direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Essenerweg XIV
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1419-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel Essenerweg 152 en 152a in Kootwijkerbroek is een verzoek ingediend om de bestaande woning (met aanwezige inwoonsituatie) te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden (binnen één woongebouw). Ook zal de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' van de locatie moeten worden verwijderd c.q. wegbestemd. Na de sloop van de voormalige agrarische bebouwing is het dan mogelijk de sloopmeters daarvan in te kunnen zetten in het kader van functieverandering.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1419-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden, waarna in hoofdstuk 6 de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Essenerweg 152 en 152a te Kootwijkerbroek, in het buitengebied op ruim 2 kilometer ten oosten van de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt omringd door weilanden met voornamelijk burgerwoningen en een aantal (niet-)agrarische bedrijven. Ten noorden van het plangebied ligt de Essenerweg. De volgende afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1419-0002_0002.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit'. Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' en daarnaast geldt de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1419-0002_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'

Een tweede zelfstandige woning binnen één woning c.q. woongebouw past niet binnen de bestemming 'Wonen' (artikel 20.2.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'), omdat per bestemmingsvlak maar één woning is toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen afwijkingsmogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken. Wel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarmee het voorliggende verzoek mogelijk kan worden gemaakt.

Toepassen wijzigingsbevoegdheden

Wijzigingsbevoegdheid woongebouw

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is in artikel 20.7, lid 2 – zoals dat luidt na de herzieningen en het intrekkingsbesluit – een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen, waarmee het college van burgemeester en wethouders de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' kan opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw. Daarbij kan het college ook de bestemming wijzigen in 'Groen' en voorwaardelijke verplichtingen in de regels opnemen. Bij het toepassen van de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid moet het volgende in acht worden genomen:

  • a. het realiseren van een tweede woning in één gebouw mag uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;
  • b. er moet sprake zijn van de sloop van gebouwen met een oppervlakte van ten minste 300 m2 ten behoeve van het recht op de tweede woning, vermeerderd met:
      • 2 m2 per 1 m3 waarmee de inhoud van het woongebouw mag worden vergroot ten opzichte van de op grond van dit plan toegestane inhoud van de bestaande woning, tot een maximum inhoud van 1.000 m3;
      • 4 m2 per 1 m3 waarmee de inhoud van het woongebouw wordt vergroot boven een inhoud van 1.000 m3, mits het woongebouw geen grotere inhoud krijgt dan 1.500 m3;

met dien verstande dat er geen sloopverplichting van 300 m2 geldt ten behoeve van het recht op een tweede woning, wanneer:

      • in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk voor 1 januari 1988 een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;
      • de inwoning aantoonbaar onafgebroken heeft plaatsgevonden sinds 1 januari 1988;
  • c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduiding agrarische nevenactiviteiten

Alle legale bestaande agrarische bebouwing is met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' positief bestemd. Om de sloopmeters afkomstig van deze bebouwing, via het functieveranderingsbeleid, in te kunnen zetten – voor bijvoorbeeld grotere bijgebouwen op het perceel dan wel op een locatie elders – moet geregeld worden dat de te slopen bebouwing na sloop niet teruggebouwd kan worden. Dit is het geval als de voornoemde aanduiding van het perceel is verwijderd en de bebouwing daadwerkelijk is gesloopt. In artikel 20.7, lid 3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' kan verwijderen, indien de agrarische nevenactiviteiten zijn beëindigd. Ook van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt. De agrarische bedrijfsbebouwing wordt hierdoor onder het overgangsrecht gebracht. Na sloop van deze bebouwing is daarmee planologisch geregeld dat deze bebouwing niet meer kan worden teruggebouwd. Het bestaande woongebouw met bijgebouwen blijven aanwezig.

Toepassing

Van deze twee wijzigingsbevoegdheden wordt binnen voorliggend wijzigingsplan gebruik gemaakt en aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, wat verder wordt toegelicht in de volgende hoofdstukken. Om voornoemde mogelijk te kunnen maken is een wijziging ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro nodig.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Op het perceel bevindt zich een woning welke bewoond wordt door twee huishoudens. De woning is op dit moment al (kadastraal) gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden. Echter, planologisch is dit nog niet geregeld. Er is in 2003 een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van de woning. Hiermee is ook het bewonen van de woning door twee huishoudens in principe mogelijk gemaakt. De verleende vergunning zag echter niet op splitsing van het betreffende bouwwerk in twee afzonderlijke woningen. Dit blijkt onder meer uit de omschrijving van de verleende vergunning. In juridische zin is er sprake van één woning. Qua bestemmingsplan is het altijd zo geweest dat er maar één woning is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1419-0002_0004.jpg"

