direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw Milligenseweg I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1584-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Nieuw Milligenseweg 13 in Kootwijk is een verzoek ingediend om van de solitaire recreatiewoning een woonfunctie te maken in de vorm van een kleine woning met een inhoudsmaat van 350 m3. Om dit te realiseren zal de bestaande recreatiewoning gesloopt worden en wordt er een nieuwe woning gerealiseerd.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Nieuw Milligenseweg 13, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie M, nummer 518, nabij de kern Kootwijk. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde begrensd door bos. Aan de zuidzijde is verder een woning gelegen. Aan de westzijde zijn agrarische gronden met een zandpad langs de betreffende kavel gelegen, waarbij er eveneens bomen zijn gesitueerd langs de voorzijde van de woning. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemmingen 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Natuur'. Tevens is er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' op het perceel gelegen. Ook geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde'. Verder gelden er de volgende gebiedsaanduidingen: 'overige zone - ecologisch hoofdstructuur', 'overige zone - kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V'.

Permanente bewoning is niet toegestaan volgens de regels van de geldende bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning'. Ook een inhoudsmaat van 350 m3 is nu niet toegestaan. Om de omzetting mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig (artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0002.png"

Afbeelding: ligging locatie binnen vigerend bestemmingsplan "Buitengebied 2012"

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

In het verleden was er voldoende vraag naar een dergelijke solitair gelegen recreatiewoning. De laatste jaren is de vraag naar recreatiewoningen gewijzigd en voldoen veel van deze woningen niet meer aan de veranderende vraag. Om deze reden is ervoor gekozen de recreatiewoning te wijzigen in een zelfstandige woonfunctie met een maximale inhoudsmaat van 350 m3.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het verzoek betreft de omzetting van de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Natuur' op het perceel Nieuw Milligenseweg 13 in Kootwijk. De bestaande recreatiewoning wordt gesloopt en zal vervangen worden door een nieuwe woning welke permanent bewoond zal worden. De maximale inhoudsmaat van de nieuw te realiseren woning bedraagt 350 m3. De nieuwe woning krijgt de bestemming 'Wonen' met de 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning'.

Op het perceel bevindt zich momenteel een recreatiewoning en een bijgebouw. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0003.png"

Afbeelding: luchtfoto met recreatiewoning met bestaand bijgebouw

Het verzoek valt onder de kaders van het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016, dat de raad op 22 maart 2017 heeft vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat het mogelijk is om mee te werken aan verzoeken om omzetting van solitaire recreatiewoningen naar reguliere woningen, waarvan in de praktijk permanente bewoning moeilijk te weren is en die staan op een locatie waar omzetting naar een reguliere woning in de visie van de gemeente ruimtelijk aanvaardbaar is. Een gemeente kan er voor kiezen om hieraan mee te werken door het beleid op dit punt voor de eigen gemeente uit te werken in lijn met en volgens de systematiek van dit beleid.

Het plan betreft een maatwerkconstructie die aansluit bij het functieveranderingsbeleid.

Ruimtelijk aanvaardbaar
Gezien de solitaire ligging is het ruimtelijk gezien aanvaardbaar dat de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' wordt omgezet naar een bestemming 'Wonen', conform het functieveranderingsbeleid. Uitgangspunt is wel dat de bestaande grenzen van de recreatieve bestemming blijft gerespecteerd.

Vanuit de provincie is in 2019 aangegeven dat het bestemmingsvlak 'Wonen' kleiner dient te zijn dan het huidige bestemmingsvlak behorende bij de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning'. Deze contour is inmiddels bepaald (grootte ca. 618 m2). Het vlak wordt geheel omsloten door de bestemming 'Natuur', waarin geen mogelijkheden zijn voor wonen.

Uitgangspunt is dat het voorgestelde plan rechtstreeks binnen de beleidsuitgangspunten past (bestemmingsplan en vergunningsvrij bouwen). In het verzoek is een ontwerp gedaan van een moderne éénlaagse platte woning, waarbij ook rekening gehouden is met de vergunningsvrije bouwmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0004.png"

Afbeelding: impressie bouwplan

De woning wordt nagenoeg over de volledige breedte van het bestemmingsvlak gesitueerd, maar staat in zijn geheel binnen het bestemmingsvlak. Rond de woning is een klein gedeelte dat gebruikt kan worden voor de functie van wonen, dit is hier acceptabel. Het realiseren van het voorliggend initiatief geeft een beperkte, maar acceptabele aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en naastliggende percelen. Ruimtelijk gezien is dit verzoek akkoord.

Parkeren/verkeer
De weg waarop Nieuw Milligenseweg 13 uitkomt is in particulier eigendom. Er zijn bij de woning drie goed en onafhankelijk van elkaar bereikbare parkeerplaatsen aanwezig. De parkeerplaatsen bevinden zich binnen het (nieuwe) bestemmingsvlak 'Wonen' en dat is akkoord. Uitgangspunt is een uitweg van maximaal 4 meter breed en de parkeerbewegingen (in- en uitparkeren) moeten plaatsvinden op eigen terrein. Daarvan is hier sprake.

Landschappelijke inpassing en erfinrichting
Voorwaarden omtrent de landschappelijke inpassing zijn niet nodig, omdat rondom het perceel veel opgaande bomen/houtopstanden staan, die worden gehandhaafd.

