Plan: | Valkseweg XVII, partiële herziening Barneveld-Zuidoost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1516-0002 |
Voor het perceel Valkseweg 110/110-01 in Barneveld is een verzoek ingediend om het perceel te splitsen in vier percelen ten behoeve van de bouw van één vrijstaande woning en een twee-onder-één-kap-woning. Alle bestaande bijgebouwen worden gesloopt. Een deel van het nieuwe perceel van de bestaande woning op nummer 110 valt binnen het plangebied, vanwege het opnemen van een bouwaanduiding op de verbeelding. Voor het overige wordt het nieuwe perceel van de bestaande woning 110 in onderhavig bestemmingsplan buiten beschouwing gelaten. De beoogde vrijstaande woning wordt gesitueerd aan de Valkseweg, ten westen van nummer 110, ongeveer ter plaatse van de bestaande woning met nummer 110-1. Aan de zuidzijde van het perceel, aan de Hessenweg, wordt de twee-onder-één-kap-woning gerealiseerd. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Valkseweg in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Valkseweg, met aan de overkant van de weg agrarische gronden. Aan de oostzijde vormt een woning en een aannemersbedrijf de grens van het plangebied. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Hessenweg met aan de overkant van de weg een woning. De grens aan de westzijde wordt eveneens gevormd door enkele woningen. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding: Begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Zuidoost" en heeft de bestemming 'Wonen-1', 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1'. Daarnaast geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde', de bouwaanduiding 'vrijstaand' en maatvoering 'maximum oppervlakte: 120 m2'. Het realiseren van nieuwe woningen is op deze gronden niet toegestaan, omdat een bouwvlak ontbreekt, en een twee-onder-één-kap-woning in strijd is met de aanduiding 'bouwaanduiding vrijstaand'.
In het bestemmingsplan Barneveld-Zuidoost zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Op bijgevoegde tekeningen is aangegeven hoe het perceel 110/110-01 gesplitst wordt en waar de woningen worden gesitueerd. Op de tekening is de bestaande- en nieuwe situatie weergeven.
Afbeelding: bestaande- en nieuwe situatie
Inrichting perceel
De beplanting op de percelen zal bestaan uit enkele solitaire bomen. Daarnaast worden groene erfafscheidingen gerealiseerd, bestaande uit een haag of een begroeide schutting. Verder wordt voor de percelen van de twee-onder-één-kapwoning ruimte vrijgehouden voor drie parkeerplaatsen. In artikel 4.1.1 Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1 van de regels wordt de inrichting van de percelen zeker gesteld met een voorwaardelijke verplichting. In bijgevoegde afbeelding is de inrichting van de percelen weergeven.
Afbeelding: Inrichting percelen
De beoogde vrijstaande woning aan de Valkseweg en de twee-onder-één-kap-woning aan de Hessenweg dienen zich te voegen in het bestaande karakter van de linten.
De nieuwe woningen hebben een eenvoudige hoofdvorm en zijn opgebouwd met een lage goothoogte en bijpassende kap. De woningen hebben een dorpse architectuur. De gevel is opgebouwd uit een rood-bruine baksteen, andere materialen en kleuren kunnen ondergeschikt toegepast worden, mits dit passend is bij de gehele uitstraling van de woning. Het dak is voorzien van een donkere gebakken pan.
Voor de woning aan de Valkseweg is een (mansarde)kap, die haaks op de weg is gesitueerd, passend.
Voor de twee-onder-één-kap-woning aan de Hessenweg is een (Amersfoortse) kap goed denkbaar, gezien het bredere volume van de woning. Verder dient hier een passende plasticiteit in de voorgevel aanwezig te zijn (bijvoorbeeld erker).
In onderstaande afbeeldingen zijn beide opzetten weergeven.
De erfafscheidingen dienen in groen en/of als muurtjes (afgestemd op de architectuur) te worden vormgegeven. Ook het nieuwe geluidscherm (hoogte 2,3 meter) op de erfgrens ten behoeve van.de geluidwering van het bedrijf aan de Hessenweg 7A dient een groene uitstraling te krijgen.
Afbeelding: Opzet vrijstaande woning aan de Valkseweg
Afbeelding: Opzet twee-onder-één-kap-woning aan de Hessenweg
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
Het onderhavig verzoek betreft het realiseren van drie woningen en valt onder de grens van 11 woningen. Tevens betreft het geen infrastructureel project. De Crisis- en herstelwet is derhalve niet van toepassing.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
Foodvalley
De gemeente Barneveld ligt in de regio Foodvalley. Karakteristiek voor Foodvalley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio Foodvalley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio Foodvalley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Wonen en woningmarkt van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio Foodvalley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio Foodvalley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio Foodvalley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.
Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
Het plan van het realiseren van drie woningen is dermate kleinschalig dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Er is dan ook geen strijdigheid met de Regionale Woonagenda.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt. De afstand tot het dichtstbijzijnde GNN/GO gebied bedraagt circa 1,1 km.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Voor onderhavig verzoek zijn deze regels niet van toepassing
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.
Afbeelding: Uitsnede kaart Structuurvisie Kernen 2022
Het plan betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
Doorwerking plangebied
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met de structuurvisie. Het realiseren van woningen op de planlocatie draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. De woningen worden stedebouwkundig aansluitend op naastliggende woningen ingepast, en versterken daarmee de dorpse structuur bij de entree van Barneveld.
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen (2010) en de recent vastgestelde woonvisie 'Samen werken aan Wonen; woonvisie 2017-2021 met doorkijk tot 2025 en verder' (2016) en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd. Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader. Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering. In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 met 3.500 woningen mag uitbreiden. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken. Het huidige woningbouwprogramma voorziet voor de jaren 2017 tot en met 2019 in een plancapaciteit van ongeveer 1.650 woningen, gemiddeld zo'n 550 woningen per jaar. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk binnen de genoemde periode wordt gerealiseerd (zo'n 1.250 woningen). Gevoegd bij de ongeveer 2.100 woningen die in de jaren 2010 t/m 2016 in de gemeente gebouwd zijn, is het de verwachting dat met de huidige planvorming de woningbouwafspraak vanuit KWP-3 in belangrijke mate, maar niet volledig zal worden ingevuld, temeer omdat er ook sprake is van woningonttrekkingen en de netto-toevoeging dus lager uit zal vallen. Daarnaast zijn er locaties ontwikkeld en gepland die in verband met de extra toestroom van vluchtelingen geprogrammeerd zijn in de sociale huursfeer. Provincie Gelderland ziet dit als een extra inhaalslag sociale woningbouw, waarvoor extra bouwcontingent gereserveerd is. Deze aantallen mogen in feite bij het getal van 3.500 woningen worden opgeteld.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief waarvoor een afzonderlijke categorie is opgenomen in de programmering. In de gemeentelijke woonvisie wordt het belang van de realisatie van vrije sector kavels en particulier opdrachtgeverschap in verband met de ambitie van 'kwaliteit voorop' onderschreven. Mede door de economische crisis is dit segment de laatste jaren wat weggevallen maar met het aantrekken van de markt is er weer sprake van een herstel. De locatie is gelegen aan de rand van Barneveld en betreft een inbeidingslocatie. Het verzoek is in overeenstemming met het Meerjaren Woningbouw Programma en de Visie op Wonen.
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie, omdat het bestemmingsplan een partiële herziening betreft.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Asbest in bodem
Voor de omgevingsvergunning voor de bouw van de vrijstaande woning aan de Valkseweg 110, en de twee-onder-één-kap-woning aan de Hessenweg kan dit anders zijn. In dat kader moet blijken of er sprake is van verontreiniging in de grond door het inspoelen van asbestvezels, vanwege de bestaande bijgebouwen zonder dakgoot waarvan de dakbedekking asbestverdacht is. Naar aanleiding van het onderzoek in het kader van de sloopmelding behorend bij de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning zou een eventuele verontreiniging alsnog aan het licht kunnen komen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het zuidelijk deel van het perceel aan de Valkseweg 110/110-1 een middelmatige archeologische verwachting geldt. Voor het noordelijk deel van het perceel geldt een hoge verwachting, zie § 5.2.1.2 Archeologie hoge verwachting.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Op 28 mei 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vastgesteld. Door de raad is besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
Doorwerking plangebied
De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2390 m². Bij de herontwikkeling van het plangebied zal in elk geval sprake zijn van meer dan 1500 m² aan de grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Rondom het plangebied zijn in het verleden drie archeologische onderzoeken in de vorm van een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (R168, R178 en R234), zie bijgevoegde afbeelding. Het resultaat van alle onderzoeken was dat de bodem verstoord of vergraven was en dat er geen archeologische resten meer te verwachten zijn. Gezien de vele bebouwing op het perceel wordt aangenomen dat de bodem ook hier ernstig verstoord is. De middelmatige archeologische verwachting vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Afbeelding: Uitsnede beleidskaart
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het noordelijk deel van het perceel aan de Valkseweg 110/110-1 een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Doorwerking plangebied
In § 5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting is beschreven welke onderzoeken in het verleden zijn uitgevoerd. De hoge archeologische verwaching vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat niet nader wordt aangeduid op deze waardenkaart. Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan (begin 2019) kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.
Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).
Doorwerking plangebied
De woningen worden conform de wet VET zonder aardgasaansluiting gerealiseerd. Voor overige duurzaamheidsaspecten is nog niet bekend hoe dit in het plan wordt uitgewerkt. Wanneer de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen wordt aangevraagd wordt het aspect duurzaamheid nader getoetst, onder andere in het Bouwbesluit 2012.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
5.4.1 Wet natuurbescherming
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Derhalve is gebiedsbescherming niet van toepassing.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Hierbij is geconstateerd dat de te slopen bebouwing laag is, strak is afgewerkt en voorzien is van enkelsteens muren of houten wanden. De daken van de gebouwen bestaan voor het grootste gedeelte uit golfplaten, waar op of waar onder geen soorten te verwachten zijn. Er zijn geen sporen aangetroffen van eventueel beschermde diersoorten.
De twee pannendaken zijn nader bekeken op het mogelijk gebruik door vogels met een jaarrond beschermde verblijfplaats. Er zijn geen sporen van gebruik door vogels of andere fauna met een jaarrondebeschermde verblijfplaats waargenomen.
De schuren waar eventueel een (steen)uil in zou kunnen vliegen zijn tevens nader geïnspecteerd. Er zijn geen sporen waargenomen van een (steen)uil.
Er hoeven geen bomen die voor fauna van belang zijn gekapt te worden, en watergangen zijn niet aanwezig.
Verder bestaat het te bebouwen gebied uit verharding en schapenweide. Hier zijn geen strikt beschermde flora- of faunasoorten waargenomen.
Conclusie
Gevaar voor aantasting van strikt beschermde natuurwaarden (jaarrond-beschermde vaste rust- of verblijfplaatsen van soorten en/of foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen of groeiplaatsen van beschermde vaatplanten) in het plangebied, is op basis van beschikbare informatie en beoordeling van geschiktheid van het plangebied ter plaatse, niet te verwachten. Het is daarmee niet noodzakelijk dat de aanvrager van onderhavig plan alsnog gevraagd wordt een quickscan met betrekking tot beschermde soorten te overleggen. Soortenbescherming vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Een herplantplicht is niet aan de orde, omdat het plangebied binnen de bebouwde kom ligt.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh), het Activiteitenbesluit, de VNG – publicatie “Bedrijven en milieuzonering”, en de handleiding industrielawaai en vergunningverlening. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wet geluidhinder aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Voor inrichtingen die niet onder de Wet geluidhinder vallen wordt in eerste instantie uitgegaan van de richtafstanden uit de VNG-Publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Hierin zijn voor verschillende typen bedrijfscategorieën en milieucategorieën richtafstanden gegeven voor geluid. Ook kan voor deze inrichtingen gekeken worden naar de regels uit het Activiteitenbesluit of de handreiking industrielawaai en vergunningverlening, dit al naar gelang van toepassing is op de inrichting.
Wegverkeerslawaai
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende gemeentelijke geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
In het akoestisch onderzoek, opgenomen in bijlage 2 van de toelichting Rapport wegverkeerslawaai van de toelichting, is het volgende uiteengezet. Het plangebied wordt aangemerkt als stedelijk gebied, waarvoor een geluidzone van 200 meter geldt bij een weg met 1 of 2 rijstroken. De beoogde woningen liggen in de geluidzone van de Valkseweg en de Hessenweg. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van verkeer op de Valkseweg bij de noordelijke vrijstaande woning hoger is dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximale ontheffing. Voor de zuidelijke twee-onder-één-kap-woning blijkt een lagere waarde dan de voorkeurswaarde. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Hessenweg is voor de noordelijke vrijstaande woning lager dan de voorkeurswaarde. Voor de zuidelijke twee-onder-één-kap-woning is de geluidbelasting hoger dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximale ontheffing. Binnen het bouwplan zijn geen reeële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting ten gevolge van de Valkseweg en Hessenweg bij de beoogde woningen te reduceren tot maximaal de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In het kader hiervan moeten voor de woningen hogere waarden vastgesteld worden van 55 dB voor de noordelijke vrijstaande woning, en 56 dB voor de zuidelijke twee-onder-één-kap-woning. De procedure voor het vaststellen van de hogere waarden loopt parallel aan de procedure van onderhavig bestemmingsplan.
