direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Damweg II, partiële herziening Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1552-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Er is een verzoek ingediend voor de herontwikkeling van de locatie Damweg 53 in Zwartebroek (locatie voormalige paneermeelfabriek De Korrel) en nabijgelegen agrarische percelen teneinde een 7-tal woningen en een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk te maken. Naast het slopen van de bedrijfsbebouwing en het verwijderen van omliggend (bebouwd/verhard) bedrijfserf met opslagvoorzieningen van de voormalige paneermeelfabriek, wordt een aantal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Eén van de zeven woningen - gelegen ten oosten van de bestaande woning Veenburgerweg 1 in Zwartebroek - wordt gerealiseerd met toepassing van het functieveranderingsbeleid. Dit vanwege dat deze locatie buiten het bedrijfsterrein van de voormalige fabriek valt. Ook de locatie aan de Damweg 53 maakt onderdeel uit van het plangebied, omdat een klein deel van de bedrijfsbestemming van de voormalige paneermeelfabriek op dit perceel ligt. Dit perceel wordt dan ook bestemd naar de feitelijke situatie (verwijderen specifieke aanduiding bedrijfsbestemming en aangepast naar de kadastrale situatie). Het perceel Damweg 51 valt ook binnen het plangebied om teneinde het perceel te bestemmen naar de feitelijke situatie (verwijderen specifieke aanduiding bedrijfsbestemming). De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0001.png" Afbeelding: ligging plangebied met globale plangrens aan de Damweg 53 in Zwartebroek

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Damweg en de Veenburgerweg ten noorden van de kern Zwartebroek. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Veenburgerweg met daarachter woonpercelen met agrarische gronden. Aan de oostzijde vormt de Damweg met voornamelijk woonpercelen de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door het agrarisch bedrijf aan de Damweg 45 met bedrijfswoningen en agrarische gronden. Het perceel Damweg 51 maakt ook onderdeel uit van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0002.png" Afbeelding: ligging planlocatie met plangrens

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Bijlage 1). De gronden hebben de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' met de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf – vervaardiging van overige voedingsmiddelen' (met milieucategorie 3.2) en 'opslag'. De maximale toegestane, bestemde oppervlakte van de bedrijfsbebouwing bedraagt 1.825 m2. Daarnaast is binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' planologisch een bedrijfswoning met bijgebouw toegestaan (niet gebouwd). De omliggende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' (zonder bouwvlak). Daarnaast heeft het perceel aan de Damweg 51 de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (met voor een klein deel 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde') en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV' en een klein deel 'overige zone - kernrandzone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0003.png" Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2012" omgeving plangebied

Het realiseren van woningen en een bedrijfsverzamelgebouw en het wijzigen van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Bedrijf - Niet agrarisch' is binnen deze bestemmingen niet toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Er is een verzoek ingediend om de locatie van de voormalige paneermeelfabriek De Korrel aan de Damweg 53 in Zwartebroek met aangrenzende (agrarische) percelen te herontwikkelen. De paneermeelfabriek sloot in 2016 de deuren op deze bedrijfslocatie en is inmiddels verplaatst naar het bedrijventerrein Harselaar-West-West. Er bleek onvoldoende ruimte voor een uitbreiding op de locatie aan de Damweg aanwezig te zijn. Het bedrijf werd ruim zestig jaar geleden als fouragehandel opgericht in een oude schuur midden in Zwartebroek en is later verhuisd naar de locatie aan de Damweg buiten de bebouwde kom. Daar kon het bedrijf nog een aantal keren uitbreiden en voor het laatst in 1998.

In de bestaande situatie bestaat de bedrijfsbebouwing voornamelijk uit ruimten voor productie, kantoren, silo's en opslagruimtes met laadperrons. Ook is de bedrijfsbebouwing omgeven door bedrijfsterrein met buitenopslag. De bedrijfsbebouwing heeft een footprint van circa 2.000 m2 en heeft een inhoudsmaat van circa 14.000 m3. De inpandige siloruimte heeft een bouwhoogte van ruim 14 meter. Binnen een deel van de bedrijfsbebouwing zijn verdiepingsvloeren aangebracht. Aan zijde van de Damweg is op een 1e verdieping een kantoor-/kantineruimte aanwezig met een oppervlakte van circa 131 m2 met op de 2e verdieping een bedrijfsmatige berging/opslagruimte van 66 m2. Daarnaast staat verspreid over de percelen nog een aantal agrarische opstallen met een oppervlakte van ruim 300 m2. Een van deze opstallen wordt als woning gebruikt (met adres Veenburgerweg 1A), maar betreft in feite een voormalig agrarisch gebouw.

De huidige bedrijfsbebouwing kent een massale bouwmassa vanwege de oppervlakte en voor een deel hogere, afwijkende bouwhoogte ten opzichte van de overige in het buitengebied voorkomende niet-agrarische bedrijfsbebouwing. Het huidige bedrijf heeft qua uitstraling, ook vanwege de toegestane en aanwezige buitenopslag/opslagvoorzieningen, geen positief beeldbepalend karakter voor zijn omgeving. De voormalige paneermeelfabriek met milieucategorie 3.2 had veel verkeersbewegingen met zwaar vrachtverkeer door de kern Zwartebroek. Daarom is de bedrijfsverplaatsing een positieve ontwikkeling geweest voor de omgeving en kern Zwartebroek en de leefbaarheid hiervan. Het is de bedoeling alle bedrijfsbebouwing van de voormalige fabriek op de locatie en de agrarische bebouwing op omliggende percelen (inclusief het gebouw dat als woning wordt gebruikt) te slopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0004.png" Afbeelding: huidige situatie met globale plangrens

De planlocatie heeft reeds een bedrijfsbestemming met ruime (bebouwings)mogelijkheden. Daarmee kan het plan voor wat betreft het bedrijfsverzamelgebouw worden aangemerkt als vervangingsvraag (en valt het buiten de regionale programmering bedrijventerrein (RPW)). Daarvoor in de plaats komt voor een deel een beperktere bedrijfsbestemming terug. Zo krijgt het bedrijfsverzamelgebouw een oppervlakte van maximaal 900 m2 met in totaal zes bedrijfsunits (vier met een oppervlakte van 112 m2 en twee van 226 m2). Buitenopslag is niet toegestaan. Er wordt voornamelijk ruimte geboden voor zzp'ers en kleine bedrijven om zich te vestigen. De verkeersintensiteit van deze bedrijven zal in totaal afnemen. De bedrijven krijgen een beperkte milieucategorie (maximaal milieucategorie 2).

Verder is het de bedoeling zeven woningen (twee 2^1-kappers en drie vrijstaande) te realiseren. Per saldo wordt er - vanwege het feit dat een bestemde bedrijfswoning niet is gerealiseerd, maar wel planologisch is bestemd en is toegestaan - een 6-tal woningen toegevoegd op de locatie. De woningen krijgen een inhoudsmaat variërend tussen de 550 en 660 m3. De rondom geprojecteerde woningen vormen een aanvulling op de lintbebouwing langs de Damweg en de overgang naar het daarachter gelegen bedrijfsverzamelgebouw. Een van de zeven woningen – met de locatie ten oosten van de Veenburgerweg 1 – wordt met toepassing van het functieveranderingsbeleid mogelijk gemaakt. Dit omdat deze locatie buiten het voormalige bedrijfsterrein van de paneermeelfabriek ligt en een agrarische bestemming heeft. Daarvoor dient te compensatie sloopmeters te worden aangedragen. Het is de bedoeling in eerste instantie een woning met een inhoudsmaat van 350 m3 daar mogelijk te maken. Dit is conform het functieveranderingsbeleid de minimale inhoudsmaat van een nieuwe functieveranderingswoning. De sloopmeters zijn allen afkomstig van slooplocaties van elders, waarbij het gaat om de volgende locaties:

  • Laakweg 114 Nijkerkerveen, 50 m2
  • Postweg 199 Lunteren, 775 m2

Deze sloopmeters zijn inmiddels inzetbaar. Het is de bedoeling de inhoudsmaat van deze woning ten oosten van de Veenburgerweg 1 in de toekomst te vergroten tot een nader te bepalen inhoud. Op dit moment zijn er niet meer sloopmeters voorhanden voor onderhavig plan. Er kan een grotere inhoud worden gerealiseerd indien er extra sloopmeters worden aangeleverd. Bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning zal dit bekend moeten zijn of er inderdaad een grotere inhoudsmaat komt. Een en ander kan dan mogelijk worden gemaakt met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. In artikel 20.4, lid 6 is namelijk bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken voor wat betreft de maximum inhoud van een 'woning' en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.000 m3. Dit onder bepaalde voorwaarden, waaronder de inzet van extra sloopmeters. Dit zal tegen die tijd verder worden beoordeeld en ligt buiten de scope van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0005.png" Afbeelding: inrichtingsschets planlocatie op de hoek Damweg en Veenburgerweg