Afbeelding: Luchtfoto bestaande situatie (2017)

Het realiseren van een tweede woning in één gebouw mag uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen, zoals opgenomen als voorwaarde bij de voornoemde wijzigingsbevoegdheid (zie hoofdstuk 2). Daarvan is hier sprake aangezien in 2003 een omgevingsvergunning (voorheen: bouwvergunning) voor het verbouwen van het bestaande woonhuis is verleend, waarmee het bewonen van de woning door twee huishoudens in principe mogelijk is gemaakt (nummer 22/2003 d.d. 3 maart 2003). Gezien het voorstaande is het aannemelijk om de huidige situatie zodanig te bestemmen dat er sprake zal zijn van planologisch twee aparte (in één woongebouw ondergebrachte) woningen.

Ook wordt voldaan aan de voorwaarde dat ten behoeve van het recht op een tweede woning ter compensatie 300 m2 aan bebouwing dient te worden gesloopt. Dit is noodzakelijk vanwege het feit dat de onderhavige situatie is ontstaan na 1988. De sloopmeters komen van de eigen locatie. Met het voorliggende plan (door het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' en het opnemen van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 3' voor de sloop van de bebouwing) worden deze sloopmeters inzetbaar.

Op het perceel werden jongvee en legkippen gehouden. De agrarische activiteiten zijn inmiddels beëindigd en op 20 oktober 2014 is een melding gedaan van het beëindigen van de agrarische bedrijfsactiviteiten. De aanduiding wordt 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' daarom verwijderd.

Na het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' is de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing onder het overgangsrecht gebracht.

Het is de bedoeling - na sloop van de bebouwing - de resterende sloopmeters afkomstig van dit perceel te laten registreren in het regionale sloopregistratiesysteem. Dit met als doel deze sloopmeters in te kunnen zetten in het kader van functieverandering op de locatie zelf of elders binnen de gemeente of in een regiogemeente waar dit is toegestaan. Dit conform het regionale functieveranderingsbeleid. Er heeft een inmeting plaatsgevonden. De op het perceel aanwezige en vergunde agrarische bebouwing (exclusief oppervlakte (voormalige bedrijfs)woning) heeft een oppervlakte van in totaal circa 620 m2. Bij de berekening van de in te zetten sloopmeters zal de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief 80 m2 aan bij die bedrijfswoning behorende bijgebouwen buiten beschouwing worden gelaten. Daarmee is 520 m2 (= 640 - 80) aan sloopmeters inzetbaar in het kader van functieverandering.

Ten behoeve van het verzoek verdwijnt er dus bebouwing. Ruimtelijk gezien is het een positieve ontwikkeling als de voormalige agrarische bebouwing gesloopt wordt en daarmee het perceel ook verder opgeschoond wordt. Dit bevordert de ontstening van het buitengebied. Verder is het erf ruim genoeg om voor iedere woning voldoende privacy te creëren. Daarom wordt ook een extra in-/uitrit gerealiseerd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn er geen bezwaren om mee te werken aan de onderhavige wijziging.

De locatie ligt in het Essen- of Kampenlandschap waar rechthoekige patronen een uitzondering vormen. De indeling van de nieuwe bijgebouwen wordt op een minder strakke manier gerealiseerd. In verband met de aanwezige bomen moet het nieuwe bijgebouw bij de westelijke woning uit de kroonprojectie blijven. De nieuwe uitrit wordt niet strak langs de woning gerealiseerd, maar in oostelijke richting parallel aan de uitrit van het buurtperceel. De oprit kan dan met beplanting ingepast worden.

De belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad. De afstand ten opzichte van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden is immers dusdanig dat hier geen sprake zal zijn van een onevenredige schending van die belangen wanneer het college gebruik maakt van beide wijzigingsbevoegdheden. Om de huidige woninginhoud te regelen is ook de aanduiding 'maximum volume (m3)' opgenomen op basis van de vergunde situatie, namelijk 1.050 m3. Op de volgende afbeelding is de bestemde situatie voor en na de wijziging inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1419-0002_0005.jpg"

Afbeelding: Bestemde situatie voor wijziging (plan 'Buitengebied 2012') (links) en bestemde situatie na wijziging (rechts)

Het verzoek past hierdoor binnen het gemeentelijk beleidskader. Aan de voorwaarden, zoals deze zijn vermeld in de voornoemde wijzigingsbevoegdheden, wordt voldaan. Voor het overige zijn er geen bestemmingsplantechnische of milieutechnische belemmeringen. Gezien het voornoemde is het mogelijk medewerking te verlenen middels een wijziging van het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het wijzigingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1).
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2).
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3).
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4).
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5).
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6).
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7).
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8).
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9).
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10).
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11).
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12).
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Doorwerking in plangebied

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.

Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

  • Bedrijven en bedrijvigheid
  • Onderwijs en arbeidsmarkt
  • Mobiliteit en bereikbaarheid
  • Wonen en woningmarkt
  • Vernieuwing landbouwsector
  • Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid

Ten aanzien van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Vernieuwing landbouwsector' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Vernieuwing landbouwsector

De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de 'gouden driehoek' (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.

Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.

Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig

De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley. Immers, het sluit aan bij de doelstelling de leegstaand van voormalige agrarische bebouwing aan te pakken.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het wijzigingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.

Wonen

De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.

Doorwerking in plangebied

De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda, zie paragraaf 4.6.2. In paragraaf 5.7 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Doorwerking in plangebied

Het plangebied ligt niet in GNN/GO, het ligt namelijk op een afstand van circa 1,3 kilometer ten westen van de dichtstbijzijnde GNN/GO. Gezien dit gegeven en de kleinschaligheid van onderhavige wijzigingsplan, wordt geconcludeerd dat dit wijzigingsplan geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich meebrengt.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw (plussenbeleid)
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw (tijdelijk verbod her-/nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouw)
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu (intrekgebieden)

Doorwerking in plangebied

Vanuit de kaarten volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het voorliggende plan. Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het (wijzigings)plan niet in strijd met de Omgevingsverordening.

4.4 Regio

4.4.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

Inmiddels is op 22 maart 2017 het geactualiseerde Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 vastgesteld. Daarbij is onder andere besloten dat 17 januari 2017 als grens wordt gehanteerd tussen toepassing van het voorgaande en het geactualiseerde beleid. Het verzoek voor het woongebouw is ingediend op 20 oktober 2016 en valt dus onder de Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten.

De relevante nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Binnen de Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten (zie volgende paragraaf 4.4.2) is hierop een nuancering aangebracht, waarbij tevens ingegaan wordt op de mogelijkheid tot legaliseren van een dubbel bewoonde woning als woongebouw (waarvan in onderhavig geval dus sprake van is). Onderhavig plan voldoet aan de uitgangspunten binnen dit beleid.

4.4.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid. De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

Voor wat betreft verbrede inzet sloopmeters voor woonfuncties is met betrekking tot de legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw de mogelijkheid daartoe omschreven. In het verleden is wel medewerking verleend aan het geschikt maken van een woning voor inwoning op een wijze die naar de inzichten van nu gezien zou worden als medewerking aan het realiseren van een tweede woning (woongebouw). Doorgaans werd wel een tussendeur geëist, maar die kan al lang zijn verdwenen. In meerdere van deze gevallen heeft ook kadastrale splitsing van het perceel plaatsgevonden. Handhavend optreden is in dergelijke situaties niet opportuun. Wel wordt consequent de lijn gehanteerd hier één woning te blijven bestemmen. Het is gewenst de mogelijkheid te bieden om een dergelijke onduidelijke situatie te doorbreken en een weg te vinden om de feitelijke en min of meer onomkeerbare situatie van een woongebouw positief te bestemmen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen. Zo ook is binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt een bestaande woning te spitsen in twee zelfstandige wooneenheden (binnen een woongebouw). Dit onderhavige wijzigingsplan is een gevolg van dit vastgestelde beleid.

4.5 Waterschap

Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De Structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1419-0002_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1419-0002_0007.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Agrarisch bedrijvenlandschap'.

4.6.1.1 Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.

Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.

Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

In onderhavig geval is er sprake van het splitsen van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden op een bestaande woonlocatie in het buitengebied. Er is dus geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning op een nieuwe c.q. extra bouwlocatie in het buitengebied. Daarnaast is de huidige situatie reeds geruime tijd op het perceel aanwezig. Met het verlenen van de bouwvergunning in 2003 is eigenlijk deze situatie al ontstaan. In het verlengde van deze eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning is feitelijk al een situatie ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Daarmee is het bewonen van de woning door twee huishoudens in principe al mogelijk gemaakt, echter is dit nog niet planologisch geregeld. Onderhavig plan is daarom niet strijdig met de structuurvisie.

Overigens bestaat er op basis van de later vastgestelde notitie 'Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten' (zie paragraaf 4.4.2) wel degelijk de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een woning te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden, ook indien deze is gelegen binnen het landbouwontwikkelingsgebied. Het plangebied ligt overigens niet in het landbouwontwikkelingsgebied.

