Plan: | Barnseweg VII, partiële herziening Barneveld-Zuidoost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1504-0002 |
Het bedrijf Boon Agrosystems aan de Barnseweg 92 heeft een verzoek ingediend voor de uitbreiding van een opslagloods. Het bedrijf is actief als elektrotechnisch installatiebedrijf en zeilmakerij. De bestaande opslagloods is te klein voor de voortzetting van de activiteiten van het bedrijf. De opslagloods wordt met met 284 m2 uitgebreid. Op bijgevoegde afbeelding is de locatie van het plangebied globaal weergeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Barnseweg 92 in Barneveld, aan de rand van de kern en grenzend aan het buitengebied. Het plangebied wordt aan de noordoostzijde begrensd door agrarische gronden. Aan de noordwestzijde vormt de Barnseweg de grens van het plangebied. De grens aan de zuidwestzijde wordt gevormd door een park en een groenstrook. Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door een groenstrook met daar achter agrarische gronden. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding: Luchtfoto plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Zuidoost". Ter plaatse van de beoogde uitbreiding geldt de bestemming 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie 1', en geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 4'. Realisatie van een opslagloods is binnen de bestemming 'Tuin' niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Op het perceel Barnseweg 92 staat bedrijfsbebouwing, bestaande uit een bedrijfspand ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten, en het pand voor opslag ofwel de opslagloods. De bedrijfswoning staat op naastgelegen perceel Barnseweg 94, aaneengesloten aan perceel 92. De beoogde uitbreiding van de opslagloods vindt plaats aan de zuid-oost zijde van de bestaande opslagloods. Bijgevoegde afbeelding geeft inzicht in de situatie. De uitbreiding is in het rood weergeven.
Afbeelding: Plan uitbreiding
Op onderstaande tekening is aangegeven hoe de bestaande bedrijfsgebouwen worden uitgebreid. Met de donkergrijze is de uitbreidingen weergegeven. Het in rood weergeven gebouw betreft de uitbreiding van de opslagloods.
Afbeelding: Uitbreiding bedrijfsgebouwen
Landschappelijke inpassing
De uitbreidingen worden op drie plaatsen landschappelijk ingepast. De uitbreiding van de opslagloods wordt aan de zuidwest zijde ingepast door middel van een gesloten houtsingel van 3 meter breed (zie nummer 1 onderstaande afbeelding). Deze bestaat uit twee rijen, met een verspingend plantverband van 1,5 x 1,5m. Aan de zuidoostzijde wordt eveneens een houtsingel van 5 meter breed gerealiseerd (zie nummer 2 onderstaande afbeelding). Deze bestaat uit drie rijen, met een verspringend plantverband van 1,5 x 1,5m. Aan de oostzijde vindt landschappelijke inpassing plaats door middel van een verlenging van de bestaande bomenrij langs de Kleine Barneveldse beek (zie nummer 3 onderstaande afbeelding). Er worden twee knotwilgen toegevoegd, met een onderlinge afstand van 7,2 meter. In § 7.1.1 van de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de inpassing van het perceel zeker stelt, zie Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1.
Afbeelding: Landschappelijke inpassing
Stedebouwkundige inpassing
Aan de achterzijde van het perceel wordt de bedrijfsbebouwing uitgebreid. De uitbreiding van de opslagloods wordt compact geplaatst t.o.v. de reeds aanwezige bebouwing. Op deze manier ontstaat er in zijn geheel een toekomstbestendige bedrijfsmatige locatie. Tevens sluit de uitstraling van het nieuwe gebouw aan bij de bestaande gebouwen. Aan de achterzijde van het perceel blijft een doorzicht die voldoende ervaarbaar is.
Conclusie
Met onderhavig plan is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het belang van het bedrijf wordt gediend door de nodige uitbreiding mogelijk te maken. Daarnaast wordt het uitzicht van omwonenden niet belemmerd door de beoogde uitbreiding. Stedebouwkundig en landschappelijk wordt het plan op een verantwoorde wijze ingepast.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Doorwerking plangebied
In onderhavig verzoek is geen sprake van nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
Foodvalley
De gemeente Barneveld ligt in de regio Foodvalley. Karakteristiek voor Foodvalley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio Foodvalley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio Foodvalley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Bedrijven en bedrijvigheid van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's
Bedrijven en bedrijvigheid
De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in Foodvalley is goed voor ruim 160.000 banen.
