Plan: | Oldenbarnevelderweg I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1480-0002 |
De begraafplaats De Plantage aan de Narcissenstraat in Barneveld raakt vol. Om in de toekomst in Barneveld te kunnen blijven begraven, wordt de begraafplaats uitgebreid. Tot het jaar 2050 is er een uitbreidingsbehoefte van ongeveer 20.000 vierkante meter (exclusief landschappelijke inpassing). Vanwege omliggende bebouwing kan de begraafplaats alleen worden uitgebreid in westelijke richting, aan de andere zijde van de Oldenbarnevelderweg.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Oldenbarnevelderweg in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Oldenbarnevelderweg. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Oude Kleuterweg. Aan de noord- en westzijde grenst het plangebied aan agrarische grond. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding plangebied
Het plangebied ligt grotendeels in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en heeft de bestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanning' en 'Waarde - Archeologie 1', met de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde – archeologie 1 – hoge verwachtingswaarde', 'specifieke vorm van waarde – archeologie 1 – middelhoge verwachtingswaarde' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone – kernrandzone' en 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied GV'.
Een klein deel van het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" en heeft de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen'.
Uitbreiding van de begraafplaats is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
Afbeelding verbeelding Buitengebied 2012 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In de bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van de bestemmingsplannen noodzakelijk.
Capaciteitsbepaling begraafplaats
De gemeente Barneveld beheert vijf gemeentelijke begraafplaatsen en voldoet hiermee aan de wettelijke plicht tot het beschikbaar stellen van begraafplaatsen op grond van de Wet op de lijkbezorging. Om de continuïteit van het begraafproces te waarborgen heeft adviesbureau Kybys in 2016 een onderzoek gedaan naar de begraafbehoefte en het benodigde ruimtebeslag voor de komende jaren in de gemeente Barneveld. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het college van burgemeester en wethouders in mei 2016 besloten om onderzoek te doen naar de begraafplaats De Plantage in Barneveld. Adviesbureau Kybys heeft vervolgens inzichtelijk gemaakt welke begraafcapaciteit er op de begraafplaats De Plantage is. Uit het rapport (zie bijlage 1, Kybys, Capaciteitsbepaling De Plantage, 25 januari 2018) blijkt de noodzaak om, naast een aantal maatregelen op de bestaande begraafplaats, de begraafplaats uit te breiden. Het rapport geeft aan wat de huidige capaciteit van deze begraafplaats is en hoeveel ruimte er nodig is.
Tot het jaar 2050 is circa 19.000 m2 benodigd is. Hierbij is meegenomen dat graven waarvan afstand wordt gedaan, opnieuw worden ingebracht in de begraafcyclus en dat de grondwaterproblematiek op de huidige begraafplaats wordt opgelost. Boven op het benodigde uitbreidingsoppervlak voor het begraven, komt een oppervlakte voor omzoming van de begraafplaats, de landschappelijke inpassing, ringsloot etc. In totaal is er voor de uitbreiding circa 32.500 m2 benodigd.
Ontwerp begraafplaats
De uitbreiding van de begraafplaats wordt in de toekomst omsloten door een netwerk aan wegen. Om er voor te zorgen dat er een gevoel van rust en ruimte in een groene omgeving ontstaat, zal de begraafplaats worden omzoomd door opgaand dicht groen. In deze oase wordt gezocht naar een afwisseling van licht, donker, natuurlijk en cultuurlijk, zodat een iedere zich hier op haar eigen manier op haar plek kan voelen.
Hoogteverschillen, solitaire grote bomen en kleine bomengroepen zullen de open serene ruimtes aankleden. Een goede padenstructuur zorgt dat het toegankelijk is. Daarnaast wordt er aan de oostzijde zoveel mogelijk aansluiting gezocht met de bestaande begraafplaats.
Er is gekozen voor een centrale wateras die zorgt voor rust en eenheid.