4.6.2 Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020, Faseren en doseren woningmarkt Barneveld en toetsingskader nieuwbouw Barneveld

Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke 'Visie op Wonen' (2010) en de recent vastgestelde woonvisie 'Samen werken aan Wonen; woonvisie 2017-2021 met doorkijk tot 2025 en verder' (2016) en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.

Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 met 3.500 woningen mag uitbreiden. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken.

Het huidige woningbouwprogramma voorziet voor de jaren 2017 tot en met 2019 in een plancapaciteit van ongeveer 1.650 woningen, gemiddeld zo'n 550 woningen per jaar. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk binnen de genoemde periode wordt gerealiseerd (zo'n 1.250 woningen).

Gevoegd bij de ongeveer 2.100 woningen die in de jaren 2010 t/m 2016 in de gemeente gebouwd zijn, is het de verwachting dat met de huidige planvorming de woningbouwafspraak vanuit KWP-3 in belangrijke mate, maar niet volledig zal worden ingevuld, temeer omdat er ook sprake is van woningonttrekkingen en de netto-toevoeging dus lager uit zal vallen.

Daarnaast zijn er locaties ontwikkeld en gepland die in verband met de extra toestroom van vluchtelingen geprogrammeerd zijn in de sociale huursfeer. Provincie Gelderland ziet dit als een extra inhaalslag sociale woningbouw, waarvoor extra bouwcontingent gereserveerd is. Deze aantallen (indicatief zo'n 75 sociale huurwoningen op de locaties Lijsterhof en Wikselaarse Eng) mogen in feite bij het getal van 3.500 woningen worden opgeteld.

Bouwplannen voor één woning zijn over het algemeen plannen van particulieren die voor zichzelf een woning willen bouwen met mogelijk een tweede woning om één en ander financieel haalbaar te maken. Meestal zal het gaan om vrijstaande of half vrijstaande woningen die doorgaans in de dure prijsklasse vallen. De bouw van deze woningen voorziet op zich in een behoefte, maar sturing vanuit volkshuisvesting zal niet eenvoudig zijn. Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt worden daarom geen extra beperkingen opgelegd wanneer sprake is van een bouwplan voor één (of twee) woning(en). Dit is van toepassing op het voorliggende plan.

4.6.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 hectare afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de planprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Doorwerking in plangebied

Er is geen sprake van nieuwbouw of een gevoeligere bestemming. Op basis van zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen (en ook wijzigingsplannen) rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie hoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m2 voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied ligt in een zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid als zone met een hoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt conform het gemeentelijk archeologiebeleid een ondergrens van 250 m2. Er geldt een algemene vrijstelling voor werkzaamheden tot een diepte van 30 cm. Het plan betreft de sloop van bijgebouwen, het wijzigen van de woonbestemming van één naar twee wooneenheden en de realisatie van een tweetal bijgebouwen.

Bij een besluit wordt altijd gekeken naar de meeste recente informatie. De nieuwe geomorfogenetische kaart van Barneveld geeft ter plaatse een dekzandwelving. Voor dergelijke vlaktes geldt een middelhoge verwachting.

Belangrijk is echter dat de boerderij teruggaat tot tenminste de zestiende eeuw toen het als heerengoed De Campen werd vermeld. De boerderij is genoemd naar de akkers die ten noorden van het erf lagen. Op een kaart van N. Van Geelkercken uit 1649 wordt het erf al aangegeven. Het hoofdgebouw heeft niet altijd op dezelfde plaats gestaan. In 1832 stond deze net ten zuiden van de huidige boerderij. Vermoedelijk is het hoofdgebouw ook in de eeuwen er aan voorafgaand regelmatig verplaatst. Dit betekent dat rekening gehouden moet worden met resten van oudere voorgangers.

Aangezien bij de realisatie van bijgebouwen die gedeeltelijke voorzien zijn van mestkelders de bodem ter plaatse sterk is verstoord, worden op die locatie geen substantiële resten verwacht. Anders is dit op de plaats van de nieuwe bijgebouwen. Gezien de kleine schaal vallen deze beneden de eerder vermelde ondergrens.

Hoewel de verwachting voor vroege steentijd en voor de late prehistorie tot en met vroege middeleeuwen eveneens voorwaardelijke middelhoog is, moet hierbij opgemerkt worden dat de geïsoleerde ligging van de kleine dekzandwelving eerder een lage verwachting rechtvaardigt. Als gevolg van de eerdere grondwerkzaamheden zijn eventuele resten sterk of geheel zijn vergraven.

Alleen als gevolg van het zestiende eeuwse erf geldt voor de periode vanaf de late middeleeuwen een hoge archeologische verwachting, waarbij de kanttekening voor wat betreft de mate van verstoring blijft staan. Realisatie van het plan betekent daardoor geen onevenredige schade aan het bodemarchief.