Indien er bomen uit de omringende houtopstanden (binnen de bestemming 'Natuur') worden gekapt, dan is de Wet natuurbescherming van toepassing (en niet de APV (Algemene Plaatselijke Verordening van Gemeente Barneveld). Er wordt weliswaar één berk gekapt, maar hiervoor is geen vergunning nodig (omtrek van deze boom is zodanig dat dit niet vergunningplichtig is). Het is aan de verzoeker zelf om de bosrand wel wat te versterken door enige struiken te planten. Bosrandsoorten, zoals Hazelaar (Corylus avellana), Krent (Amelanchier lamarckii), Lijsterbes (Sorbus aucuparia) en Vuilboom (Frangula alnus). Het kan een beperkt aantal zijn, maximaal 10 stuks, en niet te dicht bij elkaar geplant.

Er is wel een erfinrichtingstekening opgesteld (zie bijlage 3 van de regels). Dit omdat het noodzakelijk is om de erfinrichting op deze wijze te realiseren (parkeerplaatsen, inrichting met bepaalde materialen én waterberging). Zie voor een nadere motivering hierover ook hetgeen in paragraaf 5.2.3 (Cultuurlandschappelijke waarden) is vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0005.png"

Afbeelding: uitsnede van inrichtingstekening met legenda

Voor de inrichting van het erf is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het plan. Ter meerdere zekerheid is er een verklaring opgesteld met daaraan gekoppeld een waarborgsom om de aanleg op deze wijze uit te voeren.

Sloopcompensatie
Zoals eerder is aangegeven betreft het hier een maatwerkconstructie die aansluit bij het functieveranderingsbeleid. Voor de omzetting van een recreatiewoning naar een kleine woning zijn in totaal 431 m2 aan sloopmeters nodig.

Dit is als volgt opgebouwd:

Voor de omzetting van recreatie naar wonen is 300 m2 nodig. Deze 300 m2 wordt gevraagd om de recreatiewoning een woonrecht voor permanente bewoning te geven. Dit aantal is in lijn met de regeling uit het functieveranderingsbeleid voor het toevoegen van een zelfstandige wooneenheid.

De recreatiewoning heeft een inhoudsmaat van 262,5 m3, afgerond 263 m3. Bij het omzetten van de bestemming van de recreatiewoning naar een kleine woning wordt de maximale inhoud van de woning verhoogd naar 350 m3. Voor de vergroting van 263 m2 naar 350 m3 wordt een sloopcompensatie berekend van 1,5 m2 per kubieke meter vergroting. Voor het verkrijgen van een woonbestemming voor een kleine woning (350 m3) dient een sloopcompensatie te worden geleverd van (350 - 263) x 1,5 + 300 (woonrecht) = 431 m2. Het moet gaan om 431 m2 inzetbare sloopmeters.

De sloopmeters van de locatie Huinerkerkpad 6 in Putten (wijzigingsplan "Huinerkerkpad 6") zullen worden ingezet om de omzetting aan de Nieuw Milligenseweg 13 te kunnen realiseren. Deze meters zijn in april 2020 gesloopt en daarom direct inzetbaar.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er sprake van één van deze nationale belangen, namelijk nationaal belang 11. Het perceel is gelegen binnen de voormalige EHS. Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) er tot borging van een beperkt aantal nationale belangen. In artikel 2.10.2, lid 1 van de Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de EHS vormen. De begrenzing van de EHS is daarmee een provinciaal belang geworden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt geen belemmering.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want er is geen sprake van een project dat valt onder de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

De provincie blijft werken aan een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Er is aandacht voor de kwaliteiten van de bijzondere natuurgebieden en landschappen en beschermen van de flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling betreft het toekennen van een woonbestemming aan een voormalige recreatiewoning waarbij voorheen het risico aanwezig was dat deze oneigenlijk gebruikt gaat worden. Het past binnen het streven van een duurzaam, divers woon- en leefklimaat.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 4: Regels Natuur

De regels inzake glastuinbouw zijn niet aan de orde nu het onderhavige plan geen glastuinbouw mogelijk maakt. De regels inzake natuur zijn hier wel van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0006.png"

Afbeelding: Omgevingsverordening Gelderland (december 2018), kaart Regels Natuur

Bij de behandeling van het verzoek is in 2019 geconstateerd dat de locatie Nieuw Milligenseweg 13 in zijn geheel gelegen is binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Zie bovenstaande afbeelding (rode prikker is de locatie Nieuw Milligenseweg 13). Het college van burgemeester en wethouders hebben Gedeputeerde Staten verzocht om daar waar de bestemming 'Recreatie - recreatiewoning' geldt de GNN te herbegrenzen. Dit omdat er hier sprake is van een technische fout op de provinciale omgevingsverordeningskaart. Op het moment van vaststelling van de provinciale Omgevingsverordening Gelderland (op 17 oktober 2014) was er immers sprake van een onherroepelijk vigerend bestemmingsplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2000") met daarin bestemmingen die strijdig zijn met de begrenzing van de GNN en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Vervolgens hebben Gedeputeerde Staten op 17 december 2019 een besluit genomen omtrent de begrenzing van het GNN en de GO. Aangetoond is dat er op de peildatum van 17 oktober 2014 sprake was van een bestemming die strijdig is met GNN. Om tegemoet te komen aan het beleid voor de GO wordt een deel van de huidige bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' omgezet in de bestemming 'Natuur'. Dat gedeelte blijft deel uitmaken van het GNN. De rest van de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' is GO geworden (binnen GO ligt dan de nieuwe woning, met de bestemming 'Wonen').

