Plan: | Putterweg II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1438-0002 |
Voor het perceel aan de Putterweg 83-85 in Garderen is een verzoek ingediend om het gemeentelijke monumentale gebouw Veluw Hul planologisch te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden. De woning is op dit moment al gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden en wordt ook al door twee huishoudens bewoond. Voorheen had het perceel een bedrijfsbestemming en zat er een trainingscentrum met kantoorruimtes. Ten tijde van het bestemmingsplan “Buitengebied 2012” is deze bestemming omgezet naar een woonbestemming.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: ligging plangebied
Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.
Het plangebied ligt aan de Putterweg 83-85 in Garderen, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie A, nummer 1090, in het buitengebied ten westen van de kern Garderen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Putterweg met aan de overkant een bungalowpark. Aan de westzijde vormt het bosperceel met daarnaast het woonperceel de Garderenseweg 172 in Putten de grens. Aan de oost- en zuidzijde vormen bospercelen de grens van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: ligging plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Een tweede zelfstandige woning binnen één woning c.q. woongebouw past niet binnen de bestemming 'Wonen' (artikel 20.2.2 van het bestemmingsplan), omdat per bestemmingsvlak maar één woning is toegestaan. Het verzoek is daarmee in strijd met het bestemmingsplan.
Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
Toepassen wijzigingsbevoegdheid
In het bestemmingsplan “Buitengebied 2012” is in artikel 20.7, lid 1 – zoals dat luidt na de herzieningen en het intrekkingsbesluit – een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college van burgemeester en wethouders de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' kunnen opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één monumentaal gebouw met inachtneming van bepaalde voorwaarden. Bij het toepassen van de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid moet het volgende in acht worden genomen:
Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt binnen voorliggend wijzigingsplan gebruik gemaakt en aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, wat verder wordt toegelicht in de volgende hoofdstukken. Om voornoemde mogelijk te kunnen maken is een wijziging ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro nodig.
De initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend om het huidige monumentale pand Veluw Hul op te splitsen in twee aparte wooneenheden. Dit om in een deel van het pand te kunnen gaan wonen. In de huidige situatie is in het voorste gedeelte van het pand een woning gerealiseerd. In het verleden heeft het pand meerdere, uiteenlopende functies gehad. Zo was het eerder een woning met op de deel paardenstallen. Daarna is het veranderd in een bedrijfsruimte ten behoeve van onderwijsdoeleinden met daarboven huisvesting van studenten tijdens de cursusperiode. In 1982 is de boerderij verbouwd tot logement. Tot voor kort was Veluwe Hul in gebruik als trainingscentrum met kantoren in de wellness sector, waarvoor in 2006 vergunning is verleend (het pand is destijds verbouwd). Een klein deel van het pand (circa 71 m² van de totale 620 m²), het voorhuis, was destijds vergund als de bedrijfswoning en al afgesplitst. Op dit moment wordt dit woongedeelte verhuurd als aparte woning.
Het pand had tot voor kort dus een bedrijfsbestemming en deze bestemming is ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op verzoek gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Dit vooruitlopend op de mogelijkheid de woning te splitsen in twee wooneenheden wat als wijzigingsbevoegdheid is opgenomen binnen het geldende bestemmingsplan. Om de kosten voor onderhoud van het monumentale pand te kunnen drukken wil de initiatiefnemer het voorste deel van het pand blijven verhuren. Met de wijziging van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming is in het verleden eigenlijk al ruimtelijke kwaliteitswinst geboekt. Een trainingscentrum in dit gebied heeft een veel grotere impact op de omgeving ten opzichte van het geval dat er met onderhavige wijziging uiteindelijk een tweetal wooneenheden in het pand zullen zijn ondergebracht.
Vanuit stedebouwkundig oogpunt is het verzoek om de woning te splitsen als acceptabel aangemerkt. Met de splitsing ontstaat ook de mogelijkheid een extra bijgebouw te realiseren; immers is per woning een bijgebouw van maximaal 80 m2 toegestaan. Ook dit is vanuit stedebouwkundig oogpunt acceptabel.