Afbeelding referentiebeeld: wateras
Aan het einde van de as kan men alleen of met meerderen bijeenkomen in een serene en groene ruimte met zitmogelijkheden om stil te staan bij het verlies.
Afbeelding referentiebeelden: hoogteverschillen worden opgevangen door zitelementen rondom het plein
Rondom de wateras liggen verhoogd de graven in een parkachtige setting. De open ruimte wordt aangekleed met grote solitair bomen, bomengroepen met hier en daar struiken om de rechtlijnigheid te doorbreken.
Afbeelding referentiebeelden: boomgroepen en solitatier grote bomen
Het geheel wordt omringd door een haag met daar achter een groene wand van bomen en struiken, waardoor het geheel omsloten wordt.
Aan de zuidzijde wordt er gelegenheid geboden om de auto en fiets te parkeren, waarbij rekening is gehouden met het behoud van de bestaande bomenrij aan de Oude Kleuterweg.
Op de uitbreiding wordt geen bebouwing gerealiseerd. Er zal gebruik gemaakt worden van de aula op de bestaande begraafplaats.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid
De kwaliteit van de leefomgeving vormt samen met het vestigingsklimaat de kracht van de regio. Het landschap en de cultuurhistorie bepalen in belangrijke mate de identiteit van de regio. De grote variatie in het landschap, open en meer gesloten, hoger en lager, droger en natter, bepaalt de aantrekkelijkheid van dit gebied.
Keerzijde van deze variatie is dat het gebied ook kwetsbaarheden kent die niet een, twee, drie zichtbaar zijn, maar zich manifesteren onder meer extreme weersomstandigheden, zoals hevige regenval of perioden van droogte. De klimaatverandering betekent dat extremere omstandigheden zich vaker gaan voordoen.
Dit betekent dat extra aandacht geschonken moet worden aan de effecten van extreme weersomstandigheden op de economie en veiligheid. Als het om perioden van droogte gaat, bestaat er extra kan op natuurbranden en tropische dagen. Bij hevige regenval of langdurige perioden met veel regen, bestaat het gevaar van wateroverlast of zelfs overstromingen. Hiervoor is ruimte voor waterberging nodig. Dit kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling. Ook bij de stedelijke ontwerpen is het nodig om meer rekening te houden met water en groen in de stad in relatie tot klimaatverandering.
Het landelijk gebied in de FoodValley heeft dynamiek nodig om zijn economische waarde te behouden. Het landschap vormt als het ware de drager van nieuwe ontwikkelingen. De regio ziet het landschap als een collectief bouwwerk. Voor het collectief bouwen aan het landschap is meer kennis nodig over landschap, ondergrond, ecologie en economie, zodat gerichte ruimtelijke ordening en verantwoorde investeringen mogelijk zijn. Bouwen aan landschap is gericht op beeldkwaliteit, cultuurhistorie en biodiversiteit. Deze begrippen bepalen dan ook waar de provincie middelen en instrumenten gaat inzetten. Verder bouwen aan het landschap moet bijdragen aan duurzaamheid, versterking van de natuur, klimaatadaptatie en waar mogelijk (ja, mits) aan dynamiek en ontwikkeling. Hiervoor gaat de regio een 'menukaart' ontwikkelen. Deze is gebaseerd op een verbijzondering van de provinciale ambitiekaart en vraagt van ondernemers om bij een uitbreiding of nieuwe vestiging van hun bedrijf nader te bepalen prestaties te leveren voor landschap, milieu en dierenwelzijn.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
Doorwerking in plangebied
Het woningbouwprogramma en het Regionaal Programma Bedrijventerrein zijn niet relevant voor het uitbreiden van de begraafplaats. In de paragraaf Ladder voor duurzame verstedelijking (5.7) is nader ingegaan op de ladder voor duurzaam verstedelijking bij de uitbreiding van de begraafplaats.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN of GO ligt.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in GNN of GO.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Deze kaarten zijn niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2016 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Het plangebied ligt grotendeels in 'stedelijke zone'. Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.