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven, allen categorie 2 - bedrijven met een richtafstand van 30 meter. Van deze bedrijven voldoet één bedrijf, aan de Hessenweg 7A, niet aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009", voor wat betreft de twee-onder-één-kap-woning. Omdat het plangebied in een gemengd gebied ligt, mag een afstandsstap terug worden gedaan. In dat geval geldt er een richtafstand van 10 meter. Omdat de afstand vanaf het bestemmingsvlak van het bedrijf tot aan de beoogde twee-onder-één-kap woning circa 7 meter bedraagt, heeft nader onderzoek naar het bedrijf plaatsgevonden. Op bijgevoegde afbeelding is weergeven dat alleen het bedrijf aan de Hessenweg 7A niet aan de richtafstand van 30 meter voldoet.
Afbeelding: Richtafstanden omliggende bedrijven
In het kader van industrielawaai moet worden aangetoond dat het bedrijf aan de Hessenweg 7A door het realiseren van de beoogde woningen niet beperkt wordt in haar bedrijfsvoering en dat ter plaatse van de beoogde woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. In het rapport industrielawaai, opgenomen in bijlage 2 van de regels Rapport industrielawaai, is dit uiteengezet.
Bedrijfsvoering Hessenweg 7A
De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op verschillende ontvangerpunten, zoals deze veroorzaakt worden in de bedrijfssituatie, blijken op alle ontvangerpunten te voldoen aan de geluideisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de richtwaarde uit de VNG-publicatie. De maximale geluidniveaus in de dagperiode overschrijden de richtwaarde van 70 dB(A). Echter zijn de activiteiten die deze overschrijdingen veroorzaken uitgezonderd van toetsing. Het gaat om de activiteiten van laden en lossen met de daarbij horende activiteiten zoals het rijden van voertuigen etc. Voor de overige activiteiten anders dan laden en lossen worden de maximale geluidniveaus niet overschreden. In de dagperiode wordt daarmee voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer die gelden voor de maximale geluidniveaus. Geconcludeerd wordt dat het bedrijf daardoor niet belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering, door het realiseren van de twee-onder-één-kap-woning.
Goed woon- en leefklimaat
Om in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de beoogde woningen te kunnen voldoen aan de richtwaarden voor de maximale geluidniveaus uit de VNG-publicatie binnen een gemengd gebied, is onderzocht welke geluidsbronnen maatgevend zijn en welke denkbare geluidreducerende maatregelen getroffen kunnen worden. In het rapport is geconstateerd is dat een aantal bronnen, zoals de containerhandling, overschrijding van deze richtwaarde veroorzaken. Het onderzoek wijst uit dat, met een tuinscherm van maximaal 30 meter lengte, met een hoogte van 2,3 meter en een massa van minimaal 10 kg/m2 een geluidsreductie van 7 dB(A) behaald wordt op de zij- en achtergevel van de dichtstbij gelegen nieuwe woning. Wanneer er geen maatregelen, zoals het tuinscherm, worden getroffen dienen de gevels van de beoogde woningen te beschikken over een minimale geluidwering van 29 dB. Hiermee zouden de maximale geluidniveaus ten gevolge van de laad-/losactiviteiten binnenshuis beperkt kunnen worden tot de standaard eis van 55 dB (A). Wanneer het eerder genoemde tuinscherm gerealiseerd wordt, dienen de gevels een geluidwering te bewerkstelligen van minimaal 22 dB. Met het tuinscherm kan dus ruimschoots aan de standaard eis van 55 dB (A) worden voldaan.
