| Plan: | Grenscorrecties |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1462-0003 |
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om een actueel planologisch regime te realiseren voor verschillende delen van het buitengebied van gemeente Barneveld. Het gaat om gronden waar nog een oud planologisch regime geldt.
Het plangebied bestaat uit gronden nabij de Appelseweg, Damweg, Koperweg, Prinsenweg en Zelderseweg die zijn overgenomen van de gemeente Nijkerk. Daarnaast maken de volgende locaties onderdeel uit van het plangebied:
Voor deze locaties ontbreekt nog een actueel, digitaal planologische regime. Dat is met dit bestemmingsplan rechtgezet.
Het bestemmingsplan is voor een groot gedeelte beheersgericht. Dat wil zeggen dat de in de geldende bestemmingsplannen toegekende bestemmingen worden overgenomen. De vertaling van de geldende bestemmingsplannen naar voorliggend bestemmingsplan heeft plaatsgevonden conform de standaarden van de gemeente Barneveld, zodat de gronden binnen de gemeente Barneveld op éénduidige wijze worden bestemd. Dit bestemmingsplan is daarmee een goede bouwsteen voor een toekomstig omgevingsplan.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied omvat verschillende locaties welke zijn gelegen in het buitengebied van gemeente Barneveld. In de onderstaande tabel zijn de locaties opgenomen.
| Kadastraal bekend als: | Deelgebied op verbeelding | ||||
| LOCATIE | Gemeente | Sectie | Nummer(s) | ||
| 1 | Appelseweg grensbeloop, Zwartebroek | VHZ02 | C | 738, 739, 740 | J |
| 2 | Damweg grensbeloop, Zwartebroek | VHZ02 | A | 3246, 3247, 3248 | F |
| 3 | De Kelis grensbeloop, Voorthuizen | VHZ02 | C | 729, 730, 731, 732, 733, 734, 735, 736 | I |
| 4 | Hunnenweg, Voorthuizen | VHZ02 | E | 2178, 2179, 2180, 2181, 2182, 2183, 2184, 2185, 2186 | E |
| 5 | Koperweg grensbeloop, Zwartebroek | VHZ02 | B | 1222, 1223, 1224, 1225 | A |
| Koperweg grensbeloop, Zwartebroek | VHZ02 | B | 1226, 1227, 1228 | B | |
| 6 | Zelderseweg grensbeloop, Zwartebroek | VHZ02 | B | 1230, 1231, 1234, 1235, 1237, 1238, 1239, 1240, 1241, 1242, 1062 | H |
| 7 | Noordenweg ong. | VHZ02 | D | 3095 | K |
| 8 | Koperweg 4, Zwartebroek | A | |||
| 9 | Meentweg 19, Kootwijkerbroek | L | |||
| 10 | Prinsenweg 1, Voorthuizen | D | |||
| 11 | Prinsenweg ong., Voorthuizen | VHZ02 | E | 1341, 2278 | D |
| 12 | Prinsenweg 3, Voorthuizen | D | |||
| 13 | Prinsenweg 5, Voorthuizen | D | |||
| 14 | Prinsenweg ong., Voorthuizen | VHZ02 | E | 2282, 2283, 1995, 971 | D |
| 15 | Prinsenweg 9, Voorthuizen | D | |||
| 16 | Prinsenweg 11, Voorthuizen | D | |||
| 17 | Prinsenweg 13, Voorthuizen | D | |||
| 18 | Prinsenweg 15, Voorthuizen | D | |||
| 19 | Prinsenweg 17, Voorthuizen | D | |||
| 20 | Prinsenweg 21 t/m 21-06, Voorthuizen | D | |||
| 21 | Prinsenweg 23, Voorthuizen | D | |||
| 22 | Prinsenweg 23-01, Voorthuizen | D | |||
| 23 | Prinsenweg ong., Voorthuizen | VHZ02 | E | 2299 | D |
| 24 | Rubensstraat 71 t/m 71-44, Voorthuizen | C | |||
| 25 | Rubensstraat ong., Voorthuizen | VHZ02 | D | 3183, 3393, 3317 | C |
| 26 | Zelderseweg 27, Zwartebroek | G | |||
| 27 | Zelderseweg 29, Zwartebroek | G | |||
In de onderstaande kaart is de ligging van de locaties binnen de gemeentegrens globaal weergegeven.
afbeelding 1: overzichtskaart plangebied
Voor de locaties die onderdeel uitmaken van het plangebied gelden de hieronder genoemde bestemmingsplannen:
| Plannr. | Bestemmingsplan | Vastgesteld |
| 0001 | Buitengebied 2000 | 10-10-2001 |
| - | Buitengebied Nijkerk 2009 | 26-03-2009 |
| 0522 | Hunnenweg I | 30-06-2009 |
| 0569 | Landgoed Groot Grevengoed | 09-02-2010 |
| 1056 | Buitengebied 2012 | 29-05-2013 |
In de onderstaande tabel is per locatie aangegeven welk bestemmingsplan er vigeert.
| HUIDIG PLANOLOGISCH REGIME | ||
| LOCATIE | Bestemmingsplan | |
| 1 | Appelseweg grensbeloop | Buitengebied Nijkerk 2009 |
| 2 | Damweg grensbeloop | Buitengebied Nijkerk 2009 |
| 3 | De Kelis grensbeloop | Buitengebied Nijkerk 2009 |
| 4 | Hunnenweg ong. | Hunnenweg I |
| 5 | Koperweg grensbeloop | Buitengebied Nijkerk 2009 |
| 6 | Zelderseweg grensbeloop | Buitengebied Nijkerk 2009 |
| 7 | Noordenweg ong. | Buitengebied 2000 |
| 8 | Koperweg 4 | Landgoed Groot Grevengoed |
| 9 | Meentweg 19 | Buitengebied 2000 |
| 10 | Prinsenweg 1 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 11 | Prinsenweg ong. | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 12 | Prinsenweg 3 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 13 | Prinsenweg 5 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 14 | Prinsenweg ong. | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 15 | Prinsenweg 9 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 16 | Prinsenweg 11 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 17 | Prinsenweg 13 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 18 | Prinsenweg 15 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 19 | Prinsenweg 17 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 20 | Prinsenweg 21 t/m 21-06 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 21 | Prinsenweg 23 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 22 | Prinsenweg 23-01 | Buitengebied Nijkerk 2009 |
| 23 | Prinsenweg ong. | Buitengebied Nijkerk 2009 |
| 24 | Rubensstraat 71 t/m 71-44 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 25 | Rubensstraat ong. | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 26 | Zelderseweg 27 | Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk Buitengebied 2012 |
| 27 | Zelderseweg 29 | Buitengebied Nijkerk 2009 |
Het plangebied omvat verschillende locaties welke verspreid zijn gelegen in het buitengebied van gemeente Barneveld. Een aantal locaties, gelegen aan het grensbeloop van de gemeentegrens met de gemeente Nijkerk, hebben geen bijzondere ruimtelijke structuur. Hieronder worden voor een aantal andere locaties de ruimtelijke structuur beschreven.
Hunnenweg ong.
