direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Norschoterweg I
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1382-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor het perceel aan de Norschoterweg 5, te Barneveld, is een verzoek ingediend om een uitbreiding van het agrarische bedrijf mogelijk te maken. De uitbreiding betreft de bouw van een extra schuur voor het houden van kalveren. Daarnaast is gevraagd om de op de percelen Norschoterweg 5 en 7 gevestigde agrarische bedrijven planologisch te splitsen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0001.jpg"

Afbeelding: ligging plangebied (grote cirkel) met daarbinnen het te vergroten bouwvlak (kleine cirkel) ten oosten van de kern Barneveld.

Voorliggend wijzigingsplan van het bestemmingsplan "Buitengebied 20012" voorziet in een beperkte
aanpassing van de verbeelding. Verder is een toelichting op de aanpassingen van de regels
en verbeelding opgenomen. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van de randvoorwaarden gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de juridische aspecten. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Norschoterweg 5 en 7 nabij de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door gronden die in agrarisch gebruik zijn. Op kortere en langere afstanden liggen andere agrarische bedrijven. Ten noorden langs de Wesselseweg zijn enkele niet-agrarische bedrijven gevestigd. Aan de westzijde ligt op ruim 350 meter afstand de kern Barneveld. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0002.jpg"

Afbeelding: luchtfoto nabije omgeving met aangegeven plek van de gevraagde uitbreiding binnen het plangebied (grote cirkel).

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", vastgesteld door de gemeenteraad van Barneveld d.d. 28 mei 2013, en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad en zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aan het perceel is de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'intensieve veehouderij' ('iv') toegekend. Realisatie van de uitbreiding en splitsing is binnen deze bestemming niet bij recht toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0003.jpg"

Afbeelding: geldende bestemming 'Agrarisch', gewijzigde bestemming Norschoterweg 5 (links) en 7 (rechts) binnen gesplitste bouwvlakken.

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die uitvoering van voorliggend verzoek mogelijk maken. In de geldende agrarische bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, dat onder voorwaarden een agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare mag worden vergroot (artikel 3.7, lid 1). Omdat er sprake is van een vergroting van het bouwvlak die beneden de 1,5 hectare blijft is deze wijziging van het bestemmingsplan mogelijk. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid, onder voorwaarden, opgenomen voor het splitsen van één bouwvlak in twee bouwvlakken van een agrarisch perceel (artikel 3.7, lid 13).

In de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak zijn de volgende voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan:

  • de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
  • er wordt gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, al dan niet door het nemen van passende maatregelen;
  • aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • voor de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak saldo beschikbaar is binnen de component 'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie.

In de wijzigingsbevoegdheid voor het splitsen van het bouwvlak zijn de volgende voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan:

  • er sprake is van twee volwaardige agrarische bedrijven die gevestigd zijn binnen het betreffende bouwvlak;
  • er twee vergunde bedrijfswoningen aanwezig zijn binnen het betreffende bouwvlak, waarbij ieder afzonderlijk functionerend agrarisch bedrijf over een eigen bedrijfswoning beschikt;
  • er voor elk van de bedrijven sprake is van een situatie die vanuit milieuoogpunt volledig aanvaardbaar is, waarbij elk van de bedrijven zelfstandig wordt beoordeeld;
  • de twee afzonderlijke bedrijven toekomstbestendig kunnen functioneren binnen het aan hen toegekende bouwvlak zonder dat daarvoor een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is;
  • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

In de toelichting op dit wijzigingsplan wordt op deze onderwerpen een antwoord en onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Voor de realisatie van het verzoek moet voor het vaststellen van een wijzigingsplan worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze in paragraaf 2.2 zijn genoemd. In dit hoofdstuk wordt de wijziging ten opzichte van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" beschreven en gemotiveerd dat kan worden voldaan aan de genoemde voorwaarden.

Bestaande situatie

Het bedrijf is oorspronkelijk onstaan als familiebedrijf. Het het stoppen met de actieve bedrijfsvoering van de oorspronkelijke eigenaar hebben twee zoons het bedrijf vortgezet. Met deze reden zijn er in de huidige situatie binnen het planologische bouwvlak meerdere schuren en woningen aanwezig. Fijtelijk gaat het om twee bedrijven met bijbeorende woningen. Daarnaast is er nog een derde woning aanwezig waar de oorspronkelijke eigenaar (vader) met het gezin woondt.

Uitbreiding

Voor het bedrijf Norschoterweg 5, (zie afbeelding uitbreiding), het bedrijf ligt links op het perceel, is verzocht om het bouwvlak te vergroten zodat er een nieuwe veeschuur bij het bedrijf gebouwd kan worden. Deze veeschhuur is een uitbreiding van het bedrijf en is bedoeld voor het houden van 550 vleeskalveren

Met de uitbreiding van het bouwvlak is ongeveer 1.700 m2 gemoeid. Deze uitbreiding past binnen de wijzigingsbevoegdheid volgens artikel 3.7, lid 1 bestemmingsplan "Buitengebied 2012".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0005.jpg"

Afbeelding: gevraagde uitbreiding. Afbeelding: gewenste splitsing.

