direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schoonhorsterweg IV
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1404-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Schoonhorsterweg 22 in Barneveld is een verzoek ingediend om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar 'Wonen'. Dit om in een later stadium de voormalige agrarische bebouwing in te kunnen zetten als zoganaamde sloopmeters, de woning te verplaatsen (binnen het nieuwe te vormen bestemmingsvlak) en een nieuw bijgebouw op te richten. Het voorliggende plan ziet op dit moment echter enkel op het wijzigigen van de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen'.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Schoonhorsterweg 22 in Barneveld. Het plangebied wordt begrensd door het bouwvlak zoals dat is openomen het bestemingsplan 'Buitengebied 2012'. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

Figuur 2.1 begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1404-0002_0001.png"

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden heeft de bestemming 'Agrarisch' (met bouwvlak) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Daarnaast is sprake van de gebiedsaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachting' en 'intensieve veehouderij'. De gronden hebben tevens de gebiedsaanduiding 'reconstructiewegzone - verwevingsgebied GV'.

Figuur 2.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2012, locatie Schoonhorsterweg 22

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1404-0002_0002.png"

In het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is in artikel 3.7, lid 5 een wijzigingsbevoegheid opgenomen waarmee het college de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak kan wijzigen in de bestemming Wonen. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt bij dit plan.

Artikel 3.7, lid 5 luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak wijzigen in de bestemming Wonen, met inachtneming van het volgende:

  • a. uitsluitend de bestaande bedrijfswoning(en) met de tot dezelfde bouwmassa behorende voormalige bedrijfsruimte mag (mogen) worden gebruikt voor het bestaande aantal woningen, waarbij geldt dat indien een kleine woning is toegestaan, deze toegestaan blijft;
  • b. het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarische bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;
  • c. indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het verwijderde agrarische bouwvlak, kunnen op gronden met de bestemming 'Agrarisch' dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen worden gelegd indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de bestemming 'Agrarisch' liggen.

Aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.7, lid 5 wordt voldaan. Er is geen sprake van toename van het aantal woningen, het nieuwe bestemmingsvlak is kleiner dan het agrarische bouwvlak en het bestemmingsplan wordt niet gewijzigd voor wat betreft de aangrenzen dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Met deze wijziging van het bestemmingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd naar 'Wonen'. Dit om in een later stadium de voormalige agrarische bebouwing in te kunnen zetten als zoganaamde sloopmeters, de woning te verplaatsen (binnen het nieuwe te vormen bestemmingsvlak) en een nieuw bijgebouw op te richten. Het voorliggende plan ziet op dit moment echter enkel op het wijzigigen van de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Met deze wijziging kan in een later stadium worden gegarandeerd dat gesloopte vierkante meters voormalige agrasiche bebouwing niet meer worden teruggebouwd. Hieronder is de bestemde situatie voor en na de wijziging weergegeven.

Figuur 3.1 Bestemde situatie voor wijziging (Buitengebied 2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1404-0002_0003.png"

Figuur 3.2 Bestemde situatie na wijziging

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1404-0002_0004.png"

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.

Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van de omgevingsvisie.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw

Veehouderijbedrijven 

De Omgevingsverordening handhaaft vooralsnog de reconstructiezonering voor wat betreft de zones. De mogelijkheden voor een veehouderijbedrijf is op onderdelen echter anders dan in de Reconstructieplannen. Voor zover dat betrekking heeft op een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf (deze werden eerder intensieve veehouderijen genoemd), laat het overgangsrecht de flexibiliteitsbepalingen in de geldende bestemmingsplannen in stand.

Voor de uitbreiding van een grondgebonden (melk)rundveehouderijbedrijf gelden nu al direct de randvoorwaarden die de Omgevingsverordening stelt, dit in tegenstelling tot de voorwaarden waar een overgangsperiode voor is opgenomen. Het wijzigingsplan moet aan de Omgevingsverordening voldoen.

Een grondgebonden veehouderijbedrijf is volgens de Omgevingsverordening (een onderdeel van) een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50% zelf te kunnen voeren.

Als het gaat om de uitbreiding van een (melk)rundveehouderijbedrijf vergt de Omgevingsverordening dat daaraan een Grondgebruiksplan voor wordt opgesteld. Een Grondgebruiksplan is een plan waarin de ondernemer informatie biedt over de grondgebondenheid van het veehouderijbedrijf of de veehouderijtak. Een grondgebonden veehouderijbedrijf of bedrijfstak is een onderdeel van een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50% zelf te kunnen voeren.


Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

Op 22 maart 2017 heeft de gemeenteraad het geactualiseerde 'Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016' vastgesteld en is het met terugwerkende kracht op 1 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn de beleidskaders voor functieverandering uit 2008 (“Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten”) en 2012 (“Nadere invulling” van de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten”) samengevoegd en geactualiseerd.

Met de toepassing van het functieveranderingsbeleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

Het toenemende aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen leidt tot de wens en noodzaak om de mogelijkheden van het instrumentarium van functieverandering optimaal te benutten, zodat voor een zo groot mogelijke oppervlakte aan sloopmeters een ruimtelijk verantwoorde inzet gevonden wordt en een kwaliteitsverbetering van het buitengebied plaatsvindt. Uitgangspunten daarbij zijn een goede ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam economisch perspectief, met behoud van een sterke agrarische structuur.

Naast deze hoofddoelstelling zijn hierbij ook de volgende doelen van belang:

    • 1. de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt naast de sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies zoals ontwikkeling van landschap en natuur. Dit kan door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdrage aan waterberging en dergelijke op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is dus geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
    • 2. Hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies indien dit mogelijk is. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed landschappelijk is ingepast in zijn omgeving, mogelijk;
    • 3. versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door onder voorwaarden niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en onder voorwaarden ook ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies.

Voor een goede registratie en voor het inzetten van sloopmeters worden een aantal voorwaarden gesteld. Deze zijn als volgt.

    • 1. De feitelijke sloop van de geregistreerde sloopmeters moet gerealiseerd of gegarandeerd zijn;
    • 2. terugbouw van de sloopmeters moet planologisch zijn uitgesloten;
    • 3. de inzet van geregistreerde sloopmeters voor wonen en/of werken moet geborgd plaatsvinden, zodat sloopmeters niet dubbel worden ingezet;
    • 4. in principe hebben gemeenten geen 'makelaarsfunctie' voor sloopmeters.

Met het voorliggende initiatief wordt het proces ingezet dat past binnen de kaders van het functieveranderingsbeleid. Door de bestemmingswijziging kan planologisch worden uitgesloten dat de te slopen bebouwing in de toekomst kan worden teruggebouwd.

4.5 Waterschap

Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

Het bestemmingsplan is een nadere concretisering van de beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. In tegenstelling tot de structuurvisie is het bestemmingsplan juridisch direct bindend voor 'de burger'. Het bestemmingsplan geeft op perceelsniveau aan welke bouw- en gebruiksmogelijkheden gelden. Het bestemmingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op eerder vastgestelde gemeentelijke visies, het provinciaal- of Rijksbeleid.

Functieverandering

De verwachting is dat de komende jaren, net als in de voorgaande periode, veel agrarische bedrijven zullen stoppen. Er komen veel stallen en andere bedrijfsgebouwen leeg te staan. De gemeente wil aan deze gebouwen een nieuwe passende functie kunnen geven. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe woningen, diverse vormen van bedrijvigheid, recreatieve of maatschappelijke functies en verbredingsmogelijkheden voor wonen en werken. In het bestemmingsplan zijn daarom een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder de in dit wijzigingsplan gebruikte bevoegdheid.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.

Bijgebouwen bij de woning

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. Wanneer onder het overgangsrecht vallende bijgebouwen aanwezig zijn, kan boven de oppervlakte van 80 m2 tot een totale oppervlakte van 250 m2, door het slopen van een gelijke oppervlakte aan onder het overgangsrecht vallende bijgebouwen, nieuwbouw worden gerealiseerd. Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt enkel de bestemming gewijzigd. Het aspect bodemkwaliteit zal bij het volgend stadium (de omgevingsvergunning) worden onderzocht. Voor de bestemmingswijziging vormt dit aspect geen belemmering.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven. Dit aspect vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Er zijn geen (sporen van) beschermde soorten aangetroffen.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.3.1.1 'Omgevingsvisie' en § 4.3.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.

5.4 Externe veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers

10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers

10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers

enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist. Bij het voorliggende plan is hiervan geen sprake. Dit aspect vormt geen belemmering voor dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen die van invloed zijn op dit plangebied.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

Functieverandering maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar reduceert bebouwing (of verplaatst die). Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

5.8 Leidingen

Er is bij deze bestemmingswijziging geen sprake van fysieke ingrepen. Dit aspect vormt voor dit plan geen belemmering.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

In dit geval is het bestemmingsplan / de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

- aanwezig groen (stroken);

- bos;

- landbouwgebied

- landschappelijke inpassing

- landschappelijk waardevol groen

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

De bereikbaarheid van de kavel neemt niet toe of af door de functiewijziging. De verkeersveiligheid nabij de kavel neemt naar verwachting iets toe omdat het aandeel zwaar verkeer bij woningen minder groot is dan bij een agrarisch bedrijf. Parkeren zal op het eigen terrein plaatsvinden. Het voorgenomen plan geeft geen conflicten met beleidsvoornemens of projecten uit het GVVP.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.15 Water

De functieverandering heeft geen gevolgen voor de gebouwde omgeving. Als het gesloopt zal worden zal het verharde oppervlak afnemen. De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 3.7, lid 5 - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden de bestemmingswijziging naar 'Wonen' kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.