Binnen de planlocatie aan de Hunnenweg was in een verleden een asielzoekerscentrum gevestigd. De gronden zijn nu onbebouwd. Wel ligt de infrastructuur er nog. In het geldende bestemmingsplan "Hunnenweg I" wordt een villapark toegestaan. De ruimtelijke structuur van dat plan bestaat uit een eikenlaan, houtwallen en een beek die dwars door het gebied loopt. De villa's, op ruime kavels, worden georiënteerd op de centraal gelegen weg welke door het gebied loopt. Aan de zijde van de Hunnenweg is er ook een open groene ruimte die het gebied in steekt. Het villapark is niet van de grond gekomen. Voor deze locatie wordt een nieuw woningbouwplan voorbereid, maar vooralsnog wordt in dit actualiseringsplan uitgegaan van het huidige planologisch regime.
Koperweg 4
Deze locatie ligt nabij oudere stukken bos. In het geldende bestemmingsplan "Landgoed Groot Grevengoed" is ter plaatse een landhuis toegestaan en is een grootschalige natuurontwikkeling voorzien. Door deze ontwikkeling zal de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van het kleinschalige gebied (Kampenlandschap) alsmede het landschap/de natuur versterkt worden.
Meentweg 19
Op deze locatie is een agrarisch bedrijf gevestigd. De ruimtelijke structuur sluit aan bij het aangrenzende gebied.
Prinsenweg
De zuidelijke zijde van de Prinsenweg is een redelijk verdicht agrarisch lint in het buitengebied ten noorden van Voorthuizen. Tevens vormt deze weg de grens met de Gemeente Nijkerk. Dit lint wordt gekenmerkt door wisselende woonbebouwing die georiënteerd is op de doorgaande straat. Er is vanaf de straat regelmatig een doorkijk naar het achterliggende gebied.
Tevens is er achter het lint een terrein met een aantal particuliere recreatiewoningen aanwezig. Deze hebben een naar binnen gekeerd karakter.
Zelderseweg ong.
De ruimtelijke structuur van de twee locaties aan de Zelderseweg sluiten aan bij het aangrenzende bos/natuurgebied.
Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. De geldende bestemmingen worden voor het overgrote deel in dit bestemmingsplan overgenomen en zo nodig vertaald conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In de voorbereiding van het bestemmingsplan is aan het licht gekomen dat in het plangebied op sommige plekken de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de vigerende plannen (illegale bouw en/of gebruik). Ingeval geen concreet zicht op legalisatie bestaat (door middel van een afzonderlijke planologische procedure), is ook de geldende bestemming overgenomen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Reconstructieplannen
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is de zonering van veehouderijen gebaseerd op de Reconstructieplannen die golden ten tijde van de vaststelling van voornoemd plan; te weten het Reconstructieplan Veluwe en het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.
De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Het zoneringsbeleid is er op gericht dat niet-grondgebonden veehouderijbedrijven (nieuwe naam voor intensieve veehouderij) geconcentreerd worden in gebieden die daarvoor geschikt zijn. Het doel is dat hierdoor verzuring gevoelige natuur ontlast wordt. De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones; deze zijn Extensiveringsgebieden, Verwevingsgebieden en Landbouwontwikkelingsgebieden.
Aangezien de plangrens van het onderhavige plan aansluit op het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", is de zonering tevens opgenomen in dit plan. Hiermee blijft het planologisch regime in het buitengebied éénduidig.
Extensiveringsgebied
Gelderse Vallei: Binnen een bouwperceel van het bestemmingsplan dat in 2005 gold (Buitengebied 2000) mag nog gebouwd worden voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven, maar vergroting van het bouwperceel wordt niet meer toegestaan.
Er is een verplaatsingsregeling om bedrijven uit te kunnen plaatsen.
Verwevingsgebied
Gelderse Vallei: Nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is niet toegestaan. Vergroting van het bouwperceel met 30% voor uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is toegestaan mits deze uitbreiding niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Omschakeling van volledig grondgebonden bedrijven naar een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is onder voorwaarden toegestaan. Bij de actualisatie in 2010 is afgesproken dat onder strenge extra voorwaarden een tweede 30% uitbreiding mogelijk is.
Landbouwontwikkelingsgebied
Gelderse Vallei: Nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf wordt mogelijk gemaakt, maar maximaal gebruik van de bestaande locaties staat voorop. Uitbreiding van en omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is mogelijk evenals overname van een bestaande niet-grondgebonden veehouderijbedrijf.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling of een nieuwe functie mogelijk. Dit bestemmingsplan is daarom niet van invloed op de doelstellingen van de provincie.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Het bepaalde in paragraaf 2.6.1 Gelders Natuurnetwerk, paragraaf 2.6.5 Groene ontwikkelingszone is van toepassing op bepaalde deelgebieden.
Veehouderijbedrijven
Niet grond-gebonden veehouderij
Voor niet grond-gebonden veehouderijbedrijven bevat de Omgevingsverordening het Plussenbeleid. Dit is van toepassing op de uitbreiding van het agrarisch bouwperceel van niet-grondgebonden veehouderijen van meer dan 500 m². Op grond van het overgangsrecht geldt dit tot uiterlijk 1 januari 2027 echter niet voor uitbreidingen die mogelijk zijn binnen de flexibiliteitsbepalingen in de geldende bestemmingsplannen.
Het Plussenbeleid vereist van initiatiefnemers van een dergelijke uitbreiding “maatschappelijke plussen”. Dat gaat om aanvullend maatregelen van ruimtelijke kwaliteit op het gebied van milieu, landschappelijke inpassing en/of fysieke maatregelen voor dierenwelzijn. De Omgevingsverordening geeft een indicatie voor de waarde van deze “plussen” en verplicht tot het voeren van een dialoog met de omgeving over de uitbreidingsplannen.
De Omgevingsverordening verbiedt de nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderij. In het zogeheten ammoniakbuffergebied is ook hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderij(tak) niet toegestaan. Hervestiging is gedefinieerd als de vestiging van een nieuw bedrijf (al dan niet door verplaatsing) op een bestaand agrarisch bouwperceel.
Het ammoniakbuffergebied komt globaal overeen met wat voorheen het extensiveringsgebied was. In het ammoniakbuffergebied geldt voor alle uitbreidingen van de niet-grondgebonden veehouderij dat de emissie van ammoniak vanaf de betreffende locatie niet mag toenemen. Deze voorwaarde dient uiterlijk 23 maart 2019 in alle bestemmingsplannen opgenomen te zijn.
Grondgebonden veehouderij
Een grondgebonden veehouderijbedrijf is volgens de Omgevingsverordening (een onderdeel van) een agrarisch bedrijf waarbij de productie voor meer dan 50% afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken.
De Omgevingsverordening bepaalt dat nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf in beginsel niet is toegestaan, tenzij het een verbetering van de landbouwstructuur oplevert en hervestiging aantoonbaar niet doelmatig is of tenzij verplaatsing noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van ruimtelijke doelen van algemeen maatschappelijk belang op initiatief van de overheid.
Uitbreiding van een grondgebonden veehouderij(tak) is toegestaan als aan de eis van grondgebondenheid wordt voldaan.
Doorwerking in plangebied
Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. De geldende bestemmingen worden voor het overgrote deel in dit bestemmingsplan overgenomen. Er wordt dan ook geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt in dit plan. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.
Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;
Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.
Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.
Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.
Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;
De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.
Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.
Doorwerking in plangebied
In de regels van dit bestemmingsplan zijn de mogelijkheden die het functieveranderingsbeleid biedt vertaald in afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden binnen diverse bestemmingen.
Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
afbeelding 3: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan. De verschillende planlocaties van dit bestemmingsplan liggen in de volgende deelgebieden en zones:
| LOCATIE | Deelgebied | Zone | |
| Damweg grensbeloop | agrarisch slagenlandschap | ||
| Koperweg grensbeloop | agrarisch slagenlandschap | ||
| Koperweg 4 | agrarisch slagenlandschap | ||
| Appelseweg grensbeloop | agrarisch bekenlandschap | ||
| De Kelis grensbeloop | agrarisch bekenlandschap | ||
| Hunnenweg ong. | overgangszone landschap, landbouw en recreatie | ||
| Noordenweg ong. | stedelijke zone | ||
| Meentweg 19 | agrarisch bedrijvenlandschap | ||
| Prinsenweg 1 t/m 23 | stedelijke zone | ||
| Rubensstraat | stedelijke zone | ||
| Zelderseweg 27-29 | agrarisch slagenlandschap | ||
| Zelderseweg grensbeloop | robuuste ecologische verbindingszone | ||
Agrarisch bedrijvenlandschap
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren. Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.
Agrarisch bekenlandschap
Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap. De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik.
Agrarisch slagenlandschap
De rationele verkaveling rond Zwartebroek is gekoppeld aan een relatief kleinschalige ruimtelijke opzet, doordat veel lijnen worden begeleid door beplanting (lanen, houtsingels et cetera). Er ontstaan daardoor landschappelijke coulissen. Grote delen van het gebied zijn relatief gave relicten van het cultuurhistorische slagenlandschap. Het duidelijk nattere karakter is goed herkenbaar in de beplantingen. In het gebied is de functie landbouw richtinggevend naast het versterken van recreatief medegebruik. In de natuurkerngebieden van de ecologische hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen.
Stedelijke zone
Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld - Harselaar - Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.
Overgangszone landschap, landbouw en recreatie
Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk.
Robuuste ecologische verbindingszone
Dit betreft een mogelijk te versterken ecologische verbinding tussen de Veluwe en de Utrechtse heuvelrug. Robuuste verbindingen worden heroverwogen. Het beleid voor deze zone is afhankelijk van de uitkomst van de heroverweging. Er kan mogelijk gedacht worden aan natuur- en landschapsontwikkeling in combinatie met herstel van het watersysteem.
Doorwerking in plangebied
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan (uit 2011) biedt kaders voor de ontwikkeling van de groenstructuren. Dit betreft de inrichting van het openbaar groen om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Bestaande groenstructuren en -elementen worden zoveel mogelijk behouden en verweven met nieuwe structuren. Voor het buitengebied betekent dit dat de bestaande structuren gehandhaafd moeten blijven. Daarvoor is in het voorliggende bestemmingsplan een passende bestemming opgenomen. Bij ontwikkelingen in het buitengebied die de groenstructuur aantasten kan als voorwaarde worden gesteld om passende maatregelen te nemen.
Salderen van bouwvlakgroei, nieuwvestiging en omschakeling
In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:
Saldering van het aantal agrarische bedrijven
Op basis van het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost kunnen wij als gemeente de nieuwvestiging van veehouderijen mogelijk maken in Landbouw Ontwikkelingsgebieden (verder kortweg LOG). Gezien de specifieke kenmerken van ons buitengebied is er in het vastgestelde bestemmingsplan voor gekozen om nieuwvestiging op nog onbebouwde locaties niet mogelijk te maken. In plaats daarvan is de mogelijkheid opgenomen om in het LOG een woonbestemming te transformeren naar een agrarische bestemming. Feitelijk betekent dit dat het plan de nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk maakt.
Onze verwachting is echter dat van deze mogelijkheid slechts zeer weinig gebruik zal worden gemaakt in de komende planperiode. Daar komt bij dat wij verwachten dat het aantal stoppende agrarische bedrijven het aantal nieuwvestigers vele malen zal overtreffen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de ervaringen de afgelopen planperiode. Dit betekent dat er veel groeiruimte is geboden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 waarvan te verwachten is dat deze niet gebruikt zal worden in de komende planperiode. Deze omschakelings- mogelijkheid wordt dan ook ingeperkt door een salderingsregeling te introduceren in de betreffende wijzigingsbevoegdheden. In deze salderingsregeling wordt een koppeling aangebracht tussen het aantal stoppende agrarische bedrijven en de nieuwe bedrijven die ontstaan door omschakeling van wonen naar agrarisch. Het aantal nieuwe bedrijven dat met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegestaan bedraagt daarbij maximaal 50% van het aantal bedrijven dat stopt. Op deze manier zal er per saldo binnen de planperiode altijd sprake zijn van een afname van het aantal agrarische bouwvlakken in het plangebied. Voor wat betreft de benodigde oppervlakte aan bouwvlak wordt gebruik gemaakt van het saldo van de hiervoor genoemde salderingsregistratie.
Het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2012 maakt het ook mogelijk om een paardenhouderij te laten omschakelen naar een agrarisch bedrijf (wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7 lid 7 van het bestemmingsplan). Daarom zal de hiervoor genoemde salderingsregeling in het bestemmingsplan ook van toepassing worden op deze wijzigingsbevoegdheid.
Salderen van de oppervlakte agrarisch bouwvlak
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' maakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de vergroting van agrarische bouwvlakken mogelijk. Deze groeimogelijkheden zijn afgestemd op de twee reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Onze verwachting is dat de groeiruimte die in theorie geboden wordt door het vastgestelde plan niet in zijn geheel noodzakelijk is in de komende planperiode. Het is daarom beter deze groeiruimte in te kaderen. Dit wordt gedaan door een salderingssystematiek te introduceren waarbij er een koppeling wordt gelegd tussen de oppervlakte aan bouwvlakken die vrij komt door stoppers (b.v. via functieverandering) en de agrarische bedrijven die willen groeien. Hierbij wordt de oppervlakte aan bouwvlak die vrij komt door een stopper opgenomen in een salderingsregistratie. Een bedrijf dat gebruik wil maken van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van zijn bouwvlak kan vervolgens kosteloos gebruik maken van het saldo dat aanwezig is op de salderingsregistratie. Op deze manier zal de totale oppervlakte aan bouwvlak in het plangebied niet toenemen. De salderingsregistratie zorgt er daarbij voor dat de ruimte die beschikbaar komt (door stoppers) ook op de gewenste plek kan worden ingezet door groeiers. Op basis van de ervaringen de afgelopen jaren met ons functieveranderingsbeleid en de ervaring met de aantallen stoppende agrarische bedrijven, verwachten wij dat het saldo van de salderingsregistratie voldoende zal zijn om daar waar nodig het vergroten van bouwvlakken te faciliteren.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties. Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk beheersgericht. Het voorziet niet in specifieke nieuwe ontwikkelingen. Er is geen aanleiding om de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van bepaalde gronden in dit bestemmingsplan te beperken ten opzichte van het geldende planologische regime. In enkele deelgebieden is de bestemming van gronden in overeenstemming gebracht met het feitelijke gebruik. Zo is bij een bosschage aan de Prinsenweg in Voorthuizen aanleiding gevonden voor de herziening van de oude bestemmingen 'Bos' en 'Agrarisch' in de nieuwe bestemming 'Groen'. De doorgevoerde correcties hebben echter geen - negatieve - invloed op de bodemkwaliteit.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Binnen voorliggend plangebied komen verschillende archeologische verwachtingswaarden voor.
In de regels van dit plan worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'Archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor een deel van het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting heeft de gemeenteraad op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde. Tevens is voor agrarische bouwvlakken een afwijkend oppervlakte opgenomen te weten 2.000 m³.
Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting heeft de gemeenteraad op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden. Evenmin bevinden zich binnen het plangebied monumenten.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van de bescherming van landschappelijke waarden wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen ter borging van de hoogst gewaardeerde gebieden. Voor die gebieden wordt het stellen van een onderzoek verplicht gesteld bij ontwikkelingen.
Zeer hoog gewaardeerde landschappen (waarde 5) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan; hoog gewaardeerde landschappen (waarde 4) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Het is de bedoeling dat de waarden worden gehandhaafd dan wel versterkt.
De onderstaande locaties binnen het voorliggende plangebied behoren tot de hoogst gewaardeerde gebieden:
Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die strijdig zijn met de aan de planlocaties toegekende waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
afbeelding 4: Natura 2000
De deelgebieden van dit bestemmingsplan liggen niet in een Natura 2000-gebied. Wat betreft de afstand van de verschillende deelgebieden tot de Veluwe is op de bovenstaande kaart te zien dat de afstand tussen deelgebied Hunnenweg en de Veluwe circa 375 meter bedraagt en daarmee de kleinste is. Gelet op het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is van negatieve invloed op Natura 2000-gebied geen sprake.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard. Hierdoor is de verwachting dat de beschermde plant- en diersoorten niet worden aangetast. Een natuurtoets blijft achterwege.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Conclusie
De conclusie luidt dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Enkele van de deelgebieden van het bestemmingsplan liggen binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Zoals hieronder blijkt liggen zes deelgebieden binnen de grenzen van het bestemmingsplan in het GO.
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Uit de onderstaande kaarten blijkt dat een aantal locaties in de GO ligt, namelijk:
afbeelding 2: fragmenten Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:
Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat er zo nodig ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
De kernkwaliteiten zijn:
Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.
Doorwerking in plangebied
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling of een nieuwe functie mogelijk.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Omgevingswet
Met de Omgevingswet wil de overheid de regels voor ruimtelijke ontwikkeling vereenvoudigen en samenvoegen. Zodat het straks bijvoorbeeld makkelijker is om bouwprojecten te starten. De Crisis- en herstelwet (Chw) maakt dit nu al mogelijk, bijvoorbeeld door bestaande regels aan te passen.
Naar verwachting treedt de Omgevingswet in 2021 in werking. Met de omgevingswet worden de regels omtrent veiligheid anders. De beoordeling van het plaatsgebonden risico vindt in het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving) op dezelfde wijze plaats als nu. In tegenstelling tot de huidige risicobenadering worden in het Bkl aandachtsgebieden gehanteerd in plaats van invloedsgebieden. Aandachtgebieden zijn gedefinieerd voor een drietal scenario's waarvoor afstanden zijn vastgesteld. Deze aandachtsgebieden zijn: brand-aandachtsgebied (BAG), explosie-aandachtsgebied (EAG) en toxisch-aandachtsgebied (TAG). Binnen deze aandachtsgebieden dienen maatregelen aan objecten genomen te worden afhankelijk van het soort scenario waarbinnen een ontwikkeling plaatsvindt. Op deze wijze wordt er een effectgericht beleid in stand gebracht. Daarnaast is in de omgevingswet een nieuw soort kwetsbaar gebouw geïntroduceerd, een zeer kwetsbaar gebouw. Dit zijn onder andere ziekenhuizen, kinderdagverblijven, verzorgingstehuizen, et cetera. Deze gebouwen mogen niet binnen aandachtsgebieden worden gesitueerd.
Beoordeling
In de directe omgeving van de planlocaties bevinden zich geen risicobronnen die hun invloedsgebied over het plangebied hebben liggen. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor het deelgebied.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van een omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Voor inrichtingen die niet onder de Wet geluidhinder vallen wordt in eerste instantie uitgegaan van de richtafstanden uit de VNG-Publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Hierin zijn voor verschillende typen bedrijfscategorieën en milieucategorieën richtafstanden gegeven voor geluid. Ook kan voor deze inrichtingen gekeken worden naar de regels uit het Activiteiten besluit of de handreiking industrielawaai en vergunningverlening, dit al naar gelang van toepassing is op de inrichting.
Beoordeling
Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk een beheersgericht plan. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Ook worden geen ontwikkelingen voorzien die getoetst dienen te worden aan de VNG-richtafstanden, het Activiteitenbesluit of de handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Beoordeling
Het bestemmingsplan "Grenscorrecties" is in hoofdzaak een beheersgericht plan. In dit plan worden geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt.
Hieronder wordt per deelgebied beschreven of er veehouderijen binnen het plangebied of in de omgeving zijn gelegen.
Deelgebied A: Koperweg
In de directe omgeving is alleen een agrarisch bedrijf aan de Koperweg 6-8 van toepassing. Voor Koperweg 8 is in 2016 een melding geaccepteerd voor een meelwormenkwekerij/madenhandel met als nevenactiviteit caravanstalling. Voor maden en wormen geldt een richtafstand van 100 meter voor wat betreft het aspect geur. De werkelijke afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de woonbestemming voor het landhuis aan de Koperweg 4 is minder dan 100 meter, namelijk zo'n 40 meter.
De richtafstand van 100 meter komt met name doordat een madenkwekerij veel geuroverlast geeft. In het geval van het bedrijf aan de Koperweg 8 is echter sprake van een meelwormenkwekerij, wat weinig geuroverlast geeft. Tevens geeft een madenhandel niet veel overlast, omdat de maden schoon worden gebracht en worden opgeslagen in koelcellen.
Ondanks dat er niet geheel aan de richtafstand wordt voldaan, is er gelet op de aard van het bedrijf en de situering van de bedrijfsgebouwen ter plaatse van het toegestane landhuis sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Deelgebied B: Koperweg ten noorden van nr. 16
Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond en een weg. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.
Deelgebied C: Rubensstraat
Binnen dit deelgebied is een verblijfsrecreatieterrein toegestaan. Op het naastgelegen perceel aan de Voorthuizerweg 2-2a in Nijkerk rust een milieuvergunning voor 279 paarden en 20 stuks jongvee. Voor paarden/jongvee geldt een vaste afstand van 50 meter in het buitengebied tot geurgevoelige objecten. De werkelijke afstand tussen het agrarisch bouwvlak en het recreatieterrein is minder dan 50 meter.
Het betreffende verblijfsrecreatieterrein is reeds een bestaande en bestemde functie. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een geuronderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Deelgebied D: Prinsenweg
Binnen de planlocatie van dit deelgebied zijn verschillende woningen gelegen. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat, aangezien agrarische bedrijven allen op vrij grote afstand liggen.
Deelgebied E: Hunnenweg
Nabij de planlocatie aan de Hunnenweg liggen enkele percelen met een agrarische bedrijfsbestemming:
Voor het overige zijn er geen agrarische bedrijven in de directe omgeving.
De betreffende geprojecteerde woningen binnen de planlocatie aan de Hunnenweg zijn reeds bestemd door middel van het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Hunnenweg I". Er is derhalve sprake van een 'bestaande' situatie.
Deelgebied F: Damweg
Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.
Deelgebied G: Zelderseweg 27-29
Binnen deze planlocatie bevindt zich een veehouderijbedrijf (met bedrijfswoning) en één woning. In de directe omgeving ligt nog een paardenhouderij, namelijk aan de Zelderseweg 23.