Splitsing

Op de rechter afbeelding is de planologische splitsing van het agrarische bouwvlak vebeeld. Deze splitsing ligt voor de hand, omdat er al sinds 2007 per bedrijf een milieuvergunning is afgegeven. Zowel op het perceel Norschoterweg 5 als op het perceel Norschoterweg 7 is een zelfstandig bedrijf met bedrijfswoning gevestigd. Voor elk bedrijf afzonderlijk is een milieuvergunning afgegeven voor het houden van vleeskaleveren. Uit de nu volgende onderbouwing blijkt dat het planologisch splitsen van het agrarisch bouwperceel gemotiveerd kan plaatsvinden.

Onderbouwing splitsing

In de onderbouwing van de splitsing van het agrarisch bouwvlak wordt ingegaan op de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 3.7, lid 13 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".

  • Er moet sprake zijn van twee volwaardige agrarische bedrijven die gevestigd zijn binnen het huidige agrarische bouwvlak. Uit de afgegeven milieuvergunningen blijkt dat er op basis van de vergunde dieraantallen sprake is van twee volwaardige zelfstandige bedrijven. In de huidige vergunde situatie zijn op het bedrijf Norschoterweg 5 1.330 vleeskalveren (na bouw nieuwe stal) en bij Norschoterweg 7 998 vleeskalveren;
  • Er zijn op het perceel twee vergunde bedrijfswoningen aanwezig, Norschoterweg 5 en Norschoterweg 7. De bedrijfswoningen zijn binnen het huidige agrarische bouwvlak gelegen. Na splitsing zijn binnen elk afzonderlijke bouwvlak een bedrijfswoning aanwezig is. Elk afzonderlijk functionerend agrarisch bedrijf beschikt over een eigen bedrijfswoning die legaal tot stand is gekomen;
  • Voor beide bedrijven geldt dat er sprake is van een situatie die vanuit milieuoogpunt volledig aanvaardbaar is. De bedrijven zijn hiervoor zelfstandig beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt op deze aspecten dieper ingegaan;
  • De twee afzonderlijke bedrijven zijn toekomstbestendig en kunnen binnen het aan hen toegekende bouwvlak zelfstandig functioneren zonder dat daarvoor een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is. Het iets vergroten van het bouwvlak voor het bedrijf Norschoterweg 7 is nodig vanuit oogpunt van dierenwelzijn. Bij dergelijke vergrotingen gaat het om het vergroten van de huisvesting zodat er per dier meer ruimte komt, het aantal dieren blijft dan nagenoeg gelijk;
  • Binnen de kaders van dit wijzigingsplan moet worden aangetoond dat er sprake is van een zorgvuldige afweging waarbij de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad. Verder moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Met de toelichting in dit wijzigingsplan wordt onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Onderbouwing uitbreiding

In de onderbouwing van de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak wordt ingegaan op de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 3.7, lid 1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".