In zes van de acht gemeenten in Foodvalley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.
De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.
De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).
Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.
De gemeenten in de regio Foodvalley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio Foodvalley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking werken.
Bedrijven
De provincie streeft naar een aanbod van kwalitatief goede locaties dat aansluit op de vraag van bedrijven. Zij streeft naar zorgvuldig omgaan met schaarse ruimte en de kwaliteit van het landschap. De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2012 en 2013 met de Gelderse regio's zijn gemaakt.
Doorwerking in plangebied
Voor onderhavig plan is de ladder niet van toepassing zie § 5.8 Ladder voor duurzame verstedelijking.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt. Het plangebied is met een rode stip aangegeven.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
In de omgevingsverordening staan regels met betrekking tot de nieuwvestiging van bedrijven op lokale bedrijfsterreinen. Omdat het hier niet gaat om nieuwvestiging en en ook niet om een bedrijventerrein maar een solitair gelegen bedrijf zijn deze regels niet van toepassing op dit plan en vormt de verordening geen belemmering.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt, tegen een gebied dat is aangeduid als 'zoekgebied voorzieningen'.
Afbeelding: Uitsnede kaart uit Structuurvisie Kernen 2022
In het hoofdstuk Economie staat dat werken en wonen voor de gemeente Barneveld onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Voor de huidige inwoners streeft de gemeente naar een passend en gevarieerd aanbod, maar de werkgelegenheid moet ook evenwichtig meegroeien met de verwachte bevolkingsgroei. De ambities laten zich goed samenvatten als 'eigen ondernemers, regionale profilering en verbreding van het aanbod'. De gemeente zet in op het bieden van ruimte aan de groeibehoefte van zittende ondernemers en startende bedrijven om de huidige inwoners te faciliteren. Zorgvuldig ruimtegebruik is een uitgangspunt voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de gemeente. De provincie maakt hierbij gebruik van de SER ladder, die stelt dat inbreiding voor uitbreiding gaat. Omdat de ruimtebehoefte van het bedrijfsleven per periode kan verschillen, zal een kritisch beleid ten aanzien van ruimtebeslag ook in de toekomst nodig blijven. In de gemeentelijke visie betekent dat, dat inbreiding voor uitbreiding gaat. De ruimtebehoefte van het bedrijfsleven zal allereerst gezocht moeten worden door een betere benutting van het eigen terrein (optimaal ruimtegebruik).
Zoekzone voorzieningen
Langs de oostzijde van het dorp, tussen de spoorlijn en de Wesselseweg, ligt een gebied dat in het Reconstructieplan als “verwevingsgebied” is aangemerkt. Feitelijk dient die zone als buffer tussen de dorpsbebouwing en het “landbouw-ontwikkelingsgebied”. Indien sprake zal zijn van een oostelijke rondweg om Barneveld, ontstaat hier een dorpsrandzone die zich leent voor sportdoeleinden, recreatie en andere extensieve, groene vormen van voorzieningen. Voorwaarde is daarbij, dat de ontwikkeling van de landbouw in het aangrenzende landbouwontwikkelingsgebied niet mag worden belemmerd. Het gebied is met de aanduiding Br1 opgenomen in de op 12 december 2006 vastgestelde“uitwerking zoekzones Regio Vallei” van het streekplan Gelderland.
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd. In principe is voor een bedrijfsloods, waarin zich niet gedurende langere tijd per dag mensen bevinden geen verkennend onderzoek nodig, tenzij het vermoeden bestaat dat deze op verontreinigde grond wordt gebouwd. De locatie is in 1989 onderzocht in het kader van de ontwikkeling van de wijk Norschoten. In dit onderzoek zijn acht plekken onderscheiden waar nader onderzoek moet worden verricht. Dit nader onderzoek is in 1990 uitgevoerd. De locatie Barnseweg 92/94 is geen locatie waar nader onderzoek noodzakelijk was.
Conclusie
Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect bodem is derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een lage archeologische verwachting geldt. Aan de zone langs de beek is een middelhoge verwachting toegekend. Omdat op deze gronden geen nieuwbouw plaatsvindt wordt de middelhoge verwachting buiten beschouwing gelaten. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zone 'lage archeologische verwachting' nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. In bijgevoegde afbeelding is een uitsnede van de nieuwe beleidskaart weergeven.