Conclusie
Doordat er wordt voldaan aan de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, en het tuinscherm reductie geeft in de pieken die slechts gedurende de dagperiode voor korte tijd optreden, wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon - en leefklimaat. Het tuinscherm wordt middels een voorwaardelijke verplichting, Overige zone - voorwaardelijke verplichting 3, in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Door deze maatregel is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Doorwerking plangebied
In de omgeving van het plangebied liggen enkele veehouderijen. Door het realiseren van de beoogde woningen worden geen agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd. Het plangebied is omsloten door andere reeds bestaande geurgevoelige objecten. Daarnaast is in- en rondom het plangebied sprake van een goed woon-en leefklimaat.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Doorwerking plangebied
De ontwikkeling van drie woningen is geen stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Omdat de gronden van het plangebied in eigendom zijn van de ontwikkelaar, is het de verantwoordelijkheid van de ontwikkelende partij om eventuele leidingen tijdig in beeld te krijgen door middel van een clic-melding.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Goede ruimtelijke ordening
Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Omdat er geen agrarische bedrijven in de buurt van het plangebied in betekenende mate bijdragen, kan worden getoetst aan de achtergrondconcentratie. Als worstcase achtergrondsituatie is uit de monitoringstool een rekenpunt langs de Valkseweg genomen. De achtergrondconcentratie is hier afgerond 21µg/m3 voor Pm10. Dit ligt ruim beneden de grenswaarde van 40 µg/m3. Ook aan de grenswaarde voor Pm2,5 wordt voldaan, zie bijgevoegde afbeelding:
Afbeelding: Worst-case achtergrond concentratie
Er kan daarom gesteld worden dat bij deze concentraties van luchtverontreinigende stoffen wordt voldaan aan de grenswaarden, maar dat ook gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is het plan niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Ook blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat de milieugevolgen zo gering zijn dat er ook geen sprake is van belangrijke milieugevolgen als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.4) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is, omdat het plangebied zich niet in (de nabijheid) het plangebied bevindt. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Doorwerking plangebied
Het aspect m.e.r. vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In het kader van dit plan is het bedrijf aan de Hessenweg 7A van belang. Dit betreft een bedrijf in milieucategorie 2, waarvoor volgens de VNG een richtafstand van 30 meter geldt. Omdat het plangebied in een gemengd gebied ligt, kan een afstandsstap terug worden gedaan. Dit resulteert in een richtafstand van 10 meter. De afstand tussen de beoogde twee-onder-één-kap-woning bedraagt circa 7 meter. In § 5.6 Geluid is het aspect geluid nader toegelicht.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.
Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Het plangebied bevindt zich in de bebouwde kom van Barneveld, aan de noordzijde grenzend aan het buitengebied. De huidige beplanting op het beoogde perceel van de vrijstaande woning bestaat uit twee bomen. Het plan ziet toe op het behoud van twee bomen op dit perceel. De boom achter de bestaande woning wordt gekapt, in plaats daarvan wordt achteraan het perceel een walnoot of kastanje geplant.
De bestaande bomen op het oostelijk gelegen perceel met de beoogde twee-onder-één-kap-woning worden gekapt. Op de twee percelen van de twee-onder-één-kap-woning worden twee nieuwe bomen geplant, dit kan een walnoot, kastanje of hoogstam fruitboom zijn. De erfafscheidingen tussen alle drie de percelen worden groen uitgevoerd, met een haag of begroeide schutting. Op onderstaande afbeelding is de landschappelijke inpassing van de percelen weergeven.
Afbeelding: landschappelijke inpassing
Met een voorwaardelijike verplichting, zie Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1 wordt verzekerd dat de percelen tevens conform bovenstaande tekening ingericht worden.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze partiële herziening.
De beoogde ontwikkeling van drie woningen betekent een toename van twee woningen ten opzichte van de bestaande situatie. Hiermee zal sprake zijn van een beperkte toename van de verkeersgeneratie, deze toename is aanvaardbaar.
Parkeren
Conform de Nota Parkeernormen zijn voor een twee-onder-één-kap-woning afgerond drie parkeerplaatsen nodig. Op de percelen van de woningen is voldoende ruimte om hierin te kunnen voorzien. De ruimte voor de garage is voldoende breed voor twee parkeerplaatsen. Samen met de parkeerplaats naast de woningen wordt voldaan aan drie parkeerplaatsen per woning, zie bijgevoegde inrichtingstekening. In een voorwaardelijke verplichting, zie Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1 wordt het realiseren van voldoende parkeerruimte op de percelen van de twee-onder-één-kap-woning zeker gesteld.
De planologische situatie ter plaatse van de vrijstaande woning blijft gelijk, omdat er in de huidige situatie al sprake is van één woning. Hierbij verandert de parkeerbehoefte niet. In dat geval kan volstaan worden met het huidige aantal parkeerplaatsen. Op de bijgevoegde inrichtingstekening zijn drie parkeerplaatsen aangegeven. Hiermee kan op eigen terrein worden voldaan aan de parkeerbehoefte.