Doorwerking plangebied
De ontwikkeling is niet in strijd met de Structuurvisie Buitengebied.
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie de volgende aanduidingen heeft: 'zoekgebied voorzieningen - lange termijn', 'bestaand groengebied', 'wegen (nieuw)' en 'fietspaden (wijk)'.
![]() |
![]() |
In de structuurvisie is aangegeven dat de huidige begraafplaats aan de Oldenbarnevelderweg naar het westen toe wordt uitgebreid.
Doorwerking plangebied
De uitbreiding van de begraafplaats is in overeenstemming met deze structuurvisie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De Wet op de lijkbezorging geeft onder andere aan welke regels er gelden bij begraven en cremeren. De beheersverordening Gemeentelijke Begraafplaatsen Barneveld (1 januari 2014) geeft aan met voorschriften voor lijk- en asbezorging, indeling en uitgifte van de graven en urnenruimten, grafbedekkingen en of naamplaatjes, het ruimen van graven en urnennissen hoe er gewerkt wordt op de gemeentelijke begraafplaatsen.
Doorwerking in plangebied
De gestelde kaders in de beheersverordening (onder andere over indeling graven en urnenruimte, maatvoering) zijn als leidraad gebruik voor het Programma van Eisen van de uitbreiding van de begraafplaats.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Ter plaatse van een voormalige school aan de Oldenbarnevelderweg 80 is in 2005 een verkennend onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn licht verhoogde gehalten aangetroffen. Verder bestaat er geen aanleiding om verontreiniging te verwachten van andere potentieel vervuilende activiteiten. Naast dit onderzoek vindt beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
In het archeologisch bureau onderzoek (zie bijlage 2, Gemeente Barneveld, Bureauonderzoek plangebied De Plantage te Barneveld, gemeente Barneveld, d.d. 8 februari 2018) is aangegeven dat het plangebied drie verschillende archeologische verwachtingen heeft. Het uiteindelijke plangebied wijkt af van het plangebied zoals dit is gehanteerd bij het rapport. De conclusies van het bureauonderzoek zijn door de definitieve plangrens niet gewijzigd.
![]() Plangebied in rapport |
![]() Definitief plangebied |
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingenkaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Oldenbarnevelderweg deels een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. In dit geval is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Oldenbarnevelderweg deels een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Op 28 mei 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vastgesteld. Door de raad is besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde. In dit geval is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Oldenbarnevelderweg een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. In dit geval is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Omdat de grond nog niet in eigendom is en de huidige eigenaren geen toestemming geven voor het uitvoeren van onderzoeken, heeft geen inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden. Op de verbeelding is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen, zodat de grond niet eerder geroerd of opgehoogd kan worden, dan dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. Daarnaast kunnen in de omgevingsvergunning voorwaarden worden gesteld om de archeologische waarden in de bodem dan wel middels een opgraving veilig te stellen.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt niet in een gebied met een hoge of middelhoge waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een quick scan Soortbescherming (zie bijlage 3, Arcadis, Quick scan soortbescherming Uitbreiding Begraafplaats De Plantage - Gemeente Barneveld. d.d. 22 maart 2018) uitgevoerd. Uit deze quick scan is naar voren gekomen dat aanwezigheid van een aantal beschermde soorten niet op voorhand uitgesloten kan worden. Het gaat om de soorten steenuil, kerkuil en roek. Om aan- of afwezigheid van deze soorten te bepalen is door Arcadis soortgericht onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4, Arcadis, Soorgericht onderzoek steenuil en roek - uitbreiding begraafplaats, 12 juli 2018).
Kerkuil
Uit het soortgericht onderzoek is gebleken dat het plangebied geen functie heeft voor de kerkuil. Effecten op kerkuilen als gevolg van de werkzaamheden zijn daarom uitgesloten. Verdere vervolgstappen vanuit de Wet natuurbescherming zijn daarom niet aan de orde.