De regels van het Bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden niet gewijzigd.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan (zo ook een partiële herziening) mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, omder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 12 mei tot en met 22 juni 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Gedeelte van de regels van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012"

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.3 aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied alsmede een kleinschalig bedrijf niet bestaande uit detailhandelsactiviteiten of een seksinrichting, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.4 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (inclusief het uitbroeden van eieren en het kweken van insecten), met inbegrip van daarmee samenhangende activiteiten, zoals de ontvangst van bezoekers, verkoop van eigen producten en educatie, als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;

1.8 agrarische nevenactiviteit

een kleinschalige bedrijfsmatige agrarische activiteit bij een woning gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, welke niet is aan te merken als een volwaardig agrarisch bedrijf en daarmee ondergeschikt is aan de woonfunctie. Hieronder is eveneens begrepen een kleinschalige gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.9 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.10 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak dan wel bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 bed & breakfast

het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;

1.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.17 beeldkwaliteit

aspecten die van invloed zijn op de beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in de omgeving zoals structuur, identiteit en belevingswaarde;

1.18 bestaande

bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bevi-inrichting

een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is of bedrijven zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.22 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.23 bezoektuin

een tuin die, al dan niet tegen betaling, is opengesteld voor derden en die is gericht op het tentoonstellen aan bezoekers van bijvoorbeeld het ontwerp van de tuin, planten, bomen en/of kunstobjecten;

1.24 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.25 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.26 boomhut

een gebouw of bouwwerk, geen stacaravan zijnde, op een afstand boven de grond dat is bestemd voor recreatief verblijf;

1.27 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.29 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. Onder bouwvlak is tevens een gekoppeld bouwvlak begrepen;

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, dat bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.32 buitenopslag

het in de open lucht opslaan van goedereren en materialen alsmede het stallen van machines, voertuigen en werktuigen ten behoeve van de bedrijfsvoering op het perceel, inclusief handelsvoorraden;

1.33 buurtvergister

installatie voor de vergisting van mest van het eigen bedrijf en/of uit de directe omgeving van de installatie, al dan niet met maximaal 50% aan co-vergistingsmateriaal, waarmee gas en/of energie wordt geproduceerd en/of waarbij verwerking van dierlijke mest plaatsvindt;

1.34 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie van meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;

1.35 containerteelt

het telen van gewassen in potten los van de daaronder liggende ondergrond;

1.36 cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: een bezoektuin, museum, historische attracties, muziek- en dansscholen en creativiteitscentra;

1.37 dagrecreatie

recreatieve activiteit zonder nachtverblijf;

1.38 dak

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.39 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.41 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.42 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan gebruik zoals paintball, boerengolf, een maïsdoolhof en gemotoriseerde sporten;

1.43 extensiveringsgebied

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied waar uitbreiding, hervestiging en nieuwe vestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van het reconstructieplan onmogelijk zal worden;

1.44 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.46 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;

1.47 gekoppeld bouwvlak

een bouwvlak dat bestaat uit twee of meer onderling niet aaneengesloten bouwvlakken, die op de verbeelding met een specifieke aanduiding 'relatie' aan elkaar zijn gekoppeld, die tezamen worden aangemerkt als zijnde één bouwvlak;

1.48 geluidsgevoelige functies

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.49 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.50 glastuinbouwbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen in kassen;

1.51 groepsaccommodatie

een gebouw, geen appartement, motel of pension zijnde, dat blijkens zijn indeling geschikt en bestemd is voor een groep of groepen te dienen als recreatief verblijf;

1.52 groepskampeerterrein

een kampeerterrein zonder permanente voorzieningen en voor tijdelijk gebruik door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard ten behoeve van eigen doeleinden, voor ten hoogste 25 kampeermiddelen;

1.53 grondgebonden veehouderij

agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond als productiemiddel, waar het bedrijf ter plaatse over kan beschikken;

1.54 hobbymatig agrarisch gebruik

het telen van gewassen en/of het houden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf of een bedrijfsmatige agrarische nevenfunctie niet zijnde een volkstuin. Hieronder is eveneens begrepen een hobbymatige gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.55 hogere waarde

een maximum waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.56 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, inclusief aan- en uitbouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.57 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.58 huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.59 intensief recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.60 intensieve veehouderij

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak -, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee,schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.61 jeugddorp

maatschappelijke voorziening voor de opvang, (onder meer medische) begeleiding en huisvesting van kinderen en jongeren, met inbegrip van onderwijs, ondergeschikte en onzelfstandige recreatie, en de vorming van personeel en welzijnswerkers, alsmede daaraan ondersteunende voorzieningen.

1.62 kampeermiddel

een tent, kampeerwagen of toercaravan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.63 kampeerwagen

een voertuig als aangegeven in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;

1.64 kernrandzone

een zone rondom bestaande woonkernen en bedrijventerreinen bestaande uit een zone van 250 m rondom die kern of dat bedrijventerrein, alsmede de zoekzones voor stedelijke ontwikkelingen, waarbij voor de kernrandzone specifieke regels zijn opgenomen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in die zone;

1.65 kleinschalig bedrijf

bedrijf zoals opgenomen in bijlage 1 van dit bestemmingsplan, of daar qua aard en omvang mee vergelijkbaar is, waarbij de werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd door de bewoners van de woning;

1.66 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf waarbij niet meer dan 25 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

1.67 klimbos

een Klimbos is een dagrecreatieve voorziening met één of meerdere routes door de kronen van de aanwezige bomen via een daarvoor aangelegd parkoers;

1.68 kwetsbaar object

woningen en gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag,van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.69 landbouwontwikkelingsgebied

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van het Reconstructieplan zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, herhuisvestiging en nieuwe vestiging van intensieve veehouderij;

1.70 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied, zoals beplanting, verkaveling, openheid en reliëf;

1.71 maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.72 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, religieuze voorzieningen, kinderopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen en/of onzelfstandige en ondergeschikte horeca activiteiten niet zijnde hotelactiviteiten of andere vormen van nachtverblijf;

1.73 manege

een sportvoorziening bestaande uit één of meerdere (binnen)rijbanen, welk in hoofdzaak is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van de manege;

1.74 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.75 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.76 natuur en natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.77 nevenactiviteit

activiteit die ondermeer in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een perceel;

1.78 onderbouw

een voor mensen toegankelijke ruimte, gelegen onder de begane grondvloer en binnen de fundering van een gebouw;

1.79 onderhoudsgebouw

een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;

1.80 opslag

het opslaan en of stallen van goederen, materialen en voertuigen ten behoeve van de ter plaatste gevestigde bedrijfsactiviteit waarbij opslag buiten is toegestaan wanneer dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;

1.81 overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.82 paardrijbak

een onoverdekte voorziening, uitsluitend bestaande uit een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;

1.83 peil

zie art '2.12';

1.84 permanente bewoning

gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie;

1.85 productiegerichte paardenhouderij

een grondgebonden agrarische bedrijf gericht op het fokken van paarden en/of pony's, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of pony's en/of het voortbrengen van producten doormiddel van het houden van paarden en/of pony's, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met daaraan ondergeschikte trainingsfaciliteiten ten behoeve van de ter plaatse opgefokte paarden;

1.86 recreatiebedrijf

een bedrijf dat een verblijfsrecreatieterrein op een zodanige wijze exploiteert en/of beheert, dat in of op de toeristische standplaatsen, stacaravans en/of recreatiewoningen recreatief verblijf plaatsvindt, waarbij onder een bedrijf wordt ook verstaan een stichting of een andere rechtspersoon;

1.87 recreatief verblijf

verblijf, inclusief nachtverblijf, voor uitsluitend recreatieve doeleinden door bij voorkeur wisselende huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.88 recreatiewoning

een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat is bestemd voor recreatief verblijf;

1.89 salderingsregistratie

Een door burgemeester en wethouders bijgehouden administratie waarin wordt vastgelegd hoeveel agrarische bouwvlakken uit het bestemmingsplan zijn verwijderd en hoeveel er zijn toegevoegd sinds de vaststelling van dat plan op 28 mei 2013. In deze administratie wordt tevens de oppervlakte vastgelegd van de agrarische bouwvlakken die zijn verwijderd en de oppervlakte aan agrarisch bouwvlak dat is toegevoegd sinds 28 mei 2013. Het saldo van de salderingsregistratie bestaat daarmee uit twee componenten, te weten:

  • de component 'aantal bouwvlakken'. Wanneer een agrarisch bouwvlak is verwijderd neemt de component 'aantal bouwvlakken' toe met 1. Wanneer er een nieuw agrarisch bouwvlak in het plan is toegevoegd, dan neemt het saldo af met 2;
  • de component 'oppervlakte bouwvlak'. Wanneer er een agrarisch bouwvlak is verwijderd neemt de component 'oppervlakte bouwvlak' toe met de oppervlakte van het verwijderde bouwvlak. Wanneer er een agrarisch bouwvlak is vergroot door middel van een wijzigingsbevoegdheid, dan neemt het saldo af met de oppervlakte van de vergroting van het bouwvlak. Wanneer een nieuw agrarisch bouwvlak is toegevoegd neemt het saldo af met de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak;

1.90 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.91 seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.92 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.93 stacaravan

een bouwwerk voor recreatief verblijf, in de vorm van een caravan of een andersoortig onderkomen al dan niet op wielen - en derhalve zonder vaste fundering - en met een maximum oppervlakte van maximaal 50 m2. Onder vaste fundering wordt hier niet begrepen een betonnen of andersoortige ondergrond welke geen deel uitmaakt van de constructie van het bouwwerk;

1.94 straalpad

vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signalen;

1.95 teeltondersteunende kassen

kassen die gebruikt worden als onderdeel van vollegrondteelt;

1.96 teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken die gebruikt worden als onderdeel van de teelt en een directe relatie hebben met het grondgebruik, zoals tunnelkassen, hagelnetten en stellages voor de containerteelt;

1.97 tent

een in hoofdzaak uit doek en stokken vervaardigd onder komen dat gemakkelijk is op te vouwen, bestemd voor recreatief verblijf;

1.98 toercaravan

een al dan niet uitklapbare caravan geen stacaravan zijnde, bestemd voor recreatief verblijf;

1.99 toeristische standplaats

een plaatsingsmogelijkheid voor een kampeermiddel;

1.100 trekkershut

een gebouw van eenvoudige constructie en beperkte omvang, niet voorzien van sanitair, ten behoeve van passanten, bestemd voor recreatief verblijf;

1.101 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.102 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.103 uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.104 verbeelding

de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.105 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf in een recreatiewoning, stacaravan, kampeermiddel of ander recreatieverblijf;

1.106 verblijfsrecreatieterrein

een op de verbeelding door bestemmingsgrenzen omsloten vlak met de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie;

1.107 verwevingsgebied

ruimtelijke begrensde gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waarbij herhuisvesting of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mist de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;

1.108 volkstuin

een perceel grond dat niet tot het erf van een woning behoort, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.109 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.110 voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.111 voorkeursgrenswaarde

de maximum waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.112 waterhuishoudkundige voorzieningen

werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding, zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, gemalen, duikers, stuwen en sluizen;

1.113 werk

een constructie, geen bouwwerk zijnde;

1.114 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.115 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;

1.116 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.117 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden of - ingeval van inwoning - van twee huishoudens, aanbouwen en uitbouwen daaronder begrepen;

1.118 wooneenheid:

een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg);

1.119 woongebouw

een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;

1.120 zonnecollector

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opvang van zonne-energie en het omzetten daarvan in warmte of elektriciteit.