Aan de voorwaarden, zoals deze zijn vermeld in de binnen hoofdstuk 2 genoemde wijzigingsbevoegdheid, wordt voldaan. De vestiging vindt plaats in een gemeentelijk monument. De cultuurhistorische waarde van het gebouw wordt niet aangetast mits onder andere de plaats, grootte en uitstraling van het nieuwe bijgebouw in overleg met de monumentencommissie en dorpsbouwmeester wordt bepaald en vastgelegd. Dit is gewaarborgd doordat het pand de status van gemeentelijk monument heeft en de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen van het bijgebouw en de woningsplitsing dus ook daardoor dient te worden beoordeeld. Dit zal via de omgevingsvergunning voor de activiteiten 'bouwen' en 'monumenten' worden gegarandeerd.
Bij monumentale panden is er geen sprake van een sloopverplichting teneinde de extra wooneenheid mogelijk te maken en is ook niet als voorwaarde opgenomen binnen de daarvoor geldende wijzigingsbevoegdheid. Om monumentale panden in stand te kunnen houden (denk aan de hoge onderhoudskosten) is het mogelijk om het pand om te zetten in een woongebouw. Binnen dat woongebouw kunnen twee woningen worden toegestaan.
Ook verkeerskundig bestaat er geen bezwaar tegen de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden. Er is aan beide zijden van het pand al een inrit vanaf de Putterweg aanwezig waarmee de wooneenheden goed bereikbaar zijn. In principe is aan beide zijden van het pand voldoende ruimte om daar 2 of 3 auto's op eigen terrein te kunnen parkeren. De verkeersgeneratie blijft naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is het niet de verwachting dat dit nadelig is voor de verkeersveiligheid. Ook voor de verkeersveiligheid heeft dit verzoek geen consequenties. Mocht de parkeerbehoefte toch toenemen dan is op de planlocatie voldoende ruimte beschikbaar deze op te lossen.
Afbeelding: luchtfoto bestaande situatie.
Daarnaast worden de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig geschaad. De afstand ten opzichte van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden is immers dusdanig dat hier geen sprake zal zijn van een onevenredige schending van die belangen wanneer het college gebruik maakt van de wijzigingsbevoegdheid waarmee de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' wordt toegevoegd. Hieronder is de bestemde situatie voor en na de wijziging inzichtelijk gemaakt.
![]() |
![]() |
Bestemde situatie voor wijziging (Buitengebied 2012) Bestemde situatie na wijziging
Voor het overige zijn er geen bestemmingsplan- of milieutechnische belemmeringen. Gezien het voornoemde is het mogelijk medewerking te verlenen middels een wijziging van het vigerende bestemmingsplan. Onderdeel van het totaalplan is dat de initiatiefnemer ook het erf rondom het woonperceel aanpakt om de cultuurhistorische waarde van het pand en de natuur- en landschapswaarden van de omgeving te herstellen en te versterken. Gezien het voornoemde is het mogelijk medewerking te verlenen middels een wijziging van het vigerende bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het wijzigingsplan of invloed hebben op de regels. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.
Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Wonen en woningmarkt van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.
Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda. In paragraaf 5.7 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied in het GNN ligt.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het GNN. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en bevat tevens een zoekgebied voor nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.
De provincie wil de natuur van het GNN beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Visie en de Verordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Verordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.
Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:
Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het GNN opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er compensatie plaatsvindt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de compensatie.
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt in het GNN. Zie voor de doorwerking § 4.3.1.2 Omgevingsverordening en § 5.3.2
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
In de verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder een bestemmingsplan onder andere een plan ingevolge artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daar valt een wijzigingsplan ingevolge artikel 3.6 van de Wro niet onder. Artikel 8.2.2 Bestaande rechten van de Omgevingsverordening geeft aan dat deze niet van toepassing is op ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds bestaande rechten, waaronder onder andere wordt verstaan: een bestemmingsplan als bedoeld in deze verordening, inclusief de daarin opgenomen ontheffings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voor zover dat plan onherroepelijk is, danwel voor zover een ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd voor het tijdstip inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend. In dit geval is daar sprake van, waardoor de Omgevingsverordening niet van toepassing is.