  • Het verzoek betreft de uitbreiding van 780 naar 1.330 kalveren op het perceel Norschoterweg 5. Deze groei is nodig om ook op termijn een volwaardig gezinsinkomen te behouden, zodat werken buitenshuis niet nodig is. Met deze vergroting wordt invulling gegeven aan het gestelde dat er sprake is van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
  • De stal wordt aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd zodat er sprake blijft van een compact bouwvlak. Daarmee wordt voldaan aan het criterium dat er sprake moet zijn van een compacte en stedenbouwkundig verantwoorde bouwvlakvorm. Positionering haaks op de huidige bebouwing is stedenbouwkundig niet gewenst;
  • In paragraaf 4.12 wordt verder op de landschappelijke inpassing ingegaan. De landschappelijke inpassing is in het wijzigingsplan met een voorwaardelijke verplichting worden vastgelegd. Daarnaast is ook een waarborgsom gekoppeld aan ondertekenende verklaring;
  • De toename aan vrachtwagenbewegingen bij het bestaande agrarische bedrijf wordt geschat op 18 voor het vervoer van dieren op jaarbasis en 1 extra beweging per week voor de afvoer van mest. Deze geringe toename op jaarbasis wordt als acceptabel beoordeeld;
  • Uit de beoordeling van het verzoek is gebleken dat er geen aanvullende flora- en fauna onderzoek voor de uitbreiding nodig is. Er vindt geen significante aantasting plaats van de ecologische waarden en er treden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
  • Voor de milieusituatie is naar de aspecten geur, ammoniak en fijn stof gekeken:
  • Geur: Met name het aspect geur is van belang vanwege de geringe afstand tot de bebouwing van de kern Barneveld. Uit onderzoek is gebleken dat de achtergrondbelasting van 10 ou/m3 niet wordt overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de norm volgens de Geurverordening zoals deze in de gemeente Barneveld van toepassing is;
  • Ammoniak: Het plangebied bevindt zich niet in of binnen een zone van 250 meter van een Natura 2000-gebied, de werkelijke afstand is 6,5 km tot het Natura 2000-gebied de Veluwe. Door de provincie is aan het bedrijf, gevestigd op de Norschoterweg 5, een NB-wet vergunning afgegeven;
  • Fijn stof: uit de uitgevoerde berekening blijkt dat de norm van maximaal 35 keer per jaar niet wordt overschreden. De berekende overschrijding betreft 22 keer per jaar en blijft daarmee onder de norm (zie verder pargraaf 5.10);
  • Bij de uitbreiding van agrarische bedrijven moet worden gekeken of er nog voldoende saldo beschikbaar is. De beschikbare saldo gaat uit van het principe dat de totale oppervlakte van de aanwezige agrarische bouwvlakken niet groter wordt (Reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost). Het saldo wordt aangevuld door stoppende bedrijven. Op dit moment is er nog voldoende oppervlakte beschikbaar in de salderingsregistratie, ongeveer 19 hectare. Het saldo zal door de gevraagde uitbreiding met ongeveer 1.700 m2, nauwelijks afnemen. De salderingsregistratie binnen de gemeente Barneveld is bedoeld voor het in beeld houden dat de oppervlakte van het totaal van de agrarische bouwvlakken niet groter wordt.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In het hoofdstuk 'Beleidskader' wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Omdat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in het vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is opgenemen en de toepassing van het overige beleid, in zover van toepassing, in het hoofdstuk 'Randvoorwaarden' is uitgewerkt. Met deze redenen wordt in dit hoofdstuk verder niet dieper op het beleidskader ingegaan.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect bodem vormt de ontwikkeling geen belemmeringen.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.2 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Het plangebied ligt in het door de provincie Gelderland begrenste Belvoirgebied 'Gelderse Vallei'. Binnen het plangebied en de nabije omgeving zijn geen waardevolle, karakteristieke landschappen aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0006.jpg"

Afbeelding: Belvoirgebied 'Gelderse Vallei'.

Conclusie

Vanwege de afwezigheid van landschappelijke historische karakteristieken wordt de ontwikkeling niet als belemmerend omschreven.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Een dergelijke speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in een dergelijke Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied waarvoor een nadere onderzoeksplicht geldt. Feitelijk beslaat de afstand tot het Natura 2000-gebied de Veluwe ruim 6,5 kilometer.

Op 8 december 2015 hebben gedeputeerde staten van de provincie Gelderland een Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven. In de aanvraag van deze vergunning is aangegeven dat de aanvraag ziet op een kalverhouderij bedoeld voor het houden van 1.330 vleeskalveren. De aanvraag betreft een uitbreiding met 550 kalveren. De aanvraag past binnen de genoemde beleidsregels en is derhalve ter toetsing aangeboden aan AERIUS Register.

Artikel 5, vijfde en zesde lid van de Regeling PAS vormt de grondslag voor de bepaling van de feitelijk veroorzaakte stikstofdepositie. Uit de Register-bijlage blijkt dat er voldoende ontwikkelingsruimte (onder de PAS) beschikbaar is om de aangevraagde situatie te verlenen. Er is voor onderliggende aanvraag ontwikkelingsruimte vastgelegd in AERIUS Register. De vergunning is in bijlage 2 bij de regels opgenomen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande vormt de Wet natuurbescherming geen belemmering voor onderhavige planherziening.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a.) Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of er besschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door de flora- en faunacontroleur. Voor het plangebied waar de uitbreiding moet plaatsvinden, de locatie waar de stal gebouwd moet gaan worden, is op dit moment in gebruik als intensief bewerkt grasland. Buiten een eventueel broedgeval van een weidevogel (in het voorjaar) wat niet waarschijnlijk is zo dicht naast de bestaande bebouwing op dit intensief bewerkte stuk, zijn hier geen beschermde Flora-en faunawetsoorten te verwachten.

Door het huidige gebruik van de locatie, en de open ruimte welke hier omheen blijft bestaan, worden geen beschermde vaste rust of verblijfplaatsen van zwaarder beschermde fauna bedreigd.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

Een herplantplicht in verband met het moeten verwijderen van houtopstanden is niet aan de orde. Wel geldt een heraanplant van inmiddels verdwenen beplanting op de erfgrens. Maar dit valt niet binnen de werkingssfeer van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, voor de onderdelen gebiedsbescherming, soortenbescherming en Houtopstanden, de uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 1 'Omgevingsvisie' en § 2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0007.jpg"

Afbeelding: Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelzones.