1.121 zorgboerderij

het op professionele basis aanbieden en uitoefenen van zorgactiviteiten gericht op dagbesteding en zonder nachtverblijf, waarbij deze zorgactiviteiten in hoofdzaak bestaan uit het uitoefenen van agrarische werkzaamheden zoals het houden van vee, het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, het kweken van gewassen en/of het bewerken van grond;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de bovenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwzijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, wieken en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 Oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld.

2.8 Vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto-hoogte kleiner is dan 1,5 m buiten beschouwing blijft.

2.9 Maten

buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  • voor lengten in meters (m);
  • voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • voor verhoudingen in procenten (%).

2.11 Netto-hoogte

de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak, waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing blijven.

2.12 Peil

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

2.13 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

2.14 De hoogte van een molen

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw, met uitzondering van de wieken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
  • per bouwvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • voor zover het bedrijf voor de milieuregelgeving als één inrichting wordt aangemerkt, deze inrichting niet op twee in de nabijheid van elkaar gelegen bouwvlakken mag zijn gelegen;
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' voor een intensieve veehouderij;
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' voor een glastuinbouwbedrijf;
  • hobbymatig agrarisch gebruik;
  • het weiden van paarden en/of pony's ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege;
  • uitsluitend ter plaatse van de in de onderstaande tabel mede voor de specifieke in de tabel voor dat adres vermelde niet-agrarische nevenactiviteiten waarbij de in de tabel genoemde maximum bebouwde oppervlakte voor de nevenactiviteit mag worden gebruikt:
    Straat   huis-
    nummer  
    Oppervlakte (m2)   Niet-agrarische nevenactiviteit  
    Aarderweg   4   0   Zorgboerderij  
    Achterveldseweg   26   180   Ambachtelijke be- en verwerking van producten  
    Apeldoornsestraat   193   320   Dagrecreatie  
    Bielderweg   1   180   Zorgboerderij  
    Briellaerdseweg   18   0   Zorgboerderij  
    Brugveenseweg   67   225   Dagrecreatie  
    Drieënhuizerweg   40   350   Agrarisch loonbedrijf  
    Drieënhuizerweg   44   300   Metaalbewerkingsbedrijf  
    Dunenkamperweg   15   180   Aannemersbedrijf  
    Essenerweg   156 en 156A   0   Zorgboerderij  
    Garderbroekerweg   150   0   Zorgboerderij  
    Gelkenhorsterweg   12   27   Electrotechniek  
    Harremaatweg   40  
    600  
    Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders  
    Hoornweg   23   280   Aannemersbedrijf  
    Houtbeekweg   10   135   Autopoetsbedrijf  
    Jan van Arkelweg   54   300   Caravanstalling  
    Kallerbroekerweg   135   300   Aannemersbedrijf  
    Kootwijkerdijk   4   1.375   Hovenier  
    Krumselaarseweg   16   225   Dierenasiel en pension  
    Overhorsterweg   34   130   Bed & breakfast en fietsenstalling  
    Postweg   27   95   Transportbedrijf  
    Renswoudsestraatweg   16   300   Kinderdagverblijf  
    Schoonengweg   8   500   Recreatieruimte t.b.v. minicamping, dagrecreatie en workshops  
    Van Amerongenweg   9   0   Zorgboerderij  
    Veenburgerweg   5   300   Automobielbedrijf  
    Vinkekampweg   51   945   Slachterij  
    Walhuisweg   20   415   Slachterij  
    Welgelegenweg   26   140   Mallenmakerij  
    Wielweg   17 en 19   160   Timmerbedrijf  
    Wikselaarseweg   18   0   Zorgboerderij  
  • buitenopslag ten behoeve van de niet-agrarische nevenfunctie niet is toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag' want daar is buitenopslag wel toegestaan;
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' voor dagrecreatie;
  • het gebruik zoals omschreven in artikel 3.5.1.

met daaraan ondergeschikt:

  • extensief recreatief medegebruik;
  • erfontsluitingswegen;
  • sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • bedrijfswoning(en) met bijbehorende bijgebouwen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', want daar zijn geen bedrijfswoningen toegestaan;
  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerken zijnde;
  • tuinen en erven;
  • parkeervoorzieningen;
  • groenvoorzieningen en landschapselementen;
  • paden.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • ter plaatse van de aanduidingen reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V of reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV mogen geen gebouwen worden gebouwd of uitgebreid voor het huisvesten van dieren in de sector intensieve veehouderij, tenzij:
  • het gaat om vervangende nieuwbouw;
  • de nieuwbouw noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen van dierenwelzijn en het aantal dierplaatsen daarbij niet toeneemt;
  • de bouw plaatsvindt krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, die reeds is verleend voordat dit bestemmingsplan in werking is getreden.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)', want daar geldt de maximum goothoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • in afwijking van het bepaalde sub a mag de goothoogte van teeltondersteunende kassen niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • de oppervlakte van teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan 1.000 m2;
  • de vloeroppervlakte van gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten mag niet meer bedragen dan de in artikel 3.1 aangegeven oppervlakte.

3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:
  • indien het bestaande aantal bedrijfswoningen groter is, het aantal bedrijfswoningen maximaal dat grotere bestaande aantal mag bedragen;
  • ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' geldt het maximum aantal dat is weergegeven op de verbeelding;
  • ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • bij vervangende nieuwbouw dient de bedrijfswoning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande woning;
  • de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 3,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' want daar gelden de maten zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en maaiveld meetelt voor de inhoud van de bedrijfswoning.

3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • de totale oppervlakte van bijgebouwen die horen bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 80 m² bedragen.

3.2.5 Kleine woning

Voor het bouwen van een kleine woning gelden de volgende bepalingen:

  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning' is naast de reguliere bedrijfswoning(en) als bedrijfswoning één kleine woning toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', want daar geldt dat aantal als maximum aantal kleine woningen het aantal zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • bij vervangende nieuwbouw dient de kleine woning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande kleine woning;
  • de inhoud van de kleine woning mag niet meer bedragen dan 350 m3;
  • de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • onder een kleine woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en maaiveld meetelt voor de inhoud van de kleine woning.

3.2.6 Bijgebouwen bij kleine woning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij een kleine woning gelden de volgende bepalingen:

  • de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • de totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 40 m2, met dien verstande dat indien de bestaande oppervlakte groter is, die grotere oppervlakte als maximum geldt, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 80 m2.

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan met inachtneming van de in de tabel genoemde toelaatbare situering en maximum bouwhoogte:

Bouwwerk   situering   maximum bouwhoogte (m)  
voedersilo's   binnen het bouwvlak   15  
mestopslagvoorzieningen   binnen het bouwvlak   6  
mestopslagvoorzieningen   buiten het bouwvlak, mits de afstand tot een woning van een derde tenminste 50 meter bedraagt en de mestopslagvoorziening in zijn geheel ligt binnen een afstand van 50 meter van een agrarisch bouwvlak of een bouwvlak voor 'agrarisch-paardenhouderij'   2  
mestvergistingsinstallaties   binnen het bouwvlak   10  
voeropslagvoorzieningen   binnen het bouwvlak   6  
voeropslagvoorzieningen   buiten het bouwvlak, mits de afstand tot een woning van een derde tenminste 50 meter bedraagt en de voeropslagvoorziening in zijn geheel ligt binnen een afstand van 50 meter van een agrarisch bouwvlak of een bouwvlak voor 'agrarisch-paardenhouderij'  



3  
overkappingen   binnen het bouwvlak   6  
teeltondersteunende voorzieningen   binnen het bouwvlak   6  
teeltondersteunende voorzieningen   buiten het bouwvlak   1,5  
erf- en terreinafscheidingen   binnen en buiten het bouwvlak   2  
overige bouwwerken   binnen het bouwvlak   6  
overige bouwwerken   buiten het bouwvlak   2  

3.3 Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • een goede milieusituatie;
  • de bescherming van ecologische waarden;
  • de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
  • de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
  • architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  • een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  • Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 36.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 voor wat betreft de situering binnen het bouwvlak en toestaan dat bouwvlakgrenzen worden overschreden door bebouwing, met inachtneming van het volgende:
  • de oppervlakte waarmee het bouwvlak mag worden overschreden mag niet meer bedragen dan 750 m2;
  • de bedrijfswoning mag niet geheel of grotendeels buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • er dient gestreefd te worden naar een compacte (denkbeeldige) bouwvlakvorm;
  • aannemelijk is gemaakt dat er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
  • aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden dan wel dat hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • ter plaatse van de aanduidingen reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V en reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV mag bij het bouwen voor intensieve veehouderij uitsluitend worden gebouwd als dit noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen van dierenwelzijn, mits het aantal dierplaatsen niet toeneemt;
  • ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV mag bij het bouwen voor intensieve veehouderij uitsluitend worden gebouwd met dien verstande dat:
  • het vergrote bouwvlak niet meer bedraagt dan 130% van het op 17 maart 2005 geldende bouwvlak, voor bouwvlakken met de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • het geldende bouwvlak omvat het op genoemde datum geldende bouwvlak conform het toen geldende bestemmingsplan plus 200% van de oppervlakte van de op dat moment legaal aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing die aansluitend, doch buiten het bouwvlak was gerealiseerd;
  • de bovengrens van 130% is niet van toepassing en mag worden overschreden voor ontwikkelingen die zien op het vergoten van de oppervlakte stalruimte in het kader van wettelijke eisen voor dierenwelzijn, met dien verstande dat daarbij het aantal dierplaatsen niet mag toenemen.
  • ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied V mag bij het bouwen voor intensieve veehouderij uitsluitend worden gebouwd mits daarmee het denkbeeldige bouwvlak dat ten behoeve van intensieve veehouderij wordt gebruikt, niet groter wordt dan 1,0 hectare, tenzij uitbreiding noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen voor dierenwelzijn, mits daarbij het aantal dierplaatsen niet toeneemt.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft de maximum oppervlakte van teeltondersteunende kassen en toestaan dat teeltondersteunende kassen worden gebouwd met een grotere oppervlakte, mits:
  • de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  • de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de plaats van de bedrijfswoning en toestaan dat vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning op een andere plaats plaatsvindt binnen het bouwvlak, mits:
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de maximum goothoogte van een bedrijfswoning en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebouwd met een hogere goothoogte, mits:
  • de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
  • de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
  • het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de plaats van de kleine woning en toestaan dat vervangende nieuwbouw van de kleine woning op een andere plaats binnen het bouwvlak plaatsvindt, mits:
  • de 'kleine woning' gesitueerd wordt achter de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing;
  • de situering en de ontsluiting van de kleine woning dusdanig is dat er sprake blijft van één erf;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 en artikel 3.2.5 voor wat betreft de maximum inhoud van de bedrijfswoning of de 'kleine woning' en toestaan dat een bedrijfswoning of 'kleine woning' wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.000 m3, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen volgens staffeling in de onderstaande tabel:
Inhoud woning   Sloopeis  
Tot 1000 m3   2 m2 sloop voor iedere m3 vergroting  

met dien verstande dat:

  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.7 voor wat betreft de maximum bouwhoogtes van voedersilo's en toestaan dat binnen het bouwvlak voedersilo's worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 20 m.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.7 voor wat betreft de hoogte van een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak en toestaan dat een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak wordt gebouwd met een grotere hoogte, met inachtneming van het volgende:
  • per agrarisch bedrijf is niet meer dan één gebouwde mestopslagvoorziening voor drijfmest buiten het bouwvlak toegestaan;
  • de mestopslagvoorziening dient aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
  • de noodzaak voor de mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak dient te zijn aangetoond;
  • de inhoud van de mestopslagvoorziening mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  • de milieusituatie mag niet onevenredig worden aangetast;
  • de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij door het nemen van maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.7 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van mestvergistingsinstallaties en toestaan dat mestvergistingsinstallaties worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, mits:
  • de bouwhoogte niet meer dan 20 m bedraagt;
  • een hogere bouwhoogte om technische redenen noodzakelijk is.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.7 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak en toestaan dat teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
  • de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • de teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
  • de noodzaak voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m dient te zijn aangetoond;
  • de teeltondersteunende voorzieningen mogen niet worden gerealiseerd in ter plaatse van de aanduiding 'overig - ecologische hoofdstructuur'.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.7 voor wat betreft de maximum bouwhoogte overige bouwwerken buiten het bouwvlak en toestaan dat zonnecollectoren buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
  • de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • de zonnecollectoren dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
  • de noodzaak voor het bouwen van zonnecollectoren met een bouwhoogte van meer dan 2 m dient te zijn aangetoond;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • de zonnecollectoren mogen niet worden gerealiseerd in ter plaatse van de aanduiding 'overig - ecologische hoofdstructuur'.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.7 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak en toestaan dat binnen het bouwvlak een windturbine wordt gebouwd met een hogere bouwhoogte, mits:
  • de bouwhoogte niet meer dan 20 m bedraagt;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 dan wel artikel 3.2.5 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een bedrijfswoning of een kleine woning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
  • de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de bedrijfswoning of 'kleine woning' dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning wil wonen;
  • schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
  • maximaal 35% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfswoning dan wel de 'kleine woning', tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
  • de bedrijfswoning of 'kleine woning' waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
  • de bedrijfswoning of 'kleine woning' waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een minimale toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3.
  • er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2, met dien verstande dat:
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van trekkershutten toestaan binnen een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
  • het aantal trekkershutten per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3;
  • de trekkershutten dienen te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • de oppervlakte mag niet meer dan 20 m2 bedragen;
  • de onderlinge afstand mag niet minder dan 5 m bedragen.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.6 lid 4 onder g en nieuwbouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen toestaan, indien aannemelijk is gemaakt dat het realiseren van sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing niet mogelijk is met dien verstande dat:
  • de gezamenlijke vloeroppervlakte van de sanitaire voorzieningen niet meer mag bedragen dan 75 m2;
  • de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
  • de goothoogte maximaal 3 m bedraagt.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 31.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor is of wordt afgeweken van het plan met toepassing van artikel 3.6, mits dit in overeenstemming is met de in artikel 3.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de in artikel 3.2 vermelde bouwregels, voor zover van toepassing.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  • gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  • maximaal 35% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning of de 'kleine woning', tot ten hoogste 60 m2 bij een bedrijfswoning en 35 m2 bij een 'kleine woning', mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, het kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast;
  • degene die de onder a genoemde activiteiten in de bedrijfswoning of de 'kleine woning' uitvoert, dient tevens de bewoner van deze woning te zijn;
  • vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan.
  • het gebruik van grond als paardrijbak bij een agrarisch bedrijf, mits:
  • de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van de bedrijfswoning of 'kleine woning' die ligt in het bouwvlak waartoe de paardrijbak behoort;
  • de paardrijbak binnen een bouwvlak dan wel aansluitend aan het bouwvlak ligt waartoe de paardrijbak behoort;
  • de paardrijbak achter de voorgevelrooilijn ligt;
  • de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m2 bedraagt;
  • de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 50 m bedraagt.
  • het gebruik van grond als mestopslagvoorziening bij een agrarisch bedrijf buiten een bouwvlak, mits:
  • de mestopslag wordt gebruikt ten dienste van het agrarische bedrijf of de paardenhouderij die ligt in het bouwvlak waartoe de mestopslag behoort;
  • de mestopslagvoorziening ligt achter de voorgevelrooilijn;
  • de inhoud van de mestopslag niet meer dan 100 m3 bedraagt;
  • de mestopslagvoorziening wordt gerealiseerd direct grenzend aan het bouwvlak waartoe deze behoort;
  • de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 50 m bedraagt.
  • het gebruik van grond als paardrijbak bij overige bestemmingen, mits de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van een woning, woongebouw, bedrijfswoning of 'kleine woning' die ligt in een bouwvlak of bestemmingsvlak aansluitend aan de paardrijbak met een andere dan een agrarische bestemming, dan wel ten behoeve van de paardenhouderij die ligt in de een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', met inachtneming van de regels die in die betreffende andere bestemming zijn opgenomen voor de paardrijbak;
  • het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
  • de grond gelegen is binnen een bouwvlak;
  • de zonnecollectoren geplaatst worden achter de voorgevelrooilijn
  • de totale grondoppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 250 m2 bedraagt;
  • de geschatte opbrengst in kilowattuur mag niet meer zijn dan ten hoogste het geschatte eigen verbruik van de woning met bijbehorende bijgebouwen;
  • de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de zonnecollectoren op te bevestigen;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  • het (co-) vergisten van mest en het bewerken en verhandelen van de daarbij vrijkomende producten, mits het bedrijf uitsluitend op het eigen bedrijf geproduceerde mest verwerkt, waaraan eventueel tot maximaal 50% (ten opzichte van de op het bedrijf geproduceerde mest) eigen en/of van derden afkomstige co-substraten worden toegevoegd.
  • het opslaan van houtsnippers als brandstof voor warmteopwekking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf.

3.5.2 Gebruik strijdig met de bestemming

Als gebruik strijdig met de bestemming wordt aangemerkt het verharden van onverharde wegen.

3.5.3 Ander toegestaan gebruik

Wanneer een bedrijfswoning niet meer als zodanig in gebruik is, is het toegestaan deze te gebruiken voor bewoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde bedrijf.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van de omschakeling naar een andere niet-agrarische nevenactiviteit, mits:
  • aannemelijk is gemaakt dat de nevenactiviteit ondergeschikt is aan de agrarische functie;
  • de nevenactiviteit wordt uitgeoefend door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
  • de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van de nevenactiviteit niet wordt vergroot;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
  • geen buitenopslag plaatsvindt;
  • de nevenactiviteit plaatsvindt binnen het bouwvlak, tenzij de aard en de omvang van de nevenactiviteit buiten het bouwvlak toelaatbaar worden geacht.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van intensief recreatief medegebruik, zoals boerengolf en een maïsdoolhof, buiten het bouwvlak, mits:
  • aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein toestaan, met inachtneming van het volgende:
  • het aantal kleinschalige kampeerterreinen mag in totaal niet meer dan 30 bedragen;
  • kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan vanaf 15 maart tot en met 31 oktober;
  • per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan;
  • een kleinschalig kampeerterrein mag uitsluitend zijn gesitueerd binnen het bouwvlak of binnen een afstand van 50 m vanaf het bouwvlak;
  • een kleinschalig kampeerterrein mag niet zijn gelegen in directe aansluiting op een reeds bestaand kleinschalig kampeerterrein of een regulier verblijfsrecreatieterrein;
  • een kantine en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
  • sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein zijn uitsluitend toegestaan in bestaande bebouwing tot een maximum oppervlakte van 75 m2;
  • de onderlinge afstand tussen kampeermiddelen mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein mag niet minder bedragen dan 1,3 per standplaats;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
  • het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • de omgevingsvergunning wordt verleend voor een periode van maximaal 10 jaar.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
  • maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, indien aanwezig de 'kleine woning' en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast;
  • de totale gezamenlijke vloeroppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak, waarbij de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn ligt, mits:
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
  • de zonnecollectoren ten dienste staan van een woning, bedrijfswoning, kleine woning, woongebouw of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak met een andere bestemming dan de bestemming Agrarisch;
  • de grond waarop de zonnecollectoren geplaatst worden direct grenst aan het bestemmingsvlak of bouwvlak waartoe de zonnecollectoren behoren;
  • de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 150 m2 bedraagt;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
  • het terrein waarop de zonnecollectoren staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

  • Burgemeester en wethouders kunnen een bouwvlak vergroten, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen in de regels opnemen:
  • tot maximaal 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - ;
  • tot maximaal 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - , reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V en reconstructiewetzone , mits dit niet gaat om een bouwvlak waar intensieve veehouderij is toegestaan;
  • tot maximaal 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied , met dien verstande dat:
  • het vergrote bouwvlak niet meer bedraagt dan 130% van het op 17 maart 2005 geldende bouwvlak, als in dat bouwvlak intensieve veehouderij is toegestaan;
  • het geldende bouwvlak omvat het op genoemde datum geldende bouwvlak conform het toen geldende bestemmingsplan plus 200% van de oppervlakte van de op dat moment legaal aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing die aansluitend, doch buiten het bouwvlak was gerealiseerd;
  • ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied V, tot maximaal 1,0 hectare voor dat deel van het bouwvlak dat wordt gebruikt ten behoeve van intensieve veehouderij;

met dien verstande dat voor alle in dit lid genoemde vergrotingen geldt dat:

  • de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
  • er wordt gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, al dan niet door het nemen van passende maatregelen;
  • aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • voor de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak saldo beschikbaar is binnen de component 'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie.
  • Burgemeester en wethouders de vorm van een bouwvlak wijzigen waarbij de oppervlakte van dat bouwvlak gelijk blijft, met dien verstande dat:
  • de vormverandering noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
  • er wordt gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  • Burgemeester en wethouders kunnen een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - buurtvergister' opnemen, de bestemming wijzigen in Groen, voorwaardelijke verplichtingen in de regels opnemen en daarbij al dan niet het bouwvlak vergroten tot maximaal:
  • het bestaande bouwvlak plus 1 hectare ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied V waarbij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - buurtvergister' wordt gelegd op maximaal 1 hectare van het vergrote bouwvlak;
  • tot maximaal het bestaande bouwvlak plus 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied, waarbij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - buurtvergister' wordt gelegd op maximaal 1,5 hectare van het vergrote bouwvlak;

mits:

  • wordt aangetoond dat gebruik kan worden gemaakt van lokale aanvoer van mest uit een brongebied van in principe 1.300 hectare;
  • de afstand tot een andere buurtvergister tenminste 200 m bedraagt;
  • de capaciteit van de installatie niet meer dan 36.000 ton per jaar bedraagt;
  • het aandeel co-substraten dat wordt toegevoegd maximaal 50% bedraagt;
  • aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de uitbreiding van een bestaande niet-agrarische nevenactiviteit of vestiging van een nieuwe niet-agrarische nevenactiviteit toestaan, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen in de regels opnemen, mits:
  • aannemelijk is gemaakt dat de nevenactiviteit ondergeschikt is aan de agrarische functie;
  • de nevenactiviteit wordt uitgeoefend door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
  • maximaal 25% van het bebouwde vloeroppervlak van de bedrijfsgebouwen wordt gebruikt voor de nevenactiviteit, tot ten hoogste:
  • 500 m2 voor nevenactiviteiten in het kader van recreatie en zorg;
  • 350 m2 voor overige nevenactiviteiten;
    waarbij geldt dat:
  • in geval van cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten de totale vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 25% van het bebouwde oppervlak tot een maximum van 500 m2;
  • ondergeschikte en onzelfstandige horeca ten dienste van de activiteit is toegestaan op een vloeroppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
  • geen buitenopslag plaatsvindt;
  • de nevenactiviteit plaatsvindt binnen het bouwvlak, tenzij de aard en de omvang van de nevenactiviteit buiten het bouwvlak toelaatbaar worden geacht;
  • landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een overgelegd landschapsplan.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak wijzigen in de bestemming Wonen, met inachtneming van het volgende:
  • uitsluitend de bestaande bedrijfswoning(en) met de tot dezelfde bouwmassa behorende voormalige bedrijfsruimte mag (mogen) worden gebruikt voor het bestaande aantal woningen, waarbij geldt dat indien een kleine woning is toegestaan, deze toegestaan blijft;
  • het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarische bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;
  • indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het verwijderde agrarische bouwvlak, kunnen op gronden met de bestemming 'Agrarisch' dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen worden gelegd indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de bestemming 'Agrarisch' liggen.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak wijzigen in de bestemming Wonen om de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal bedrijfswoningen en/of kleine woningen) mogelijk te maken en daarbij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw', de aanduiding 'aantal woningen' en/of aanduidingen over de oppervlakte aan bijgebouwen opnemen, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen in de regels opnemen, met inachtneming van het volgende:
  • ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied is de wijziging naar de bestemming wonen niet toegestaan;
  • bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 80 m2 bijgebouw per woning worden gebouwd;
  • het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarische bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;
  • indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het verwijderde agrarische bouwvlak, kunnen op gronden met de bestemming 'Agrarisch' dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen worden gelegd indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de bestemming Agrarisch liggen;
  • het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • er moet sprake zijn van een clustering van gebouwen, waarbij de vorm van het nieuwe bestemmingsvlak is afgestemd op zowel het omringende landschap als de belangen van derden;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie;
  • er dient sprake te zijn van hetzij een combinatie van sloop en hergebruik van bestaande gebouwen, hetzij een combinatie van sloop en nieuwbouw, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
Minimaal te slopen oppervlakte gebouwen   Maximaal te realiseren woonbebouwing  
tenminste 1.000 m2   één woning met een inhoud van maximaal 600 m3  
tenminste 2.000 m2   één woongebouw met een inhoud van maximaal 800 m3 met daarin maximaal twee woningen  
tenminste 3.000 m2   twee vrijstaande woningen met elk een inhoud van maximaal 600 m3  

met dien verstande dat:

  • alle bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande bedrijfswoning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) en indien aanwezig de 'kleine woning' (inclusief de bijgebouwen als aangegeven in de artikel 3.2.6) buiten beschouwing wordt gelaten;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak wijzigen in de bestemming Bedrijf - Niet agrarisch of Groen en voorwaardelijke verplichtingen in de regels opnemen, met inachtneming van het volgende:
  • de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat de vloeroppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
  • de aanduiding overig - ecologische hoofdstructuur;
  • de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV;
  • de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V;
  • de dubbelbestemming 'Waarde – openheid en reliëf'
  • het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarische bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;
  • indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het verwijderde agrarische bouwvlak, kunnen op gronden met de bestemming 'Agrarisch' dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen worden gelegd indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de bestemming 'Agrarisch' liggen;
  • het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • de milieusituatie niet onevenredig mag worden aangetast;
  • bij een wijziging naar de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die genoemd worden in bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2, mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.
  • om een bepaalde vloeroppervlakte te hergebruiken of nieuw te bouwen ten behoeve van de nieuwe bestemming dient sprake te zijn van sloop van gebouwen, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
hergebruik of nieuwbouw   te slopen bij hergebruik   te slopen bij nieuwbouw  
tot 500 m²   dezelfde oppervlakte   tweemaal zoveel  
501 – 750 m²   tweemaal zoveel   driemaal zoveel  
751 – 1.000 m²   driemaal zoveel   viermaal zoveel  

met dien verstande dat:

  • alle bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande bedrijfswoning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) en indien aanwezig de 'kleine woning' (inclusief de bijgebouwen als aangegeven in artikel 3.2.6) buiten beschouwing wordt gelaten;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak wijzigen in de bestemming Bedrijf - Landelijk, Cultuur en ontspanning, Maatschappelijk, Recreatie of Recreatie of Groen en voorwaardelijke verplichtingen in de regels opnemen, met inachtneming van het volgende:
  • de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat de vloeroppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
  • de aanduiding overig - ecologische hoofdstructuur;
  • de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV;
  • de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V;
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf.
  • het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarische bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;
  • indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het verwijderde agrarische bouwvlak, kunnen op gronden met de bestemming 'Agrarisch' dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen worden gelegd indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de bestemming 'Agrarisch' liggen;
  • het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • de milieusituatie niet onevenredig mag worden aangetast;
  • bij een wijziging naar de bestemming Bedrijf - Landelijk zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die genoemd worden in bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2, mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.
  • om een bepaalde vloeroppervlakte te hergebruiken of nieuw te bouwen ten behoeve van de nieuwe bestemming dient sprake te zijn van sloop van sloop van gebouwen, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
te slopen bij hergebruik   te slopen bij nieuwbouw  
dezelfde oppervlakte   tweemaal zoveel  

met dien verstande dat:

  • alle bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande bedrijfswoning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) en indien aanwezig de 'kleine woning' (inclusief de bijgebouwen als aangegeven in artikel 3.2.6) buiten beschouwing wordt gelaten;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Agrarisch  en daarbij de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' opnemen, mits:
  • daarbij een bouwvlak betrokken is en het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' niet groter is dan het bouwvlak binnen 'Agrarisch';
  • aannemelijk is gemaakt dat na omschakeling een volwaardig en toekomst bestendig bedrijf ontstaat;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  • Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de omschakeling van een grondgebonden veehouderij naar een intensieve veehouderij, binnen de bestemming Agrarisch een bouwvlak zonder de aanduiding 'intensieve veehouderij' wijzigen in een bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits het bouwvlak ligt ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - , dan wel dat het bouwvlak ligt ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV of reconstructiewetzone - verwevingsgebied V, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen opnemen in de regels, met dien verstande dat:
  • belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden;
  • omschakeling naar intensieve veehouderij niet kan plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding overig - kernrandzone;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
  • aannemelijk is gemaakt dat na omschakeling een volwaardig agrarisch bedrijf ontstaat;
  • landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een overgelegd landschapsplan.
  • ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV mag bij het bouwen voor intensieve veehouderij het bouwvlak niet meer dan 130% bedragen van het op 17 maart 2005 geldende bouwvlak met aan absoluut maximum van 1,5 hectare, met dien verstande dat het geldende bouwvlak omvat het op genoemde datum geldende bouwvlak conform het toen geldende bestemmingsplan plus 200% van de oppervlakte van de op dat moment legaal aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing die aansluitend, doch buiten het bouwvlak was gerealiseerd;
  • ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied V mag het bouwvlak dat ten behoeve van intensieve veehouderij wordt gebruikt, niet groter worden dan 1,0 hectare.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Natuur, mits:
  • de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding overig - ecologische hoofdstructuur;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en ecologische waarden;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
  • Burgemeester en wethouders kunnende bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Groen, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en ecologische waarden;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
  • Burgemeester en wethouders kunnen één bouwvlak splitsen in twee bouwvlakken, mits:
  • er sprake is van twee volwaardige agrarische bedrijven die gevestigd zijn binnen het betreffende bouwvlak;
  • er twee vergunde bedrijfswoningen aanwezig zijn binnen het betreffende bouwvlak, waarbij ieder afzonderlijk functionerend agrarisch bedrijf over een eigen bedrijfswoning beschikt;
  • er voor elk van de bedrijven sprake is van een situatie die vanuit milieuoogpunt volledig aanvaardbaar is, waarbij elk van de bedrijven zelfstandig wordt beoordeeld;
  • de twee afzonderlijke bedrijven toekomstbestendig kunnen functioneren binnen het aan hen toegekende bouwvlak zonder dat daarvoor een vergroting van dat bouwvlak noodzakelijk is;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • wonen;
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' tevens voor bedrijfsmatige agrarische nevenactiviteiten door de bewoner van de woning;
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier' tevens voor een atelier en of kunstgalerie;
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor kantoor;
  • ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' tevens voor caravanstalling;
  • het gebruik als omschreven in artikel 20.5.1.

met daarbij behorende

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • werken, geen bouwwerken zijnde;
  • tuinen, landschappelijke beplanting, erven en parkeerplaatsen.

20.2 Bouwregels

20.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • gebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • indien in een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak.
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' is uitsluitend één woongebouw toegestaan;
  • uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning' is uitsluitend één kleine woning toegestaan.