Doorwerking in plangebied
Het wijzigingsplan is een bestaand recht, waardoor de verordening niet van toepassing is op onderhavig geval.
De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.
Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied, zie hierna. Onderhavig plan voldoet aan de strategische visie.
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw. Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
In onderhavig geval is er sprake van het splitsen van een bestemde woning in twee zelfstandige wooneenheden op een bestaande woonlocatie in het buitengebied. Er is dus geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning op een nieuwe c.q. extra bouwlocatie in het buitengebied. Daarnaast is de huidige situatie reeds geruime tijd op het perceel aanwezig. Met het verlenen van de bouwvergunning in 1982 is eigenlijk deze situatie al ontstaan. In het verlengde van deze eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning is feitelijk al een situatie ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Daarmee is het bewonen van de woning door twee huishoudens in principe mogelijk al gemaakt, echter nog niet planologisch geregeld. Onderhavig plan is daarom niet strijdig met de structuurvisie.
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).
Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen. Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.
Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.
In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 3.500 woningen zal bouwen. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken. Het huidige woningbouwprogramma voorziet voor de jaren 2014 tot en met 2019 in een plancapaciteit die goed is voor de oplevering van ongeveer 2.450 woningen. Het kan zijn dat een deel daarvan in deze jaren, door bijvoorbeeld juridische procedures, niet wordt opgeleverd. Gevoegd bij de ongeveer 950 woningen die in de jaren 2010-2013 in de gemeente gebouwd zijn, is het de verwachting dat met de huidige planvorming de woningbouwafspraak vanuit KWP-3 wel in belangrijke mate, maar niet volledig kan worden ingevuld. Er is vanuit KWP-3 dus geen belemmering om het plan aan de Putterweg tot ontwikkeling te brengen.
Bouwplannen voor één woning zijn over het algemeen plannen van particulieren die voor zichzelf een woning willen bouwen met mogelijk een tweede woning om één en ander financieel haalbaar te maken. Meestal zal het gaan om vrijstaande of half vrijstaande woningen die doorgaans in de dure prijsklasse vallen. De bouw van deze woningen voorziet op zich in een behoefte, maar sturing vanuit volkshuisvesting zal niet eenvoudig zijn. Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt worden daarom geen extra beperkingen opgelegd wanneer sprake is van een bouwplan voor één (of twee) woning(en). Dit is van toepassing op het voorliggende plan.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Verder is voor onderhavige locatie in 2004 een verkennend bodemonderzoek (uitgevoerd door BOOT, rapportnummer M04191, d.d. 17 november 2004) uitgevoerd. Er zijn in dit onderzoek geen verontreinigingen aangetroffen die een belemmering voor de planwijziging zouden inhouden. Hoewel eerdergenoemd onderzoek ouder is, is het gelet op het gebruik van de gronden (ten behoeve van bedrijf/kantoor en woning) na het uitvoeren van het onderzoek, nog steeds actueel. De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor het mogelijk maken van woningbouw.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een middelhoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
Afbeelding: uitsnede archeologische verwachtingskaart met globale ligging planlocatie.