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zorgt het plan voor een acceptabele invulling van de voormalige bedrijfslocatie. Het plan is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De woningen liggen ruim uit elkaar en hebben een voortuin die in verhouding staat met de omgeving. De verspringing van de rooilijn levert een levendig beeld in dit kleine buurtschapje net even ten noorden van Zwartebroek. De functiewijziging van een niet agrarisch bedrijf met een zware categorie naar een woongebiedje met daarachter een bedrijfsverzamelgebouw voor bedrijfjes met een lagere categorie (milieucategorie 1 en 2) heeft een positief effect op de omringende woningen. Hetzelfde geldt voor de verandering van de massale hoge bebouwing naar de kleinschalige bebouwing van tweekappers en vrijstaande woningen. Het zware vrachtverkeer wijzigt meer naar bedrijfsbusjes van zelfstandigen. Het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw ligt verscholen achter deze nieuwe woningen met tuinen. Rondom de tuinen worden vanwege het realiseren van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen (kokos)geluids-/tuinschermen geplaatst. De realisatie en instandhouding hiervan is vastgelegd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Uit een door Midden Nederland Makelaars gemaakte analyse blijkt er vraag te zijn naar het bedrijfsverzamelgebouw in deze vorm en de woningen. Door de relatief beperkte oppervlakte van de units zijn deze geschikt voor zowel bedrijfsmatig als particulier gebruik. Bij bedrijfsmatig gebruik gaat het om bijvoorbeeld units voor zzp'ers. De gemeente Barneveld kent relatief gezien een hoog aantal zzp'ers. Het huisvestingsaanbod op de reguliere bedrijfsterreinen voor deze groep ondernemers is beperkt, dus daarmee voorziet het bouwplan in een behoefte. Ook is de behoefte aan een bedrijfsverzamelgebouw herhaaldelijk in verschillende dorpsplannen voor Zwartebroek aangegeven.

Voor het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw (bestaande uit één bouwlaag met dakkap) en de woningen zijn impressietekeningen/referentiebeelden aangeleverd (zie ook paragraaf 3.1). Tevens is een uitgewerkt inrichtingsplan met beplantingsplan aangeleverd en is de landschappelijke inpassing middels een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd.

Het geheel van ontwikkelingen en maatregelen beschouwend, is er duidelijk sprake van een ruimtelijke meerwaarde om aan het verzoek mee te werken. Een omvangrijk bedrijf binnen categorie 3.2 met veel aan- en afvoerbewegingen en buitenopslag zal worden geamoveerd. Het is niet wenselijk om een dergelijk bedrijf terug te laten komen op deze locatie. Met uitzondering van de extra functieveranderingswoning – waarvoor ter compensatie sloopmeters worden aangeleverd – past het verzoek niet binnen het 'Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016'. Het verzoek wijkt af van 'reguliere' verzoeken om functieverandering. In dit geval is er sprake van maatwerk. Gezien het feit dat een milieubelastend, omvangrijk bedrijf nabij de kern Zwartebroek is verdwenen en de verplaatsing naar een bedrijventerrein een duidelijk meerwaarde heeft opgeleverd, wordt meegewerkt aan dit verzoek. Per saldo zal met onderhavig plan en daarmee het verplaatsen van het bedrijf de ruimtelijke kwaliteit op de planlocatie en in de omgeving toenemen.

De eigenaar van de bestaande woning Damweg 51 heeft in het verleden de op korte afstand c.q. achter de woning gelegen schuur met bedrijfsbestemming aangekocht. Op dit moment is deze door de eigenaar van de woning Damweg 51 als ZZP-er in gebruik als bedrijfsruimte. Dit is mogelijk conform de huidige bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. De schuur is bereikbaar vanaf de Damweg met de oprit langs de woning Damweg 51. Vanwege de eigendomssituatie en ligging van de schuur op het perceel is deze verbonden aan de woning aan de Damweg 51. De bedrijfsbestemming blijft behouden. De huidige specifieke bedrijfsbestemming (met dus de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – vervaardiging van overige voedingsmiddelen') is echter niet meer passend. Ook voor deze bedrijfsruimte kan worden volstaan met het toestaan van bedrijven met een beperktere milieucategorie (maximaal milieucategorie 2). De woning aan de Damweg 51 blijft als burgerwoning bestemd. De schuur krijgt een apart bestemmingsvlak dat losstaat van de achterliggende bedrijfsbestemming voor het bedrijfsverzamelgebouw c.q. bedrijfsterrein. Beide bestemmingsvlakken krijgen overigens de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' zodat er (binnen de bedrijfsgebouwen) geen bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd.

3.1 Beeldkwaliteit

In het kader om te komen tot een bedrijfsverzamelgebouw en woningen met een bepaalde beeldkwaliteit is onder meer de Welstandsnota van toepassing. Daarnaast is er aanvullend op dit beleid onderstaande beeldkwaliteitsparagraaf van toepassing bij de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen en het bedrijfsverzamelgebouw. Hieronder worden de voor dit plan specifieke beeldkwaliteitscriteria beschreven.

Voor wat betreft het bedrijfsverzamelgebouw gaat de voorkeur uit naar het toepassen van de dakvorm als zadeldak (met eventueel een overstek). Deze vorm zal het beste uitgangspunt zijn voor een passende en acceptabele ontwikkeling op deze locatie en heeft qua vorm de voorkeur gelet op de hoogte-, breedte- en lengteverhouding. Met een aantal architectonische aan-/toepassingen zal het gebouw levendiger en transparanter kunnen worden gemaakt en daarmee wordt de indruk van dat er een standaard schuur in het buitengebied komt te staan voorkomen. Dit bijvoorbeeld door de gevel en dakvlak te breken en het juiste materiaal- en kleurgebruik toe te passen. Een en ander wordt bereikt met een iets voor een deel terugliggende gevel / insnijdingen, zoals in het onderstaande voorstel van de schuur met zadeldak is weergegeven. Daarmee wordt de lange gevel en dus de massa in de lengte enigszins doorbroken. Al met al kan hierdoor met de keuze voor deze vrij simpele vorm dit gebouw toch de uitstraling van eigentijds bedrijfsgebouw krijgen. Daarbij is de voorkeur van een zadeldak geen doel op zich en is een andere dakvorm is mogelijk, maar moet wel uit een uitgewerkt plan blijken dat deze andere dakvorm kan worden toegepast mits dit ook qua bouwmassa resulteert in combinatie met de architectonische invulling tot een acceptabel gebouw.

Het moet gaan om het vestigen van kleinschalige bedrijfsunits en het bedrijfsverzamelgebouw zal daarom in totaal een zestal bedrijfsunits met verschillende oppervlaktematen bevatten. De bouwmassa mag niet resulteren in (het kunnen opnemen van) een tweede (volwaardige) verdiepingsvloer, ook als dat zich uit in de uitstraling van het gebouw aan de buitenzijde (zonder dat de vloer er daadwerkelijk in zit).

De beeldkwaliteit van de woningen dient beeldbepalend te zijn. Alle woningen op zich zullen een eigen identiteit moeten krijgen, wat tot uitdrukking kan komen in vormgeving, kleur en materiaalgebruik. Ieder woongebouw/woning krijgt een eigen uitstraling en elke kavel krijgt een individuele touch. Individuele woningen dienen dus geaccentueerd te worden door middel van detaillering of materiaalgebruik. De twee-onder-een-kap woningen dienen asymmetrisch te worden vormgeven. De woningen mogen niet bestaan uit volwaardige 2 lagen met een kap, maar moeten zo veel mogelijk een lage gootlijn krijgen. Dit aansluitend aan de gebruikelijke maten voor het buitengebied.