Voor het perceel Zelderseweg 27 geldt een milieuvergunning voor 64 melkkoeien, 42 jongvee, 12 vleesstieren en 400 vleesvarkens. De vleesvarkens mogen qua Besluit emissiearme huisvesting niet meer worden gehouden.
Voor een paardenhouderij geldt een vaste afstand van 50 meter in het buitengebied tot geurgevoelige objecten. Aan deze afstand wordt voldaan ter plaatse van de woning aan de Zelderseweg 29. Ter plaatse is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Deelgebied H: grensbeloop langs Zelderseweg
Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond, bos, water en een weg. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.
Deelgebied I: landbouwgrond nabij De Kelis
Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond en water. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.
Deelgebied J: Appelseweg naast nr. 15
Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.
Deelgebied K: Noordenweg naast nr. 41
Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.
Deelgebied L: Meentweg 19
Voor de planlocatie aan de Meentweg 19 geldt een milieuvergunning voor koeien, jongvee en vleesvarkens met een geuremissie van 14.122OUE. Deze locatie ligt in het landbouwontwikkelingsgebied. Het woon- en leefklimaat is hier matig.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Onderhavig actualiseringsplan valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Het bestemmingsplan "Grenscorrecties" is in hoofdzaak een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. Er vinden geen significante wijzigingen plaats waardoor een onderzoek nodig zou zijn. De ontwikkelingen die eventueel mogelijk gemaakt worden, zijn dermate kleinschalig dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeft niet in beeld gebracht te worden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het Besluit m.e.r. is van belang om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. In onderdelen C en D van het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-(beoordeling) verplicht is. Per activiteit kan, aan de hand van drempelwaarden, worden bepaald welke procedure voor een bepaald plan of besluit moet worden doorlopen.
De activiteiten die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet opgenomen in het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan is op basis van toetsing aan het Besluit m.e.r. daarom niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Een planm.e.r.-plicht kan ook van toepassing zijn indien voor het bestemmingsplan een passende beoordeling uitgevoerd moet worden. Het uitvoeren van een passende beoordeling is verplicht indien significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. Voor het bestemmingsplan is echter geen sprake van activiteiten met mogelijke significant negatieve effecten op natura 2000-gebieden. Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig. Hierdoor is tevens geen sprake van een planm.e.r.-plicht op basis van toetsing langs dit spoor.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van toetsing aan het Besluit m.e.r..
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Beoordeling
Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk een beheersgericht plan. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die getoetst dienen te worden aan de VNG-richtafstanden. Een onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Hieronder volgen overwegingen per deelgebied. De afbeeldingen zijn fragmenten van de verbeelding van het voorontwerp van het voorliggende bestemmingsplan. Deelgebieden die overeenkomen, zijn samengevoegd.
Afbeelding 5 Deelgebied C Rubensstraat
Dit gebied kan getypeerd worden als Kampenlandschap, met kenmerkende landschappelijke elementen als houtsingels/-wallen, bomenrijen/-lanen, bossen en erfbeplanting en structuren als wegen, watergangen, hoogten en laagten. Het oorspronkelijke landschapspatroon van kleinschaligheid met grillige vormen en onregelmatige ruimten met hoge waarden voor natuur en landschap, is door schaalvergroting en een toename aan bebouwing afgenomen, waardoor het landschap een opener karakter heeft gekregen. Het gebruik van de agrarische gronden is grotendeels ongewijzigd gebleven.
Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in dit deelgebied zijn de volgende dubbelbestemmingen toegekend aan de bewuste gronden:
Afbeelding 6 Deelgebied H Zelderseweg - Diepenrustweg
Dit gebied wordt getypeerd als Beekbegeleidende broekontginning met landgoedkarakter, door de aanwezigheid van de Hoevelakense beek. Delen van de beek zijn rechtgetrokken en andere delen hebben (na herstel) nog meanders. Langs de beek liggen zones met lager gelegen natte graslanden en bosjes, met perceelgrenzen in de vorm van sloten en greppels, die georiënteerd zijn op de beek. Ook hoger gelegen gronden zijn aanwezig met daarop (opgehoogde) akkers, drogere bosgebieden en wegen, waardoor er sprake is van een aantrekkelijk en gevarieerd landschap.
Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in dit deelgebied rust de enkelbestemming 'Natuur' (artikel 7) op het grootste gedeelte van de bewuste gronden en zijn de volgende dubbelbestemmingen toegekend:
Afbeelding 7 Deelgebied I De Kelis
Dit gebied wordt getypeerd als Beekbegeleidende broekontginning met landgoedkarakter, door de aanwezigheid van de Nooienbeek. De beek is rechtgetrokken en verdiept aangelegd om een goede ontwatering van de omliggende landbouwgronden te bereiken. Door deze verandering is er in het gebied meer openheid ontstaan en minder onderscheid tussen de beekbegeleidende broekontginning en het omliggende landschap, waardoor het landschap minder gevarieerd is.
Voor natuur en landschap zijn geen gebiedsaanduidingen of dubbelbestemmingen noodzakelijk.
Afbeelding 8 Deelgebied B Koperweg
Afbeelding 9 Deelgebied F Damweg
Afbeelding 10 Deelgebied G Zelderseweg
Deze deelgebieden kunnen worden getypeerd als veenontginningslandschap en zijn een relatief oud en kleinschalig landschap, ontstaan door moerasgebieden op systematische wijze te ontwateren en ontginnen. Het meest karakteristieke element van het landschap zijn de lange smalle strookvormige kavels die regelmatig in het landschap liggen en van elkaar gescheiden worden door greppels en sloten en veel in gebruik zijn als grasland. De rechte lijnen van wegen, kavelgrenzen, beplantingen (veelal Elzensingels) en sloten bepalen het landschap en zijn nog goed herkenbaar. Verspreid in deze deelgebieden komen perceelsgewijs bosjes voor zijn en erven met bebouwing, waardoor het landschap vrij open is.
Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in dit deelgebied zijn de volgende dubbelbestemmingen toegekend aan de bewuste gronden:
Afbeelding 11 Deelgebied E Hunnenweg
Afbeelding 12 Deelgebied J Appelseweg grensbeloop
Afbeelding 13 Deelgebied K Noordenweg
Afbeelding 14 Deelgebied L Meentweg
Deze deelgebieden kunnen getypeerd worden als (jong heide) Ontginningslandschap met over het algemeen een rechtlijnige of blokvormige structuur waar zowel akkers als graslanden voorkomen. Veel landschapselementen zijn verdwenen maar hier en daar markeren Elzensingels nog perceelgrenzen of staan er bomenrijen of solitaire bomen als restant van houtsingels. Het landschap is vrij grootschalig door grote rechthoekige percelen, lange doorgaande wegen en soms verre doorzichten. Doorzichten zijn echter niet altijd mogelijk doordat delen intensief bebouwd zijn met agrarische bebouwing.
Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in de vier bovenstaande deelgebieden is zo nodig de volgende dubbelbestemming toegekend aan de bewuste gronden:
Afbeelding 15 Deelgebied D Prinsenweg
Dit gebied ligt op de overgang van het (jong heide) Ontginningslandschap met Kampenlandschap en heeft door de aanwezigheid van houtsingels/-wallen, bomenrijen/-lanen, akkers en graslanden, bos- en natuurterreinen de karakteristiek van een landgoed. Het landschapspatroon van kleinschaligheid, grillige en onregelmatige ruimten met hoogten en laagten is landschappelijk aantrekkelijk en gevarieerd.