Afbeelding: Uitsnede beleidskaart archeologie
Doorwerking plangebied
De oppervlakte van de te realiseren bedrijfsbebouwing omvat slechts circa 284 m2. Het project valt onder bovengenoemde vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n) en vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. De locatie van het plangebied wordt niet nader aangeduid als een gebied met bijzondere waardering. Het plan is niet strijdig met cultuurlandschappelijke waarden en vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan (begin 2019) kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Doorwerking plangebied
Het verwarmen van de uitbreiding van de opslagloods is niet noodzakelijk, daarom zal er geen verwarming gerealiseerd worden. De verlichting zal uitgevoerd worden als led verlichting. Deze verlichting zal circa 1 á 2 uur per dag branden, aangezien het opslag is die niet regelmatig aangesproken wordt. De opslagloods wordt verder voorzien van daglichtplaten, waardoor de lampen overdag niet aan hoeven.
Ten aanzien van het gebruik van de benodigde elektra zullen zonnepanelen gerealiseerd worden. Er wordt een installatie van 15 kWp gerealiseerd, dit komt neer op een productie van 12.500 kWh per jaar. Verder wordt de uitbreiding van de opslagloods opgetrokken uit een stenen muur. De gevel van de bestaande opslagloods aan de zijde van de uitbreiding wordt gerecycled als steenpuin. Dit steenpuin wordt gebruikt voor onder de betonvloer. De wand en het dak wordt uitgevoerd als sandwichpaneel, wat een hoge isolatiewaarde heeft. Daarnaast is dit materiaal redelijk goed te recyclen. Geconcludeerd draagt het plan bij aan de verduurzaming van bedrijven.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied, en vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Hierbij is geconstateerd dat het perceel bestaat uit een wat verwilderd agrarisch beheerd grasland, begroeid met algemeen voorkomende florasoorten. Voor beschermde vaatplanten is de biotoop nu niet geschikt, deze zijn ook niet waargenomen. Verder is een gedeelte van de grond van de beoogde uitbreiding reeds verhard terrein en in gebruik ten behoeve van opslag van materiaal. Hier zijn verder geen beschermde soorten te verwachten. De erfgrensbeplanting tussen het grasland en de bestaande verharding bestaat uit een rij struiken. Behalve algemeen voorkomende zangvogelsoorten zijn hier geen beschermde natuurwaarden te verwachten. Voor het plan hoeven geen bomen gekapt worden, waterlopen vergraven te worden.
Doorwerking plangebied
Het onderhavig plan is niet in strijd met soortenbescherming, en vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Doorwerking plangebied
Uit de risicokaart (zie bijgevoegde afbeelding) blijkt dat het meest dichtbijgelegen bedrijf die relevant is voor externe veiligheid op een afstand van 900 meter van de beoogde uitbreiding ligt. Er liggen geen buisleidingen of transportassen voor gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied. Uit de netkaart blijkt dat er geen hoogspanningsleidingen in de nabijheid van het plangebied liggen. Derhalve is externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde uitbreiding. De beoogde uitbreiding vormt tevens geen belemmering omdat er geen gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.
Afbeelding: Uitsnede risicokaart
Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in een bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, het aspect geluid getoetst moet worden. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone waarbinnen onderzocht moet worden wat de geluidsbelasting is.
Doorwerking plangebied
Een opslagloods is niet aangemerkt als geluidgevoelige object, een onderzoek is om deze reden niet nodig. Voor het geluid van dit electrotechnische en textielvervaardigende bedrijf zelf geldt een richtafstand van 50 meter op grond van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering. Aan deze afstand wordt voldaan. Geluid vorm derhalve geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Doorwerking plangebied
Een opslagloods is niet aangemerkt als geurgevoelig object, en zal daardoor nabijgelegen veehouderijen niet beperken. In het plangebied is ten aanzien van geur sprake van een voldoende woon- en leefklimaat. Geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Doorwerking plangebied
Het plan voorziet in een beperkte uitbreiding van een bestaand bedrijf dat niet op een bedrijventerrein is gelegen maar solitair is gevestigd. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, gelet op de defintie in het Bro. De ladder vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van deze herziening bescherming behoeven.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Doorwerking plangebied
De ontwikkeling van het uitbreiden van de opslagloods is dermate kleinschalig dat deze valt binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
Er kan sprake zijn van een M.e.r.-plicht via drie sporen. Deze worden hieronder vervolgens besproken:
1. Beluit m.e.r.
Onderstaande tabel weergeeft een passage uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Het bedrijf Boon Agrosystems is solitair gelegen, en maakt dus onderdeel uit van een bedrijventerrein. De uitbreiding van de opslagloods van het bedrijf hoeft dus ook niet onder de activiteit D 11.3 te worden geschaard.