Zowel bij de woningen als het bedrijfsverzamelgebouw dienen er hoogwaardige materialen en natuurlijke tinten te worden toegepast. Onderstaande afbeeldingen geven een eerste impressie weer van de toegestane bouwvormen. Dit zal dan ook nog verder uitgewerkt moeten worden. afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0007.png"
Afbeeldingen: impressiesbeelden nieuwbouw woningen met bedrijfsverzamelgebouw

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) is de opvolger van het eerste Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het gaat om de bouw van 7 woningen (c.q. planologische toevoeging van per saldo 6 woningen) en een bedrijfsverzamelgebouw.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met de omgevingsvisie. Voorliggend plan past binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen, met een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat; dat is wat de provincie wil. Het woningbouwplan past binnen de totale woningbouwprogrammering van de gemeente. Alle nieuwbouw moet aardgasloos worden aangelegd en zoveel mogelijk circulair worden gebouwd. Dit is ook aan de orde binnen onderhavig plan.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw (Plussenbeleid)
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw (Tijdelijk verbodsgebied her-/nieuwvestiging en uitbreiding bestaande glastuinbouw)
  • Kaart 4: Regels Natuur (Beschermingszone natte landnatuur)
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu (Functies van water en Intrekgebied)

Het plangebied ligt binnen het gebied dat op kaart 2 is aangewezen als 'Plussenbeleid'. Daarbinnen is uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderij door een bestemmingsplan alleen mogelijk als de uitbreiding voldoet aan door het gemeentebestuur in overeenstemming met de handreiking Plussenbeleid vastgestelde beleidsregels. Omdat het hier niet gaat om een agrarisch bedrijf volgen vanuit deze kaart geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het onderhavige partiële herziening. Dit geldt ook voor kaart 3, omdat hier geen sprake is van glastuinbouw is en ook na de herziening is dit niet aan de orde.

Op kaart 4 is te zien dat de planlocatie is aangewezen als 'Beschermingszone natte landnatuur'. Dit is een gebied in een zone rondom natte natuur in het Gelders natuurnetwerk waar de kwantitatieve grondwatersituatie directe invloed heeft op de instandhouding van de natte landnatuur. Natte landnatuur is natuur die direct afhankelijk is van de grondwatersituatie ter plaatse. In artikel 2.61 is aangegeven dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een hydrologische beschermingszone, geen functies worden toegestaan die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur. Nieuwe functies binnen hydrologische beschermingszone dienen te worden getoetst op hun eventuele negatieve effecten op de grondwatersituatie voor de natte landnatuur. Bij nieuwe functies moet met name gedacht worden aan bebouwing en andere vormen van verharding.

De onderhavige planontwikkeling voorziet in de annexatie van een voormalige paneermeelfabriek op de planlocatie, waarvoor in de plaats een bedrijfsverzamelgebouw en woningen terug komen. Per saldo levert de ontwikkeling een afname van verhard oppervlakte door het slopen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en het verwijderen van een aanzienlijk oppervlakte aan bouwwerken in de vorm (buiten)opslagvoorzieningen. Er wordt verder geen drainage aangelegd, noch worden watergangen gerealiseerd dan wel gedempt. Wel wordt een wadi gerealiseerd. Deze is ter opvang van het hemelwater op de locatie en heeft een beperkte invloed op de grondwaterstand. Het actuele grondwaterregime (AGR) en huidige grondwaterregime blijft in stand en dit wordt niet aangetast. De planontwikkeling heeft geen tot minimale invloed op de grondwaterstand. Gezien de beperkte ontwikkeling kan worden gesteld dat deze geen significant negatieve effecten heeft op de kwantitatieve grondwatersituatie van het nabijgelegen gebied als natte landnatuur.

Op kaart 6 is te zien dat de locatie valt binnen het gebied aangewezen als 'Intrekgebied'. In artikel 2.38 is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft gronden binnen dit gebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maakt. Hiervan is bij onderhavig plan geen sprake van. Voor wat betreft de ligging in het gebied 'Functies van water' geldt voor onderhavige planlocatie de waterfunctie 'beschermingszone natte landnatuur', waar hiervoor al op ingegaan is.

Doorwerking in plangebied
Nu er vanuit de kaarten geen specifieke aanduidingen volgen die relevant zijn voor het onderhavig plan dan wel dat er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is onderhavige partiële herziening in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.

Doorwerking plangebied
De realisatie van één van de in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen woningen wordt mogelijk gemaakt met toepassing van het functieveranderingsbeleid. Dit betreft de nieuwe woning naast c.q. ten oosten van de bestaande woning aan de Veenburgerweg 1 in Zwartebroek. In eerste instantie wordt voor deze woning een inhoudsmaat van 350 m3 in het bestemmingsplan opgenomen en vastgelegd. Dit is de minimale inhoudsmaat die met toepassing van het functieveranderingsbeleid mogelijk kan worden gemaakt. Ter compensatie is er een 825 m2 aan sloopmeters aangedragen en zijn afkomstig van de locaties Postweg 199 te Lunteren (775 m2) en Laakweg 114 te Nijkerkerveen (50 m2). De woning voldoet aan de binnen het functieveranderingsbeleid gehanteerde uitgangspunten.
Verder is het de bedoeling de inhoudsmaat van de functieveranderingswoning in de toekomst te vergroten tot een nader te bepalen inhoud. Dit kan mogelijk worden gemaakt met toepassing van een in het bestemmingsplan opgenomen binnenplanse afwijking. In artikel 20.4, lid 6 is namelijk bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken voor wat betreft de maximum inhoud van een 'woning' en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.000 m3. Dit onder bepaalde voorwaarden, waaronder de inzet van extra sloopmeters. Dit mogelijke plan zal te zijner tijd verder worden beoordeeld bij de aanvraag omgevingsvergunning.

4.4.2 Beeldkwaliteitsplan functieverandering

De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Doorwerking in plangebied
Door initiatiefnemer is onder meer een inrichtingsplan ingediend, waar de ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit onderdeel van uitmaakt. Voor de (overige) bebouwing wordt ook ingegaan op beeldkwaliteit onder paragraaf 3.1.

4.5 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0009.png"
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.6.1.1 Agrarisch slagenlandschap

In het gebied is de functie landbouw richtinggevend naast het versterken van recreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen/niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Karakteristiek
De rationele verkaveling rond Zwartebroek is gekoppeld aan een relatief kleinschalige ruimtelijke opzet, doordat veel lijnen worden begeleid door beplanting (lanen, houtsingels et cetera). Er ontstaan daardoor landschappelijke coulissen, dan wel kamers. Grote delen van het gebied zijn relatief gave relicten van het cultuurhistorische slagenlandschap. Het duidelijk nattere karakter is goed herkenbaar in de beplantingen.

Gebruik
In het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen. Functieverandering naar wonen/niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

De gemeente streeft in het agrarisch slagenlandschap naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied wordt aandacht besteed aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel- en fietspaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden, als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.

Doorwerking in planlocatie
Het plan voor het vervangen van het niet-agrarische bedrijf door een bedrijfsverzamelgebouw met lagere milieucategorie en het toevoegen van de functie wonen op deze locatie is in overeenstemming met de Structuurvisie.

4.6.2 Dorpsplannen en -visies

In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of –visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen. Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en –initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan – indien nodig – hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.

Voor de kernen Zwartebroek en Terschuur is er het 'Dorpsplan Zwartebroek-Terschuur' opgesteld, welke in oktober 2016 is afgerond. In de loop der jaren is een deel van de ‘bedrijven aan huis’ (mede door gemeentelijk beleid) verhuisd naar het bedrijventerrein ‘De Tolboom’ in Terschuur of naar elders. Het bedrijventerrein ‘De Tolboom’ is nu compleet in gebruik en in Zwartebroek is er geen bedrijventerrein. De visie is de bedrijvigheid en ondernemerschap in de dorpen te behouden, te ondersteunen en te stimuleren. Er is momenteel geen kleinschalig bedrijfsverzamelgebouw aanwezig in Zwartebroek. In het dorpsplan van 2008 werd al de wens geuit voor een bedrijfsverzamelgebouw. Er is duidelijk op basis van deze dorpsplannen (al meerdere jaren) behoefte aan een gezamenlijke bedrijfslocatie waar ruimte is voor flexwerken, zzp’ers en startende ondernemers uit onze dorpen.