20.2.2 Woning

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  • per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woning worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van:
  • de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', want daar geldt als maximum aantal woningen het aantal zoals op de verbeelding is aangegeven;
  • de aanduiding 'woning uitgesloten', want daar mogen geen woningen worden gebouwd;
  • bij vervangende nieuwbouw dient de woning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande woning;
  • de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 600 m3, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)', want daar geldt de maximum inhoud zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 3,5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum goothoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en maaiveld meetelt voor de inhoud van de woning.

20.2.3 Woongebouw

Voor het bouwen van een woongebouw gelden de volgende bepalingen:

  • een woongebouw dient twee woningen te omvatten, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding: 'maximum aantal wooneenheden', want daar geldt als maximum aantal woningen het aantal zoals op de verbeelding is aangegeven;
  • bij vervangende nieuwbouw dient het woongebouw te worden gebouwd ter plaatse van het bestaande woongebouw;
  • de inhoud van een woongebouw mag niet meer bedragen dan 800 m3, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)', want daar geldt de maximum inhoud zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • een woongebouw dient in hoofdzaak een niet-gelede hoofdbouwmassa te hebben;
  • de goothoogte van het woongebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum goothoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • de bouwhoogte van het woongebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • onder een woongebouw is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en maaiveld meetelt voor de inhoud van het woongebouw.

20.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • de oppervlakte aan bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 80 m2, tenzij en voor zover de bestaande grotere oppervlakte is gerealiseerd voor de functie wonen in welk geval, in afwijking van artikel 31.3 aanhef en onder c, de bestaande grotere oppervlakte als maximum geldt, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)', want daar geldt de maximum oppervlakte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' want daar bedraagt de maximum goothoogte 4 m voor gebouwen ten behoeve van de caravanstalling;
  • de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m.

20.2.5 Kleine woning

Voor het bouwen van een kleine woning gelden de volgende bepalingen:

  • bij vervangende nieuwbouw dient de kleine woning te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande kleine woning;
  • de inhoud van de kleine woning mag niet meer bedragen dan 350 m3;
  • de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum goothoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)', want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • onder een kleine woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en maaiveld meetelt voor de inhoud van de kleine woning.

20.2.6 Bijgebouwen bij kleine woning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij een kleine woning gelden de volgende bepalingen:

  • de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • de totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 40 m2, met dien verstande dat indien de bestaande oppervlakte groter is, die grotere oppervlakte als maximum geldt, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 80 m2.

20.2.7 Agrarische nevenactiviteiten

Voor het bouwen van gebouwen voor agrarische nevenactiviteiten gelden de volgende bepalingen:

  • de oppervlakte mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte van de gebouwen voor agrarische nevenactiviteiten;
  • de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen.

20.2.8 Kantoor

Voor het bouwen van een kantoor gelden de volgende bepalingen:

  • het bouwen van een kantoor is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • uitsluitend de gebouwen die zijn toegestaan ten behoeve van een woning en de daarbij behorende bijgebouwen mogen geheel of gedeeltelijk worden gebouwd als of verbouwd tot kantoren;
  • de kantoren moeten blijven binnen de maatvoering die voor gebouwen is bepaald in artikel 20.2.2 en 20.2.4.

20.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 6 m bedragen met dien verstande dat bij paardrijbakken geen lichtmasten zijn toegestaan;
  • de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • de oppervlakte van overkappingen telt mee bij de berekening van de oppervlakte aan bijgebouwen als bedoeld in artikel 20.2.4.

20.3 Nadere eisen

  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • een goede milieusituatie;
  • de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
  • de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
  • architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  • een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  • Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 36.1 van toepassing.

20.4 Afwijken van de bouwregels

  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.2.2, artikel 20.2.3 en/of artikel 20.2.5 voor wat betreft de plaats van de woning, het woongebouw en/of de kleine woning en toestaan dat vervangende nieuwbouw op een andere plaats plaatsvindt, mits:
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.2.2 onder d voor wat betreft de maximum goothoogte van een woning of woongebouw en toestaan dat de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.2.2 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een woning of een kleine woning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
  • de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de woning of de kleine woning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning of kleine woning wil wonen;
  • schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
  • maximaal 35% van de totale vloeroppervlakte van de woning of de kleine woning, tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
  • de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
  • de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3.
  • er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2, met dien verstande dat:
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.2.3 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een 'woongebouw' in plaats van twee woningen slechts één woning wordt gerealiseerd.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de artikelen 20.2.2, 20.2.3 of 20.2.5 voor wat betreft de maximum inhoud van een 'woning', een 'woongebouw' of een 'kleine woning' en toestaan dat een 'woning', 'woongebouw' of 'kleine woning' wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.000 m3, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen volgens onderstaande tabel:
Inhoud woning   Sloopeis  
Tot 1000 m3   2 m2 sloop voor iedere m3 vergroting  

met dien verstande dat:

  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.2.4 of artikel 20.2.6 voor wat betreft de maximum oppervlakte aan bijgebouwen en toestaan dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebouwd, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • de maximum gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een woning bedraagt 400 m2;
  • sprake is van vermindering (door sloop) van bestaande gebouwen die behoren bij de betreffende woning waarbij geldt dat voor iedere 1 m2 nieuwbouw er 2 m2 sloop moet plaatsvinden, met dien verstande dat:
  • geen sloop van gebouwen hoeft plaats te vinden voor het vergroten van de maximum oppervlakte aan bijgebouwen tot 250 m2 indien deze vergroting van de oppervlakte dient ter vervanging van een gelijke oppervlakte aan gebouwen die behoren bij de betreffende woning en onder het overgangsrecht vallen;
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

20.5 Specifieke gebruiksregels

20.5.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  • gebruik van ruimten binnen de 'woning', een 'woongebouw' of 'kleine woning' ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  • maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning of kleine woning , tot ten hoogste 60 m2 bij een 'woning' of een 'woongebouw' en 35 m2 bij een 'kleine woning' mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast;
  • degene die de onder a genoemde activiteiten in de 'woning', het 'woongebouw' of 'kleine woning' uitvoert, tevens de bewoner van deze woning dient te zijn;
  • vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan.
  • het gebruik van grond als paardrijbak, mits:
  • de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van de woning of een woongebouw;
  • de paardrijbak ligt binnen het bestemmingsvlak of aansluitend aan het bestemmingsvlak met inachtneming van het bepaalde in 3.5.1. aanhef en onder d;
  • de paardrijbak ligt achter de voorgevelrooilijn;
  • de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m2;
  • de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 50 m bedraagt.
  • het hobbymatig houden van vee.
  • ter plaatse van de aanduiding 'atelier' is tevens de verkoop van kunstwerken toegestaan.
  • het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
  • de zonnecollectoren geplaatst worden achter de voorgevelrooilijn
  • de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 150 m2 bedraagt;
  • de geschatte opbrengst in kilowattuur mag niet meer zijn dan ten hoogste het geschatte eigen verbruik van de woning met bijbehorende bijgebouwen;
  • de aanwezige daken van woning(en) en bijgebouwen onvoldoende geschikt zijn door vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de zonnecollectoren op te bevestigen;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels

  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.5.1 onder 1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
  • maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de 'woning', het 'woongebouw' of de 'kleine woning' en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, het kleinschalige bedrijf en/of bed & breakfast;
  • de totale gezamenlijke vloeroppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2 bij een 'woning' of 'woongebouw' en 35 m2 bij een 'kleine woning';
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.5.1 onder 2 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak waarbij de paardrijbak ligt voor de voorgevelrooilijn, mits:
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in gebouwen.

20.7 Wijzigingsbevoegdheid

  • Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één monumentaal gebouw, met inachtneming van het volgende:
  • de vestiging mag uitsluitend plaatsvinden in een rijksmonument of gemeentelijk monument;
  • de cultuurhistorische waarde van het gebouw mag niet worden aangetast;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen opnemen in de regels, met inachtneming van het volgende:
  • het realiseren van een tweede woning in één gebouw mag uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;
  • er moet sprake zijn van de sloop van gebouwen met een oppervlakte van ten minste 300 m2 ten behoeve van het recht op de tweede woning, vermeerderd met:
  • 2 m2 per 1 m3 waarmee de inhoud van het woongebouw mag worden vergroot ten opzichte van de op grond van dit plan toegestane inhoud van de bestaande woning, tot een maximum inhoud van 1.000 m3;
  • 4 m2 per 1 m3 waarmee de inhoud van het woongebouw wordt vergroot boven een inhoud van 1.000 m3, mits het woongebouw geen grotere inhoud krijgt dan 1.500 m3;

met dien verstande dat er geen sloopverplichting van 300 m2 geldt ten behoeve van het recht op een tweede woning, wanneer:

  • in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk voor 1 januari 1988 een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;
  • de inwoning aantoonbaar onafgebroken heeft plaatsgevonden sinds 1 januari 1988;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' verwijderen, indien de agrarische nevenactiviteiten zijn beëindigd.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen in de bestemming Agrarisch en daarbij een bouwvlak opnemen ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf, al dan niet met de aanduiding intensieve veehouderij, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen opnemen in de regels, mits:
  • de bestemming 'Wonen ligt ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - , uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding overig - kernrandzone;
  • aannemelijk is gemaakt dat na omschakeling een toekomstbestendig en volwaardig agrarisch bedrijf ontstaat;
  • landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een overgelegd landschapsplan;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • het bouwvlak een oppervlakte heeft die niet meer bedraagt dan 1,5 hectare;
  • voor het toekennen van de bestemming Agrarisch met een bouwvlak saldo beschikbaar is binnen de componenten 'aantal bouwvlakken' en 'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen om de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal woningen en/of kleine woningen) mogelijk te maken en daarbij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw', de aanduiding 'aantal woningen' en/of aanduidingen opnemen over de oppervlakte aan bijgebouwen, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen opnemen in de regels, met inachtneming van het volgende:
  • ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied is deze wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing;
  • bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 80 m2 bijgebouw per woning worden gebouwd;
  • indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het te wijzigen bestemmingsvlak, kan op een deel van de gronden de bestemming 'Agrarisch' worden gelegd met daarbij dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen indien en voor zover deze ook op aangrenzende gronden met de bestemming Agrarisch liggen;
  • het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • er moet sprake zijn van een clustering van gebouwen, waarbij de vorm van het nieuwe bestemmingsvlak is afgestemd op zowel het omringende landschap als de belangen van derden;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie;
  • er dient sprake te zijn van hetzij een combinatie van sloop en hergebruik van bestaande gebouwen, hetzij een combinatie van sloop en nieuwbouw, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
Minimaal te slopen oppervlakte gebouwen   Maximaal te realiseren woonbebouwing  
tenminste 1.000 m2   één woning met een inhoud van maximaal 600 m3  
tenminste 2.000 m2   één woongebouw met een inhoud van maximaal 800 m3 met daarin maximaal twee woningen  
tenminste 3.000 m2   twee vrijstaande woningen met elk een inhoud van maximaal 600 m3  

met dien verstande dat:

  • van de te slopen oppervlakte minimaal 500 m2 gesloopt moet worden op het perceel waarop deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast;
  • alle bebouwing dient te worden gesloopt, behoudens de bestaande woning met daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande woning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) en indien aanwezig de 'kleine woning' (inclusief de bijgebouwen als aangegeven in de artikel 20.2.6) buiten beschouwing wordt gelaten;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen in de bestemming Bedrijf - Niet of Groen en voorwaardelijke verplichtingen opnemen in de regels, met inachtnaming van de volgende regels:
  • de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat de vloeroppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
  • de aanduiding overig - ecologische hoofdstructuur;
  • de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV;
  • de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V;
  • de dubbelbestemming 'Waarde – openheid en reliëf'
  • het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • de milieusituatie niet onevenredig mag worden aangetast;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
  • bij een wijziging naar de bestemming 'Bedrijf - niet agrarisch' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die genoemd worden in bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2, mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.
  • om een bepaalde vloeroppervlakte te hergebruiken of nieuw te bouwen ten behoeve van de nieuwe bestemming dient sprake te zijn van sloop van gebouwen, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
hergebruik of nieuwbouw   te slopen bij hergebruik   te slopen bij nieuwbouw  
tot 500 m²   dezelfde oppervlakte   tweemaal zoveel  
501 – 750 m²   tweemaal zoveel   driemaal zoveel  
751 – 1.000 m²   driemaal zoveel   viermaal zoveel  

met dien verstande dat:

  • indien de oppervlakte van de te realiseren bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 300 m2, van de te slopen oppervlakte minimaal 500 m2 gesloopt moet worden op het perceel waarop deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast;
  • alle bebouwing dient te worden gesloopt, behoudens de bestaande woning met daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande woning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) en indien aanwezig de 'kleine woning' (inclusief de bijgebouwen als aangegeven in de artikel 20.2.6) buiten beschouwing wordt gelaten;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen, behoudens het bepaalde in artikel 31.3 onder b.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen in de bestemming Bedrijf - , Cultuur en ontspanning, Maatschappelijk, Recreatie of Recreatie - Verblijfsrecreatie of Groen en voorwaardelijke verplichtingen opnemen in de regels, met inachtnaming van de volgende regels:
  • de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat de vloeroppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
  • de aanduiding overig - ecologische hoofdstructuur;
  • de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV;
  • de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V;
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf.
  • het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • de milieusituatie niet onevenredig mag worden aangetast;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
  • bij een wijziging naar de bestemming Bedrijf - Landelijk zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die genoemd worden in bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2, mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.
  • om een bepaalde vloeroppervlakte te hergebruiken of nieuw te bouwen ten behoeve van de nieuwe bestemming dient sprake te zijn van sloop van sloop van gebouwen, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
te slopen bij hergebruik   te slopen bij nieuwbouw  
dezelfde oppervlakte   tweemaal zoveel  

met dien verstande dat:

  • indien de oppervlakte van de te realiseren bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 300 m2, van de te slopen oppervlakte minimaal 500 m2 gesloopt moet worden op het perceel waarop deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast;
  • alle bebouwing dient te worden gesloopt, behoudens de bestaande woning met daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
  • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande woning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) en indien aanwezig de 'kleine woning' (inclusief de bijgebouwen als aangegeven in artikel 20.2.6) buiten beschouwing wordt gelaten;
  • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  • De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen, behoudens het bepaalde in artikel 31.3 onder b.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 1

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

25.2 Bouwregels

  • Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  • Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, mogen geen bouwwerken worden gebouwd:
  • voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.500 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt,

uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch, want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;

  • voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  • voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' meer dan 100 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  • voor zover de ondergrondse bouwdiepte bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde' meer dan 0,3 m bedraagt.
  • Als artikel 25.2, lid 1 dan wel 25.2, lid 2 van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kunnen aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voorwaarden worden verbonden dat:
  • technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
  • opgravingen worden verricht en daarvan rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:
  • het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  • Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals genoemd in artikel 25.3, lid 1, sub a, b en c:
  • bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.500 m2,

uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch, want daar geldt dit bij een oppervlakte van meer dan 2.000 m2;

  • bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2;
  • bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde'.
  • De vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  • Het in artikel 25.3 lid 1 en lid 2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  • behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

25.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 31 Algemene bouwregels

31.1 Bouwen ten dienste van de bestemming

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

31.2 Ondergronds bouwen

  • Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee samenhangend of vergelijkbaar bouwwerk betreft;
  • Het bouwen van een onderbouw is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
  • Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
  • De bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

31.3 Bestaande maten

In afwijking van hetgeen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 is bepaald, mag:

  • indien de bestaande afstand geringer is, die geringere afstand als minimum afstand worden aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • indien de bestaande inhoud groter is, die grotere inhoud als maximum inhoud worden aangehouden voor dat gebouw;
  • indien de bestaande oppervlakte groter is, die grotere oppervlakte als maximum oppervlakte geldt voor dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de oppervlakte van bijgebouwen, recreatiewoningen en stacaravans.
  • indien de bestaande goothoogte hoger is, die hogere goothoogte als maximum goothoogte wordt aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • indien de bestaande bouwhoogte hoger is, die hogere bouwhoogte als maximum bouwhoogte wordt aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is en op de bouwhoogte van recreatiewoningen en stacaravans als bedoeld in 16.2.2 en op de bouwhoogte van woningen als bedoeld in 20.2.2 met dien verstande dat indien na de dag van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan de bestaande afwijkende maten meer in overeenstemming met het plan zijn gebracht, deze nieuwe maatvoeringen als minimum respectievelijk maximum moeten worden aangehouden.

31.4 Bestaande overkappingen

In afwijking van hetgeen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 is bepaald, geldt voor bestaande overkappingen het volgende:

  • wanneer een oppervlakte voor bedrijfsgebouwen is aangegeven, tellen bestaande overkappingen niet mee bij de berekening van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
  • bestaande overkappingen als bedoeld onder a mogen worden vervangen door eenzelfde oppervlakte aan nieuwe overkappingen, met inachtneming van de overige bouwregels van Hoofdstuk 2.

Artikel 32 Algemene gebruiksregels

32.1 Gebruik strijdig met de bestemming

Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • het gebruiken van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor bij de bestemming passend gebruik;
  • het gebruiken van gronden voor sport- en wedstrijdterreinen, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels uitdrukkelijk is toegestaan;
  • het gebruiken van gronden voor motor- en modelvliegtuigsport;
  • het gebruiken van gronden voor militair oefenterrein met motorvoertuigen, uitgezonderd het gebruik dat in de bestemming Maatschappelijk - Militair terrein uitdrukkelijk is toegestaan;
  • het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
  • het gebruiken van gronden voor een landingsplaats voor vliegtuigen, met inbegrip van helikopters en/of ultralighthelikopters.

32.2 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  • het gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend;
  • het aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
  • hoogspanningsleidingen;
  • buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is,
  • buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

32.3 Bestaand afwijkend gebruik

Wanneer een bijgebouw bij een woning op basis van voor de dag van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan door de gemeente verleende medewerking in gebruik is voor een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast, mag dit gebruik worden voortgezet.

Artikel 33 Algemene aanduidingsregels

33.1 geluidzone - industrie

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' tevens bestemd voor de bescherming van de geluidsruimte van het industrieterrein.

33.1.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen in de bestemmingsregels is bepaald, mogen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geen nieuwe (bedrijfs-)woningen worden gebouwd.

33.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 33.1.1 voor wat betreft (bedrijfs)woningen, welke zijn toegestaan overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, mits de bij de Wet geluidhinder toegestane geluidbelasting op de gevel (voorkeursgrenswaarde) niet wordt overschreden, dan wel gebruik kan worden gemaakt van een, voor de vaststelling van het plan, door burgemeester en wethouders verleende hogere waarde, met inachtneming van de daarbij gestelde voorwaarden.

33.2 milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geldt dat op die gronden geen geurgevoelige objecten mogen worden opgericht.

33.2.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'milieuzone - geurzone' wordt gewijzigd of komt te vervallen, mits de desbetreffende bedrijfsactiviteit is gewijzigd of beëindigd, dan wel sprake is van wijziging in regelgeving of vergunningverlening.

a Afwegingskader

Een wijziging kan slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de milieu- en/of externe veiligheidssituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen.

33.3 overig - ecologische hoofdstructuur

Ongeacht de bestemming van de gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'overig - ecologische hoofdstructuur' specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch - Paardenhouderij en Bedrijf - Niet agrarisch.

33.4 overig - kernrandzone

Ongeacht de bestemming van de gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'overig - kernrandzone' specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch en Wonen.

33.5 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied GV' (Gelderse Vallei) zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming Agrarisch.

33.6 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied V' (Veluwe) zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming Agrarisch.

33.7 reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch en Wonen.

33.8 reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied GV' (Gelderse Vallei) zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch en Wonen.

33.9 reconstructiewetzone - verwevingsgebied V

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied V ' (Veluwe) zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch en Wonen.

33.10 veiligheidszone - lpg

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu.

33.10.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen in de bestemmingsregels is bepaald, mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gebouwd.

33.11 voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 1', 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 2', 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 3', 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 4' en 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 5' gelden voorwaardelijke verplichtingen. Voor de onderstaande locaties zijn voorwaardelijke verplichtingen van toepassing. Door op het adres te klikken zijn de regels van de van toepassing zijnde voorwaardelijke verplichtingen met bijbehorende bijlagen te raadplegen.

33.12 vrijwaringszone - molenbiotoop

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' tevens bestemd voor de bescherming van de werking van de molen en de waarde van de molen als landschapsbepalend element.

33.12.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen in de bestemmingsregels is bepaald, geldt ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' dat niet hoger mag worden gebouwd dan:

  • binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • buiten een afstand vanaf 100 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

met dien verstande dat deze regels zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken.

33.12.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33.12.1, mits is aangetoond dat het bouwplan ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen.