Steenuil
In totaal is één territorium van steenuil vastgesteld direct ten noorden van het plangebied. Door de werkzaamheden gaat slechts een minimaal areaal van secundair leefgebied verloren en is er voldoende geschikt alternatief aanwezig. Daarnaast vinden de werkzaamheden plaats buiten het broedseizoen van steenuil. Effecten op steenuil als gevolg van de werkzaamheden zijn daarom uitgesloten. Verdere vervolgstappen vanuit de Wet natuurbescherming zijn daarom niet aan de orde.
Roek
Uit het soortgericht onderzoek is gebleken dat het plangebied onderdeel uitmaakt van foerageergebied van de roek. De directe en verdere omgeving biedt echter nog ruimschoots potentieel alternatief foerageergebied. Effecten op roek als gevolg van de werkzaamheden zijn daarom uitgesloten. Verdere vervolgstappen vanuit de Wet natuurbescherming zijn daarom niet aan de orde.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Voor vleermuizen geldt dat de werkzaamheden worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige ecoloog met specifieke kennis op het gebied van de betreffende soort. De werkzaamheden vinden in principe plaats in periode als vleermuizen de bomen aan de Oude Kleuterweg niet gebruiken als verblijfplaats, indicatief van december t/m maart, in overleg met de eerder genoemde ecoloog. Indien de werkzaamheden wel plaatsvinden in de gevoelige periode voor vleermuizen wordt geen bouwverlichting op de bomenrij aan de Oude Kleuterweg gericht.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
De bomenrij aan de Oude Kleuterweg blijft behouden. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Omgevingswet
Met de Omgevingswet wil de overheid de regels voor ruimtelijke ontwikkeling vereenvoudigen en samenvoegen. Zodat het straks bijvoorbeeld makkelijker is om bouwprojecten te starten. De Crisis- en herstelwet (Chw) maakt dit nu al mogelijk, bijvoorbeeld door bestaande regels aan te passen.
Naar verwachting treedt de Omgevingswet in 2021 in werking. Met de omgevingswet worden de regels omtrent veiligheid anders. De beoordeling van het plaatsgebonden risico vindt in het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving) op dezelfde wijze plaats als nu. In tegenstelling tot de huidige risicobenadering worden in het Bkl aandachtsgebieden gehanteerd in plaats van invloedsgebieden. Aandachtgebieden zijn gedefinieerd voor een drietal scenario's waarvoor afstanden zijn vastgesteld. Deze aandachtsgebieden zijn: brand-aandachtsgebied (BAG), explosie-aandachtsgebied (EAG) en toxisch-aandachtsgebied (TAG). Binnen deze aandachtsgebieden dienen maatregelen aan objecten genomen te worden afhankelijk van het soort scenario waarbinnen een ontwikkeling plaatsvindt. Op deze wijze wordt er een effectgericht beleid in stand gebracht. Daarnaast is in de omgevingswet een nieuw soort kwetsbaar gebouw geïntroduceerd, een zeer kwetsbaar gebouw. Dit zijn onder andere ziekenhuizen, kinderdagverblijven, verzorgingstehuizen. Deze gebouwen mogen niet binnen aandachtsgebieden worden gesitueerd.
Beoordeling risicobronnen
Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van brandbase gassen en toxische stoffen over de A30. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit ingegaan te worden op:
Maatgevende scenario's
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De uitbreiding van de begraafplaats is niet relevant voor de Wet geluidhinder, omdat begraafplaatsen in die wet niet zijn opgenomen als geluidgevoelige bestemming.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld.
De Wet geurhinder en veehouderij heeft betrekking op geurgevoelige objecten. Onder een geurgevoelig object wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. De uitbreiding van de begraafplaats is geen geurgevoelig object, waardoor de Wet geurhinder en veehouderij niet van toepassing is.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De uitbreiding van de begraafplaats valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Ter verduidelijking wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank over een natuurbegraafplaats. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de afdeling van 18 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2015:448). In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de nota van toelichting blijkt dat de regeling is gericht op het tegengaan van leegstand. De aanleg van een natuurbegraafplaats, waarbij zoals in dit geval geen bebouwing plaatsvindt, kan daarom niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro.”