Verder archeologisch onderzoek wordt om hiervoor genoemde niet nodig geacht. Om een indruk te krijgen van de al dan niet aanwezige archeologische resten in samenhang met de bodemopbouw zal de regio-archeoloog te zijner tijd een bezoek brengen aan de werkzaamheden. De regio-archeoloog dient één week voor aanvang van de werkzaamheden door de opdrachtgever op de hoogte gesteld te worden van het begin van de werkzaamheden.

Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand et cetera) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (artikel 5.10 Erfgoedwet).

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.

Doorwerking in plangebied

In het plangebied is geen sprake van historische (steden)bouwkundige waarden en er liggen geen monumenten in het plangebied.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Doorwerking in plangebied

Het gebied behoort tot de vochtige kampontginningen. De deels nog bochtige wegen, de verkaveling en het opgaand groen worden hoog gewaardeerd. De voorliggende plannen, waardoor een overzichtelijk erf ontstaat, sluiten hier goed op aan.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als 'Natura 2000-gebied'.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Veluwe' ligt op circa 1,3 kilometer, waardoor de ontwikkeling geen significant negatief effect op dit gebied zal hebben. Overigens, als er al effecten zijn nemen deze door de voorgenomen ontwikkeling alleen maar af, omdat de (voormalige) agrarische bebouwing wordt gesloopt en er bedrijfsmatig geen vee meer kan worden gehouden.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Door de controleur zijn, in en aan de op termijn te slopen gebouwen, geen sporen van strikt beschermde fauna, gevonden. De gebouwen hebben, onder andere door het ontbreken van spouwmuren, een zeer weinig vocht- en temperatuur borgende werking, waardoor ook bewoning door, de apart behandelde soortgroep vleermuizen, kan worden uitgesloten. De op termijn te bebouwen grond, is ook gecontroleerd. Dit betreft weiland en erf, ook daar zijn geen beschermde flora- of faunawaarden aanwezig.

Algemene zorgplicht

Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Een herplantplicht is niet aan de orde

5.3.1.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.)

Doorwerking in plangebied

Uit paragraaf 4.3.1.1 'Omgevingsvisie' en paragraaf 4.3.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen).

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
  • enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden: Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen: De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen: Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht

In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

Doorwerking in plangebied

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan / wijzigingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Doorwerking in plangebied

Vanuit geluid zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan, aangezien het gaat om een bestaande (en vergunde) woning. Wel geldt de eis dat in de te verlenen vergunning wordt geregeld dat de woningscheidende muur voldoet aan de geluidswering van het Bouwbesluit (nieuwbouw eis).

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan / wijzigingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Doorwerking in plangebied

Vanuit geur zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan, aangezien het gaat om een bestaande (en vergunde) woning. Ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven zijn eerder andere geurgevoelige objecten belemmerend bij eventuele uitbreidingsplannen van die agrarische bedrijven. Bovendien wordt de voorliggende locatie gezien als een 'rood-voor-rood'-locatie waarvoor artikel 14 Wet geurhinder en veehouderij van toepassing is. Daarbij geldt een afstand van 50 meter naar omliggende agrarische bedrijven, waaraan ruimschoots wordt voldaan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan / wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Doorwerking in plangebied

Het wijzigingsplan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. In dit geval is er gelet op jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 14 januari 2014 (ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Verder heeft de Afdeling bepaald dat de realisering van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1. eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4).

Nu het hier gaat om het splitsen van de bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden waarbij er geen bebouwing bij zal komen, voorziet het betrokken plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling en is artikel 3.1.6, tweede lid van de Bro derhalve niet van toepassing.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig wijzigingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkeling hoeft niet in beeld te worden gebracht. Nader onderzoek is hiervoor niet noodzakelijk.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Doorwerking in plangebied

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan / wijzigingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan / wijzigingsplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een plan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het plan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan / wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan / wijzigingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan / wijzigingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D [11.2] (bouw van 2.000 woningen of meer) en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen.

Van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van onderdeel D 11.2 van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. is geen sprake, nu het hier gaat om het wijzigen van de woonbestemming in een woongebouw met twee wooneenheden. Dit is zo marginaal dat dus eigenlijk daarmee ook kan worden gesteld dat het onderhavige plan geen activiteit is als bedoeld in kolom 1 van onderdeel D 11.2.