4.6.3 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 200.000), 32,5% middeldure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 300.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 300.000. In regio FoodValley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gen betekent dit zo'n 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 200.000 in 2019) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 950,- in 2018).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking plangebied
Het plan telt de toevoeging van 7 woningen (planologisch per saldo 6). Gezien de kenmerken van deze woningen (tweekappers en vrijstaand) is het aannemelijk dat deze allen in de duurdere prijsklasse (> € 250.000) worden aangeboden. Gezien de kenmerken van de planlocatie is dit een voorstelbare denklijn. Het plan kent voldoende ruimtelijke kwaliteit om deze woningen in de markt te zetten. De ontwikkeling van het plan aan de Damweg met dit aantal woningen kan rekenen op voldoende belangstelling vanuit de kernen Zwartebroek/Terschuur en omliggende kernen. In relatie tot de andere ontwikkelingen in Zwartebroek (waaronder heet plan Dwarsakker) is de uitbreiding met 7 duurdere woningen verdedigbaar. Derhalve is de hiervoor genoemde verordening niet van toepassing.

De druk op de woningmarkt is in regio FoodValley en regio Amersfoort groot. Dit blijkt ook uit de belangstelling voor onder andere het gerealiseerde aanbod van nieuwbouw in het plan Dwarsakker in Zwartebroek. Met de afronding van Dwarsakker ontstaat er weer ruimte voor kleinschalige woningbouwontwikkelingen op andere locaties, waaronder aan de Damweg. In het kader van faseren en doseren is er al ruimte voor deze ontwikkeling gegeven vanaf 2019. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken.

4.6.4 Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6.5 Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd. In dit plan wordt aardgasvrij gebouwd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling. In dit plan is het de bedoeling bijna energieneutraal te bouwen.

Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen). In onderhavig plan worden de gebouwen voorzien van een warmtepomp.

Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. Op het bedrijfsverzamelgebouw komen zoveel mogelijk zonnepanelen. De zonnepanelen zullen zo veel mogelijk geïntegreerd worden in het ontwerp van het gebouw. Op de woningen worden ook zonnepanelen toegevoegd, maar dit is nog afhankelijk van de oriëntatie en de toe te passen dakbedekking en dient qua mogelijkheden nog verder te worden onderzocht.

Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook is het een optie groendaken aan te leggen. De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.

Het is de bedoeling het staal uit de oude fabriek zoveel mogelijk te hergebruiken in de nieuwe gebouwen voor zover dat mogelijk/haalbaar is. Het beton dat vrijkomt bij de sloop van de oude fabriek zal worden verwerkt tot gebroken puin en hergebruikt worden onder straatwerk voor zover dat mogelijk/haalbaar is. Waar het mogelijk en realistisch is, worden duurzame materialen gebruikt. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt.

Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen. Bij het bedrijfsverzamelgebouw worden 2 laadpalen voor elektrische auto's aangebracht.

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien/wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15). In ieder geval zal in dit plan het regenwater op eigen terrein worden opgevangen door middel van het aanleggen van een wadi. Ook wordt de verharding zoveel mogelijk beperkt en waar praktisch haalbaar voorzien van doorlatende verharding.

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
In het plangebied worden de nodige duurzame maatregelen toegepast wat aansluit bij het gemeentelijk beleid dat hiervoor geldt.

4.6.6 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Gebiedsvisie functieveranderingswoningen
Op 22 maart 2017 heeft de gemeenteraad het "Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016" vastgesteld. De doelstelling van het beleid is om ruimtelijke kwaliteitswinst in het buitengebied te behalen door sloop en/of hergebruik van de vrijkomende (of vrijgekomen) agrarische bedrijfsgebouwen. Ter compensatie van de sloop van de bebouwing worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied toegestaan, die anders niet mogelijk zijn. Bijvoorbeeld het realiseren van een nieuwe woning.

De slooplocatie is echter niet vanzelfsprekend de beste locatie om de nieuwe woning(en) te bouwen. Bijvoorbeeld vanwege het 'slechte' woon- en leefklimaat, vanuit landschappelijk oogpunt of omdat het omliggende agrarische bedrijven mogelijk belemmert in de ontwikkelingsmogelijkheden. Ruimtelijk gezien is dan ook vaker meer winst te behalen door de nieuwe woning te verplaatsen naar een locatie elders. Zoals bijvoorbeeld naar een bebouwingslint of aan de rand van een dorpskern. Met de 'Gebiedsvisie functieveranderingswoningen', vastgesteld op 13 december 2017, worden daarvoor volgens het 'ja-mits' principe verschillende mogelijkheden gegeven. Ja, we bieden ruimte om de woning elders te bouwen, mits dit per saldo een versterking is van de kwaliteiten van het buitengebied oplevert.

Om een goede afweging te kunnen maken van mogelijke locaties en de inpassing van een plan in zijn omgeving geeft de gebiedsvisie richtinggevende afwegingskaders, zoals met betrekking tot geur, fijnstof en landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0010.png" Afbeelding: uitsnede 'Kansenkaart Functieveranderingswoningen'.

Doorwerking plangebied
De planlocatie is op de kansenkaart van de “Gebiedsvisie functieveranderingswoningen 2017” aangewezen als bovengemiddeld kansrijk gebied voor functieveranderingswoningen. Daarmee sluit de locatie voor de in het plan opgenomen functieveranderingswoning aan bij dit beleid.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Er blijkt een tweetal verdachte locaties (werkplaatsen) binnen het plangebied te zijn gelegen, maar deze zijn in het verleden afdoende onderzocht. Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium is de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid bepaald. Op basis van de BKK ligt de locatie binnen de kwaliteitszone Natuur en Landbouw. Een bodemonderzoek wordt daarom in het kader van het bestemmingsplan niet vereist. Gezien het (voormalige) bedrijfsmatige/agrarische gebruik van de locatie kan dit er wel toe hebben geleid dat er sprake is van bodemverontreiniging (oude erfverhardingen, stallen/schuren/bedrijfsgebouwen met aanwezige/voormalige bodembedreigende activiteiten die mogelijk zijn voorzien van asbesthoudende dakbedekking). Uit het bodeminformatiesystem (BIS) blijkt dat op een klein deel van de betreffende locatie in 1995 een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. Er is/was ter plaatse c.q. op korte afstand van het bedrijfsgebouw van de paneermeelfabriek sprake van een boven- of ondergrondse dieselolietank met afleverzuil (uit een oude Hinderwet-tekening van 1991).

Er wordt daarom geadviseerd om in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning (slopen/bouwen) een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uit te voeren. Dit onderzoek dient te worden gecombineerd met een verkennend asbestonderzoek in grond/puin (conform de NEN 5707/NEN 5897). Omdat de stallen/schuren/bedrijfsgebouwen naar alle waarschijnlijkheid zijn voorzien van asbesthoudende dakbedekking die (in het verleden) niet (allemaal) voorzien (waren) zijn van een dakgoot dient het verkennend asbestonderzoek zich eveneens te richten op de toplaag van de druppelzones. Voordat de sloop van de stallen/schuren/bedrijfsgebouwen plaatsvindt dient ook vooraf een asbestinventarisatie uitgevoerd te worden. Het uitvoeren van verkennend bodem- en asbestonderzoek dient dus in ieder geval plaats te vinden in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen. De onderzoeken dienen te worden uitgevoerd voordat de sloop van de huidige bebouwing gaat plaatsvinden. Inmiddels is dan ook opdracht gegeven voor het uitvoeren van het bodemonderzoek zoals hierboven is uiteengezet.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

Conclusie
Het aspect bodem vormt in geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. In het kader van de sloop en aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen dient een en ander verder afdoende te zijn onderzocht.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. De nieuwe 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' van de gemeente Barneveld (zie onderstaande afbeelding), vastgesteld op 25 april 2018, geeft voor het plangebied (blauwe contour) aan middel: middelhoge verwachting, dekzandwelving, gordeldekzandwelving 25-50 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0011.png"
Afbeelding: uitsnede nieuwe beleidskaart omgeving plangebied Damweg 53 Zwartebroek.