Omdat de uitbreiding van de begraafplaats niet valt onder 'stedelijke ontwikkeling' is geen verdere toelichting vereist.
In het plangebied ligt een hoogspanningsleiding met een bijbehorende beschermingszone. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' op de verbeelding opgenomen.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moeten worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is het bestemmingsplan / de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Voor een begraafplaats geldt een richtafstand van 10 meter. Binnen deze afstand bevinden zich geen gevoelige functies, zoals wonen.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Aanwezige groenstructuur:
Aan de randen van de uitbreiding zijn bestaande groenstructuren aanwezig. Aan de Oldenbarnevelderweg zien we een groenstructuur in de vorm van een houtsingel (zie afbeelding Oldenbarnevelderweg aan de linkerzijde) en een knotessenrij (zie afbeelding Oldenbarnevelderweg aan de rechterzijde). Aan de zuidzijde wordt de Oude Kleuterweg begeleid met oude eiken en hier en daar een berk.
![]() Afbeelding Oldenbarnevelderweg |
![]() |
Voor alle opgaande structuren houdt in dat deze zoveel mogelijk worden ingepast. Daar waar een verbinding moet worden gemaakt met de huidige begraafplaats, moet een aantal bomen plaats maken voor een goede voetgangersverbinding. De bestaande opgaande structuren worden hiervoor minimaal onderbroken.
Deze verbinding is noodzakelijk, om een korte en prettige route te kunnen afleggen vanaf de bestaande aula.
De groenstructuur aan de Oldenbarnevelderweg staat opgenomen in het groenstructuurplan vanwege de kwaliteit en de stevige robuuste uitstraling als begrenzing van de huidige begraafplaats, welke passend is voor de locatie. In de toekomst zal aan de noord- en westzijde van de uitbreiding ook een dergelijke groenstructuur worden gerealiseerd.
Tussen de bestaande begraafplaats en de nieuwe uitbreiding is er gekozen voor lichtere zachtere en opener overgang, zodat er een connecties kunnen ontstaan.
Nieuwe groenstructuur:
De uitbreiding van de begraafplaats zal worden omzoomd door een groenstructuur. Aan de oost- en zuidzijde wordt de huidige groenstructuur hiervoor ingezet. Aan de west- en noordzijde wordt een groenstructuur door middel van een stevige houtsingel op het talud gerealiseerd. Tevens wordt de scheiding met het openbare gebied versterkt door een eenduidige haag.
Op de uitbreiding van de begraafplaats zal een lange as worden begeleid met zuilvormige bomen in een rechte lijn. Hiernaast krijgt het geheel een parkachtige uitstraling met grote solitaire bomen en kleine bomengroepen met struiken die worden afgewisseld door strakke rechte hagen. Door deze groenelementen ontstaan er prettige ruimtes.
De hoofdwegen worden in asfalt uitgevoerd. Tussen de graven wordt er gewerkt met graspaden, wat er mede voor zorgt dat het geheel een groene uitstraling krijgt.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Parkeren
Parkeereis
Voor de parkeerbehoefte geldt dat niet de omvang van de begraafplaats, maar het aantal gelijktijdige uitvaartplechtigheden maatgevend is. Dit aantal blijft evenals in de huidige situatie één uitvaart per keer. In de Nota Parkeernormen wordt een parkeernorm van 32,6 parkeerplaatsen per plechtigheid gehanteerd. Het parkeeraanbod bij de huidige begraafplaats bedraagt 68 parkeerplaatsen. Dit aantal ligt ruim boven de parkeernorm en wordt als voldoende beoordeeld voor de ruime meerderheid van de uitvaartplechtigheden. Er geldt daarom geen parkeereis (plicht om het parkeeraanbod uit te breiden) bij de uitbreiding van de begraafplaats.
