Plan: | Hoevelakenseweg X |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1573-0002 |
De Hersteld Hervormde Gemeente Zwartebroek - Terschuur wil op het perceel aan de Hoevelakenseweg 110 in Terschuur, het bestaande parkeerterrein aan de noordzijde uitbreiden met circa 780 m2. De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Daarom is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
In november 2019 heeft het college aangegeven, onder voorwaarden in principe medewerking te willen verlenen aan het initiatief.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft het perceel Hoevelakenseweg 110 in Terschuur en een strook grond aan de noordzijde hiervan (kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie A, nummer 3498).
Afbeelding 1: Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.kadastralekaart.com)
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Terschuur. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door agrarische gronden. Aan de oostzijde vormt een aantal woningen en een agrarisch bedrijf in het buitengebied de grens van het plangebied.
Afbeelding 2: Ligging plangebied in Terschuur (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Hoevelakenseweg. Aan de overzijde bevindt zich het bedrijventerrein 'De Tolboom'.
Het perceel met daarop de uitbreiding voor het parkeren heeft een oppervlakte van circa 780 m2 en het bestaande perceel van de kerk heeft een oppervlakte van 3.220 m2, waardoor het plangebied een oppervlakte van in totaal circa 4.000 m2 heeft.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 3: Luchtfoto met globale plangrens (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor onderhavig plangebied gelden twee bestemmingsplannen:
Het plangebied voor wat betreft de uitbreiding ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Bijlage 1). Verder geldt voor het bestaande kerkterrein het bestemmingsplan Hoevelakenseweg VIII (17 november 2012).
De uitbreiding ligt in de bestemmingsplan "Buitengebied 2012 geconsolideerd" en heeft de bestemming 'Agrarisch' zonder agrarisch bouwperceel, de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' en 'Leiding - Gas' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'.
Het geldende bestemmingsplan "Hoevelakenseweg VIII" heeft de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Tuin' en 'Water', de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' en de functieaanduidingen 'groen', 'parkeerterrein', 'religie' en 'waterberging'.
Vanwege de ligging van de uitbreiding buiten een ander bestemmingsplan dan die voor de huidige kerk met omliggende terrein geldt, en er wel aansluiting moet worden gevonden bij de regels voor dit bestemmingsplan, dient het voor het gehele perceel (huidige kerkterrein en uitbreiding) een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Daarbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de huidige planregels vanuit het plan Hoevelakenseweg VIII en waar mogelijk aansluiting gezocht bij de laatste gemeentelijke standaarden.
Realisatie van het parkeerterrein is binnen deze bestemmingsplannen niet mogelijk. Daarom is een herziening van deze bestemmingsplannen noodzakelijk.
Afbeelding 4: Uitsnede geldende bestemmingsplannen met globale plangrens (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Sinds 2014 is de Hersteld Hervormde Gemeente Zwartebroek - Terschuur gevestigd aan de Hoevelakenseweg 110 in Terschuur. Bij de kerk is een parkeerterrein aanwezig. Voor de normale zondagse kerkdiensten is dit parkeerterrein toereikend. Op de zondag is er ook de mogelijkheid om aan de overzijde op bedrijventerrein 'De Tolboom' te parkeren. Door ruimtegebrek in de Hersteld Hervormde Gemeente van Barneveld is er afgesproken dat nieuwe gezinnen uit Voorthuizen in de toekomst tot de gemeente van Zwartebroek-Terschuur zullen gaan behoren. Dit zal de parkeerdruk op de zondagen vergroten. In de praktijk blijkt dat met name tijdens begrafenissen en op condoleance avonden er niet altijd gelegenheid is op het bedrijventerrein te parkeren.
In het bestaande kerkgebouw is het mogelijk om het aantal zitplaatsen van 258 uit te breiden met 70 zitplaatsen naar 328 zitplaatsen. Om het parkeerprobleem op te lossen is aan de noordzijde een strook grond aangekocht van circa 780 m2 ten behoeve van de realisatie van circa 20 extra parkeerplaatsen. De inrichting van het huidige terrein van de kerk blijft ongewijzigd.
Zoals op navolgende luchtfoto is te zien, staat het huidige parkeerterrein vol met auto's van kerkbezoekers.
Afbeelding 5: Luchtfoto 2019
In de nieuwe situatie blijven de vier bestaande bomen (3x haagbeuk en 1x beukenboom) aan de noordzijde van de kerk gehandhaafd. De bestaande haag aan de noordzijde wordt verlegd naar de nieuwe noordelijke grens, waardoor het geheel landschappelijk ingepast blijft.