Het plan betreft de sloop van de voormalige paneermeelfabriek en enkele voormalige agrarische (bij)gebouwen en vervolgens de bouw van woningen en een bedrijfsverzamelgebouw. Het plangebied heeft een omvang van circa 9.200 m2. Het plangebied ligt in een zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid als zone met een middelhoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt conform het gemeentelijk archeologiebeleid een ondergrens van 2.000 m2. Er geldt een algemene vrijstelling voor werkzaamheden tot een diepte van 30 cm. Het plan zal de ondergrenzen overschrijden, maar gezien de grootschalige bebouwing in het plangebied is de bodem naar alle waarschijnlijk verstoord. De archeologische verwachting kan naar laag worden bijgesteld en is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Op het perceel en in de omgeving zijn geen monumenten aanwezig. Dit vormt dan ook geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat op Histland Barneveld wordt aangeduid als een uitgeturfde veenontginning met keutervestiging, met een middelhoge waarde. De plannen zijn niet strijdig met deze cultuurlandschappelijke waarde.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming (Wnb) regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt op circa 7,1 kilometer van het Natura 2000-gebied "Arkemheen". Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied "Veluwe" bevindt zich ten oosten van het plangebied op circa 9 kilometer afstand. Het is gezien de aard van de plannen en relatief grote afstand tot Natura 2000-gebieden redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg zullen hebben op Natura 2000-gebieden. Om dit uit te sluiten is er onderzoek gedaan of de beoogde situatie leidt tot een vergunningplicht voor Natura 2000-gebieden in het kader van de Wnb. Daartoe is door SPA/WNP te Ede de briefrapportage "Onderzoek stikstofdepositie Damweg 53 in Zwartebroek" (d.d. 11 december 2019, 21800631.B01) opgesteld. Uit de daaraan ten grondslag liggende AERIUS-berekeningen volgt dat er voor zowel de aanlegfase en de gebruiksfase geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het project heeft dus een stikstofdepositie van minder dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb-vergunning. Het plan heeft dus geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen, zodat er geen passende beoordeling nodig is en een plan-m.e.r.-plicht dus ook niet aan de orde is (zie ook paragraaf 5.10). De rapportage (samen met de AERIUS-berekeningen) is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Op basis daarvan is geconcludeerd dat de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden (jaarrond-beschermde vaste rust- of verblijfplaatsen) in het plangebied (gebouwen en overig aan te passen percelen) op basis van beschikbare informatie en beoordeling van geschiktheid van het plangebied ter plaatse, niet op voorhand is uit te sluiten. Daarom is geconcludeerd dat het noodzakelijk is in eerste instantie een quickscan en wellicht ook een nader soortenonderzoek uit te voeren.

Naar aanleiding hiervan is door Staro Natuur en Buitengebied te Gemert een quickscan flora en fauna uitgevoerd. In het rapport "Quickscan flora en fauna Damweg 53 te Zwartebroek" (van januari 2019, rapportnummer 18-0423) is geconcludeerd dat in het plangebied mogelijk verschillende soorten voorkomen die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wnb. Op basis van de quickscan is het niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen voor deze zoogdiersoorten. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wnb, mits het verwijderen van bomen en struiken (indien nodig) wordt uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels. Daarnaast dient nader onderzoek naar gebouwbewonende vleermuissoorten te worden uitgevoerd om het eventueel aantasten van verblijfplaatsen uit te kunnen sluiten bij de woning binnen het plangebied. Er wordt in het rapport en ook in de overige onderzoeken met betrekking tot ecologie gesproken over de woning aan de Damweg 53, maar dit betreft in feite een voormalig agrarisch gebouw (met adres Veenburgerweg 1A) dat sinds een tijdje wordt bewoond. Het is dus uiteindelijk de bedoeling dit gebouw te slopen. De rapportage is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.

Naar aanleiding van de conclusies uit het hiervoor beschreven rapport is door De Groene Ruimte BV te Wageningen nader onderzoek naar vleermuizen gedaan. In de rapportage 'Nader vleermuisonderzoek Wnb woning Damweg 53, Zwartebroek' (d.d. 11-10-2019, projectnummer 19023) is geconcludeerd dat er bij sloop van de woning aan de Damweg 53 geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes worden verstoord. Er is geen ontheffing in het kader van de Wnb vereist. Daarnaast is er wel een aantal overige waarnemingen gedaan waaronder de aanwezigheid van de winterkoning (broedgeval onder dakgoot voorzijde), de egel en de grauwe vliegenvanger op het erf. De grauwe vliegenvanger valt onder een apart beschermingsregime. De soort staat op de lijst van vogels met jaarrond beschermde nesten onder een aparte kop: “Soorten waarvan de nesten als permanente verblijfplaats kunnen kwalificeren indien geen c.q. onvoldoende alternatieve locaties aanwezig zijn (mogelijk jaarrond beschermde nesten)”. Dit betekent concreet dat bij het inrichtingsplan van de nieuwe situatie rekening moet worden gehouden met nestmogelijkheden voor de grauwe vliegenvanger en deze in voldoende mate aanwezig moeten blijven. Voor alle soorten geldt vanuit de Wnb de zorgplicht (zie hieronder). In combinatie met de aanwezigheid van de grauwe vliegenvanger wordt geadviseerd om voor de sloop van de woning een ecologisch werkprotocol op te stellen, zodat er voor wordt gezorgd dat er voldoende broedmogelijkheden voor de grauwe vliegenvanger behouden blijven of worden gecreëerd. Verder moet de verstoring van eventuele broedgevallen van alle soorten broedvogels worden voorkomen, én moet er zorgvuldig worden omgegaan met eventueel aanwezige dieren als egels.

Verder wordt er in het nader onderzoek een aantal aanbevelingen gedaan, zodat bij de herontwikkeling van het gehele complex gelijktijdig een ecologische meerwaarde kan worden gecreëerd. Daarbij kan worden gedacht aan zaken als het integreren van vleermuis-, huismus- en gierzwaluwvoorzieningen in de te realiseren nieuwbouw en het aanbrengen van nest- en foerageermogelijkheden voor uilen en (andere) soorten roofvogels. Ook bijvoorbeeld door voor Huismus nestvoorzieningen te integreren in combinatie met kwetterplekken. Ook een (gedeeltelijk) groen dak en of gevelbekleding draagt bij aan deze positieve effecten. De overige natuurkansen staan beschreven in paragraaf 4.2 van het rapport, dat als Bijlage 3 is opgenomen. Binnen de overeengekomen erfinrichting van het plangebied is een aantal zaken opgenomen die hier invulling aan geeft. Zo biedt de vrij liggende wadi c.q. waterberging de nodige natuurkansen. Bij de uitwerking van de bouwplannen voor de nieuwbouw zal rekening worden gehouden met een aantal van de beschreven aanbevelingen.

Naar aanleiding van dit onderzoek is door De Groene Ruimte BV te Wageningen een ecologisch werkprotocol opgesteld. In de rapportage "Ecologisch werkprotocol Damweg 53, Zwartebroek" is aangegeven dat het ecologisch werkprotocol is opgesteld om zorg te dragen voor voldoende alternatieve en nieuwe nestgelegenheid voor de grauwe vliegenvanger tijdens en na het werk. Daarnaast ook om de broedgevallen van andere vogels niet dusdanig te verstoren dat de vogels het nest verlaten waardoor het broedgeval wordt verstoord. En tevens om te werken conform de zorgplicht, die bepaalt dat soorten zoals egel niet onnodig worden verstoord door het werk. Voor de sloop en herinrichting is een aantal uitgangspunten opgenomen die moeten worden nageleefd. Het werkprotocol zal worden begeleid door een ecoloog.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Op de locatie naast ten oosten van het perceel aan de Veenburgerweg 1 dient een aantal bomen te worden gekapt en verspreid over het perceel groen te worden verwijderd. De grootste boom op het perceel blijft behouden. Ter compensatie van de kap daarvoor wordt een aantal verschillende bomen in het plangebied aangeplant (zie daarvoor het erfinrichtings-/beplantingsplan opgenomen als Bijlage 1 bij de regels) voor het overige nog meer aan groene maatregelen toegepast.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO. Zoals wordt gesteld in Bijlage 2 bij de plan toelichting, vindt bij uitvoering van de voorgenomen plannen geen ingreep plaats in een gebied dat is aangewezen als GNN-gebied.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Op de signaleringskaart van de Gelderse Omgevingsdiensten (zie onderstaande afbeelding) is te zien dat er een aardgasleiding (paarse strook) en een propaantank (paarse cirkel) nabij het plangebied (vlak met rode lijn) is gelegen. Echter is de afstand tot deze risicobronnen/-objecten voldoende groot zodat geen extra maatregelen hoeven te worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0012.png" Afbeelding: uitsnede signaleringskaart Gelderse Omgevingsdiensten, omgeving plangebied

Verder is de Rijksweg A28 (tussen Amersfoort - Zwolle) een transportroute van gevaarlijke stoffen die van invloed is op het plangebied (gearceerde gebied). Het blijkt dat het plangebied volledig in het invloedsgebied van een calamiteit met giftige stoffen ligt. Het plangebied ligt buiten het gebied waar maatmerk moet worden geleverd. Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af, dit is in deze situatie goed mogelijk.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".

