direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Thorbeckelaan VI, partiële herziening Barneveld-Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1464-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Thorbeckelaan 22, te Barneveld, is een verzoek ingediend om de huidige woning te slopen en te vervangen door een appartementenvilla met zeven appartementen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1464-0002_0001.jpg"

afbeelding: ligging locatie.

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding en de regels) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan Thorbeckelaan 22 op de hoek met de Groen van Prinstererlaan in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan alle zijden omsloten door woningen en ligt in de nabijheid van de Veluwehal. De zuid- en westzijde grenzen aan respectievelijk de Thorbeckelaan en de Groen van Prinstererlaan. De noordzijde en de oostzijde van het plangebied grenzen aan de percelen van bestaande woningen.

afbeelding: begrenzing plangebied.

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" en heeft de bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin'. Realisatie van een appartementenvilla is binnen de bestemming 'Wonen-1', bedoeld voor de aanwezigheid van een vrijstaande woning, niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1464-0002_0002.jpg"

afbeelding: huidige bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' en toekomstige bestemming 'Wonen-2'.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Voor het perceel Thorbeckelaan 22/22A, te Barneveld, is het verzoek ingediend om de bestaande woning met bijgebouw(en) te vervangen door een woonvilla met zeven wooneenheden. Er is sprake van een woonvilla omdat het duurdere appartementen betreft en vanwege de uitstraling van het gebouw.

Stedenbouwkundig

Het plangebied betreft een ruime kavel op de hoek Thorbeckelaan - Groen van Prinstererlaan. De nabijgelegen woningen aan de noordzijde van de Thorbeckelaan betreffen vrijstaande woningen en ten oosten van het perceel een kantoorpand. Tegenover het plangebied, aan de zuidzijde van de Thorbeckelaan staat naast de Veluwehal (sport, zwemmen en ontspanning) een appartementencomplex. Ten westen daarvan is een nieuw appartementencomplex, Thorbeckekabinet, gerealiseerd met eveneens appartementen in het duurdere segment. Verder naar het westen staan overwegend vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1464-0002_0003.jpg"

afbeelding: vooraanzicht (Thorbeckelaan) en achteraanzicht.

Het ontwerp laat een 3-laags gebouw zien met een rieten kap waarvan de goot ter hoogte van de eerste verdieping ligt.

Het plan sluit qua doelgroep aan bij het aan de overzijde van de Thorbeckelaan recent gerealiseerde appartementencomplex. Stedenbouwkundig is op deze locatie bijzondere architectuur wenselijk. In de basis voldoet het plan hieraan. De gekozen lage goothoogte als overgang op de bestaande kavels is positief.

Voor het parkeren op het achterterrein is voldoende ruimte aanwezig zodat dit zorgvuldig ingepast kan worden. Verder is er voldoende ruimte voor goede groene overgangen (hagen) naar de aangrenzende percelen. De afstand tussen de rooilijn en de Thorbeckelaan is voldoende ruimte voor de entree en het plaatsen van fietsen voor bewoners en bezoekers.

De locatie is goed ontsloten vanwege de ligging aan de Thorbeckelaan. Deze weg is een belangrijke uitvalsweg van de kern Barneveld richting de A30 en de A1. Daarnaast ligt de locatie in de nabijheid van de voorzieningen in het centrum van Barneveld en het station Barneveld Centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1464-0002_0004.jpg" 

afbeelding: inrichting plangebied.

Volkshuisvesting

Uitganspunt in de gemeente Barneveld is dat inbreiding voor uitbreiding gaat. De locatie aan de Thorbeckelaan vormt een logische herontwikkelingslocatie. Met de sloop van de bestaande gedateerde woning, biedt de locatie voldoende ruimte voor meer wooneenheden. Voor de sloop van 1 woning komen zeven luxe koopappartementen in de plaats, hierdoor worden zes woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Deze locatie komt al geruime tijd in aanmerking om herontwikkeld te worden. De te bouwen appartementen zijn een kwalitatieve toevoeging aan de woningvoorraad, waar binnen de regio Foodvalley behoefte aan is.