33.12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  • het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
  • het ophogen van gronden;
  • het planten van bomen, heesters en andere opgaande beplanting.
  • Het verbod uit artikel 33.12.3, sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  • het normale onderhoud betreffen;
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  • De vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien het verlenen van de omgevingsvergunning leidt tot onevenredige afbreuk aan de belangen van de molen.

Artikel 34 Algemene afwijkingsregels

34.1 Algemene afwijkingsregels

  • Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
  • indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
  • ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing met uitzondering van oppervlakte en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten;
  • voor wat betreft de maximum inhoud van een inpandige woning in een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits (indien aanwezig) de bestaande architectonische en/of cultuurhistorische waarde van het (voormalige) agrarische bedrijfsgebouw blijft gehandhaafd dan wel wordt versterkt.
  • Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

Artikel 35 Algemene wijzigingsregels

35.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  • een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  • een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

35.2 Wijzigingsbevoegdheid lpg

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, indien en voor zover het lpg-vulpunt en het lpg-reservoir feitelijk zijn verwijderd;
  • de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verplaatst, indien en voor zover het lpg-vulpunt en/of het lpg-reservoir zodanig worden verplaatst dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geen (beperkt) kwetsbare objecten (meer) voorkomen en mits het groepsrisico kan worden verantwoord;
  • de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt vergroot of verkleind indien wijziging van de wettelijke veiligheidsafstanden daartoe aanleiding geven.

35.3 Wijzigingsbevoegdheid Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen en soorten bedrijven toevoegen of afvoeren dan wel de categorie-indeling van soorten bedrijven wijzigen, mits de stand van de techniek hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 36 Algemene procedureregels

36.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  • de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  • burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Bijlage 2 lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

De volgende herzieningen en het intrekkingsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn verwerkt:

Verder zijn de volgende wijzigingsplannen - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen (op perceelsniveau) verwerkt:

Naam wijzigingsplan (wp)/ partiële herziening (ph)   IMRO-identificatienummer   Datum vastgesteld  
Apeldoornsestraat VII (wp)   NL.IMRO.0203.1223-0002   26-8-2014  
Barnseweg VI (wp)   NL.IMRO.0203.1246-0002   10-7-2014  
Boshuisweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1279-0002   1-4-2015  
Brunesengweg II (wp)   NL.IMRO.0203.1273-0002   3-10-2014  
Brugveenseweg-Walhuisweg (wp)   NL.IMRO.0203.1301-0002   4-6-2015  
Drieënhuizerweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1312-0002   17-11-2015  
Essenerweg XII (wp)   NL.IMRO.0203.1272-0002   25-3-2015  
Essenerweg XIII (wp)   NL.IMRO.0203.1365-0002   26-8-2016  
Garderbroekerweg XVII (wp)   NL.IMRO.0203.1234-0002   3-1-2014  
Grote Hegweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1303-0002   30-6-2015  
Helweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1265-0002   8-9-2014  
Hessenweg X (wp)   NL.IMRO.0203.1327-0002   21-1-2016  
Kapweg-Graafhorstweg (wp)   NL.IMRO.0203.1334-0002   8-3-2016  
Klettersteeg I (wp)   NL.IMRO.0203.1338-0002   19-2-2016  
Klettersteeg-Grote Fliertweg, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph)   NL.IMRO.0203.1363-0002   14-12-2016  
Laageinderweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1309-0002   4-8-2015  
Laageinderweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1356-0002   21-6-2016  
Lange Zuiderweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1306-0002   21-8-2015  
Lange Zuiderweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1329-0002   15-2-2016  
Muldersweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1244-0002   17-7-2014  
Nachtegaalweg II (wp)   NL.IMRO.0203.1313-0002   5-1-2016  
Oosterbrinkweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1326-0002   16-12-2015  
partiële herziening Buitengebied 2012-Esweg II (ph)   NL.IMRO.0203.1324-0002   13-4-2016  
Peutweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1247-0002   17-2-2015  
Renswoudsestraatweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1317-0002   7-6-2016  
Rudolphlaan I (wp)   NL.IMRO.0203.1218-0002   26-4-2016  
Sandersstraat I (wp)   NL.IMRO.0203.1210-0002   15-2-2016  
Scherpenzeelseweg IX (wp)   NL.IMRO.0203.1276-0002   6-11-2014  
Valkseweg XII (wp)   NL.IMRO.0203.1307-0002   13-7-2015  
Valkseweg XIII (wp)   NL.IMRO.0203.1353-0002   24-5-2016  
Vinkekampweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1288-0002   13-3-2015  
Wesselseweg VII (wp)   NL.IMRO.0203.1191-0002   18-3-2014  


Daarnaast is inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vervangen (geheel en gedeeltelijk) door de volgende bestemmingsplannen. Eveneens geldt dit voor het provinciale inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1) welke is vastgesteld op 17-12-2014.

Naam bestemmingsplan   IMRO-identificatienummer   Vastgesteld  
Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg   NL.IMRO.0203.1340-0002   1-2-2017  
Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg   NL.IMRO.0203.1237-0002   30-9-2015  
Baron van Nagellstraat VIII   NL.IMRO.0203.1271-0003   11-11-2015  
Barneveld-Noordwest   NL.IMRO.0203.1310-0003   1-2-2017  
Dijkerweg I   NL.IMRO.0203.1277-0002   6-5-2014  
Dijkerweg II   NL.IMRO.0203.1335-0002   25-5-2016  
Dunenkamperweg I   NL.IMRO.0203.1196-0002   1-10-2013  
Drieenhuizerweg-Heetkamperweg   NL.IMRO.0203.1264-0002   28-1-2015  
Dwarsakker   NL.IMRO.0203.1214-0003   20-8-2014  
Dwarsakker II   NL.IMRO.0203.1277-0002   30-9-2015  
Dwarsgraafweg V   NL.IMRO.0203.1290-0002   13-5-2015  
Essenerweg X   NL.IMRO.0203.1238-0002   6-5-2014  
Esweg I   NL.IMRO.0203.1318-0002   27-1-2016  
Garderbroekerweg-Kerkweg   NL.IMRO.0203.1189-0003   4-3-2015  
Garderbroekerweg-Wencopperweg   NL.IMRO.0203.1236-0002   10-6-2015  
Garderbroekerweg XIV   NL.IMRO.0203.1195-0002   17-12-2013  
Garderbroekerweg XV   NL.IMRO.0203.1212-0002   28-1-2014  
Garderbroekerweg XVIII   NL.IMRO.0203.1315-0002   11-11-2015  
Gelkenhorsterweg I   NL.IMRO.0203.1369-0001   ontwerp  
Gruttoweg I   NL.IMRO.0203.1295-0002   30-9-2015  
Harskamperweg V   NL.IMRO.0203.1362-0002   9-11-2016  
Harskamperweg-Kootwijkerdijk   NL.IMRO.0203.1304-0002   2-3-2016  
Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310)   NL.IMRO.0203.1229-0002   16-12-2014  
Hazendonkweg I   NL.IMRO.0203.1211-0002   12-11-2013  
Heideweg-Garderbroekerweg   NL.IMRO.0203.1322-0002   25-5-2016  
Holzenbosch   NL.IMRO.0203.1124-0002   16-12-2015  
Houtbeekweg I   NL.IMRO.0203.1257-0003   8-7-2015  
Hunnenweg V   NL.IMRO.0203.1328-0002   13-4-2016  
Kootwijkerdijk-Harderwijkerkarweg   NL.IMRO.0203.1323-0002   25-5-2016  
Kootwijkerdijk II   NL.IMRO.0203.1293-0002   8-7-2015  
Laageinderweg I   NL.IMRO.0203.1235-0002   6-5-2014  
Laageinderweg V   NL.IMRO.0203.1383-0001   ontwerp  
Laageinderweg-Drieënhuizerweg   NL.IMRO.0203.1283-0002   9-11-2016  
Lange Zuiderweg II   NL.IMRO.0203.1219-0002   10-6-2014  
Molenweg III   NL.IMRO.0203.1342-0002   6-7-2016  
Nachtegaalweg-Appelseweg   NL.IMRO.0203.1180-0002   27-1-2016  
Nijkerkerweg VI   NL.IMRO.0203.1286-0002   6-7-2016  
Noordersingel I   NL.IMRO.0203.1336-0002   6-7-2016  
Otelaarseweg II   NL.IMRO.0203.1220-0002   6-5-2014  
Oud Milligenseweg VI   NL.IMRO.0203.1254-0002   30-9-2014  
Oud Vellerseweg/Hunnenweg   NL.IMRO.0203.1169-0002   10-6-2015  
Overhorsterweg I   NL.IMRO.0203.1331-0002   14-12-2016  
Puurveenseweg III   NL.IMRO.0203.1321-0002   9-7-2013  
Rijksweg IV   NL.IMRO.0203.1314-0002   27-1-2016  
Rubensstraat II   NL.IMRO.0203.1291-0002   4-3-2015  
Schoonengweg I   NL.IMRO.0203.1339-0002   25-5-2016  
Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg   NL.IMRO.0203.1152-0003   10-6-2014  
Speulderbosweg I   NL.IMRO.0203.1204-0002   1-2-2017  
Stationsweg-Binnenveld   NL.IMRO.0203.1325-0002   13-4-2016  
Stationsweg XI   NL.IMRO.0203.1263-0002   13-5-2015  
Stroeërweg I   NL.IMRO.0203.1200-0002   8-7-2015  
Stroe VI   NL.IMRO.0203.1250-0003   4-3-2015  
Thorbeckelaan Zuid I   NL.IMRO.0203.1239-0003   8-7-2015  
Valkseweg-Nijkerkerweg   NL.IMRO.0203.1350-0002   6-7-2016  
Veluweweg-Essenerweg   NL.IMRO.0203.1297-0002   10-6-2015  
Veluweweg-Lankerenseweg   NL.IMRO.0203.1202-0002   10-6-2015  
Veluweweg-Lankerenseweg I   NL.IMRO.0203.1289-0002   10-6-2015  
Wethouder Rebellaan I   NL.IMRO.0203.1184-0003   9-7-2013  
Wethouder Rebellaan II   NL.IMRO.0203.1367-0003   1-2-2017  
Wencopperweg II   NL.IMRO.0203.1245-0002   6-7-2016  
Wencopperweg III   NL.IMRO.0203.1249-0002   16-12-2014  
Wencopperweg IV   NL.IMRO.0203.1357-0002   14-12-2016  
Wolweg I   NL.IMRO.0203.1330-0002   29-9-2016