D 11.3 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. | De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Tabel: Passage uit bijlage D 11.3 Besluit m.e.r.
Verder kan de vraag gesteld worden of in onderhavig plan sprake kan zijn van een activiteit als bedoeld in D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r., (een stedelijk ontwikkelingsproject). De passage is hieronder bijgevoegd.
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Tabel: Passage uit bijlage D 11.2 Besluit m.e.r.
Uit uitspraken van de Afdeling blijkt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Of er al dan niet sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Zie ABRvS 15-03-2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, M&R 2017/72.
Opgemerkt wordt dat er geen direct verband bestaat tussen een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. en een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. Zie onder meer onder meer de uitspraken van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3241 en van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694. Er zijn dus geen algemene grenzen te bepalen, maar elke situatie moet apart beoordeeld worden.
De vraag die dan ook voorligt is of we deze ontwikkeling zien als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r..
De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' dient volgens de Europese Commissie ruim te worden uitgelegd. In ieder geval zijn projecten die vergelijkbaar zijn met parkeerterreinen en winkelcentra, bouwprojecten zoals woningbouw, ziekenhuizen, universiteiten, sportstadions, bioscopen en theaters te kwalificeren als stedelijk ontwikkelingsprojecten. En ook projecten die zijn te relateren aan de begrippen stedelijk en infrastructuur.
Beoordeling
Het onderhavig plan maakt een uitbreiding van een enkel bedrijf mogelijk. Het project is om die reden geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
2. Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). In bijgevoegde afbeelding is een uitsnede weergeven van de kaart Natura-2000.
Afbeelding: Uitsnede kaart Natura-2000
De afstand van het plangebied tot het dichtsbijzijnde natura-2000 gebied bedraagt circa 4 km. Gelet op deze afstand en de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkelingen, wordt gesteld dat er geen sprake is significante effecten op het Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling in het kader hiervan is dan ook niet nodig.
3. Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en zo m.e.r.-plichtig zijn.
Doorwerking plangebied
Er is geen aanleiding voor een m.e.r., gelet op de drie mogelijke sporen waaruit een beoordelingsplicht kan voortvloeien. Dit onderdeel vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. De aanvraag betreft het uitbreiden van de opslagloods, en het realiseren van een werktuigenloods. De afstand tussen de uitbreidingen en omliggende woningen bedraagt 55 tot 60 meter.
Doorwerking plangebied
Volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn de bestaande en aangevraagde bedrijfsactiviteiten aan te merken als "Elektrotechnische industrie niet elders genoemd" (SBI-code 2008: 293, milieucategorie 2, richtafstand 30 meter) en "Vervaardiging van textielwaren" (SBI-code 2008: 139, milieucategorie 3.1, richtafstand 50 meter). De activiteiten komen een beperkte afstand van 0 tot 5 meter dichterbij de bestaande woningen te liggen. Aangezien er aan de richtafstanden wordt voldaan, en er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, vormt milieuzonering geen belemmering.
Het perceel Barnseweg 92 van de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing is al in belangrijke mate ingepast door gemeentelijk groen aan de westkant van het bedrijf en door een kavelgrensbeplanting (knotwilgen) aan de oostkant. Verbetering van de inpassing van het bedrijf is wenselijk door aanvulling van de bestaande bomenrij langs de Kleine Barneveldse beek. Daarnaast wordt er aan de zuidwest zijde van het plangebied een nieuwe groenstructuur van 3 meter breed gerealiseerd. Deze strook bestaat uit een gesloten houtsingel van twee rijen, met een verspringend plantverband. Aan de zuidoostzijde van het perceel wordt een groenstructuur van 5 meter breed, bestaande uit een gesloten houtsingel van drie rijen, met een verspringend plantverband. Middels een voorwaardelijke verplichting in onderhavig bestemmingsplan, in artikel 7.1 van de regels, en een waarborgsom is geborgd dat de beplanting gerealiseerd wordt.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Doorwerking plangebied
De bereikbaarheid voor hulpdiensten is voldoende. De bluswatervoorzieningen ter plaatse en opkomsttijden van brandweer voldoen aan de wettelijke normen. Er worden hier verder geen voorwaarden aan gesteld. Het aspect veiligheid vormt geen belemmering.