In de meerjarenprogrammering is ruimte voor de bouw van appartementen, temeer omdat er vanwege de vergrijzing de behoefte aan goede appartementen toeneemt. Vanuit de doelgroep voor de appartemenetn is voldoende belangstelling voor de appartementen.

Met de herinrichting van het perceel neemt de ruimtelijke kwaliteit toe en is sprake van een duurzame invulling van de locatie vanwege de behoeftevraag naar de aan te bieden appartementen.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

Voor het Rrijks- en provinciale beleid wordt verwezen naar het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest".

4.1 Gemeente

4.1.1 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).


Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen

Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.

In dit plan wordt rekening gehouden met aardgasvrij bouwen door geen aansluiting op het gasnet te realiseren en de het koken en verwarmen via warmtepompen en zonnepanelen te laten plaatsvinden.


Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.


Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

In het pand worden waarmtepompem toegepast met een lucht-water systeem. Per appartement is hiervoor een installatieruimte gereserveerd.


Zonnepanelen

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw zoals op de afbeelding hieronder is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1464-0002_0005.jpg"

afbeelding: zonnepanelen op het plaate dak, vanaf de straat niet zichtbaar.


Materialen

In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert.


De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.


Laadpalen

Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Bij de realisatie van de appartementen, waarbij op eigen terrein geparkeerd wordt, is het eenvoudig om laadpunten voor elektrische voertuigen te plaatsen.


Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein

Er moet aandacht zijn voor energiezuinige (openbare) verlichting. Daarbij wordt er inmiddels van uitgegaan dat er zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van (dimbare) LED-lampen.


Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.


Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Conclusie

In het plan is veel aandacht besteed aan duurzaamheid.

4.1.2 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is voor Barneveld een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.1.3 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 175.000), 32,5% middeldure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 250.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 250.000. In regio Foodvalley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal ongeveer 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gemiddeld betekent dit ongeveer 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 175.000 in 2018) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 950,- in 2018).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000,- voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056,-). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in het plangebied

De bevindingen voor wat betreft wonen en volkshuisvesting zijn beschreven in de paragraaf Wonen (§ 5.16).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover volgens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er in verband met het huidige gebruik als woonbestemming geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

Conclusie 

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Thorbeckelaan 22 een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is. Daarom hoeft er geen dubbelsbestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgenomen.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Cultuurlandschappelijke waarden

Het plangebied ligt in een gebied dat op Histland Barneveld wordt aangeduid als bebouwd of sterk veranderd gebied met een zeer lage waardering. De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met deze waardering.

Conclusie

Het bestemmingsplan is niet strijdig met deze waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Een dergelijke speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van de kern Barneveld en niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. (PM)

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Naar aanleiding van het bezoek van de flora- en faunacontroleur is geadviseerd dat de woning nader onderzocht moet worden op de aanwezigheid van vleermuizen, mussen en gierzwaluwen.

Uitkomsten onderzoek

In de zomer en najaar van 2018 is onderzoek uitgevoerd op de aanwezigheid van een verblijfsplaats voor vleermuizen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het daarvoor geldende protocol en is onder gunstige weersomstandigheden uitgevoerd.

Uit het onderzoek is gebleken dat in de te slopen bebouwing geen verblijfplaatsen van vleermuizen voorkomen. Verder leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten geen aantasting van het foerageergebied en er worden geen vliegroutes van vleermuizen negatief beïnvloed. Het onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. Het plangebied ligt in de kern Barneveld en ligt daarmee binnen de bebouwde kom. Een herplantplicht is niet aan de orde

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Stikstof

Sinds medio 2019 is het aspect stikstof een belangrijk aandachtspunt geworden bij (bouw)projecten. Met name voor het gerealiseerde project moet het effect op de omgeving onderzocht worden. Maar ook voor tijdens de realisatiefase moet de stikstofuitstoot van de verkeersbewegingen onderzocht worden. In de bijlage 3 is aangetoond dat de stikstofbijdrage in bijde fasen 0,0 is.