Ten behoeve de afwatering wordt de bestaande greppel c.q. waterberging, aan de westzijde van het perceel, naar het noorden verlengd en tevens verbreed, zodat bij hevige hoosbuien er geen problemen ontstaan.
Afbeelding 6: nieuwe inrichting
Parkeren
Momenteel zijn er 258 vaste zitplaatsen aanwezig wat eenvoudig met 70 extra plaatsen kan worden uitgebreid, ingeval van speciale diensten. Door ruimtegebrek in de Hersteld Hervormde Gemeente van Barneveld is er afgesproken dat nieuwe gezinnen uit Voorthuizen in de toekomst tot de gemeente van Zwartebroek-Terschuur zullen gaan behoren. De extra zitplaatsen zullen dus vaker bezet gaan worden.
Hiervan uitgaande zijn er dus regelmatig 328 kerkgangers aanwezig. In de 'Nota parkeernormen gemeente Barneveld' staat dat er per bezoeker 0,2 parkeerplaats aanwezig moet zijn. Dit resulteert in een behoefte van 66 parkeerplaatsen.
Er zijn zoals op voorgaande afbeelding is weergegeven, na realisatie van het noordelijke perceel in totaal 68 parkeerplaatsen aanwezig. Er wordt hiermee dus voldaan aan de 'Nota parkeernormen gemeente Barneveld'.
De toename van de extra kerkgangers en de realisatie van circa 20 extra parkeerplaatsen zal tot een beperkte toename leiden van de verkeersintensiteit van de Hoevelakenseweg. Dit is geen probleem voor de Hoevelakenseweg en andere nabij gelegen wegen.
De uitbreiding van het parkeerterrein zal tijdens zondagsdiensten het parkeerprobleem op lossen.
Bij bijzondere aangelegenheden zal er ook minder parkeerdruk aanwezig zijn. Er kan nog steeds gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen op bedrijventerrein 'De Tolboom' Daar waren destijds al goede afspraken over gemaakt en bij grotere 'evenementen' worden verkeersregelaars ingezet.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. De uitbreiding van het parkeerterrein is niet in strijd met de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
Vanuit deze kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het onderhavige plan.
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt. Het betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
Doorwerking in plangebied
Dit plan is niet in strijd met deze structuurvisie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
Uit BIS (Bodemkundig Informatie System) blijkt dat ten behoeve van de bouw van de kerk in 2010 een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. In de plaatselijk zwak puinhoudende boven- en ondergrond zijn destijds geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten. Zintuiglijk is op en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Uit bij ons aanwezige beschikbare historische (bodem)informatie blijkt dat er geen verdachte locaties aanwezig zijn. Op basis van de Bodemkwaliteitskaart Regio De Vallei ligt de locatie binnen de kwaliteitszone Landbouw/natuur. Een verkennend bodemonderzoek wordt niet vereist. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen (uitbreiding van een parkeerterrein).
Op basis van de Risicokaart van de gemeente Barneveld is de betreffende locatie niet verdacht op de aanwezigheid van NGE (Niet Gesprongen Explosieven).
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Op het perceel en in de omgeving zijn geen monumenten aanwezig. Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor het verzoek.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied middelhoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Toetsing
Met betrekking tot de Natura 2000-gebieden moet wel rekening gehouden worden met externe werking. Externe hinder zoals verdroging, trilling of geluid is uit te sluiten op deze afstand. Ook een verhoging van stikstofimmissie op dit gebied is verwaarloosbaar. Immers er komt feitelijk niets bij, er wordt alleen een vaste plaats gereserveerd voor de geparkeerde voertuigen die daar toch al (her en der) gestald zouden worden.
Conclusie gebiedsbescherming: Geen nadere actie vereist.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd/ is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur.
Toetsing
Op 28-8-2019 is een flora- en faunacontroleur op de locatie geweest en heeft het plangebied bekeken.
Conclusie soortbescherming: Geen nadere actie vereist.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat binnen het plangebied een aardgasleiding is gelegen en daarmee binnen het invloedsgebied van deze aardgasleiding. Ook op de Risicokaart.nl is deze buisleiding als risicobron weergegeven.
Uitsnede risicokaart
Het aantal aanwezige personen neemt door de uitbreiding van het parkeerterrein niet toe, waardoor het groepsrisico ook niet toeneemt.
Belemmerde Strook
Voor de gasleiding geldt een Belemmerde Strook (BS) van 4 meter. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding, zijn bepaalde activiteiten in de BS niet toegestaan zonder voorafgaand overleg en schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder. Dit is doorvertaald binnen de planregels van het onderhavige bestemmingsplan door opleggen van een dubbelbestemming "Leiding - Gas" in een zone van 4 meter aan weerszijden van het hart van de aardgasleiding.