In september 2020 is er een ontwerp (omgevingsverordening Gelderland) ter inzage gelegd door de provincie om (onder meer) dit herbegrenzingsbesluit ook door te vertalen in de Omgevingsverordening. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de locatie gewijzigd zal worden (naar GO). Insteek is dat deze actualisatie in maart 2021 wordt vastgesteld door Provinciale Staten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0007.png"

Afbeelding: uitsnede uit Ontwerp-actualisatieplan 7 Omgevingsverordening

Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan zal GO gelden voor (een gedeelte van) dit perceel, zodat het onderhavige plan onder voorwaarden mogelijk is.

Door het Bureau Natuurlijk is d.d. 9 maart 2020 is onderzoek uitgevoerd naar de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone waarin de projectlocatie zich bevindt. De locatie is gelegen in het gebied "Kootwijk", waar diverse kernkwaliteiten gelden.

In de rapportage is aangegeven dat het vervangen van de huidige recreatiewoning voor een nieuwe woning geen effect heeft op de kernkwaliteit 'onderdeel van grootschalig aaneengesloten gebied van droge, voedselarme bossen, zandverstuivingen en heide; hier vooral bos en zandverstuivingen met veel reliëf, droge en natte heide, vennen). De planlocatie blijft onderdeel van het GNN en GO.

Wat betreft het onderdeel van "Nationaal Landschap Veluwe" is aangegeven dat het vervangen van de huidige recreatiewoning voor een nieuwe woning geen effect heeft op die kernkwaliteit. Ten aanzien van het onderdeel van Natura 2000-gebied Veluwe met bijbehorende habitats en soorten is in de rapportage aangegeven dat de locatie buiten het Natura 2000-gebied Veluwe valt. Er worden wel nadere onderzoeken uitgevoerd naar de onder de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Daarnaast is aangegeven dat de locatie geen onderdeel uitmaakt van de zandverstuiving (ten aanzien van het onderdeel 'parel Kootwijkerzand, grootste binnenlandse zandverstuiving van Europa; veel karakteristieke planten en dieren van stuifzanden'). Voor de onderdelen A-locatie bos, Klein Zandplaat en Boschberg is aangegeven dat de inrichting van de locatie niet verandert wat effect heeft op die kernkwaliteiten. Sporen van groot wild zijn ten tijde van de quickscan (zie Bijlage 1 van de toelichting) niet gevonden. Ook uit het nadere onderzoek dat is uitgevoerd blijkt dat de das hier niet aanwezig is.

Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden van onder meer oude ontginningen en boerderijen is in de rapportage aangegeven dat de locatie geen cultuurhistorische waarden heeft. Dit geldt eveneens voor de cultuurhistorische waarden van het dorp Kootwijk (wat betreft de planlocatie Nieuw Milligenseweg 13). Daarnaast is er ook ten aanzien van 'abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir', 'rust, ruimte en donkerte', 'ecosysteemdiensten; recreatie, rust, drinkwater' en 'houtproductie' aangegeven dat er geen wijzigingen zijn welke significante invloed hebben op de gestelde kernwaarden.

Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie en -verordening. Er is sprake van het realiseren van een woonfunctie in GO. Gelet op de uitgevoerde rapportage kan gesteld worden dat er van een significante aantasting van de kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk derhalve geen sprake is. De 'nieuwe' kleine woning (het bouwplan zelf) heeft een iets grotere footprint dan de bestaande recreatiewoning. In dit geval wordt een kleine strook die nu nog de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' heeft, gewijzigd naar de bestemming 'Natuur'. Daarmee komt er een stukje natuur bij en dat is een versterking. Dit gebied is al binnen de begrenzing van GNN opgenomen (in de wijziging van december 2019, herbegrenzingsbesluit), vooruitlopend op deze bestemmingsplanherziening. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het beleid voor de GO.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Doorwerking plangebied
Het verzoek valt onder de kaders van het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016, dat de raad op 22 maart 2017 heeft vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat het mogelijk is om mee te werken aan verzoeken om omzetting van solitaire recreatiewoningen naar reguliere woningen, waarvan in de praktijk permanente bewoning moeilijk te weren is en die staan op een locatie waar omzetting naar een reguliere woning in de visie van de gemeente ruimtelijk aanvaardbaar is. Een gemeente kan er dan voor kiezen om hieraan mee te werken door het beleid op dit punt voor de eigen gemeente uit te werken in lijn met en volgens de systematiek van dit beleid. Het plan betreft een maatwerkconstructie die aansluit bij het functieveranderingsbeleid.

4.5 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1584-0002_0009.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.6.1.1 Veluws natuurgebied met agrarische enclaves

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen. De gemeente streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.

Karakteristiek

Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en (deels voormalige) agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme met dag- en verblijfsrecreatie. In de agrarische enclave Garderen is de kalverhouderij van belang. In de enclaves zijn ook een boomkwekerij (Garderen) en een paardenhouderij (Kootwijk) opvallend.

Gebruik

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. Deze defensieterreinen hebben voor een groot deel ook een hoge natuurwaarde.

De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.

Voor de landbouw rondom Garderen worden mogelijkheden geboden voor bedrijfsontwikkeling, zoals beschreven in het uitwerkingsplan van het Reconstructieplan Veluwe. Die uitwerking streeft ook naar reductie van de uitstoot van ammoniak, onder meer door verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek en via technische maatregelen. Gebleken is dat verplaatsen niet eenvoudig is, maar de gemeente ondersteunt verplaatsingsinitiatieven. Verder wordt gewerkt aan kavelruil, erfbeplantingen en aan natuurstroken langs de beken. Daardoor verbetert de kwaliteit van het water.