Afbeelding parkeerplaatsen
Autoparkeerplaatsen
Ondanks dat het geen verplichting is, wordt uit oogpunt van toegankelijkheid, klantvriendelijkheid en verkeersveiligheid voorzien in een parkeerstrook langs de Oude Kleuterweg met ruim 20 parkeerplaatsen. Door een parkeerstrook tegen de uitbreiding te realiseren, kunnen bezoeker aan een graf dichterbij het nieuwe gedeelte parkeren en hoeven ze niet voor een kort bezoek bij de aula te parkeren. Vooral voor bezoekers die slecht ter been zijn is dat een meerwaarde. Ook ontstaat bij uitvaartplechtigheden op de uitbreiding van de begraafplaats – waarbij vooraf niet gebruik wordt gemaakt van de aula – de mogelijkheid om (een deel van) de bezoekers dichtbij te laten parkeren. De eventueel overige bezoekers aan een uitvaartplechtigheid kunnen via de huidige parkeerplaats over de huidige begraafplaats naar de uitbreiding lopen. De parkeerstrook heeft ten slotte als doel om verkeersonveilige situaties door parkeren langs de Oldebarnevelderweg te voorkomen.
Gehandicaptenparkeerplaatsen
Van de nieuwe parkeerplaatsen langs de Oude Kleuterweg zullen 2 stuks worden uitgevoerd als algemene gehandicaptenparkeerplaatsen. Mocht dit aantal na ingebruikname ontoereikend blijken, dan kan dit aantal eenvoudig worden uitgebreid ten koste van reguliere parkeervakken.
Fietsparkeerplaatsen
Bij de uitbreiding zal tevens worden voorzien in circa 20 fietsenstallingen. Nog sterker dan bij automobilisten geldt dat fietsers graag dicht bij de toegang naar de begraafplaats willen parkeren. Fietsenstallingen zorgen er voor dat fietsers hun fiets veilig kunnen stallen en dat fietsen ordentelijk kunnen worden geparkeerd. Indien op een uitvaartplechtigheid naar verwachting (veel) meer bezoekers per fiets komen, dan kan een deel van de parkeerstrook eventueel voor het parkeren van fietsen worden vrijgehouden.
Bereikbaarheid
Aanrijdroute
De route naar de begraafplaats wijzigt niet zodat de bereikbaarheid van de begraafplaats voor bezoekers goed blijft. Het enige verschil met de huidige situatie is dat een deel van de bezoekers gebruik zal maken van de parkeerstrook langs de Oud Kleuterweg.
Gebruik parkeerplaatsen
Aangezien alle parkeerplaatsen openbaar zijn, kan een bepaald gebruik van de parkeerplaatsen niet worden afgedwongen. Bij een uitvaartplechtigheid kan echter wel een beroep worden gedaan op de bezoekers aan de plechtigheid om zich te conformeren aan een wens van de nabestaanden om bijvoorbeeld een deel van de belangstellenden / rouwstoet te laten parkeren op de parkeerstrook langs de Oude Kleuterweg als dit de voorkeur heeft.
Mocht de aula vooraf aan een begrafenisplechtigheid worden gebruikt, dan zullen de meeste bezoekers met auto en fiets via de Narcissenstraat naar het huidige parkeerterrein rijden. Indien de capaciteit van dat parkeerterrein ontoereikend is, dan kunnen bezoekers worden doorverwezen naar de extra parkeercapaciteit langs de Oude Kleuterweg. Bezoekers kunnen ook uit eigen initiatief kiezen om daar te parkeren.
Als de aula niet vooraf aan een begrafenisplechtigheid wordt gebruikt, dan kan worden gekozen uit verschillende scenario's. De eerste is dat iedereen parkeert bij de aula en dat de gehele stoet via de huidige begraafplaats naar de uitbreiding loopt. De tweede is dat een deel van de bezoekers parkeert op het parkeerterrein langs de Oude Kleuterweg en een deel bij de aula waarbij beide delen zich bij de ingang van het nieuwe gedeelte bij elkaar voegen. De derde is dat, bij een kleine omvang van de uitvaart, alle bezoekers parkeren langs de Oude Kleuterweg.