 

Conclusie

Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid' vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is daarom geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.


De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer afkomstig van de Thorbeckelaan te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009". Voor de overige in de nabijheid van het plangebied gelegen wegen geldt een 30 km/h snelheid, hiervoor geldt geen onderzoeksplicht.

Beschrijf onderzoek

Voor het plan is door het bureau Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering een onderzoeksrapport opgesteld en op 18 maart 2018 overlegd (werknummer 18.069). In de bijlage bij deze toelichting, is het volledige rapport opgenomen. De aan het plangebied grenzende wegen, Thorbeckelaan en Groen van Prinstererlaan, zijn in het onderzoeksrapport beoordeeld. Voor de Groen van Prinstererlaan geldt een wettelijk maximale rijsnelheid van 30 km/h. Voor deze weg is daarom geen hogere waarde van toepassing.

Voor de belasting afkomstig van de Thorbeckelaan is wel een aanvraag voor een hogere grenswaarde van met een hoogte van 60 dB van toepassing. Het ontwerpbesluit wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd.

Wanneer een hogere grenswaarde wordt verleend zijn maatregelen aan de gevels noodzakelijk. De vereiste geluidwering GA;k varieert van 22 tot 32 dB voor de geluidbelaste gevels. Tot een geluidwering van circa 29 dB kan met normale dubbele HR++ beglazing in de belaste gevels worden volstaan. In de zuidgevels (zijde Thorbeckestraat) dient rekening te worden gehouden met gelaagde geluidwerende beglazing. Omdat al veiligheidsglas noodzakelijk is wordt geadviseerd dit uit te voeren met speciale akoestische folies, een goede kierdichting, ook voor de schuifpuien. Wanneer wordt gekozen voor een natuurlijke toevoer via openingen in de geluidbelaste gevel zijn in de zes woningen susroosters noodzakelijk. Voor de geluidbelaste dakvlakken (riet) moet rekening worden gehouden met geluidwerende dakelementen met minerale wol of een geluidwerend plafond op de verblijfsruimten. Bij de keuze van het juiste dakelement zijn er geen meerkosten. Maatregelen aan de gevels zijn het meest doelmatig.

Motivering

Voordat bepaald wordt welke hogere grenswaarde vastgesteld kan worden, moet eerst bekeken worden welke maatregelen er aan de reductie van de geluidsbelasting kan worden toegepast. Gekeken wordt naar de bronmaatregelen, het vergroten van de afstand, overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan de gevels.

Omdat voornoemde maatregelen op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en/of financiële aard stuiten, wordt gebruik gemaakt van een ontheffingsgrond. Op grond van artikel 3 van het gemeentelijke geluidbeleid kan de hogere grenswaarde procedure gestart worden vanwege de ontheffingsgrond dat de woningen gesitueerd worden als vervanging van bestaande woningen en de woningen een open plaats opvullen tussen de aanwezige bebouwing.

Bij woongebouwen waarbij de voorkeursnorm van 48 dB wordt overschreden, moet bij het ontwerp zoveel mogelijk voorkomen worden dat geluidgevoelige ruimten aan de bronzijde worden gesitueerd. In voorliggende situatie is dat bij het ontwerpen van een appartementengebouw op een hoek te lastig en niet realiseerbaar. Een belangrijke voorwaarde voor het toekennen van de hogere waarde is dat het binnenniveau, vanuit oogpunt van goed woon- en leefklimaat, in de verblijfsruimten wordt gegarandeerd. Dit wordt bereikt met voldoende karakteristieke geluidwering (GA;k) van de gevels.