De verblijfsrecreatieterreinen op de Veluwe vallen onder het Groei- & Krimpbeleid van de provincie Gelderland. Groei van deze verblijfsrecreatieterreinen kan uitsluitend plaatsvinden in de groeiclusters Garderen en Kootwijk (Streekplanuitwerking Groei- & Krimpbeleid). De gemeente ondersteunt die groei onder de voorwaarden zoals beschreven in de clustervisies voor Garderen en Kootwijk.

De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Barneveld mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Daarbij gaat het in de gemeente met name om ontwikkelingen in de veehouderij en de recreatiesector. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.

Doorwerking in plangebied
Doordat losstaande verouderde recreatiewoningen steeds minder verhuurbaar blijken vanwege een veranderende vraag is de wijziging naar een kleine woning passend. Een woning draagt bij aan een aantrekkelijke overgang richting de Veluwe.

4.6.2 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 200.000), 32,5% middeldure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 300.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 300.000. In regio FoodValley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gen betekent dit zo'n 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 200.000 in 2019) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 950,- in 2018).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied
Het toevoegen van één woning past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

4.6.3 Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6.4 Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen

Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.

In dit plan wordt als volgt rekening gehouden met aardgasvrij bouwen door gebruik te maken van een luchtwarmtepomp.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.

Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Er wordt een luchtwarmtepomp gebruikt. De norm voor de geluidsbelasting is als volgt "Bij aangrenzende nieuwbouwwoningen (geschakelde bouw) mag een buitenunit op de perceelgrens met de buren maximaal 40 dB(A) veroorzaken." Het betreft hier géén aangrenzende bebouwing.
Wel zal er, gezien de kwetsbare omgeving, gekozen worden voor een luchtwarmtepomp met een maximale geluidsbelasting van 40 dB(A).

Zonnepanelen

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen kunnen geïntegreerd zijn in het ontwerp van het gebouw.

De PVpanelen worden gesitueerd op het platte dak. De dakrand is niet hoog genoeg om ze volledig te integreren. Op het midden van het dakvlak kunnen de panelen wel gesitueerd worden onder een helling van maximaal 15°.

Materialen

In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein

Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Er is halfverharding (boeren grind) en voor de parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van een grasmengsel gecombineerd met grastegels. Bij de inrichting van het buitenterrein is rekening gehouden met duurzaamheid op eigen terrein.

Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
De nieuwe woning wordt een duurzame en wellicht energieneutrale woning (afhankelijk van de opbrengst van de PV panelen). De intentie is om de woning te bouwen door middel van een duurzaam SIP systeem met een in het werk gestortte betonvloer. Door deze in het werk gestortte betonvloer kiest initiatiefnemer er ook voor om de bodem zo min mogelijk te roeren.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Uit de aanwezige beschikbare historische (bodem)informatie blijkt dat er geen verdachte locaties aanwezig zijn. Op basis van de Bodemkwaliteitskaart Regio De Vallei ligt de locatie binnen de kwaliteitszone Natuur en Landbouw. Een bodemonderzoek is daarom in eerste instantie niet vereist.

Doordat de coördinatieregeling ex artikel 3.30 Wro wordt toegepast (zie paragraaf 8.5 van de toelichting van het plan), is bij de behandeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning naar voren gekomen dat er alsnog bodemonderzoeken (bodem/asbest) uitgevoerd moeten worden.

Er is daarom alsnog een verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 8 van de toelichting). Het onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden. Zo voldoet het bodemonderzoek aan de richtlijnen van het NEN protocol. Het bouwplan valt binnen de contour van het bodemonderzoek. Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de boven- en ondergrond niet zijn verontreinigd. Het grondwater is niet onderzocht. Dit is volgens de norm niet vereist. Er is ter plaatse van het schuurtje asbest aangetroffen met gehaltes onder de interventiewaarde.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het bedoelde gebruik. Er is formeel geen sprake van bodemverontreiniging op de bouwlocatie. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Op basis van het voorgaande zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

Conclusie
Het aspect bodem, inclusief niet gesprongen explosieven, vormt geen belemmering voor dit plan.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'Archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

Historische stedenbouwkundige waarden vormen dan ook geen belemmering voor dit plan.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op de cultuurlandschappelijke waardenkaart is de waarde van het landschap gewaardeerd op een schaal van 1 tot 5. Voor landschappen met een zeer hoge waarde (5) en landschappen met een hoge waarde (4) grenzend aan een landschap met een zeer hoge waarde dient er rekening gehouden te worden met de cultuurlandschappelijke waarde. Het plangebied wordt aangeduid als een landschap met een hoge waarde grenzend aan een landschap met een zeer hoge waarde.

Het plangebied betreft een bos op oud cultuurland als onderdeel van een waardevol geheel, bosje omgeven door wallen met oud hakhout. De enken zijn in de 19e en 20e eeuw bebost. Dat gebeurde vooral door de aanleg van percelen van eikenhakhout. Veel van het hakhout is in de loop van de 20e eeuw, toen er geen markt meer was voor eik, omgezet in opgaand eikenbos. Het eikenhout kan ook vervangen zijn door zogenaamde veeleisende boomsoorten als beuk of douglas, die goed gedijen op de voormalige landbouwgronden en daar een zwaar bos vormen. In het bos zijn de resten van het oude cultuurland vaak nog te herkennen. Oude omwallingen, lanen, bomen, wegen, boerderijplaatsen, resten van schaapskooien, en geriefbosjes kunnen voorkomen. Het beboste cultuurland heeft vaak bijzondere boomvormen die uit het vroegere hakhout voortkomen. Die boomvormen kunnen ook in het bos rondom het vroegere cultuurland liggen.