Door SPA/WNP Ingenieurs te Ede is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Damweg en de Veenburgerweg. In het rapport (Rapport 21800631.R01a, 'Bouwplan Damweg 53 in Zwartebroek, Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder wegverkeerslawaai' d.d. 18 juni 2019) is beoordeeld dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de:

  • Damweg bij 4 nieuwe woningen hoger is dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Bij de overige 3 woningen zal de geluidbelasting ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde.
  • Veenburgerweg bij een verkeersintensiteit van maximaal 505 motorvoertuigen per etmaal, niet hoger is dan de voorkeurswaarde. Gezien de plaatselijke situatie, en het gegeven dat de verkeersintensiteit van deze weg niet op de verkeerskaart van de gemeente is opgenomen, wordt verwacht dat de verkeersintensiteit op deze weg niet hoger zal zijn dan 505 motorvoertuigen per etmaal.

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Damweg te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woningen te kunnen realiseren moeten er voor 4 woningen hogere waarden tot maximaal 53 dB ten gevolge van het verkeer van de Damweg, worden vastgesteld en vastgelegd in het kadaster. Het ontwerpbesluit heeft hiervoor gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Over dit ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend.

Overigens wordt bij alle woningen voldaan aan alle voorwaarden die de gemeente Barneveld stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw. Zo hebben alle woningen een geluidluwe gevel en een buitenruimte aan deze geluidluwe gevel. Het rapport is als Bijlage 6 bij de toelichting van deze partiële herziening opgenomen.

Daarnaast dient een gevelwering onderzoek uit te wijzen dat kan worden voldaan aan de binnenwaarde zoals deze gesteld is in het Bouwbesluit. Hierbij moet worden uitgegaan van het gecumuleerde geluidniveau zonder aftrek artikel 110g Wgh. Een en ander moet in ieder geval worden onderzocht ten tijde van indienen (en behandelen van de) aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied ligt in de nabijheid de veehouderij aan de Damweg 45 in Zwartebroek. Op 1 juni 1994 is op Damweg 45 een milieuvergunning verleend voor het houden van 410 vleeskalveren binnen een te bouwen stal (van 48,75 x 22,6 m). De stal is destijds groter gebouwd plus nog enige aanbouw waarin meer dieren werden gehouden (circa 170 vleeskalveren extra). In 2014 is door veranderde regelgeving via de zogenaamde 50% regeling door emissiepuntverplaatsing, verhoging van emissie en dergelijke, het hogere veebestand gelegaliseerd tot 582 dieren. Ook in de nieuwe situatie is nog steeds sprake van een overbelaste geursituatie op omliggende geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Middels het berekeningsprogramma V-Stacks-vergunning is een berekening gemaakt op de gevel van de nieuwe bedrijfsverzamelhal, de oude fabriekshal en diverse bestaande geurgevoelige objecten (deze berekening is opgenomen als Bijlage 7 bij de toelichting). Hierbij is er vanuit gegaan dat de nieuw te bouwen hal als geurgevoelig moet worden aangemerkt. Dit is alleen van toepassing wanneer sprake is van regelmatig/langdurig menselijk verblijf. Omdat het gaat om kleinschalige bedrijfjes tot en met milieucategorie 2 zal hier doorgaans geen sprake van zijn, maar er wordt van een worst-case scenario uitgegaan om een en ander uit te sluiten. In de bestaande situatie is de reeds bestaande woning Damweg 64 met 16,8 ou, waar dit maximaal 14,0 ou mag zijn, het meest overbelast. Het voormalige pand van de oude paneermeelfabriek was overbelast met 14,6 ou, terwijl nu de hal dichterbij komt en dit 16,2 ou wordt. In zuidelijke richting zijn de burgerwoningen in de bebouwde kom ook overbelast.

Conclusie is dan ook dat het agrarische bedrijf aan de Damweg 45 niet extra belemmerd wordt door onderhavige ontwikkeling. Aan diverse zijden van het agrarisch bedrijf liggen overbelaste objecten waardoor uitbreiding niet mogelijk is. De extra woningen welke men wil realiseren liggen allen verder weg dan de bedrijfsverzamelhal, de oude fabriekshal en het bestaande object Damweg 51 waardoor deze ook geen belemmering geven.

Vanwege het feit dat de Damweg 45 in deze omgeving vrijwel het enige geurveroorzakende bedrijf is, blijft de achtergrondbelasting qua geurhinder ter plaatse van het plangebied ook ruimschoots binnen de streefwaarde van 20 ou. Daarmee is in deze omgeving en het plangebied sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0013.png" Afbeelding: uitsnede kaart achtergrondbelasting geur, omgeving plangebied

Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

In dit geval is er gelet op jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. De ontwikkeling van het planologisch toevoegen van per saldo zes woningen (alsmede het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw als vervangingsvraag) valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Overigens is er behoefte aan het bedrijfsverzamelgebouw in deze vorm en de woningen.

Conclusie
Het plan wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Binnen c.q. langs de grenzen van het plangebied ligt overigens nog wel een aantal nutsleidingen die wellicht moeten worden verlegd vanwege de verbreding van de Veenburgerweg. Dit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn van dien aard, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). Bovendien kan worden gesteld dat per saldo met het verplaatsen van de voormalige paneermeelfabriek met veel vervoersbewegingen naar het bedrijventerrein Harselaar, welke locatie beter is ontsloten, en het terugkomen van een aantal woningen en een bedrijfsverzamelgebouw voor een aantal kleinschalige bedrijven, per saldo de luchtkwaliteit zeker niet zal verslechteren. De invloed van deze ontwikkeling hoeft dan ook niet verder in beeld te worden gebracht.

Het Besluit NIBM heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook gekeken naar de GCN achtergrondconcentraties voor het jaar 2020 voor PM10. PM2,5 en NO2. Hiervoor zijn rekenpunten bekeken ter hoogte van de Damweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0014.png"

Uit deze concentraties blijkt dat ruim voldaan wordt aan de normen voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing
Er kan worden gesteld dat hier sprake is van een plan als bedoeld in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., waarbij de planontwikkeling valt onder de activiteit die vermeldt staat onder D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De daarbij behorende drempelwaarden zijn aangegeven in kolom twee van onderstaande passage uit de bijlage van het Besluit m.e.r..

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0015.png"

Van belang voor de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Hierbij speelt een rol dat bij een uitbreiding eerder sprake kan zijn van aanzienlijke gevolgen dan bij een sloop-/nieuwbouwsituatie (zie ABRvS 9-1-2013, zaaknr. 201108126/1/R2).

De vraag die voorligt is of deze ontwikkeling wordt gezien als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Het gaat hier om het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw (vervangingsvraag voor een bestaande paneermeelfabriek met hogere milieucategorie) en het toevoegen van planologisch per saldo zes woningen. Het bedrijfsverzamelgebouw heeft een oppervlakte van 900 m² (onderverdeeld in 4 units van 112 m² en 2 units van 226 m²). Onderhavige planontwikkeling betreft een activiteit die in ieder geval dus ruimschoots onder de aangegeven drempelwaarden blijft. De drempelwaarden: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer (in dit geval circa 1 hectare); 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (in dit geval 7 woningen, waarvan 1 met toepassing van functieverandering en 1 planologisch al mogelijk) of; 3. een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer (in onderhavig geval 900 m2).

Er is hier sprake een situatie 'sloop-nieuwbouw'. Het bedrijf De Korrel is verplaatst naar het bedrijventerrein Harselaar. Er was een oppervlakte van 1.825 m² bestemd (groter oppervlakte aanwezig en met buitenopslag) ten behoeve van de niet-agrarische bedrijfsbebouwing. Verder wordt er voormalige agrarische bebouwing gesloopt (circa 290 m²) en buitenopslag/containers verwijderd. Voor één van de woningen worden sloopmeters aangeleverd in het kader van het functieveranderingsbeleid en daarmee wordt dus nog elders bebouwing gesloopt.