 

Conclusie

Met het het toepassen van enkele techische aanpassingen en het verlenen van een hogere waarde van tenminste 60 dB voor zes appartementen, gebaseerd op artikel 3 van het gemeentelijke geluidbeleid, wordt voldaan aan de geldende wet en regelgeving.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. Het plangebied ligt in de bebouwde kom. In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die vallen onder de invloedsfeer van de Wgv.

Conclusie 

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De herontwikkeling van deze locatie past volledig in de visie van de ladder duurzame verstedelijking. Het betreft een binnenstedelijke locatie, te midden van woonbebouwing. De locatie staat al geruime tijd gereserveerd om herontwikkeld te worden. Het betreft een kwalitatieve toevoeging aan de woningvoorraad, waar binnen regio Foodvalley behoefte aan is. De locatie is goed ontsloten en ligt in de nabijheid van voorzieningen, een station, en belangrijke uitvalswegen (A30/A1). Daarom is geen verdere toelichting vereist.


Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie

Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. Daarnaast betreft het een hergebruik van een bestaande woonbestemming naar een intensiever woongebruik in een bestaande woonomgeving.

Conclusie

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is het bestemmingsplan / de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Conclusie

Vanwege de beperkte omvang van het plan is geen verder uitwerking in de vorm van een MER noodzakelijk.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor dit plan zijn er geen bedrijven en aspecten van belang:

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is een gasdrukmeet- en regelstation aanwezig.


Conclusie

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

De locatie ligt in de nabijheid van het centrum van de kern Barneveld. In dit gebied komt een, voor dorpse begrippen, hoge bebouwingsdichtheid voor. Langs de Thorbeckelaan komen veel vrijstaande woningen met tuinen en een oprijlaan voor. dichter naar het centrum staanenkele appartementengebouwen.

parkeren vindt plaats op eigen terrein en als langsparkeren langs de weg in de daarvoor aangegeven parkeerstroken.

Langs de weg staan bomen en het overige groen is terug te vinden in de aanwezige tuinen.

Het realiseren van het appartementengebouw geeft een minimale verandering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en naastliggende percelen. Rond het gebouw blijft ruimte voor groen in een tuin aanwezig.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen onevenredige verandering in de bestaande omgeving.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijroutes vastgesteld.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidsregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen. Door de Brandweer is aangegeven dit voor de voorgenomen ontwikkeling geen aanvullende opmerkingen worden gedaan, er wordt voldaan aan de voorwaarden.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

De ontsluiting van de appartementen vindt plaats op de Groen van Prinstererlaan. Dit komt overeen met de huidige situatie. Op het perceel moeten voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd overeenkomstig de Nota Parkeernormen.

Het parkeren van auto's moet volgens de norm 2,1 per woning. Met de bouw van zeven appartementen moeten er afgerond 15 parkeerplaatsen komen. In de aanvraag zijn 15 parkeerplaatsen ingetekend. Het plan voldoet hiermee aan de norm.

Voor de maatvoering van de parkeerplaatsen geldt dat een parkeervak minimaal 2,50 meter breed moet zijn en 5 meter diep. Verder moet er rekening meeworden gehouden dat het in- en uitsteken van de parkeervakken zonder problemen kan plaatsvinden.

In het plan is goed voorzien in fietsparkeerplaatsen naast de hoofdentree. Voorkomen moet worden dat de hoofdingang niet geblokkeerd wordt wanneer er fietsen geparkeerd staan, want voor rolstoel- en rollatorgebruik moet er voldoende doorgang overblijven.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.15 Water

Watertoets

De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is wettelijk verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee krijgt water een evenwichtige plaats in het ruimtelijk planproces. Uiteindelijk vormt de waterparagraaf in het bestemmingsplan het resultaat van de watertoets.

Planontwikkeling en toetsing

De planontwikkeling, sloop woning en realisatie appartementenvilla, is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Het algemene uitgangspunt is dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.