Direct grenzend aan het plangebied liggen droge kampontginningen, engen omgeven door oude wallen, met een zeer hoge waarde. Op het Veluwemassief hebben droge kampontginningen een specifiek karakter. Landbouwgronden rond het dorp Kootwijk zijn cultuureilanden te midden van heidevelden, stuifzanden en bossen. De hoge delen van de stuwwallen zijn al bewoond vanaf Prehistorie. De kampontginning ontstonden vanaf de Middeleeuwen. Boerderijen en akkers kregen in de loop van de Vroege Middeleeuwen een vaste ligging. Er ontstonden kampen: boerderijen of kleine nederzettingen met akkers, bosjes en weiden, die als eilanden te midden van woeste gronden lagen. De ontginningen gebeurden niet planmatig. Doordat men zich aanpaste aan natuurlijke omstandigheden (hoogteverschillen, bestaande vegetatie) ontstond een onregelmatige opbouw van het landschap met vaak kromme lijnen (perceelranden, wallen, wegen, bosranden). Naarmate de bevolking in de loop van de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd toenam groeiden de kampontginningen aaneen tot een aangesloten cultuurland. De kampontginningen van Kootwijk had in de negentiende eeuw nog steeds een eilandkarakter. Het waren enclaves van landbouwgrond omgeven door grotere arealen onbewoonde heide en bos. Rond het dorpsgebied, op de grens van akkers en heide, lag een wal begroeid met hakhout en stekelige stuiken die wild en vee uit het dorpsgebied moest weren. In Kootwijk is de bewoningskern rond de kerk ontstaan. Verspreid over de enken lagen enkele boerderijen, mogelijk op de plek waar vroeger al de bewoning van de afzonderlijke kampen lag.

Vanuit cultuurlandschappelijke waarden is geadviseerd om bij de Nieuw Milligenseweg voor de tuininrichting het kappen van bomen tot een minimum te beperken en geen volledige verharde paden en inrit aan te leggen.

In het voorliggende plan is middels een inrichtingstekening aangegeven hoe het terrein wordt ingericht. Hierbij is ook aangegeven uit welk materiaal de inrichting bestaat. Van volledige verharde paden en inrit is geen sprake, nu gekozen is voor halfverharding en gazon. Er zal slechts één berk worden gekapt (deze is niet vergunningplichtig) worden, dus dit (het kappen van de bomen) blijft tot een minimum beperkt.

De dubbelbestemming 'Waarde - cultuurlandschap' hoeft daarom niet opgenomen te worden nu de erfinrichting middels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen in het bestemmingsplan.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is daarom niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied Veluwe. Er is daarom een voortoets uitgevoerd (zie Bijlage 1 van de toelichting). In die rapportage is aangegeven dat het project niet leidt tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen, beheerdoelstellingen en habitatsoorten van het Natura 2000-gebied Veluwe. In de rapportage zelf is aangegeven dat het project niet vergunningplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000.

Voor stikstof zijn er voor dit plan afzonderlijke Aeriusberekeningen uitgevoerd (afzonderlijke rapportage). Hiervoor is er een vergelijkingsberekening Aerius uitgevoerd van de aangevraagde situatie

Op 28 juli 2020 is dit stikstof onderzoek uitgevoerd, waarna er een aangepaste versie is gekomen met Aeriusberekeningen van oktober 2020 (zie Bijlage 2 van de toelichting). Dit omdat de Aeriusberekening herzien moest worden per 15 oktober 2020 (vanwege een nieuwere versie van Aerius, zowel de aanlegfase als de gebruiksfase).

Uit dit onderzoek en de daarbij behorende berekeningen volgt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de grenswaarde van de stikstofdepositie op natuurgebieden van 0,00 mol/ha/j wordt overschreden. Er is een toename ten opzichte van de huidige gebruiksfase van stikstofdepositie met respectievelijk 0,39 en 0,01 mol/ha/j tijdens de aanleg- en gebruiksfase. Dit houdt in dat er mogelijk belemmeringen zijn voor het aspect stikstof voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

Derhalve zal een vergunning Wet natuurbescherming moeten worden aangevraagd.

Er is inmiddels een afzonderlijke aanvraag Wet natuurbescherming ingediend bij gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. Deze is aangevraagd op basis van het stikstofregistratiesysteem. Dit betekent dat er depositieruimte gebruikt gaat worden uit het stikstof registratiesysteem (SSRS). Het SSRS registreert per Natura 2000-gebied de effecten van de maatregelen die de stikstofdepositie moeten verminderen. Het systeem registreert ook welke depositieruimte wordt gereserveerd en toebedeeld voor het verlenen van een natuurtoestemming. De vergunning die is aangevraagd correspondeert met de huidige voorgenomen ontwikkeling.

De aanvraag Wet natuurbescherming is op dit moment in behandeling bij de provincie.

Voor de uitvoering van dit plan moet de verzoeker ook beschikken over deze vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, naast een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit.

Op 23 december 2020 hebben Gedeputeerde Staten een ontwerpbesluit verleend voor de activiteit 'het slopen van een recreatiewoning en het realiseren en gebruiken van een woning' (gebiedsbescherming). Op 30 december 2020 is dit ontwerpbesluit gepubliceerd. In het ontwerpbesluit is aangegeven dat de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe 10 meter is. Aangegeven is verder in het ontwerpbesluit dat er voldoende ruimte in het stikstofregistratiesysteem beschikbaar is.

Gelet hierop kunnen wij op voorhand nu niet in redelijkheid inzien dat de Wet natuurbescherming aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is er een quickscan uitgevoerd. Deze quickscan is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Uit de quickscan is gebleken dat bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden de Wet natuurbescherming mogelijk wordt overtreden. Daarom worden er enkel nadere onderzoeken geadviseerd.