Aangezien met de woningsplitsing ontstane mogelijkheid een extra bijgebouw van maximaal 80 m2 te kunnen realiseren en onder de ondergrens blijft, valt het project ruim onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is binnen het onderhavige plangebied geen sprake.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Veluwe Hul is een gemeentelijk monument en betreft de voormalige Stoeterij van Landgoed Schovenhorst. Hier werden oorspronkelijk de paarden verzorgd die op het landgoed in de bosbouw werden ingezet. In 2006 is Veluwe Hul nagenoeg geheel verbouwd naar de eisen des tijds: de sfeer van een stoeterij en het stoere bosbeheer is geheel bewaard gebleven. Niet alleen isolatie, maar ook verbeteringen zijn destijds met flinke investeringen tot stand gekomen. Rondom het gebouw c.q. bestemmingsvlak 'Wonen' ligt aangrenzend de bospercelen van Staatsbosbeheer.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied is niet gelegen in naar wel op korte afstand (circa 180 meter) van het Natura 2000-gebied De Veluwe. Vanwege de kleinschalige ontwikkeling zullen er naar verwachting geen significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied ontstaan. Het planologisch toevoegen van een extra woning betreft een beperkte ontwikkeling en zeker in vergelijking met de voorgaande bedrijfsbestemming, heeft het omzetten naar een woonbestemming in het verleden al een positieve bijdrage opgeleverd richting het Natura 2000-gebied. De effecten zijn als verwaarloosbaar aan te merken, zeker indien rekening wordt gehouden met verlichting naar de omgeving. Verder is de initiatiefnemer, die in de tweede wooneenheid zal gaan wonen, van plan voor het woonperceel met omliggende gronden de cultuurhistorische en landschappelijke waarden te gaan versterken en herstellen waar dit mogelijk is. Het is de bedoeling een extra bijgebouw te realiseren. Daarbij zal ook worden gekeken naar de landschappelijke inpassing van het totale perceel in overleg met monumentencommissie, Gelders Genootschap en de dorpsbouwmeester. Dit zal ook een positieve bijdrage leveren aan het instandhouden en versterken van de kernkwaliteiten van het gebied.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur en beoordeeld op de aanwezigheid van beschermde soorten. Nu het plan de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden behelst, heeft deze inpandige scheiding vanuit flora en fauna geen negatief effect. Dit zal geen negatieve effecten hebben op mogelijk aanwezige faunasoorten. Verder zijn op het woonerf binnen het bestemmingsvlak, wat met name in gebruik is genomen als grasveld en voor een deel ook verhard is (door onder andere grind), zijn geen beschermde soorten / natuurwaarden waargenomen. Indien rekening wordt gehouden met de verlichting naar de omgeving (naar beneden schijnende verlichting) zullen de effecten van de woningsplitsing en het realiseren van een extra bijgebouw binnen het bestemmingsvlak te verwaarlozen zijn.
Onderhavig plan zal geen negatief effect op (zwaarder) beschermde flora- en faunawaarden op de locatie of in de omgeving veroorzaken. Een (nader) ecologisch onderzoek is derhalve niet nodig. De Flora- en faunawet vormt derhalve geen belemmering voor uitvoering van het onderhavige wijzigingsplan.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Binnen en nabij het plangebied is een aantal (waardevolle) houtopstanden aanwezig. Ook is binnen het plangebied een aantal waardevolle (monumentale) bomen (naaldbomen) aanwezig. Indien deze dienen te worden gekapt is wellicht een herplantplicht aan de orde. Dit zal in het kader van een de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit kappen worden beoordeeld. Daarbij wordt, ook vanwege het feit dat de bomen onderdeel uitmaken van het monumentale object op deze locatie, de monumentencommissie en Het Gelders Genootschap betrokken.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Uit § 4.3.1.1 Omgevingsvisie en § 4.3.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied in de GNN ligt. Voor de toetsing wordt hier naar verwezen.
In onderhavig geval is de ruimtelijke kwaliteitswinst, dat ook een positieve bijdrage heeft geleverd aan het natuurgebied waarin de planlocatie is gelegen, op het moment dat de bedrijfsbestemming van het perceel is verwijderd, al gerealiseerd. Het perceel valt binnen het deelgebied Huinerveld - Boeschoten. Een van de kwaliteiten betreft de cultuurhistorische waarden van o.m. grafheuvels, oude ontginningen en boerderijen. Voor dit gebied is een van de ontwikkelingsdoelen de ontwikkeling van cultuurhistorie en beleefbaarheid. Het toevoegen van tweede wooneenheid zal zorgen voor een bijdrage aan het herstellen van de cultuurhistorische maar ook landschappelijke waarde van het perceel met daarop monumentaal object. Zo is de initiatiefnemer, die in de tweede wooneenheid zal gaan wonen, het woonperceel met omliggende gronden de cultuurhistorische en landschappelijke waarden te gaan herstellen en versterken waar dit mogelijk is. Het is de bedoeling een extra bijgebouw te realiseren. Daarbij zal ook worden gekeken naar de landschappelijke inpassing van het perceel. Daarom zal onderhavig plan een bijdrage leveren aan het instandhouden en versterken van de kernkwaliteiten van het gebied.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid en Regeling Basisnet).