Gesprek Tracébeheerder Gasunie
In het kader van het vorige plan voor het realiseren van het kerkgebouw met parkeerterrein heeft er naar aanleiding van de uitgevoerde risicoberekening op 14 juni 2011 een gesprek met de tracébeheerder van de NV Nederlandse Gasunie plaatsgevonden over onder andere de mogelijkheden voor het verrichten van werkzaamheden binnen de Belemmerde Strook (BS). Daaruit is toen het volgende naar voren gekomen.
Er rust een zakelijk recht op het gehele perceel waarover de aardgasleiding is gelegen (waarvan initiatiefnemer een gedeelte onder voorwaarden heeft gekocht en het plangebied vormt); dit zakelijk recht (binnen 4 meter inspraak over rechten strook en medebepalend hoe in te richten) gaat over bij verkoop van (een gedeelte van) het perceel. Alle soort werkzaamheden (ophogen, aanbrengen beplanting etc.) binnen de BS van 4 meter aan weerszijden van de aardgasleiding moeten vooraf worden gemeld bij de Gasunie. Dit zou kunnen betekenen dat deze werkzaamheden moeten worden begeleid door de Gasunie. Ook is de lijst 'Beplanten belemmerde strook van de gasunie-leidingen' overhandigd, die aangeeft welke beplanting binnen de BS is toegestaan. Bij het uitvoeren van het bouwwerkzaamheden dient de bouwtoegangsweg zoveel mogelijk van de aardgasleiding afhouden, in ieder geval buiten de BS.
In overleg met de Tracébeheerder van de Gasunie wordt de inrichting van het parkeerterrein uitgevoerd. Het aanleggen van parkeervakken en bestrating (voor een deel met grasblokken) binnen de BS kan na overleg met de Gasunie.
Op 2 oktober 2019 heeft de Gasunie aangegeven tegen de uitbreiding van het parkeerterrein geen bezwaar te hebben onder voorwaarde dat de beplantingslijst wordt gehanteerd in de belemmerendestrook (strook van 2x 4 meter weerskanten van de leiding) en dat als er machinaal gegraven gaat worden door de aannemer eerst een klik melding wordt gedaan. De werkzaamheden dienen te voldoen aan de velin voorwaarden. (zie Bijlage 2).
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van het parkeerterrein, mits dit in overleg met de Gasunie gebeurt.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De planlocatie is gelegen binnen de geluidszones wegverkeerslawaai van de Hoevelakenseweg en de rijksweg A1. Echter wordt een parkeerterrein niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is voor onderhavig plan dan ook niet van toepassing en vormt geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Een parkeerterrein is een niet 'geurgevoelig object' en vormt dus geen belemmering voor dit plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van de uitbreiding van het parkeerterrein t.b.v. circa 20 parkeerplaatsen valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen, naast de eerder genoemde aardgasleiding, verder geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Er zijn verder geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is het bestemmingsplan/ de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader zijn voor dit plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:
Milieuzonering bedrijven
Voor het kerkgebouw (SBI-1993 9131 en SBI-2008 9491 categorie 2) geldt een afstandsnorm van 30 meter voor geluid en 0 meter voor geur en stof.
Aangezien hier sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand van 30 meter, één trede terug naar 10 meter.
De afstand van de nieuwe parkeerplaatsen tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt meer dan 10 meter.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig.
Liander heeft op 20 april 2020 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het kerkgebouw is een beplantings- c.q. erfinrichtingsplan opgesteld. Voor de uitbreiding van het parkeerterrein is wederom een inrichtingstekening gemaakt welke gebaseerd is op deze landschappelijke inpassing. De bestaande inrichting blijft ongewijzigd.
De bestaande bomenrij aan de noordzijde van de kerk blijft behouden. Ten behoeve van de waterberging wordt aan de westzijde, de bestaande greppel verlengd naar het noorden en verbreed.
De inrichtingstekening is als Bijlage 3 toegevoegd aan dit plan. Deze tekening wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding: Terreininrichting plangebied
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige situatie
In de huidige situatie is de planlocatie grasland, ten noorden van het perceel Hoevelakenseweg 110 te Terschuur (Hersteld Hervormde Gemeente Zwartebroek-Terschuur). Hemelwater kan infiltreren waar het valt, of kan afstromen naar een van de nabijgelegen C-watergangen. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt grofweg rond 40-80 cm onder maaiveld. Voor de realisatie van de kerk en verdere inrichting van het perceel is in 2012 een waterhuishoudingplan opgesteld (Hoevelakenseweg VIII). Hiertoe is een infiltratieveld aangelegd en een greppel met stuw. Het infiltratieveld loopt over naar de greppel, en de greppel loopt over naar de C-watergang langs de Hoevelakenseweg.