Voor flora is er geen sprake van een overtreding.

Voor vleermuizen, das, huismus/broedvogels (nest/horst) en reptielen wordt in de quickscan nader onderzoek geadviseerd. Dit heeft er toe geleid dat er nadere onderzoeken zijn uitgevoerd wat betreft vleermuizen, das, huismus en reptielen. Uit al deze onderzoeken volgt dat de Wet natuurbescherming niet wordt overtreden bij de geplande ontwikkeling. Te allen tijde geldt zorgvuldig handelen. Indien er toch beschermde soorten aangetroffen worden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt er contact gelegd met een ecoloog. De rapportages zijn beoordeeld en akkoord bevonden en als Bijlage 4, Bijlage 5, Bijlage 6 en Bijlage 7 toegevoegd bij deze toelichting. Daarnaast is bij de vervolgonderzoeken onderzocht of de waargenomen nesten / horst in gebruik is bij een nader te benoemen soort. Geconcludeerd is door het onderzoeksbureau dat dit niet het geval is. Tijdens geen van de bezoeken is gebruik van de nesten / horst aangetoond.

Op basis van de quickscan en de uitgevoerde nadere onderzoeken staat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. Op voorhand kunnen we niet in redelijkheid inzien dat de Wet natuurbescherming aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Een herplantplicht is niet aan de orde. Indien er bomen uit de omringende houtopstanden (binnen de bestemming 'Natuur') worden gekapt, dan is de Wet natuurbescherming wel van toepassing. Er wordt weliswaar één berk gekapt, maar hiervoor is geen vergunning nodig (omtrek van deze boom is zodanig dat dit niet vergunningplichtig is).

In de quickscan is aangegeven dat er geen overtreding van de Wet natuurbescherming is wat betreft houtopstanden. Zie Bijlage 3 van de toelichting.

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt wel binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt in het GNN en de GO. Voor de toetsing wordt verwezen naar 4.3.1.2.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor onderhavige plan.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij het vaststellen of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

De nieuwe woning komt te liggen binnen de akoestisch aandachtszone van de Nieuw Milligenseweg. Gezien de te verwachten beperkte verkeersintensiteit en de afstand van de huisvesting tot de weg zal voldaan kunnen worden aan de voorkeursgrenswaarde en is daarmee een goed woon- en leefklimaat derhalve geborgd. Een onderzoek wegverkeerslawaai is daardoor niet noodzakelijk. Er is geen spoorlijn of geluidgezoneerd industrieterrein in de nabijheid van het plangebied gelegen.

Conclusie
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Wel is in de omgeving de locatie Kootwijkerdijk 33 gelegen, waar een vergunning/melding geldt voor 6 paarden. De afstand is ruim meer dan de vereiste 50 meter. Andere bedrijven met dieren liggen op grotere afstand.

Doordat de recreatiewoning (afhankelijk van de verblijfsduur van recreanten) ook al geurgevoelig was, treedt er op dit aspect geen verandering op. Ook fijnstof en achtergrondbelasting van agrarische geurhinder vormt hier geen belemmering.

Conclusie
Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De omvorming van een recreatiewoning naar een kleine woning valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking vereist.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie
Het aspect leidingen vormt daarom geen belemmering.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkeling in het plangebied is dermate kleinschalig, dat het valt binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkeling hoeft niet in beeld te worden gebracht.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom gekeken naar de heersende achtergrondconcentratie voor Pm10, NO2 en PM2,5. Hiervoor zijn punten gekozen langs de Nieuw Milligenseweg waarvan verondersteld kan worden dat deze als worstcase gelden voor het plangebied. De vertoonde concentraties liggen ruim onder de norm. Een goede kwaliteit van de lucht lijkt hiermee geborgd.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is het plan niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

De milieugevolgen zijn zo gering dat er ook geen sprake is van belangrijke milieugevolgen als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Rondom het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die mogelijk een knelpunt vormen met de richtafstanden voor geluid uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Een nader onderzoek naar industrielawaai van rondom gelegen bedrijven is daarom niet noodzakelijk.

Kootwijkerdijk 33 is op een afstand van meer dan 50 meter gelegen ten opzichte van het plangebied. Vanuit milieuzonering is er daarom geen belemmering.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.

Liander heeft op 3 november 2020 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Rondom het perceel zijn al veel opgaande bomen/houtopstanden aanwezig en deze worden gehandhaafd. Voorwaarden omtrent de landschappelijke inpassing zijn niet nodig.

Indien er bomen uit de omringende houtopstanden (binnen de bestemming 'Natuur') worden gekapt, dan is de Wet natuurbescherming van toepassing (en niet de APV (Algemene Plaatselijke Verordening van Gemeente Barneveld). Er wordt weliswaar één berk gekapt, maar hiervoor is geen vergunning nodig (omtrek van deze boom is zodanig dat dit niet vergunningplichtig is). Het is aan de verzoeker zelf om de bosrand wel wat te versterken door enige struiken te planten. Bosrandsoorten, zoals Hazelaar (Corylus avellana), Krent (Amelanchier lamarckii), Lijsterbes (Sorbus aucuparia) en Vuilboom (Frangula alnus). Het kan een beperkt aantal zijn, maximaal 10 stuks, en niet te dicht bij elkaar geplant.

