barneveld, waarop het plangebied is te zien.
afbeelding: uitsnede Ontplofbare Oorlogsresten-belastingkaart
De locatie is onverdacht voor Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Verder onderzoek naar explosieven is niet nodig.
Conclusie
Het aspect Ontplofbare Oorlogsresten vormt geen belemmering voor het plan.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Bij de uitbreiding van de begraafplaats worden geen nieuwe gebouwen toegevoegd. De bestaande criteria voor wat betreft veiligheid blijven van toepassing.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De uitbreiding van de begraafplaats geeft geen aanleiding voor een toename van het aantal beschikbare parkeerplaatsen. Daarnaast blijft de huidige ontsluiting van de begraafplaats ongewijzigd.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan. Waarbij de resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in deze waterparagraaf.
Een goede ontwatering onder de begraafplaats is cruciaal voor de graven. Het grondwater ligt in verhouding tot de hoogte van de begraafplaats +13.30 m NAP (inschatting hoogste GHG, zie ook Bijlage 7).
Uitgangspunt voor de uitbreiding van de begraafplaats is dat er maximaal twee graven boven elkaar komen. De opbouw van de graven ziet er dan als volgt uit:
Dit betekent dat bij twee graven boven elkaar de minimale ontwatering 2,25 m onder maaiveld moet zijn. In de plansituatie wordt het huidige maaiveld opgehoogd in het zuidelijke deel naar +15,55 m NAP en in het noordelijke deel naar +17,25 m NAP. Dit betekent dat er een minimale ontwateringsdiepte gerealiseerd moet worden van respectievelijk +13,30 m en +15,00 m NAP. Voor zowel het noordelijke als het zuidelijke deel ligt deze hoogte gelijk of hoger aan de GHG. Er wordt hiermee voldaan aan de ontwateringseis van minimaal 2,25 m onder maaiveld.
De bestaande C-watergang in de uitbreiding blijft gehandhaafd en voert overtollig hemelwater af via de duiker richting watersysteem langs de Heuvelrandweg.
In de uitbreiding van de begraafplaats is een toename van verhard oppervlak van ca. ## m2 aan padenstructuur. Deze verharding watert af en infiltreert in de naastgelegen bermen. In het bestaande deel van de begraafplaats wordt ca. ## m2 verharding verwijderd. Dit betekent dat er voor de gehele begraafplaats een toename van verhard oppervlak is van ca. ## m2. Daarnaast wordt er in bestaande deel van de begraafplaats ook ## m2 halverharde paden omgevormd naar graspaden.
afbeelding: op te hogen gronden binnen het uit te breidin deel van de begraafplaats
Conclusie
Met de voorgestelde aanpassingen vormt het aspect water geen belemmeringen voor de uitvoering van de uitbreiding.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Wet natuurbescherming worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.
Algemeen
De bestaande maatschappelijke functies zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is aangeduid welke functie is toegestaan. Onder deze bestemming vallen onder meer onderwijsvoorzieningen, een kinderopvang en een begraafplaats. De specifieke functies 'zorgboerderijen' en 'militaire terreinen' zijn hierbij specifiek aangeduid op de verbeelding.
Toegestane bebouwing
Als op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven, dan moet de bebouwing binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Per bouwvlak is aangegeven wat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de gebouwen is en wat de maximaal toegestane hoogte voor andere-bouwwerken is. Dit onderscheid in maatvoeringen is gemaakt omdat binnen de bestemming sterk van elkaar verschillende typen voorzieningen zijn toegestaan. Voor de overige situaties is in de regels per locatie aangegeven welke oppervlakte aan gebouwen is toegestaan.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2).
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, voor niet zichtbare terreinnen met archeologische waarde.
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterhuishouding' is opgenomen voor het beschermen van de waterhuishoudkundige functie van de betreffende gronden. Het gaat hierbij om gronden die niet zijn bestemd als 'Water'. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld.
Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Uitzonderingen op het bouwverbod zijn alleen mogelijk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn onder andere een bepaling over bouwen ten dienste van de bestemming opgenomen evenals regels voor ondergronds bouwen.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft.
Er wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat bijvoorbeeld het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming. Daarnaast is opgenomen wat als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gezien.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte, inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te verkrijgen als wanneer er geen of beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Het onderhavige plan voorziet niet in de bouw van een woning, daarom is dit niet aan de orde.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is geen afzonderlijke overeenkomst gesloten omdat het hier een gemeentelijk plan betreft. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 15 september 2022 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.
Het beleid onderscheidt drie sporen:
Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet (op 1 januari 2024).
In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:
In dit geval is spoor 2 Participatie bij initiatieven van de overheid van het beleid relevant en trede 3 van de participatieladder.
Bij spoor 1 is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de participatie. Zolang spoor 1 niet in werking is getreden, stimuleren we als gemeente participatie en veel initiatiefnemers passen participatie ook toe. Dat is in dit geval van toepassing. In dit geval is trede 3 gebruikt. De initiatiefnemer, gemeente, heeft overleg gevoerd met begravenisondernemers over de toekomstige inrichting van de begraafplaats. Buren en belanghebbenden zijn geïnformeerd. Op 14 maart 2023 is een inloopbijeenkomst geweest waar een ieder kennis kon nemen van het plan en vragen en/of opmerkinge schriftelijk kon indenen. Er is een participatieverslag opgesteld en toegevoegd (Bijlage 8).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Provincie: in verband met artikel 17 bestemmingsplan "Rondweg Voorthuizen N303": De gemeenteraden van de gemeente Barneveld en de gemeente Nijkerk zijn gedurende 10 jaar na vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop dat inpassingsplan betrekking heeft, tenzij deze bestemmingsplannen de uitvoering en het gebruik van de N303 rondweg Voorthuizen niet in de weg staan. Op ambtelijk niveau is contact geweest met de provincie. Aangegven is dat er geen belemmeringen zijn voor het in procedure brengen van dit plan.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van een dergelijke situatie. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
In het bestemmingsplan Rondweg Voorthuizen N303 is opgenomen dat de gemeenteraden van de gemeente Barneveld (en de gemeente Nijkerk) gedurende 10 jaar na vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd zijn tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop dat inpassingsplan betrekking heeft, tenzij deze bestemmingsplannen de uitvoering en het gebruik van de N303 rondweg Voorthuizen niet in de weg staan.
De uitbreiding van de begraafplaats staat het gebruik van de N303 niet in de weg
Aangezien er sprake is van een provinciaal belang, wordt het (ontwerp)plan voorgelegd aan de provincie.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 maart tot en met 4 mei 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.