Bij een bosschage aan de Prinsenweg in Voorthuizen is aanleiding gevonden voor de herziening van de oude bestemmingen 'Bos' en 'Agrarisch' in de nieuwe bestemming 'Groen'.
Voor natuur en landschap zijn geen gebiedsaanduidingen of dubbelbestemmingen noodzakelijk.
Afbeelding 16 Deelgebied A Koperweg
Dit gebied is niet of deels ontgonnen veengebied, dat niet strookvormig is ingericht als aangrenzende veenontginningen en grotendeels bestaat uit nat bos, vochtig grasland en hier en daar watertjes (rietgaten). Het gebied is nooit echt als landbouwgebied in gebruik en nu grotendeels natuurgebied.
Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in dit deelgebied zijn de volgende dubbelbestemmingen toegekend aan de bewuste gronden:
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De aspecten bereikbaarheid en verkeersveiligheid zijn hierdoor niet in het geding.
Nota Parkeernormen
Op 28 januari 2015 heeft de raad de "Nota Parkeernormen" vastgesteld. Deze nota is opgesteld om duidelijkheid en transparantie te bieden ten aanzien van de werkwijze bij het opstellen van de parkeereis bij ontwikkelingen en bouwplannen en de toetsing daarvan. Het toepassen van de juiste parkeernormen draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat, waarin het risico op parkeeroverlast wordt verkleind. Algemeen uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot (toename van) parkeertekort in de omgeving. Dit is gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan. De nota is bijgevoegd als bijlage 1 bij de regels. De parkeernormen staan beschreven in hoofdstuk 4 van de nota. In hoofdstuk 6 worden de mogelijkheden beschreven voor het afwijken van de parkeereis.
In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft de rijksoverheid de Commissie Waterbeheer 21ste Eeuw in het leven geroepen om zich te buigen over het waterbeheer in Nederland. Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de commissie doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Eén van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Met voorliggend plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied. De waterhuishoudkundige situatie in het plangebied zal dan ook niet verslechteren.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Algemeen
De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan gebieden waar weinig (bijzondere) landschappelijke en natuurlijke waarden voorkomen en die goed zijn verkaveld en ingericht voor de agrarische sector. Binnen deze bestemming zijn de agrarische belangen in principe leidend. In deze gebieden is het mogelijk om de bouwvlakken voor agrarische bedrijven te verruimen of voorzieningen buiten het bouwvlak (wel in directe aansluiting op het bouwvlak) te realiseren.
Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een 'bouwvlak' opgenomen voor de agrarische bedrijven.
De gemeente voert een tweesporenbeleid voor de agrarische sector:
Deze twee sporen zijn vertaald in flexibiliteitsbepalingen voor de groei van agrarische bedrijven en de mogelijkheden voor nieuwe (niet-agrarische) nevenfuncties.
Met de aanduiding 'bouwvlak' is binnen de bestemming 'Agrarisch' aangegeven waar agrarische bedrijven zijn toegestaan. Onder agrarische bedrijven worden veehouderijen, akkerbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven (kwekerijen) en hondenfokkerijen verstaan. Glastuinbouwbedrijven zijn uitsluitend toegestaan daar waar dit is aangeduid. Gebruiksgerichte paardenhouderijen vallen niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf. Het overgrote merendeel van de agrarische bedrijven in de gemeente Barneveld betreft veehouderijbedrijven.
Binnen de agrarische bouwvlakken mag worden gebouwd ten dienste van het agrarisch bedrijf. Voor ieder bouwvlak is het geldende bouwvlak het uitgangspunt geweest. Per bouwvlak is één bedrijf toegestaan.
Een bedrijf met 5 NGE of meer aan niet-grondgebonden veehouderij heeft op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden veehouderijbedrijf' gekregen. Niet-grondgebonden veehouderijen zijn alleen toegestaan op bouwvlakken waar deze aanwezig was op de dag dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gegaan. De opgenomen regelingen voor de niet-grondgebonden veehouderij zijn in overeenstemming met de Reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. De zones voor de landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden zijn met een aanduiding opgenomen op de verbeelding.
Het gebruik van gronden voor de boom- en sierteelt is overal toegestaan met uitzondering van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf'.
Productiegerichte paardenhouderijen zijn bestemd als agrarisch bedrijf. Niet-agrarische nevenactiviteiten zijn alleen toegestaan op de percelen waar deze zijn aangeduid.
Binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bouwwerken en werken ten dienste van het agrarisch bedrijf worden opgericht zoals veestallen, werktuigenbergingen, mestopslag, kuilvoerplaten en een bedrijfswoning. De maximale goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 6 meter. Voor teeltondersteunende kassen geldt een goothoogte van 3,5 meter. De maximale bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 10 meter. Via afwijking kan de bouwhoogte worden verhoogd tot 12 meter.
Een deel van de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt voor andere ondersteunende functies. Zo is er maximaal 1.000 m2 aan teeltondersteunende kassen toegestaan en via afwijking maximaal 1.500 m2.
In het bestemmingsplan zijn verschillende mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwbepalingen. Voedersilo's van 20 meter hoogte worden bijvoorbeeld toegestaan.
Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een perceel geen bedrijfswoning is toegestaan. Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.
Buiten het bouwvlak zijn toegestaan:
Soms is er onvoldoende ruimte in het bouwvlak om een bouwplan te kunnen realiseren of is het voor een goede inrichting van het erf nodig om buiten het bouwvlak direct aansluitend aan het bouwvlak te bouwen. Daarom is in het bestemmingsplan een aantal mogelijkheden opgenomen om buiten het bouwvlak gebouwen of bouwwerken op te richten. Het gaat onder meer om de volgende mogelijkheden:
Voor kleine uitbreidingen van het bestaande bouwvlak (maximaal 250 m2) is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het bouwvlak uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare. Deze wijzigingsbevoegdheid geldt voor grondgebonden bedrijven en in alle gebiedstypen van de Reconstructieplannen voor de Veluwe en voor de Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.
Voor uitbreiding van intensieve veehouderijen is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De uitbreidingsmogelijkheden voor niet-grondgebonden veehouderij zijn afgestemd op de regeling uit het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost en het advies over de actualisatie van het Reconstructieplan.
Voor nog grotere uitbreidingen moet een afzonderlijke planologische procedure worden doorlopen, met afweging van de omgevingsfactoren. De mogelijkheden zijn:
De hierboven genoemde mogelijkheden zijn onder voorbehoud van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning, mede in relatie tot Natura 2000.
Mestvergisting is een relatief nieuwe vorm van energieopwekking. De gemeente Barneveld wil meewerken aan deze vorm van hergebruik van grondstoffen. Dit wordt gedaan door agrariërs de mogelijkheid te bieden om een mestvergister op te richten.
Het bestemmingsplan biedt twee mogelijkheden:
De gemeente ondersteund niet-agrarische nevenactiviteiten als ondergeschikte neventak bij agrarische bedrijven. Zo kunnen agrariërs hun activiteiten verbreden en hun inkomsten aanvullen. Daarom zijn in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische nevenactiviteiten.
Belangrijke voorwaarde is dat de neventak ondergeschikt is en blijft, daarom zijn maximale toegestane oppervlaktes bebouwing voor deze nevenactiviteiten opgenomen. De nevenfunctie en agrarische functie moet door dezelfde ondernemer worden uitgeoefend. Voor de niet-agrarische nevenactiviteiten mag maximaal 25% van het bebouwd oppervlak worden gebruikt, met een maximale oppervlakte van 500 m2 voor recreatie en zorg en 350 m2 voor overige nevenfuncties.