Een plan-m.e.r. of een beoordeling daarvan is dus niet aan de orde.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming

Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Doorwerking in plangebied

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 

Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Doorwerking in plangebied

Provinciale Staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid et cetera) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Doorwerking in plangebied

In de omgeving van de extra te bestemmen (maar al geruime tijd aanwezige) wooneenheid liggen woningen en een aantal (niet-)agrarische bedrijven. Gezien de afstand tussen het plangebied en de bedrijven is er gelet op de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering te verwachten. Bovendien betreft het een bestaande situatie (aanwezigheid tweetal wooneenheden) waar ook al bij de toetsing van de omliggende ontwikkelingen in het verleden rekening mee is gehouden. Zoals in paragraaf 5.6 is aangegeven, geldt een afstand van 50 meter naar omliggende agrarische bedrijven, waaraan ruimschoots wordt voldaan.

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor onderhavig plan.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit

Binnen de grenzen van het wijzigingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand. Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

Liander heeft op 27 juni 2017 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit wijzigingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het plangebied ligt in het Essen- of Kampenlandschap. Op de locatie wordt (voormalige) agrarische bebouwing gesloopt en ingezet in het kader van functieverandering. Dit heeft een positief effect op het landschap, want het totale erf wordt wat kleiner en compacter. Op de locatie is sprake van een zeer waardevolle boerengeriefhoutbosje, deze bomen blijven behouden. Daarom mogen de nieuwe bijgebouwen niet onder de kroonprojecties worden gesitueerd. De nieuwe bebouwing en uitrit wordt op een minder strakke manier gerealiseerd, passend binnen het Essen- of Kampenlandschap. De oprit kan dan met beplanting ingepast worden.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid' een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Doorwerking in plangebied

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie

Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.14 Verkeer

Vanuit verkeerskundig oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden.

De woning wordt in de huidige situatie al door twee huishoudens bewoond. Dit zal door de splitsing niet wijzigen. De verkeersgeneratie blijft naar verwachting gelijk. Voor de parkeersituatie moeten er bij twee-onder-één-kapwoningen in het buitengebied 3 auto's bij elke woning kunnen parkeren.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is een extra uitrit ten oosten van de woning gesitueerd, zodat beide zijden een eigen uitrit krijgen. De Essenerweg is een erftoegangsweg en maakt onderdeel uit van een 60 km/uur-zone. Op dit type weg zijn uitritten toegestaan. Het gebruik van deze weg voor het bereiken en verlaten van percelen past binnen de functie van deze wegcategorie en daarmee ook binnen de gewenste situatie ten aanzien van verkeersveiligheid. Een uitrit aan de Essenerweg heeft geen negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de bereikbaarheid van de Essenerweg, omdat op dit type weg het uitwisselen van verkeer is toegestaan.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Het gemeentelijk waterbeleid is omschreven in paragraaf 4.6.3. Het algemene uitgangspunt is dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemel-, oppervlakte-, grond- en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.

Doorwerking in plangebied

Het perceel Essenerweg 152-152a ligt in het buitengebied van Kootwijkerbroek. Het plan omvat een dubbele woning en enkele opstallen. Aan de noordzijde, langs de Essenerweg, loopt een C-watergang. Daarnaast loopt aan de oostzijde een C-watergang. Er is sprake van drukriolering.

In de huidige situatie is het plangebied voorzien van diverse opstallen en feitelijk een dubbele woning (planologisch één woning). In de nieuwe situatie zullen diverse opstallen (circa 580 m2) worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zullen bijgebouwen met een kleiner oppervlak worden gerealiseerd. Er is sprake van een afname van verhard oppervlak. Het hemelwater dat op de wegverharding valt, zal afstromen naar de zijkanten waar het kan infiltreren in de bodem. Het hemelwater dat valt op het dak van de dubbele woning wordt net als in de huidige situatie afgewenteld op de noordelijk gelegen C-watergang.

Het vuilwater wat afkomstig is van de woningen zal aangesloten worden op het drukrioolstelsel in de Essenerweg.

In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan 'Buitengebied 2012' (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' kent in artikel 20.7, lid 2 en 3 - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders (onder bepaalde voorwaarden) voornoemd plan mogelijk kunnen maken. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheden.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan Buitengebied 2012' gedefinieerd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepaling worden de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad genomen intrekkingsbesluit. Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' op de locatie gewijzigd in die zin dat de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume (m3): 1.050' zijn opgenomen en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit is verwijderd. Ook is de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 3' toegevoegd.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het wijzigingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In het onderhavige wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met het slopen van bebouwing.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in een bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan 'Buitengebied 2012') opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan uitsluitend ziet op de verbouwing van een gebouw met minder dan 10 woningen, is dit niet aan de orde.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 25 augustus 2017 tot en met 5 oktober 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

De volgende herzieningen en het intrekkingsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn verwerkt:

Verder zijn de volgende wijzigingsplannen - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen (op perceelsniveau) verwerkt:

Naam wijzigingsplan (wp)/ partiële herziening (ph)   IMRO-identificatienummer   Datum vastgesteld  
Apeldoornsestraat VII (wp)   NL.IMRO.0203.1223-0002   26-8-2014  
Barnseweg VI (wp)   NL.IMRO.0203.1246-0002   10-7-2014  
Boshuisweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1279-0002   1-4-2015  
Brunesengweg II (wp)   NL.IMRO.0203.1273-0002   3-10-2014  
Brugveenseweg-Walhuisweg (wp)   NL.IMRO.0203.1301-0002   4-6-2015  
Donkervoorterweg II   NL.IMRO.0203.1385-0002   28-3-2017  
Drieënhuizerweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1312-0002   17-11-2015  
Essenerweg XII (wp)   NL.IMRO.0203.1272-0002   25-3-2015  
Essenerweg XIII (wp)   NL.IMRO.0203.1365-0002   26-8-2016  
Garderbroekerweg XVII (wp)   NL.IMRO.0203.1234-0002   3-1-2014  
Grote Hegweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1303-0002   30-6-2015  
Helweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1265-0002   8-9-2014  
Hessenweg X (wp)   NL.IMRO.0203.1327-0002   21-1-2016  
Kapweg-Graafhorstweg (wp)   NL.IMRO.0203.1334-0002   8-3-2016  
Klettersteeg I (wp)   NL.IMRO.0203.1338-0002   19-2-2016  
Klettersteeg-Grote Fliertweg, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph)   NL.IMRO.0203.1363-0002   14-12-2016  
Laageinderweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1309-0002   4-8-2015  
Laageinderweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1356-0002   21-6-2016  
Lange Zuiderweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1306-0002   21-8-2015  
Lange Zuiderweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1329-0002   15-2-2016  
Muldersweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1244-0002   17-7-2014  
Nachtegaalweg II (wp)   NL.IMRO.0203.1313-0002   5-1-2016  
Oosterbrinkweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1326-0002   16-12-2015  
partiële herziening Buitengebied 2012-Esweg II (ph)   NL.IMRO.0203.1324-0002   13-4-2016  
Peutweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1247-0002   17-2-2015  
Renswoudsestraatweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1317-0002   7-6-2016  
Rudolphlaan I (wp)   NL.IMRO.0203.1218-0002   26-4-2016  
Sandersstraat I (wp)   NL.IMRO.0203.1210-0002   15-2-2016  
Scherpenzeelseweg IX (wp)   NL.IMRO.0203.1276-0002   6-11-2014  
Valkseweg XII (wp)   NL.IMRO.0203.1307-0002   13-7-2015  
Valkseweg XIII (wp)   NL.IMRO.0203.1353-0002   24-5-2016  
Vinkekampweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1288-0002   13-3-2015  
Wesselseweg VII (wp)   NL.IMRO.0203.1191-0002   18-3-2014  
Welgelegenweg II (wp)   NL.IMRO.0203.1387-0002   5-4-2017  


Daarnaast is inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vervangen door de volgende bestemmingsplannen. Eveneens geldt dit voor het provinciale inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1) welke is vastgesteld op 17-12-2014.