Bereikbaarheid graven
Ook de bereikbaarheid van de graven op het nieuwe gedeelte wordt goed. Waarschijnlijk kent de uitbreiding van de begraafplaats, net als de huidige begraafplaats, enkele hoogteverschillen. De hellingen die worden toegepast, voldoen aan de richtlijnen voor toegankelijkheid en zijn geschikt voor mensen die slecht ter been zijn, voor bezoekers in een rolstoel of die een rolstoel moeten voortduwen en voor begeleiders van baar- en schaarwagens.
Verkeersbewegingen
Voor de verkeersbewegingen geldt, net als bij het parkeren, dat vooral de frequentie van de begrafenissen de verkeersaantrekkende werking bepaalt. De omvang van de begraafplaats speelt een kleine rol. Hoe meer graven, des te meer bezoekers gemiddeld per weekdag is te verwachten. Het aantal mensen dat buiten de uitvaartplechtigheden om de begraafplaats bezoekt is zo gering dat het niet leidt tot een onaanvaardbare toename van verkeersbewegingen.
Verkeerseffecten oversteek Oldenbarnevelderweg
Tijdens de raadsvergadering van 7 maart 2018 is een motie ingediend met de strekking dat er bij de voorbereidingen voor de realisatie van de begraafplaats rekening moet worden gehouden met de wens om de Oldenbarnevelderweg te verleggen rond de begraafplaats en om dit plan verder uit te werken. De motie is in de raadsvergadering van 27 maart 2018 aangenomen.
De uitbreiding van de begraafplaats is zodanig ontworpen dat het in de toekomst één geheel kan vormen met de huidige begraafplaats vanwege het omleggen van de Oldenbarnevelderweg. Ook is de contour zo vastgelegd dat de realisatie van een westelijke rondweg tussen de Plantagelaan en de Thorbeckelaan niet onmogelijk wordt gemaakt. Nadat in 2018 een onderzoek heeft plaatsgevonden naar het nut en de noodzaak van de realisatie van een westelijke rondweg, zal het college een besluit voorbereiden over de Oldenbarnevelderweg.
De procedure voor een omlegging van de Oldenbarnevelderweg zal separaat van voorliggend bestemmingsplan worden doorlopen gelet vanwege het belang van een spoedige uitbreiding van de begraafplaats. Dat betekent dat het voorliggende plan rekening wordt gehouden met de korte termijn 'visie/strategie' waarin de verkeersfunctie van de Oldenbarnevelderweg gehandhaafd blijft c.q. de begraafplaats 'tijdelijk' blijft doorsneden door deze weg.
Het handhaven van de Oldenbarnevelderweg betekent dat doorstroming van het verkeer tijdens het oversteken van rouwstoeten (van het bestaande deel van de begraafplaats naar het uitbreidingsdeel) wordt onderbroken. Op basis van eerste onderzoeksresultaten is de verwachting dat de wachttijd voor het verkeer op de Oldenbarnevelderweg bij het merendeel van de uitvaartplechtigheden met enkele minuten aanvaardbaar is en niet leidt tot onacceptabele wachtrijlengtes. De oversteektijd bij een klein deel van de uitvaartplechtigheden zal zodanig lang zijn dat verkeer de mogelijkheid moet worden geboden om alternatieve routes te rijden.