Een niet-agrarische nevenfunctie moet altijd deel uit maken van het agrarische bedrijf. Dat wil zeggen dat de gemeente niet toestaat dat op het agrarische bedrijf een zelfstandige niet-agrarische bedrijfsfunctie ontstaat. Voor het mogelijk maken van kleinschalig kampeerterrein en trekkershutten is een afwijkingsregeling opgenomen.
Bij beëindiging van agrarische bedrijven wil de gemeente mogelijkheden bieden voor leegstaande stallen en andere bedrijfsgebouwen. In het bestemmingsplan zijn daarom wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken om het bouwvlak te wijzigen in een woonbestemming (één of meerdere woningen), verbrede woonmogelijkheden, een bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf, een maatschappelijke bestemming of een recreatieve bestemming. Belangrijke voorwaarde bij deze wijzigingsbevoegdheden is de sloopregeling.
Toegestane soorten bedrijvigheid
Op alle percelen met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan die zijn opgenomen in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het gaat dan om bedrijven die weinig tot geen milieuhinder veroorzaken. In een bijlage bij de planregels is een compleet overzicht van toegestane bedrijven opgenomen.
Toegestane omvang van het bedrijf
In de planregels is per adres aangegeven wat de maximaal toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing is. Bij bedrijfsbebouwing zijn onderbouwen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 500 m2. Een onderbouw is een voor mensen toegankelijke ruimte, zoals een souterrain, gelegen onder de begane grondvloer en moet binnen de fundering van een gebouw worden gerealiseerd.
De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 4 respectievelijk 10 meter. Door middel van een afwijking van de bouwregels, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een gebouw met een goothoogte van maximaal 6 meter of een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Voorwaarde is dat het aantal bouwlagen niet toeneemt, er een bedrijfseconomische noodzaak voor is en de belangen van landschap en beeldkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
Bedrijfswoning
Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan. Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Via een afwijking van de planregels is het mogelijk de bedrijfswoning op een andere plek in het bestemmingsvlak te herbouwen.
De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte is aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover gelegen boven het maaiveld. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.
Wijzigen naar woonfunctie
Voor stoppende bedrijven is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van een locatiegebonden ontwikkeling aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.
Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.
De bestaande maatschappelijke functies zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is per perceel aangeduid welke functie is toegestaan. Onder andere zijn ondergeschikt parkeervoorzieningen binnen de bestemming toegestaan en tevens bijbehorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde).
Er is bij dit bestemmingsplan gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden. Voordeel van een dergelijke regeling is dat het flexibiliteit biedt voor de beheerder van het natuurgebied. Een eventuele herinrichting (bijvoorbeeld van bos naar heide) is hiermee mogelijk zonder een wijziging van het bestemmingsplan. De natuurwaarden worden ook al beschermd door wet- en regelgeving voor natuur. Natuurgebiedsplannen geven een belangrijk kader voor de gewenste soorten natuur.
Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.
Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de voormalige Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.
De bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' is toegekend aan bestaande solitair gelegen recreatiewoningen. Per bestemmingsvlak is maximaal één recreatiewoning toegestaan.
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een recreatiewoning bedraagt maximaal 15 m2.
Algemeen
De bestaande verblijfsrecreatieve terreinen zijn bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het gaat dan om de terreinen met recreatiemiddelen als kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen.
Bedrijfsmatige exploitatie van de terreinen is verplicht. Bedrijfsmatige exploitatie is het via een centrale organisatie verhuren van de standplaatsen, stacaravans of recreatiewoningen op het terrein. Het doel is om alle plaatsen beschikbaar te stellen en te houden voor de recreant en toerist. Voor terreinen met uitsluitend bedrijfsmatige exploitatie (dus de recreatiebedrijven) is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf ... (nummer)' opgenomen. Op deze terreinen is uitsluitend recreatief verblijf toegestaan. Per terrein is uitsluitend één bedrijf toegestaan om afsplitsingen en het ontstaan van nieuwe terreinen/bedrijven en bijbehorende voorzieningen te voorkomen.
Centrale voorzieningen
Centrale voorzieningen zijn voorzieningen op verblijfsrecreatieterreinen voor de gasten en bedrijfsvoering. Hierbij kan worden gedacht aan receptie, kantoor, kantine, zwembad, sport- en spelvoorzieningen, wellnessfaciliteiten, sanitaire voorzieningen en gebouwen voor beheer en onderhoud. In de planregels is per type voorziening de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing aangegeven. De goot- en nokhoogte van deze bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 3,5 respectievelijk 6,5 meter.
Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk om de toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing uit te breiden met maximaal 50% van de in de bouwregels toegestane oppervlaktes. De bedrijfseconomische noodzaak moet hiervoor zijn aangetoond door de ondernemer. Een bedrijfsplan moet hiervoor de onderbouwing bieden.
Medegebruik van de voorzieningen door personen die geen recreatief nachtverblijf op het terrein hebben, is toegestaan. Het draagvlak voor deze voorzieningen neemt hiermee toe en terreinen kunnen onderling afspraken maken over het meegebruiken van elkaars voorzieningen. Zo kan bijvoorbeeld het exploiteren van een zwembad rendabel(er) gemaakt worden.
Stacaravans, recreatiewoningen en trekkershutten
In de bouwregels zijn de maten voor stacaravans, recreatiewoningen, bijgebouwen bij recreatiewoningen en stacaravans en trekkershutten opgenomen. In verband met de brandveiligheid is ook een minimale onderlinge afstand opgenomen.
Bedrijfswoning
Per bedrijf is één bedrijfswoning met bijgebouwen toegestaan. De bedrijfswoning is bestemd voor de huisvesting van de eigenaar of beheerder van het terrein, met het doel toezicht te kunnen houden en in noodgevallen snel ter plaatse te kunnen zijn. Als er in de huidige situatie al een groter aantal bedrijfswoningen aanwezig is, dan is dat aantal toegestaan en weergegeven op de verbeelding. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan.
Afwijking inrichting/invulling van het terrein
De gemeente wil dat ondernemers kunnen inspringen op veranderende wensen van recreanten en de markt. Het kan nodig zijn om het terrein te vernieuwen of anders in te richten. In het bestemmingsplan zijn daarom verschillende mogelijkheden opgenomen die een andere inrichting van het terrein mogelijk maken. Er zal dan vaak sprake zijn van een integraal plan voor het hele of een deel van het terrein.
Zo is het mogelijk om na afwijking een omgevingsvergunning te krijgen voor verkleining van de afstand tussen bebouwing en bestemmingsgrens, verruiming van de maximale goothoogte voor gebouwen voor centrale voorzieningen en de bedrijfswoning, het aaneenbouwen van maximaal vier recreatiewoningen, verkleining van de minimale afstand van recreatiewoningen ten opzichte van elkaar of ten opzichte van stacaravans en verruiming van de maximale oppervlakte en inhoud van recreatiewoningen.
Ook zijn in het plan mogelijkheden opgenomen om na afwijking een omgevingsvergunning te krijgen het bouwen van bijzondere vormen van recreatieverblijven, zoals bijzondere recreatiewoningen of trekkershutten met een grotere goothoogte en/of bouwhoogte of een bijzonder recreatief verblijf in de vorm van een boomhut.