Hemelwater

Door de realisatie van dit plan is er sprake van een toename van verhard oppervlak, doormiddel van daken en terreinen. In de huidige situatie is ca. 500 m2 van het perceel verhard, in de toekomstige situatie ca. 1.100 m2. Een toename van ca. 600 m2, hierdoor treedt bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater op.

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt mag niet op de gemengde riolering in de Thorbeckelaan worden aangesloten maar wordt geborgen en geïnfiltreerd op het eigen terrein. De berging dient minimaal 30 mm te zijn.

De inrit en parkeerplaatsen kunnen met half verharding worden uitgevoerd. Hoe minder verharding, des te meer het water in de bodem kan infiltreren.

Het hemelwater van de daken moet worden opgevangen in een wadi of ondergronds in bijvoorbeeld infiltratiekratten (of een grindkoffer) met een overloopmogelijkheid op de gemengde riolering. De inhoud van de waterberging dient dan 30 mm te zijn. Door de initiatiefnemer moet worden aangetoond dat de infiltratievoorziening op deze locatie toepasbaar is.

Huishoudelijk afvalwater

Door de planontwikkeling komt extra huishoudelijk afvalwater vrij, dat aangesloten dient te worden op de gemengde riolering in de Thorbeckelaan of Groen van Prinstererlaan. Voor deze rioolaansluiting is een aansluitvergunning nodig.

Bouwmaterialen

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud.

Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.16 Wonen

Toetsingskader woningbouwplannen Barneveld 

Het gemeentelijk toetsingskader verlangt van dit type locatie en omvang van het project dat tenminste 35% in de goedkope sfeer wordt aangeboden. Dit is niet het geval aangezien alle woningen in de duurdere prijsklassen (> € 250.000) zullen worden verkocht.

Van het toetsingskader kan worden afgeweken wanneer de aanvrager kan aantonen dat voor de 7 luxere koopappartementen voldoende belangstelling is. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat dit het geval is en dat er reeds mensen op een lijst staan die hier willen gaan wonen.

Ten aanzien van de duurdere appartementen (> € 250.000) wordt verlangd dat deze tenminste 80 m2 gbo groot zijn. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Faseren en doseren woningmarkt Barneveld en woonvisie

De locatie Thorbeckelaan 22 vormt een logische herontwikkelingslocatie. Met de sloop van de bestaande opstallen (waaronder 1 woning) en de terugbouw van 7 luxe koopappartementen, worden er per saldo 6 woningen aan de voorraad toegevoegd.

In de meerjaren programmering is ruimte voor de bouw van appartementen, temeer omdat de gemeente Barneveld vergrijst en de behoefte aan goede appartementen verder toeneemt. Dit blijkt ook uit de belangstelling voor de 7 appartementen.

De ontwikkeling past bovendien in de nieuwe Woonvisie 2017-2021, waarin de bouw van kwalitatief aantrekkelijke appartementen (mede ten behoeve van doorstroming) in het streefprogramma is opgenomen. Voorstelbaar is dat deze woningen in 2019 worden gebouwd en opgeleverd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1464-0002_0006.jpg"

afbeelding: verdeling appartementen, begane grond: 3, 1ste verdieping: 2, onder de kap: 2.

De drie appartementen op de begane grond variëren in oppervlakte tussen de 120 - 150 m2 . De twee appartementen op de verdieping krijgen een oppervlakte van 210 m2 en de twee appartementen onder de kap variëren tussen de 165 - 190 m2.

 

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling prima past binnen de gestelde kaders ten aanzien van het woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Barneveld-Noordwest" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1310-0003), vastgesteld op 1 februari 2017 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemming en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming 'Wonen-2' worden de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" niet herzien.

Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" op de locatie gewijzigd in die zin dat het bouwvlak is aangepast en vergroot.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van de partiële herziening.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 15 maart 2018 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Verwijderen wat niet van toepassing is:

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan ook een partiële herziening wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. Hiervan is bij dit plan geen sprake, daarom is afgezien van het ter inzage leggen van het plan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 29 november 2019 tot en met 9 januari 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.