Afbeelding: Inrichtingstekening
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie Valkseweg 110, Hessenweg nabij 7
Het perceel Valkseweg 110, Hessenweg nabij nr. 7 is gelegen in de kern van Barneveld. Aan de noordzijde van het plangebied wordt het perceel begrensd door de Valkseweg en aan de zuidzijde door de Hessenweg. Aan de zuidzijde van het perceel loopt een C-watergang. In de Valkseweg is sprake van gemengde riolering, in de Hessenweg is sprake van drukriolering.
De ontwikkeling betreft het slopen van diverse schuren die aanwezig zijn. Hiervoor in de plaatst wordt aan de Valkseweg een woning gerealiseerd, aan de Hessenweg wordt een dubbele woning gerealiseerd. Door deze ontwikkeling blijft het verhard oppervlak nagenoeg gelijk.
Aan de Valkseweg wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Het vuilwater van deze woning wordt aangesloten op de gemengde riolering. Het hemelwater wordt gebracht naar een bergingsvoorziening met een berging van 30 mm/m2, deze voorziening krijgt een overloop op de gemengde riolering. Op termijn kan dit een overloop op het hemelwaterriool worden.
Aan de Hessenweg wordt een dubbele woning gerealiseerd. Deze woningen krijgen een afzonderlijke aansluiting op de drukriolering. Het hemelwater wordt gebracht naar een bergingsvoorziening met een berging van 30 mm/m2, deze bergingsvoorzieningen krijgen een overloop op de zuidelijk gelegen C-watergang. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast bij het realiseren van de nieuwe woning.
Deze ontwikkeling draagt op een positieve wijze bij aan de waterdoelen van de gemeente Barneveld.
Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Barneveld-Zuidoost" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1351-0003), vastgesteld op 3 oktober 2018.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Barneveld-Zuidoost gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' worden de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-zuidoost" niet herzien. De verbeelding van het bestemmingsplan "Barneveld-Zuidoost" op de planlocatie is echter wel herzien in die zin dat de situering van het bestaande bouwvlak wijzigt en een bouwvlak wordt toegevoegd. Ook is de bestemming 'Tuin' toegevoegd. Tevens worden een aantal aanduidingen toegevoegd, hieronder besproken.
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Barneveld-Zuidoost" niet zijn gewijzigd.
Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) is de Anti-dubbeltelregeling opgenomen.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Voorwaardelijke verplichting
Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen. In onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de landschappelijke inpassing van het perceel en parkeren, een voorwaardelijke verplichting die verband houdt met de te slopen bebouwing en een voorwaardelijke verplichting die verband houdt met het realiseren van een tuinscherm.
Maatvoeringsaanduiding
In onderhavige partiële herziening is op de verbeelding bij de bestemming 'Wonen-1' een maatvoeringsaanduiding toegevoegd. Deze aanduiding regelt dat de maximale bouwhoogte ter plaatse van zowel de beoogde vrijstaande woning als de twee-onder-één-kap-woning 8 meter bedraagt en de maximale goothoogte 3 meter bedraagt. Verder is onder de bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' een aanduiding 'maximum bouwhoogte' toegevoegd, met een hoogte van 2,3 m ter plaatse van het te realiseren tuinscherm. Ter plaatse van de strook grond behorend bij de bestaande twee-onder-één-kap-woning is een aanduiding 'twee-aaneen' toegevoegd, dit ten behoeve van het erf behorende bij deze bestaande woning. Ter plaatse van de beoogde twee-onder-één-kap-woning is eveneens een aanduiding 'twee-aaneen' toegevoegd.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 4 april 2019 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
Onderhavige partiële herziening betreft een plan van lokaal belang. Vooroverleg is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Voor onderhavige partiële herziening wordt geen inspraak gevoerd.
Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 3 mei tot en met 13 juni 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één reactie ingediend. In een gesprek naar aanleiding van deze reactie tussen gemeente, initiatiefnemer en (toekomstige) koper is overeengekomen de bouw- en goothoogtes te wijzigen in het vast te stellen plan. De gewijzigde bouw- en goothoogtes zijn passend in relatie tot de voorwaarden die in de paragraaf over beeldkwaliteit staan aangegeven. In een ambtshalve wijziging zijn de bouw- en goothoogtes aangepast.