Planologisch is er nu al een fors niet-agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij er voor dit bedrijf een milieucategorie 3.2 geldt. De bedrijven die zich in het bedrijfsverzamelgebouw gaan vestigen hebben een lagere milieucategorie (maximaal milieucategorie 2), is dat positief en nemen daarmee milieueffecten op de omgeving af. Er verdwijnt veel bedrijfsbebouwing (van de bestemde 1.825 m² naar 900 m²) en bedrijfserf met buitenopslag. Wel zullen er per saldo zes woningen worden toegevoegd. De oppervlakte aan bebouwing van het nu voorliggende plan zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie, evenals de hoogte van de bebouwing. De milieueffecten zullen dan ook afnemen. Voor dit plan kan hier gesteld worden dat er geen negatieve milieueffecten optreden, wat ook blijkt uit de uitgevoerde milieuonderzoeken. Het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben.

Gelet op de aard en omvang van het onderhavige project, is er geen sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Het milieubelang is in deze aanvraag zorgvuldig afgewogen in de ruimtelijke onderbouwing. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in deze aanvraag besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten voor het milieu zijn te verwachten. Het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

Conclusie
Op basis van de toetsing is er geen sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor dit verzoek.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat (toekomstige) woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Door SPA/WNP Ingenieurs te Ede is onderzoek gedaan om vast te stellen of er vanuit de te realiseren milieubelastende bestemmingen mogelijk hinder ontstaat naar de milieugevoelige bestemmingen in het plan en de omgeving. Daarnaast is ook de mogelijke hinder van milieubelastende bestemmingen in de omgeving naar de milieugevoelige bestemmingen onderzocht. Uitgangspunt hierbij is in het nieuwe bedrijfsgebouw kleinschalige bedrijven te vestigen met maximale milieucategorie 1 of 2. De akoestische activiteiten zullen inpandig plaatsvinden en er zal geen opslag van gevaarlijke stoffen en stof-/geur veroorzakende activiteiten mogelijk kunnen zijn vanwege de aan te houden afstanden. In het rapport 'Herontwikkeling Damweg 53 in Zwartebroek, Onderzoek milieuzonering' (rapport 21800631.R02b, d.d.19 juni 2019) is geconcludeerd dat de milieugevoelige bestemmingen in de omgeving en binnen het plan geen hinder ondervinden van de milieubelastende bestemming in het plan. Op basis van dit onderzoek blijkt dat binnen het plan en de omgeving een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Het rapport is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.

Verder is door SPA/WNP onderzocht of de bestaande en nieuwe woningen met tuinen door de realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw geluidhinder ondervinden ten gevolge van de voertuigbewegingen van en naar de te vestigen bedrijven. Voor de ruimtelijke procedure moet aangetoond worden dat ter plaatse van de bestaande en nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat vanwege de activiteiten bij het bedrijfsverzamelgebouw. Voor het beoordelen van de geluidskwaliteit ter plaatse van de woningen wordt gebruik gemaakt van het toetsingskader geluid uit hoofdstuk 5 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering, editie 2009”. In het rapport 'Bouwplan Damweg 53 in Zwartebroek, Akoestisch onderzoek Ruimtelijke Ordening' (rapport 21800631.R03, d.d. 9 juli 2019) is geconcludeerd dat bij de bestaande en nieuwe woningen, ten gevolge van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de indirecte hinder, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het rapport is opgenomen als Bijlage 3 bij de planregels.

Gezien de berekende maximale geluidsniveaus is er, vanwege het rijden van de personen- of bestelwagens in de dagperiode, sprake van een goed woon- en leefklimaat in de woningen. In de avondperiode bedraagt de overschrijding van de richtwaarde op één nieuwe woning maximaal 1 dB(A). Gezien de beperkte overschrijding, de locatie van de overschrijding en het feit dat dit een nieuwbouwwoning betreft, wordt gesteld dat er, vanwege de maximale geluidsniveaus, in de avondperiode, in deze woning, sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Er kunnen maatwerkvoorschriften worden opgesteld voor het toestaan van een maximaal geluidsniveau van 66 dB(A), in de avondperiode, op de zijgevel van deze woning. Als de geluidbelasting in de avondperiode toch gereduceerd dient te worden tot de richtwaarde van 65 dB(A) is het mogelijk de gevel doof uit te voeren of tuinschermen (met een hoogte van 1,9 m) langs de tuinen ter hoogte van de inrit langs de Veenburgerweg te plaatsen. Er is voor gekozen om de tuinschermen te plaatsen, welke maatregel als voorwaardelijke verplichting wordt vastgelegd in de planregels.

In de nachtperiode bedraagt de overschrijding van de richtwaarde maximaal 6 dB(A). Om de maximale geluidsniveaus bij alle woningen te reduceren tot de richtwaarde, moeten er tuinschermen langs de tuinen worden gerealiseerd, die hoger zijn dan 3,0 meter. Het is niet wenselijk om dergelijke hoge schermen te realiseren om hiermee de maximale geluidsniveaus bij de woningen te reduceren tot de richtwaarde voor een goed woon- en leefklimaat. Het is niet mogelijk om in de nachtperiode personen- of bestelwagens gebruik te laten maken van de in- en uitrit en het parkeerterrein van het bedrijfsverzamelgebouw.

In de tuinen is voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de dag-, avond- en nacht- periode sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ten aanzien van de maximale geluidsniveaus wordt in de dagperiode, in de tuinen, voldaan aan de richtwaarde voor een goed woon- en leefklimaat. Om vanwege de maximale geluidsniveaus in de avondperiode, te kunnen voldoen aan de richtwaarde, moeten op de perceelsgrens van de woningen tuinschermen met een hoogte van minimaal 1,8 meter worden gerealiseerd. Ook deze maatregel is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de planregels (in combinatie met het andere noodzakelijke geluidsscherm).

Verder is er op de locatie aan de Damweg 45 een rundveebedrijf (vleeskalveren) gevestigd. Hier is in paragraaf 5.6 ingegaan. Op de Damweg 63 zit nog een bedrijf met categorie 2, waarvan geen belemmering is en andersom. Verder zijn er in de directe omgeving geen bedrijven waarmee rekening moet worden gehouden.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het onderhavige plan voldoet dus, vanwege het ontbreken van een dergelijk object in de nabije omgeving, aan de voorgeschreven afstand.

Liander heeft op 22 januari 2020 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan. In het kader van een goed woon- en leefklimaat is er voor gekozen een (extra) maatregel te treffen door het plaatsen van tuinschermen met een hoogte variërend van 1,8 en 1,9 m langs een aantal perceelsgrenzen ten behoeve van de woningen. Deze maatregel is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de planregels.

5.12 Natuur en landschap

Voor de nieuwe functieveranderingswoning ten oosten van het woonperceel aan de Veenburgerweg 1 dient een aantal bomen te worden gekapt. De grootste bestaande boom wordt behouden. Voor de rest voorziet de nieuwe voorgestelde inrichting voor voldoende compensatie. Rondom het plangebied is voldoende beplanting opgenomen waardoor dit vanuit landschap acceptabel zal zijn. Een en ander is opgenomen in het voor het plan opgestelde erfinrichtings-/beplantingsplan, welke als Bijlage 1 bij de planregels is opgenomen. Ter uitvoering en instandhouding van deze inrichting zal met een voorwaardelijke verplichting dit worden gewaarborgd.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

De extra woningen en het bedrijfsverzamelgebouw zullen ten opzichte van de huidige bestemde situatie c.q. aanwezigheid van de voormalige paneermeelfabriek zorgen voor een afname van het aantal verkeersbewegingen. De beoogde ontsluiting van het bedrijfsverzamelgebouw ligt op een goede locatie aan de Veenburgerweg. De woningen worden met eigen dan wel een gecombineerde inrit ontsloten op de Damweg of Veenburgerweg. Voor de (gecombineerde) uitritten van de woningen op de openbare weg geldt dat de aansluitingen aan de weg maximaal 4 meter breed mogen zijn. De woningen worden niet ontsloten via de ontsluitingsweg van het bedrijfsverzamelgebouw. Deze rondom het bedrijfsverzamelgebouw geprojecteerde weg blijft particulier eigendom en wordt niet openbaar. Het bedrijfsgebouw dient bereikbaar te zijn voor auto's/bestelbussen en vrachtwagens.