Vergroting van de maximale maten van recreatiewoningen is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. De oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, het aantal bouwlagen en de inhoud van recreatiewoningen kunnen worden verruimd door middel van toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid.
Wijziging aantal recreatiewoningen
De gemeente wil via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid bieden om op een deel van de recreatieterreinen nieuwe recreatiewoningen toe te staan. Zo kunnen terreinen worden vernieuwd of kan worden ingespeeld op een veranderende markt. Voor het maximale aantal recreatiewoningen is in de regels een formule opgenomen. De ondernemer moet aantonen dat sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie die continu wordt voortgezet.
De bestemming 'Verkeer' betreft de aanwezige verharde en onverharde wegen. Voet- en fietspaden, bermen, faunapassages, ongelijkvloerse kruisingen en waterhuishoudkundige voorzieningen maken ook onderdeel uit van de bestemming. De bestemming is toegekend voor het gebied tussen de bermsloten. Binnen de bestemming zijn parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk. Door middel van de gebruiksregels worden onverharde wegen beschermd. Het is namelijk strijdig gebruik om onverharde wegen te verharden.
Langs de wegen zijn bij de verkeersfunctie behorende gebouwen en bouwwerken meebestemd of aangeduid. Het gaat dan om bijvoorbeeld bushokjes, palen en masten.
In het plangebied komt water vooral voor in de vorm van beken. Alleen indien het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, dan is de bestemming 'Water' toegekend.
De primaire watergangen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Hierin zijn ook de onderhoudsstroken van 1,5 meter vanaf bovenzijde talud aan weerszijden van de watergang meegenomen. De waterlopen hebben naast hun waterhuishoudkundige functie (bergen, afvoeren, vasthouden) ook een landschappelijke en natuurlijke waarde. Deze functies zijn meebestemd in de bestemmingsomschrijving. Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn toegestaan, denk aan stuwen, duikers, vistrappen en bruggen.
Extensief recreatief medegebruik van het water is toegestaan. Het gaat dan om activiteiten als kanovaren, vissen en hengelsport. Voor deze activiteiten mogen bouwwerken als steigers worden gebouwd. Wel dient rekening te worden gehouden met de regels uit de Keur van het waterschap.
Het storten van slib in een waterpartij of waterloop is niet toegestaan in verband met de mogelijke aanwezige vervuiling in het slib.
De secundaire watergangen en overige waterlopen zijn meebestemd binnen de betreffende bestemmingen. Dit betreft onder andere waterpartijen in natuurgebieden.
Algemeen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Dit betekent dat kamerverhuur niet zondermeer is toegestaan behalve als dit specifiek is aangeduid.
Binnen de bestemming 'Wonen' is het mogelijk af te wijken van de bestemmingsregels en kamerverhuur toe te staan. Volgens de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld is de minimale maatvoering hiervoor 18 m2.
In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 660 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Voor een woongebouw is de inhoud per woning niet vastgelegd, maar samen mogen de woningen niet groter zijn dan 800 m3.
Bijgebouwen bij woningen
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.
Hoe kan met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot?
De regeling hiervoor is te vinden in artikel 12.4 lid 7. Met deze regeling kan een grotere oppervlakte aan bijgebouwen worden gebouwd, dan het bestemmingsplan bij recht toestaat.
Allereerst de situatie dat er op een perceel geen andere bijgebouwen aanwezig zijn dan de oppervlakte die bij recht is toegestaan. In dat geval kan iemand een afwijkingsvergunning krijgen om de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten tot maximaal 400 m2, mits hij voor elke vierkante meter boven de rechtens toegestane oppervlakte twee sloopmeters – in dit geval van elders, want hij heeft zelf niets – inzet.
Dan de situatie dat iemand naast de rechtens toegestane oppervlakte aan bijgebouwen ook nog bijgebouwen heeft die onder het bouwovergangsrecht vallen.
In dat geval mag hij de eerste 250 m2 aan bijgebouwen – allereerste de oppervlakte die volgens het bestemmingsplan bij recht aanwezig mag zijn, aanvullend ook onder het bouwovergangsrecht vallende bijgebouwen – een-op-een vervangen door iets nieuws.
Wil iemand meer dan 250 m2 nieuwbouw, dan moet hij voor het deel daarboven sloopmeters inzetten (2 : 1) en ligt de totale limiet voor nieuwbouw op 400 m2. Wil in een dergelijke situatie iemand de totale oppervlakte van 400 m2 nieuwbouw benutten, dan moet hij dus voor de resterende 150 m2 de dubbele oppervlakte (= 300 m2) aan sloopbebouwing inzetten. Die sloopmeters moeten – voor zover daar aanwezig – in de eerste plaats van de eigen locatie komen. Zijn de sloopmeters daar uitgeput, dan mogen ze ook van elders worden ingezet.
Heeft iemand een grotere oppervlakte aan onder het overgangsrecht vallende bijgebouwen staan dan hij moet inzetten om de genoemde 400 m2 nieuwbouw te realiseren, dan kan hij de keuze maken om de rest te laten staan. Dan kan dus de situatie zich voordoen dat iemand 400 m2 aan als zodanig vergunde bijgebouwen heeft staan en daarnaast nog een oppervlakte aan bijgebouwen die onder het bouwovergangsrecht blijven vallen.
Vervangende nieuwbouw van de woning
Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.
Vergroten van de woning
De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
Hobbymatig houden van vee
In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2).
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 2.000 m2).
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2).
Voor te handhaven bomen en houtsingels is een dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld, zodat bijvoorbeeld bomen niet zonder een dergelijke vergunning kunnen worden gekapt, gerooid of verplaatst. Ook zijn werkzaamheden en werken in de bodem niet toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Voor het beschermen van waardevolle open gebieden en/of (cultuurhistorisch en/of natuurwetenschappelijk) waardevolle hoogteverschillen is de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dit zodat bijvoorbeeld het planten van opgaande beplanting of het egaliseren van gronden niet mag plaatsvinden zonder omgevingsvergunning. Binnen de in de bestemmingsomschrijving genoemde bouwvlakken en bestemmingen geldt dit niet.
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterhuishouding' is opgenomen voor het beschermen van de waterhuishoudkundige functie van de betreffende gronden. Het gaat hierbij om gronden die niet zijn bestemd als 'Water'. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld.
Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Uitzonderingen op het bouwverbod zijn alleen mogelijk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn onder andere een bepaling over bouwen ten dienste van de bestemming opgenomen evenals regels voor ondergronds bouwen.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft.
Er wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat bijvoorbeeld het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming. Daarnaast is opgenomen wat als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gezien.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Dit plan heeft in de eerste plaats tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.
Nieuwe ontwikkelingen
In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het afwijken van het bestemmingsplan of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 Wro dienen te worden verhaald dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de ontheffing of wijziging nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.
Planschade
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Door de gekozen uitgangspunten worden de financiële consequenties in de vorm van planschade echter zo veel mogelijk beperkt. Bijvoorbeeld doordat geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen worden. Daardoor worden eventuele financiële consequenties als gevolg van nieuwe ontwikkelingen buiten het bestemmingsplan al afgewogen en uitvoerbaar bevonden.
Geen exploitatieplan
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 9 augustus 2018 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 15 maart tot en met 28 maart 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Er is één inspraakreactie ingediend. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 februari tot en met 9 april 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één zienswijze ingediend. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.