Om de erfinrichting zeker te stellen is er een erfinrichtingstekening opgesteld (zie Bijlage 3 van de regels). Dit omdat het noodzakelijk is om de erfinrichting op deze wijze te realiseren (parkeerplaatsen, inrichting met bepaalde materialen én waterberging). Zie eveneens hetgeen in paragraaf 5.2.3 (Cultuurlandschappelijke waarden) is vermeld.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Er zijn bij de woning drie goed en onafhankelijk van elkaar bereikbare parkeerplaatsen aanwezig. Zoals in hoofdstuk 3 van de toelichting al is aangegeven is er eveneens sprake van een uitweg van maximaal 4 meter breed. De parkeerbewegingen (in- en uitparkeren) kunnen op eigen terrein plaatsvinden. Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen aanwezig.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 waterschap Vallei en Veluwe
In dit programma heeft waterschap Vallei en Veluwe haar huidige koers en ambities voor de toekomst vastgelegd. Het waterbeheerprogramma bestaat uit 3 deelprogramma's:

  • Waterveiligheid; richt zich op het voldoende beschermen van het gebied tegen overstromingen;
  • Watersysteem; onderverdeeld in landelijke, stedelijke en KRW systemen, waarbij gericht wordt gestuurd op de juiste hoeveelheid water, de juiste kwaliteit van het water en (in het stedelijk watersysteem) het zo veel mogelijk gescheiden houden van schone en vuile waterstromen;
  • Waterketen; dit programma richt zich op goede oppervlaktewaterkwaliteit, het zo veel mogelijk gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en de hoogst haalbare waarde uit het water halen.

Ondanks de losse programma's voor het watersysteem en de waterketen worden deze wel heel nadrukkelijk als één systeem behandeld, en komen de ambities binnen deze programma's dus ook voor een groot deel overeen. In de programma's spelen het anticiperen van en reageren op klimaatontwikkelingen en het terugwinnen van grondstoffen een belangrijke rol.

Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

Huidige situatie
In de huidige situatie is een recreatiewoning van 61 m2 aanwezig. Er bevinden zich geen watergangen of andere oppervlaktewateren in de omgeving. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) is >140 cm onder maaiveld. Huishoudelijk afvalwater is aangesloten op drukriolering.

Toekomstige situatie
In de nieuwe situatie wordt de bestaande woning gesloopt en wordt een woning van 155 m2 gerealiseerd. Hierbij is er een toename van 94 m2 verhard oppervlak. Er wordt waterberging gerealiseerd in de vorm van een infiltratievoorziening of wadi met een capaciteit van 1,9 m3 (20 mm). Hemelwater van het dakoppervlak wordt naar deze voorziening gebracht. De voorziening kan overlopen naar maaiveld. Een deel van het terrein (o.a. de parkeerplaatsen) wordt uitgevoerd in halfverharding (grind). Afstromend hemelwater van het (verharde) terras kan in het omliggende grasveld infiltreren.

In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Terugkerende thema's

Er zijn een aantal thema's die in verschillende bestemmingen terugkomen. Deze thema's worden daarom in deze paragraaf toegelicht.

6.3.1.1 Functieverandering

De verwachting is dat de komende jaren, net als in de voorgaande periode, veel agrarische bedrijven zullen stoppen. Er komen veel stallen en andere bedrijfsgebouwen leeg te staan. De gemeente wil aan deze gebouwen een nieuwe passende functie kunnen geven. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe woningen, diverse vormen van bedrijvigheid, recreatieve of maatschappelijke functies en verbredingsmogelijkheden voor wonen en werken. In het bestemmingsplan zijn daarom een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Een belangrijk doel bij functieverandering is dat er nieuwe ruimtelijke kwaliteiten worden gerealiseerd, waardoor ruimtelijke en maatschappelijke winst ontstaat. Dit gebeurt door investeringen in de kwaliteit van het buitengebied. Die investeringen lopen via het Ontwikkelingsfonds Platteland en hebben betrekking op landbouw, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, milieu en water, recreatie en sociaal economische revitalisering. De middelen uit dit fonds moeten aan meerdere doelen en thema’s worden besteed zodat een evenwichtig plattelandsontwikkelingsprogramma wordt opgebouwd en uitgevoerd.

6.3.1.2 Aan huis verbonden beroepen of kleinschalig bedrijf, bed & breakfast

Binnen zowel woningen, kleine woningen, woongebouwen als bedrijfswoningen is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast bij recht toegestaan. Bij de relevante bestemming 'Woning' is in dit plan aangegeven wat er mag (onder de kop 'Gebruik overeenkomstig de bestemming').

De bewoner van de woning mag in de woning een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf (bijvoorbeeld een praktijk- of kantoorruimte) en/of bed & breakfast uitoefenen. In totaal mag hiervoor worden gebruikt maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2. Bij een kleine woning geldt een maximum van 35 m2. De oppervlakte is beperkt om te garanderen dat deze functies ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdfunctie wonen. Om overlast en hinder te voorkomen zijn activiteiten waarvoor een melding of vergunning op basis van de milieuwetgeving vereist is, niet toegestaan. De gemeente wil met deze voorwaarden voorkomen dat er nieuwe bedrijven ontstaan in het buitengebied. Via een afwijking van de gebruiksregels mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed & breakfast ook in een bijgebouw worden gerealiseerd.

Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.

6.3.1.3 Zonnecollectoren

Op basis van nationale wetgeving is het mogelijk om zonnecollectoren op daken te plaatsen. In het buitengebied van de gemeente Barneveld wil de gemeente ook het plaatsen van zonnecollectoren op maaiveld in (beperkte vorm) mogelijk maken. Dit wordt gedaan om een mogelijkheid te bieden voor situaties waarin het plaatsen zonnecollectoren op het dak niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan monumentale gebouwen en/of gebouwen met een rieten dak.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden om bij recht zonnecollectoren binnen een bestemmingsvlak (bijvoorbeeld bij een woning) te realiseren.