Het uitbreiden van de opslagloods zal niet significant meer verkeer aantrekken. Er is geen sprake van een toename in oppervlakte van de fabriekshal waar de productie plaatsvindt. Derhalve vormt het aspect verkeer geen belemmering voor het plan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie Barnseweg 92
Het perceel Barnseweg 92 is gelegen in de kern van Barneveld. Het perceel ligt ten zuiden van de Barnseweg. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied loopt de Kleine Barneveldse beek die in de legger de status van A-watergang heeft. In de Barnseweg is sprake van drukriolering.
De ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuwe hal (ca. 300 m2) en maakt ook een toekomstige ontwikkeling van een werktuigenloods (ca. 225 m2) mogelijk. Het verhard oppervlak neemt door deze ontwikkeling met maximaal 525 m2 toe. Hierdoor treedt bij neerslag een snellere afstroming van hemelwater naar de Kleine Barneveldse beek op. Dit is een negatieve ontwikkeling. Om deze reden wordt aan de zuidzijde van het plangebied een wadi gerealiseerd met een berging van 25 m3. Deze berging voorziet in berging voor zowel de ontwikkeling van de nieuwe hal als de toekomstige ontwikkeling van de werktuigenloods. Deze wadi zal een overloop hebben op de oostelijk gelegen Kleine Barneveldse beek. Voor deze overloop zal een vergunning bij waterschap Vallei & Veluwe worden aangevraagd.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast bij het realiseren van de nieuwe woning.
Deze ontwikkeling draagt op een positieve wijze bij aan de waterdoelen van de gemeente Barneveld.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels
Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Barneveld - Zuidoost gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd. Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. De regels van het plan "Barneveld - Zuidoost" worden niet herzien. De verbeelding van het bestemmingsplan "Barneveld - Zuidoost" op de planlocatie is gewijzigd in die zin dat de bestemming 'tuin' wijzigt in 'Bedrijf 2' en 'Groen'. Tevens worden een aantal aanduidingen toegevoegd, hieronder besproken.
Algemene regels
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Barneveld - Zuidoost", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad niet zijn gewijzigd.
Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Voorwaardelijke verplichting
Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
In onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de landschappelijke inpassing van het perceel en een voorwaardelijke verplichting die verband houdt met het realiseren van een wadi.
Maatvoeringsaanduiding
In onderhavige partiële herziening is op de verbeelding onder de bestemming 'bedrijf 2' een maatvoeringsaanduiding toegevoegd. Deze aanduiding regelt dat het maximale bebouwingspercentage 100% bedraagt, de maximale bouwhoogte 6,5 meter bedraagt en de maximale goothoogte 5 meter bedraagt.
Functieaanduiding
In onderhavige partiële herziening zijn op de verbeelding onder de bestemming 'bedrijf 2' twee functieaanduidingen toegevoegd. De aanduiding specifieke vorm van bedrijf: elektrotechnische industrie, en de aanduiding specifieke vorm van bedrijf: vervaardiging van textielwaren worden toegevoegd. Deze functieaanduidingen zijn ook van toepassing op het perceel Barnseweg 92 in het bestemmingsplan "Barneveld - Zuidoost", ten behoeve van het mogelijk maken van het type bedrijf.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren en in stand te houden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 17 januari 2019 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Het waterschap Vallei en Veluwe is betrokken in de planvorming met betrekking tot het adviseren van een overloopvoorziening. Ten behoeve van waterberging wordt een wadi gerealiseerd, waarbij een overloopvoorziening nodig is.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding, derhalve zijn omliggende gemeenten niet betrokken.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Omdat bij onderhavig plan geen sprake is van voorgenoemde belangen is er geen inspraak gevoerd.
Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad de 'Coördinatieverordening gemeente Barneveld' vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen in samenhang met een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning en overige besluiten die verband houden met het bestemmingsplan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 9 april 2019 besloten om de coördinatieregeling van toepassing te verklaren op het voorliggende bouwplan.
Omdat de coördinatieregeling wordt toegepast, is voor het bouwplan inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning (activiteiten bouwen/milieu enz.) ingediend. De gevraagde besluiten (bestemmingsplanherziening en omgevingsvergunning,) worden gecoördineerd voorbereid. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning gelijktijdig voor een termijn van zes weken ter visie worden gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 april tot en met 6 juni 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.