De parkeerplaatsen per woning moeten en worden op eigen erf gerealiseerd. De parkeerbehoefte is voor de twee 2^1-kap woningen 2,3 parkeerplaatsen per woning en daarmee in totaal 9,2 parkeerplaatsen. Voor een vrijstaande woningen is de parkeerbehoefte 2,4 parkeerplaatsen en daarmee in totaal voor de drie vrijstaande woningen 7,2 parkeerplaatsen. Voor het bedrijfsverzamelgebouw geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per 100 m2 vloeroppervlak. Dus 900 m2 vraagt 18 parkeerplaatsen. Rondom het bedrijfsverzamelgebouw wordt een 20-tal parkeerplaatsen gerealiseerd. Het inrichtingsplan heeft aangetoond dat voldaan kan worden aan de minimale parkeerbehoefte voor zowel het bedrijfsverzamelgebouw als de woningen. Er is voldoende goed bereikbare parkeercapaciteit in het plan voorzien.

De Veenburgerweg is in de huidige situatie een breedte van 3 à 3,5 meter vrij smal. Voor de nieuwe woningen en verkeersbewegingen richting het bedrijfsverzamelgebouw kunnen tegemoetkomende voertuigen elkaar niet passeren. De Veenburgerweg wordt daarom voor de verkeersveiligheid verbreed naar 5 meter. Dit gebeurt door aan weerszijden van de weg betonblokken (0,60 m) toe te passen en voor de asfaltverharding 3,80 m aan te houden. Het de bedoeling de asfaltlaag te vernieuwen. De ruimte voor de verbreding zal met name richting het plangebied worden gevonden, waardoor een deel van de gronden wordt overgedragen richting gemeente. De werkzaamheden zullen worden meegenomen in het geplande (gemeentelijk) onderhoud voor de twee wegen en staat gepland voor medio 2021.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Huidige en toekomstige situatie
Hemelwater
Door de realisatie van dit plan is er sprake van een mogelijke toename van verhard oppervlak (daken en terreinen). In de huidige situatie is ca. 2.300 m2 aan dakoppervlak, welke grotendeels verhard is. In de toekomstige situatie wordt dit ca. 3.000 m2. Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en terreinen) valt mag niet op de drukriolering worden aangesloten. Het hemelwater dient op eigen terrein te worden geborgen en geïnfiltreerd.

Het hemelwater dat valt binnen het plangebied zal tot afstroming komen richting een verzamelleiding. Deze verzamelleiding komt uit in de nieuw te realiseren wadi, die een bergingscapaciteit heeft van minimaal 30 mm ten opzichte van de toename in het verharde oppervlak. Om dit te bepalen is de rapportage 'Herontwikkeling Damweg 53 in Zwartebroek, Waterhuishouding', Notitie 21800631.N01a,, d.d. 19 juni 2019 opgesteld en daaruit blijft de minimale watercapaciteit van de berging. De nieuwe waterberging in de vorm van een wadi zal worden voorzien van een overloop richting het oppervlaktewater.

Grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen, dient rekening te worden gehouden met de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Een indicatie van de GHG voor de omgeving is <40 cm onder maaiveld (maps.bodemdata.nl). Dit kan betekenen dat ophoging van het terrein nodig is. Het advies aan de initiatiefnemer is om een goed beeld te krijgen van de grondwaterstanden. Het structureel onttrekken van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Huishoudelijk afvalwater
Door de planontwikkeling komt extra huishoudelijk afvalwater vrij, dat aangesloten dient te worden op de drukriolering in Veenburgerweg (pompput 50802) of Damweg (pompput 50704). Voor deze rioolaansluiting is een aansluitvergunning nodig. Deze aanvraag dient door de initiatiefnemer te worden aangevraagd (bij de afdeling Beheer Openbare Ruimte).

Geadviseerd wordt een verzamelleiding aan te leggen onder het toegangspad en het particuliere gezamenlijke terrein, waarop iedere woning een eigen aansluiting krijgt. De kosten van de nieuwe riolering met huisaansluitingen, inclusief de aansluiting op het drukriool zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Vanuit dit verzamelriool kan worden aangesloten op de gemeentelijke drukriolering. Op tekening is weergegeven dat het mandelig terrein een ontsluiting krijgt op de Veenburgerweg waar de huidige rioolaansluiting op de Damweg aanwezig is.

Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen 'Bedrijf - Niet agrarisch', 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet gewijzigd. Wel is de binnen een tabel van de regels opgenomen maximale toegestane bedrijfsoppervlakte met adres Damweg 53 gewijzigd van 1.825 naar 900 m2.

De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is op de locatie gewijzigd in die zin dat het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' met aanduidingen 'opslag' en 'specifieke vorm van bedrijf - vervaardiging van overige voedingsmiddelen' zijn verwijderd. In de plaats daarvoor is een kleiner bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' met daar omheen een aantal bestemmingsvlakken met de bestemmingen 'Wonen' en 'Groen' opgenomen. Ook is een deel van de gronden met de bestemming 'Agrarisch' in deze voornoemde bestemmingen gewijzigd. Voor de twee-onder-één-kappers is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' opgenomen. Ook zijn voor de nieuwe woningen bouwvlakken en maatvoeringsaanduidingen 'maximum inhoudsmaat (m3)' opgenomen. Binnen de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' is een bouwvlak opgenomen met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 en 8 meter en ook is de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. De bestemming 'Verkeer' is langs zowel de zuidzijde van de Veenburgerweg en de westzijde van de Damweg iets opgerekt. Verder zijn gebiedsaanduidingen met betrekking tot voorwaardelijke verplichtingen toegevoegd in het kader van de landschappelijk inpassing, realisatie van geluids-/tuinschermen en sloop bebouwing. Voor de bestaande burgerwoning aan de Damweg 51 is het bestemmingsvlak 'Wonen' aangepast aan de feitelijke c.q. kadastrale situatie. De achter de woning gelegen bestaande schuur heeft de bedrijfsbestemming behouden. Echter is ook hier de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vervaardiging van overige voedingsmiddelen' verwijderd, waarmee alleen, net zoals in de huidige bestemde situatie ook mogelijk is, bedrijven die zijn genoemd in Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2 (zie bijlage bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012") zijn toegestaan. Deze schuur heeft een apart bestemmingsvlak met bouwvlak (met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 en 6 meter) gekregen. Ook binnen dit bestemmingsvlak is de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0016.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1552-0002_0017.png"  

Afbeelding: bestemde situatie voor (links) en na de herziening (rechts)

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' is drie maal toegepast.

6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen worden in het bestemmingsplan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren en bebouwing te slopen.

In onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de realisatie en instandhouding van de afgesproken landschappelijke inpassing en aanleg waterberging. Ook is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen teneinde de noodzakelijke geluids-/tuinschermen te realiseren en in stand te houden. Eveneens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die bepaald dat bepaalde bebouwing moet zijn gesloopt, alvorens de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning, gelegen binnen de gebiedsaanduidingsgrens, kan worden verleend.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van woningen en een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk maakt, is dit aan de orde. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins (langs privaatrechtelijke weg) verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De aanvrager heeft het perceel in eigendom, zodat de economische uitvoerbaarheid afdoende verzekerd kan worden geacht. Alle kosten die gemoeid zijn met de aanpassingen in de openbare ruimte (voornamelijk de noodzakelijke verbreding van de Veenburgerweg) ten behoeve van onderhavige planontwikkeling, inclusief voorbereiding, toezicht, planontwikkeling, uren etc. worden door de initiatiefnemer gedragen. Deze werkzaamheden zullen gelijktijdig met het geplande onderhoud aan de wegen (medio 2021) worden meegenomen, zodat bepaalde kosten gezamenlijk worden gedragen. Met de initiatiefnemer is daarvoor een (anterieure) overeenkomst afgesloten.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke bepaling binnen de anterieure overeenkomst opgenomen.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 9 januari 2020 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. In onderhavig geval is daar geen sprake van, waardoor wordt afgezien van het doorlopen van een inspraakprocedure.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 31 januari tot en met 12 maart 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één reactie ingediend. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In Bijlage 10 bij deze partiële herziening is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1467-0002   4-7-2018  
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1397-0002   30-1-2019  
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1484-0002   22-5-2019  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1414-0002   31-1-2018  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1440-0002   25-4-2018  
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1510-0002   9-10-2019  
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1475-0002   14-11-2018  
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1439-0002   7-3-2018  
Overhorsterweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1485-0002   10-7-2019  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017  
Verzamelherziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1349-0002   8-11-2017  
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1421-0002   7-3-2018  
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1501-0002   10-7-2019  
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1503-0002   10-7-2019  
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1529-0002   11-12-2019