Naam bestemmingsplan   IMRO-identificatienummer   Vastgesteld  
Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg   NL.IMRO.0203.1340-0002   1-2-2017  
Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg   NL.IMRO.0203.1237-0002   30-9-2015  
Baron van Nagellstraat VIII   NL.IMRO.0203.1271-0003   11-11-2015  
Barneveld-Noordwest   NL.IMRO.0203.1310-0003   1-2-2017  
Dijkerweg I   NL.IMRO.0203.1277-0002   6-5-2014  
Dijkerweg II   NL.IMRO.0203.1335-0002   25-5-2016  
Dunenkamperweg I   NL.IMRO.0203.1196-0002   1-10-2013  
Drieenhuizerweg-Heetkamperweg   NL.IMRO.0203.1264-0002   28-1-2015  
Dwarsakker   NL.IMRO.0203.1214-0003   20-8-2014  
Dwarsakker II   NL.IMRO.0203.1277-0002   30-9-2015  
Dwarsgraafweg V   NL.IMRO.0203.1290-0002   13-5-2015  
Essenerweg X   NL.IMRO.0203.1238-0002   6-5-2014  
Esweg I   NL.IMRO.0203.1318-0002   27-1-2016  
Garderbroekerweg-Kerkweg   NL.IMRO.0203.1189-0003   4-3-2015  
Garderbroekerweg-Wencopperweg   NL.IMRO.0203.1236-0002   10-6-2015  
Garderbroekerweg XIV   NL.IMRO.0203.1195-0002   17-12-2013  
Garderbroekerweg XV   NL.IMRO.0203.1212-0002   28-1-2014  
Garderbroekerweg XVIII   NL.IMRO.0203.1315-0002   11-11-2015  
Gelkenhorsterweg I   NL.IMRO.0203.1369-0001   ontwerp  
Gruttoweg I   NL.IMRO.0203.1295-0002   30-9-2015  
Harskamperweg V   NL.IMRO.0203.1362-0002   9-11-2016  
Harskamperweg-Kootwijkerdijk   NL.IMRO.0203.1304-0002   2-3-2016  
Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310)   NL.IMRO.0203.1229-0002   16-12-2014  
Hazendonkweg I   NL.IMRO.0203.1211-0002   12-11-2013  
Heideweg-Garderbroekerweg   NL.IMRO.0203.1322-0002   25-5-2016  
Hessenweg XI   NL.IMRO.0203.1361-0001   ontwerp  
Holzenbosch   NL.IMRO.0203.1124-0002   16-12-2015  
Houtbeekweg I   NL.IMRO.0203.1257-0003   8-7-2015  
Hunnenweg V   NL.IMRO.0203.1328-0002   13-4-2016  
Kootwijkerdijk-Harderwijkerkarweg   NL.IMRO.0203.1323-0002   25-5-2016  
Kootwijkerdijk II   NL.IMRO.0203.1293-0002   8-7-2015  
Laageinderweg I   NL.IMRO.0203.1235-0002   6-5-2014  
Laageinderweg V   NL.IMRO.0203.1383-0002   24-5-2017  
Laageinderweg-Drieënhuizerweg   NL.IMRO.0203.1283-0002   9-11-2016  
Lange Zuiderweg II   NL.IMRO.0203.1219-0002   10-6-2014  
Molenweg III   NL.IMRO.0203.1342-0002   6-7-2016  
Nachtegaalweg-Appelseweg   NL.IMRO.0203.1180-0002   27-1-2016  
Nijkerkerweg VI   NL.IMRO.0203.1286-0002   6-7-2016  
Noordersingel I   NL.IMRO.0203.1336-0002   6-7-2016  
Otelaarseweg II   NL.IMRO.0203.1220-0002   6-5-2014  
Oud Milligenseweg VI   NL.IMRO.0203.1254-0002   30-9-2014  
Oud Vellerseweg/Hunnenweg   NL.IMRO.0203.1169-0002   10-6-2015  
Overhorsterweg I   NL.IMRO.0203.1331-0002   14-12-2016  
Puurveenseweg III   NL.IMRO.0203.1321-0002   9-7-2013  
Rijksweg IV   NL.IMRO.0203.1314-0002   27-1-2016  
Rubensstraat II   NL.IMRO.0203.1291-0002   4-3-2015  
Schoonengweg I   NL.IMRO.0203.1339-0002   25-5-2016  
Schoonengweg-Postweg   NL.IMRO.0203.1393-0001   ontwerp  
Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg   NL.IMRO.0203.1152-0003   10-6-2014  
Speulderbosweg I   NL.IMRO.0203.1204-0002   1-2-2017  
Stationsweg-Binnenveld   NL.IMRO.0203.1325-0002   13-4-2016  
Stationsweg XI   NL.IMRO.0203.1263-0002   13-5-2015  
Stroeërweg I   NL.IMRO.0203.1200-0002   8-7-2015  
Stroe VI   NL.IMRO.0203.1250-0003   4-3-2015  
Thorbeckelaan Zuid I   NL.IMRO.0203.1239-0003   8-7-2015  
Valkseweg-Nijkerkerweg   NL.IMRO.0203.1350-0002   6-7-2016  
Veluweweg-Essenerweg   NL.IMRO.0203.1297-0002   10-6-2015  
Veluweweg-Lankerenseweg   NL.IMRO.0203.1202-0002   10-6-2015  
Veluweweg-Lankerenseweg I   NL.IMRO.0203.1289-0002   10-6-2015  
Wethouder Rebellaan I   NL.IMRO.0203.1184-0003   9-7-2013  
Wethouder Rebellaan II   NL.IMRO.0203.1367-0003   1-2-2017  
Wencopperweg II   NL.IMRO.0203.1245-0002   6-7-2016  
Wencopperweg III   NL.IMRO.0203.1249-0002   16-12-2014  
Wencopperweg IV   NL.IMRO.0203.1357-0002   14-12-2016  
Wikselaarse Eng   NL.IMRO.0203.1348-0003   24-5-2017  
Wolweg I   NL.IMRO.0203.1330-0002   29-9-2016