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Beoordeling plan
Op de signaleringskaart van de Gelderse omgevingsdiensten is te zien dat in de omgeving van het plangebied risicobronnen zijn gelegen. Dit betreft een aantal propaantanks. Het invloedsgebied van deze tanks komt niet over het plangebied. Verder vindt er in de omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Afbeelding: uitsnede risicokaart Gelderse omgevingsdiensten
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder (Wgh) in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.
Vanuit geluid zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan, aangezien het gaat om een bestaand woongebouw. Indien er in de toekomst nieuwbouw zal gaan plaatsvinden, dient de gevelwering naar de Putterweg wellicht te worden onderzocht. Dit komt dan bij de aanvraag om omgevingsvergunning aan de orde.
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf met vleeskalveren ligt op een afstand van 400 meter vanaf het woongebouw. Er zijn eerder andere geurgevoelige objecten belemmerend bij eventuele uitbreidingsplannen van dit agrarische bedrijf. Ook qua achtergrondbelasting is er geen probleem omdat in deze omgeving weinig agrarische bedrijven aanwezig zijn. Vanuit geur zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Het wijzigingsplan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. In dit geval is er gelet op jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 14 januari 2014 (ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Verder heeft de Afdeling bepaald dat de realisering van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1. eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4).
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkeling hoeft niet in beeld te worden gebracht. Nader onderzoek is hiervoor niet noodzakelijk.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden. Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een plan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een plan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een plan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een wijzigingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat wijzigingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van onderdeel D 11.2 (bouw van 2000 woningen of meer) van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. is geen sprake, nu het hier gaat om het wijzigen van de woonbestemming in een woongebouw met twee wooneenheden.
Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Ondanks dat de geringe afstand van het plangebied ten opzichte van een Natura 2000-gebied, is de plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming hier niet aanwezig. Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er naar verwachting geen significante gevolgen zullen optreden voor het Natura 2000-gebied, waardoor een passende beoordeling voor onderhavige kleinschalige ontwikkeling niet nodig is.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsmaten voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In de omgeving van de extra te bestemmen wooneenheid liggen meerdere woningen en een aantal recreatiebedrijven. Gezien de afstand tussen het plangebied en deze bedrijven is er gelet op de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering te verwachten. Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor onderhavig plan.
Er is sprake van een jaren weinig onderhouden perceel. Op zich is dat geen probleem gezien er nu sprake is van een terrein wat een extensief beheerd aanzien heeft en daarmee voor wat betreft de omliggende gronden aan de bestemming 'Natuur' weinig tot geen afbreuk doet. Verder zijn er nog restanten waar te nemen op het perceel van karakteristieke en landschappelijke beplantingen. Het geheel kan daarom als waardevol worden aangemerkt. Het huidige aanzien van het perceel buiten het bestemmingsvlak 'Wonen' past redelijk bij de bestemming 'Natuur'. Anderzijds is het begrijpelijk dat door het weer bewonen en gebruiken van het pand men het erf wil aanpakken. Daarvoor is er echter nog geen plan, maar daaraan dienen wel voorwaarden te worden gesteld. Daartoe dient een door een landschapsarchitect inrichtings-/beplantingsplan worden opgesteld.