De gemeente heeft het voornemen om ten behoeve van een veilige oversteek van de huidige naar het nieuwe deel van de begraafplaats een voetgangersoversteek te realiseren. Hiervoor wordt een verkeersbesluit genomen. Verder zal in overleg met hulpdiensten (politie en VGGM), begrafenisondernemers, de begraafplaatsbeheerders en andere direct belanghebbenden een verkeersplan worden opgesteld met als doel inzicht te geven in de verkeersmaatregelen die per uitvaart worden genomen zodat de plechtigheden waardig en in rust kunnen plaatsvinden. In het verkeersplan worden draaiboeken opgenomen waarin maatregelen en afspraken, rollen en verantwoordelijkheden van de betrokkenen duidelijk worden beschreven.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan. Waarbij de resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in deze waterparagraaf.
Huidige en toekomstige situatie uitbreiding begraafplaats De Plantage
Het perceel voor de uitbreiding van begraafplaats De Plantage ligt ten noorden van de Oude Kleuterweg en ten westen van de Oldenbarnevelderweg. In de huidige situatie heeft het perceel een agrarische bestemming. Aan de zuidzijde van de Kleuterweg loopt C-watergang WL_43447, langs de Oldenbarnevelderweg loopt C-watergang WL_29243. Midden op het perceel loopt een watergang die uitkomt op C-watergang WL_60788.
De bestemmingsplanwijziging betreft een functieverandering van agrarisch perceel naar een perceel waarop de uitbreiding van begraafplaats De Plantage wordt gerealiseerd. Op de begraafplaats worden nieuwe graven gerealiseerd die geschikt moeten zijn voor 3-laags begraven. Daarnaast zal ten behoeve van de bereikbaarheid de begraafplaats worden voorzien van diverse paden.
De 3-laags graven worden tenminste 3,05 m boven de gemiddeld hoogste waterstand aangelegd conform Besluit op de lijkbezorging. Hiertoe zal het terrein worden opgehoogd met goed doorlatend materiaal. Het hemelwater dat valt op de paden zal afstromen over maaiveld en infiltreren in de bodem. Daarnaast wordt, om de grondwaterstand te reguleren om het plangebied een ringsloot gerealiseerd met een noodoverloop op het naastgelegen watersysteem.
De bestaande watergangen WL_43447 en WL_29243 worden opgenomen in de te realiseren ringsloot die om het volledige terrein ligt. Deze (deels) nieuw te realiseren ringsloot zal tevens dienen als compensatie van de te dempen watergang. Deze ringsloot heeft tevens een bezinkende functie voor vervuilingen in het drainwater van de begraafplaats.
Deze ontwikkeling draagt op een positieve wijze bij aan de doelen van de gemeente Barneveld.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen en terreinen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding wordt een specifieke maatschappelijke voorziening aangegeven, zoals begraafplaats, kinderopvang of religie. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter.
Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de hoogspanningsleiding die op deze plek aanwezig is. Afgezien van de hoogspanningsmasten zijn geen bouwwerken toegestaan. Uitzonderingen op dit bouwverbod worden alleen gemaakt in overleg met de electriciteitsmaatschappij. De breedte van het bestemmingsvlak beslaat bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen een afstand van 48 meter en bij ondergrondse verbindingen een afstand van 5 meter.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Het plan maakt de uitbreiding van een begraafplaats mogelijk, waardoor er geen sprake is van een bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen.
Voor de uitbreiding van de begraafplaats is door de gemeenteraad een krediet van € 4.325.000,- beschikbaar gesteld (besluit 18-48, d.d. 4 juli 2018). Hierin zijn de kosten van een nog uit te voeren archeologisch onderzoek inbegrepen.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 12 juli 2018 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan Oldenbarnevelderweg I betreft echter een plan van lokaal belang. Vooroverleg is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.
Met Liander is afstemming geweest over de hoogspanningsleiding in het plangebied. Het plan is afgestemd met het waterschap.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. In dit geval is afgezien van het houden van inspraak. Op basis van het schetsontwerp hebben er wel informatiemomenten met begrafenisondernemers en omwonenden plaats gevonden. Daarnaast is er in juni 2018 een nieuwsbrief uitgebracht.
Het ontwerpbestemmingsplannen Oldenbarnevelderweg I heeft van 31 augustus tot en met 11 oktober 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.