Toekomstige situatie
Het parkeerterrein wordt uitgebreid naar het noorden. Hiertoe wordt 780 m2 grasland bij het perceel betrokken. Voor de 780 m2 verhard oppervlak dient 30 mm berging te worden gerealiseerd. Dit komt neer op 23,4 m3 berging. De uitbreiding wordt onder afschot aangelegd naar het noorden toe. Hier wordt het afstromend hemelwater via straatkolken opgevangen en naar de uit de breiden waterberging aan de westzijde van het perceel gebracht. De bestaande greppel met stuw wordt met 36 meter verlengd naar het noorden. Hierdoor wordt 26,64 m3 waterberging gerealiseerd.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding wordt een specifieke maatschappelijke voorziening religie aangegeven. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast.
De bestemming 'Tuin' is gelegen bij de bestemming 'Maatschappelijk''. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.
In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd ten behoeve van een in- en uitrit.
Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.
Wanneer de aanduiding 'waterberging' is aangegeven is de grond ook bestemd voor waterberging;
Naast een heldere hiërarchische opbouw moet verrommeling van het straatbeeld zoveel mogelijk worden voorkomen. Als in het bestemmingsplan er bewust voor is gekozen om geen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel toe te staan dan dient hieraan vastgehouden te worden. Latere toevoegingen van bijbehorende bouwwerken, die voor de voorgevel van het het gebouw staan, geven een rommelig beeld en leveren daarmee een negatieve uitstraling op het totale straatbeeld.
Voortuinen vormen een overgang van de bebouwde ruimte naar de verharde straten. Hiermee hebben ze een belangrijke functie en bepalen voor een groot deel de uitstraling en beleving van een straat. Door een bijbehorende bouwwerken in de voortuin te situeren wordt de (groene) openheid beperkt en wordt lucht en ruimte uit de straat ontnomen.
Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de gasleiding die op deze plek aanwezig is. De dubbelbestemming maakt het mogelijk de gasleiding aan te leggen, te gebruiken en te onderhouden. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer worden opgericht. Uitzonderingen op het bouwverbod worden alleen gemaakt na schriftelijke instemming van de leidingbeheerder. Het uitvoeren van een werk of werkzaamheden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning is verboden. De dubbelbestemming beslaat een afstand van X meter aan weerszijden van het hart van de leidingen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Het is dus niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte en inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te krijgen als wanneer er geen of een beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 12 februari 2020 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Initiatiefnemer heeft in een persoonlijk gesprek met de naaste buren (naastgelegen perceel aan de Hoevelakenseweg) de voorgenomen plannen uiteengezet. De overige omwonenden die direct zicht hebben op het perceel / gebouw zijn ingelicht door middel van een brief, waarin de plannen uiteengezet zijn. Dit betrof 16 adressen aan de Hoevelakenseweg, de Hendrik van de Craaatsstraat en aan de Reijer Bronsstraat. Tot op heden zijn geen reactie op de bezorgde brieven ontvangen.
Naar aanleiding hiervan zijn geen reacties ontvangen. Het 'Verslag informatie omwonenden' is als Bijlage 4 toegevoegd aan dit plan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
Het bestemmingsplan Hoevelakenseweg X betreft echter een plan van lokaal belang. Vooroverleg is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 juni tot en met 30 juli 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.
Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:
Naam partiële herziening |
IMRO-identificatie- nummer |
Datum vastgesteld |
4e partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1268-0002 | 13-4-2016 |
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1368-0002 | 14-12-2016 |
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1467-0002 | 4-7-2018 |
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1397-0002 | 30-1-2019 |
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1484-0002 | 22-5-2019 |
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1371-0002 | 24-5-2017 |
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1414-0002 | 31-1-2018 |
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1366-0002 | 1-2-2017 |
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1440-0002 | 25-4-2018 |
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1510-0002 | 9-10-2019 |
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1475-0002 | 14-11-2018 |
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1439-0002 | 7-3-2018 |
Overhorsterweg II, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1485-0002 | 10-7-2019 |
Parapluherziening De Puurveense Molen | NL.IMRO.0203.1248-0002 | 30-9-2014 |
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud | NL.IMRO.0203.1391-0002 | 5-7-2017 |
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1241-0001 | 25-2-2014 |
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1370-0002 | 1-2-2017 |
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1253-0003 | 8-7-2014 |
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1376-0002 | 1-2-2017 |
Verzamelherziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1349-0002 | 8-11-2017 |
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1421-0002 | 7-3-2018 |
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1501-0002 | 10-7-2019 |
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1503-0002 | 10-7-2019 |
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1529-0002 | 11-12-2019 |