Van oorsprong is het perceel onderdeel geweest van een groot heidegebied. In een later stadium is de woning gebouwd en een daarbij behorend en passend erf ingericht. Daarom dient in het plan ook het herstel en toekomstig onderhoud van de karakteristieke inrichting en beplanting worden omschreven en waarbij als uitgangspunt de ontstaansgeschiedenis van het perceel wordt aangehouden. Om er voor zorg te dragen dat de erfinrichting wordt aangepakt (herstel en onderhouden) waarbij zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan aan het karakteristieke en landschappelijke karakter, geldt ook hiervoor dat het daarom nodig is dat er een inrichtings- en een beplantingsplan wordt opgesteld en uitgewerkt door een landschapsarchitect en ter beoordeling en goedkeuring wordt ingediend. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en monumenten aan de orde komen. Ook onderdelen van het terrein maken onderdeel uit van het object dat een gemeentelijk monument betreft en is daarmee gewaarborgd.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
In dit geval vinden er bij het wijzigingsplan voor wat betreft de brandweer geen wijzigingen in risico's plaats. Daarom behoeven er vanuit de brandweer geen voorwaarden opgelegd te worden. Op het gebied van brandveiligheid moet er bij een definitieve aanvraag om omgevingsvergunning voor de woningsplitsing nog gekeken worden naar de brandveiligheid. In het woongebouw moeten tussen de verschillende wooneenheden wellicht nog een brandwerende scheiding worden aangebracht. Iedere woning moet als apart brandcompartiment worden aangemerkt. Dit is inmiddels gebeurd.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Vanuit verkeerskundig oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden. De woning wordt in de huidige situatie al door twee huishoudens bewoond. Dit zal door de splitsing niet wijzigen. Beide wooneenheden zijn in de huidige situatie reeds bereikbaar via een aparte inrit. De verkeersgeneratie blijft naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is het niet de verwachting dat dit nadelig is voor de verkeersveiligheid.
De parkeerbehoefte blijft naar verwachting gelijk. Voor de parkeersituatie moeten er bij vrijstaande woningen in het buitengebied 3 auto's bij elke woning kunnen parkeren. Hiervoor moet voldoende ruimte op eigen terrein worden gereserveerd. Dat zal voor deze situatie met een groot perceel waarschijnlijk geen probleem zijn. Mocht de parkeerbehoefte toch toenemen dan is op het perceel voldoende ruimte beschikbaar deze op te lossen.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Planontwikkeling en toetsing
Het betreffende perceel ligt in het buitengebied ten westen van de kern Garderen. Het plangebied omvat op dit moment een woongebouw met een tweetal bijgebouwen. De planontwikkeling gaat over de splitsing van het woonpand in twee afzonderlijke woningen.
Het hemelwater van het woongebouw stroomt in de huidige en toekomstige situatie af over maaiveld waar het kan infiltreren in de bodem. Ook voor het toekomstige extra mogelijk te realiseren bijgebouw zal dit moeten gelden. Het hemelwater mag niet op de drukriolering in de Putterweg worden aangesloten.
Door de planontwikkeling komt extra huishoudelijk afvalwater vrij, dat aangesloten dient te worden op de drukriolering in de Putterweg. Voor deze rioolaansluiting is een aansluitvergunning nodig.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.
Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit wijzigingsplan.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 20.7, lid 1 - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden de bouw van twee woningen in één monumentaal gebouw kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk is aangegeven dat de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet gewijzigd. Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregel opgenomen.
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan uitsluitend ziet op het gebruik van een bestaand pand, is dit niet aan de orde.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De onderliggende gronden zijn in eigendom van Staatsbosbeheer. De initiatiefnemer heeft het pand middels recht van erfpacht en opstal in eigendom. Staatsbosbeheer gaat in principe akkoord met onderhavige wijziging van het bestemmingsplan.
De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Verder zijn de belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding, waardoor wordt afgezien van vooroverleg. Vanwege het feit dat het perceel op korte afstand c.q. grenst aan het grondgebied van de gemeente Putten zal de wettelijke verplichte publicaties met betrekking tot de wijzigingsprocedure ook worden gepubliceerd in de gemeente Putten.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 12 oktober tot en met 23 november 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.
Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:
Naam partiële herziening |
IMRO-identificatie- nummer |
Datum vastgesteld | |
4e partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1268-0002 | 13-4-2016 | |
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1368-0002 | 14-12-2016 | |
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1371-0002 | 24-5-2017 | |
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1366-0002 | 1-2-2017 | |
Kootwijkerdijk III, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1375-0002 | 5-7-2017 | |
Parapluherziening De Puurveense Molen | NL.IMRO.0203.1248-0002 | 30-9-2014 | |
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud | NL.IMRO.0203.1391-0002 | 5-7-2017 | |
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1241-0001 | 25-2-2014 | |
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1370-0002 | 1-2-2017 | |
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1253-0003 | 8-7-2014 | |
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1376-0002 | 1-2-2017 |