6.3.1.4 Kleine woning

Op sommige locaties staan nog voormalige noodwoningen. In het verleden is een deel van deze woningen gelegaliseerd. Deze woningen zijn door middel van de aanduiding 'kleine woning' positief bestemd. Voor deze woningen is een afwijkende maatvoering opgenomen in de bouwbepalingen. De inhoud van deze woningen mag niet meer bedragen dan 350 m3. De goot- en nokhoogte van de woning bedraagt maximaal 3,5 respectievelijk 6 meter. Bij de kleine woning is 40 m2 bijgebouwen toegestaan. Vervangende nieuwbouw is toegestaan, de woning moet dan wel op dezelfde plek worden teruggebouwd. Via een afwijking van de bouwregels is een andere plek onder voorwaarden toegestaan. De kleine woning kan onder voorwaarden worden vergroot, als er ook overtollige bebouwing wordt gesloopt.

6.3.1.5 Recreatief medegebruik

Niet alle dagrecreatieve activiteiten vinden plaats op een vaste locatie. Wandelen, fietsen, skeeleren en paardrijden kan in het gehele plangebied. In de gebiedsbestemmingen ('Agrarisch', 'Agrarisch - Onbebouwd', 'Agrarisch - Paardenhouderij' en 'Natuur') is het extensieve recreatieve medegebruik bij recht toegestaan. Deze activiteiten zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten (zoals quads, crossmotoren en dergelijke) zijn niet toegestaan om zo de verstoring in de genoemde (natuur)gebieden beperkt te houden.

6.3.1.6 Normaal beheer, onderhoud en gebruik

Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Wet natuurbescherming worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.

6.3.2 Bestemming 'Natuur'

Er is bij dit bestemmingsplan gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen evenals vennetjes en stuifzanden. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden. Voordeel van een dergelijke regeling is dat het flexibiliteit biedt voor de beheerder van het natuurgebied. Een eventuele herinrichting (bijvoorbeeld van bos naar heide) is hiermee mogelijk zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Omdat in deze gebieden in de praktijk niet veel verandert, is deze regeling prima te gebruiken. Bovendien worden de natuurwaarden ook al beschermd door wet- en regelgeving voor natuur. Natuurgebiedsplannen geven een belangrijk kader voor de gewenste soorten natuur.

Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.

Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de voormalige Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.

6.3.3 Bestemming 'Wonen'

Algemeen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Dit betekent dat kamerverhuur niet zondermeer is toegestaan behalve als dit specifiek is aangeduid.

Binnen de bestemming 'Wonen' is het mogelijk af te wijken van de bestemmingsregels en kamerverhuur toe te staan. Volgens de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld is de minimale maatvoering hiervoor 18 m2.

In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.

De inhoud van een woning in het buitengebied bedraagt maximaal 660 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. In het buitengebied komen ook kleine woningen voor. Zie hiervoor paragraaf 6.3.1.4 onder 'Kleine woning'. Dit zijn woningen met een maximale toegestane inhoud van 350 m3. Voor deze kleine woningen zijn specifieke regels opgenomen.

In dit geval is er sprake van een kleine woning met een inhoudsmaat van 350 m3.

Bijgebouwen bij woningen

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een kleine woning bedraagt maximaal 40 m2.

Hobbymatig houden van vee

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden.

6.3.4 Dubbelbestemming

In het plangebied is één dubbelbestemming aan de orde, namelijk de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

6.3.4.1 Bestemming 'Waarde - Archeologie 2'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 2.000 m2).

6.4 Algemene regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn onder andere een bepaling over bouwen ten dienste van de bestemming opgenomen evenals regels voor ondergronds bouwen.

6.4.3 Algemene gebruiksregels

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft.

Er wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat bijvoorbeeld het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming. Daarnaast is opgenomen wat als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gezien.

Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.

6.4.4 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'.
6.4.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In onderhavige herziening is één voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting houdt verband met de inrichting van het terrein (erfinrichting, parkeerplaatsen en waterberging, Bijlage 3 bij de regels van het plan). Zie hiervoor eveneens paragraaf 5.2.3 en hoofdstuk 3 van de toelichting.

6.4.5 Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte, inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te verkrijgen als wanneer er geen of beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.

6.4.6 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.4.7 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 9 april 2020 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Participatie

De initiatiefnemer heeft in de omgeving gesproken over zijn plannen. Hierbij zijn die omwonenden geïnformeerd over de plannen.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door het Rijk aangegeven gevallen.

Dit plan is gebaseerd op het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016. Het plan betreft een maatwerkconstructie die aansluit bij het functieveranderingsbeleid.

Verder is er sprake van provinciale belangen, zodat er vooroverleg met de provincie heeft plaatsgevonden.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

In dit geval zal inspraak geen meerwaarde bieden.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 december 2020 tot en met 28 januari 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

8.5 Coördinatieregeling

Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad de 'Coördinatieverordening gemeente Barneveld' vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen in samenhang met een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning en overige besluiten die verband houden met het bestemmingsplan.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 4 februari 2020 besloten om de coördinatieregeling van toepassing te verklaren op het voorliggende bouwplan.

Omdat de coördinatieregeling wordt toegepast, is voor het bouwplan inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning (activiteit bouwen) ingediend. De gevraagde besluiten (bestemmingsplanherziening en omgevingsvergunning) worden gecoördineerd voorbereid. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning gelijktijdig voor een termijn van zes weken ter visie worden gelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft – tezamen met de overige ontwerpstukken – van 18 december 2020 tot en met 28 januari 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.