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van het dichtst bijgelegen gebied dat onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk en gebieden aangemerkt als Groene Ontwikkelzone, de afstand is ongeveer 600 meter. Vanwege de ligging buiten de genoemde gebieden vormt dit aspect geen beperking voor het plangebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor het Gelders Natuurnetwerk en/of Groene Ontwikkelingszone.

5.4 Externe veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen).

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers;
  • enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0008.jpg"

Afbeelding: ligging LPG tankstation Wesselseweg 48 en propaantank Krumselaarseweg 45 ten opzichte van de locatie uitbreiding binnen het plangebied (rode rechthoek). 

Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Het plangebied valt namelijk niet in het invloedsgebied van het LPG tankstation Wesselseweg 48 en de propaantank op de Krumselaarseweg 5. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Voorliggend plan ligt niet binnen een zone waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen meerdere veehouderijen. Omdat het hier om een uitbreiding en planologische splitsing van een bestaande veehouderij gaat, vormt het aspect geur geen onderzoeksaspect.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0009.jpg"

Afbeelding: geur.

Daarnaast ligt het bedrijf op een afstand van ruim 350 meter van de kern Barneveld. Voor deze situatie geldt een achtergrondnorm met een streefwaarde van 10 ou/m3. Deze norm mag volgens de Geurverordening gemeente Barneveld op de grens met de bebouwde kom niet worden overschreden.

Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat na realisatie van de gevraagde situatie de geurbelasting ter plaatse van de bebouwde komgrens uit komt op 8,7 ou/m3. Hiermee wordt voldaan de streefwaarde van 10 ou/m3 niet overschreden.

Conclusie 

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

De ontwikkeling van een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking hiet niet van toepassing.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie

Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn zo kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht omdat de activiteit geen belemmering ondervindt of geeft op de omgeving.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden. Het totaal aantal dieren dat met de uitbreiding op het perceel Norschoterweg 5 mogelijk wordt gemaakt is ongeveer 1.330 vleeskalveren. Dit aantal ligt boven de plan-m.e.r. drempel. Verder is aan het perceel de aanduiding 'iv' toegekend. Deze aanduiding maakt het mogelijk een 'niet grondgebonden bedrijf', voorheen intensieve veehouderij, uit te oefenen met diersoorten die in onderdeel C en D in kolom 2 worden genoemd.

Het verzoek gaat met betrekking tot de m.e.r.-beoordeling om een uitbreiding met 550 vleeskalveren tot een totaal van 1.330 vleeskalveren. Met dit aantal is de activiteit plan m.e.r.-plichtig want de activiteit komt voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, de omvang van de activiteit ligt boven de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 14, 10o (Rav categorie A.4., het houden van 1.200 stuks vleesrunderen).

Een milieueffectrapport dient opgesteld te worden wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze milieugevolgen zijn afzonderlijk van elkaar onderzocht en beoordeeld. in deze toelichting is op de onderzoeken ingegaan. Kortheidshalve worden deze Hoewe het plan onder de drempelwaarden blijft welke genoemd zijn in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage (D 14), moet voor het plan wel beoordeeld worden of een plan-MER moet worden opgesteld. Deze beoordeling is vormvrij en nagegaan wordt of het plan wel of niet m.e.r.-plichtig is.

Voor de gewenste situatie zijn er voor de onderwerpen geur en fijn stof berekeningen uitgevoerd en wordt er voor stalsystemen gekozen die de emissie van ongewenste stoffen binnen de normen houdt.

Geur

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 350 meter van de kern Barneveld. Voor deze situatie geldt een achtergrondnorm met een streefwaarde van 10 ou/m3. Deze norm mag volgens de Geurverordening gemeente Barneveld op de grens met de bebouwde kom niet worden overschreden. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat na realisatie van de gevraagde situatie de geurbelasting ter plaatse van de bebouwde komgrens uit komt op 8,7 ou/m3. Hiermee wordt voldaan de streefwaarde van 10 ou/m3 niet overschreden.

Voor geurgevoelige objecten geldt hier een geurnorm van 3 ou/m3. Uit de berekening blijkt dat deze geurnorm nergens wordt overschreden.

Fijn Stof

De belangrijkste lokale bronnen voor de emissie van fijn stof (PM10) zijn het wegverkeer en lokale puntbronnen. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 in de lucht ter hoogte van de blootstellingsconcentraties is 40 ug/m3. De dagnorm voor PM10 bedraagt 50 ug/m3. Deze norm mag niet meer dan 35 keer per jaar worden overschreden. Voor de gemeente Barneveld geldt een zeezoutcorrectie van 2 ug/m3. In de uitgevoerde berekening is geen rekening gehouden met deze correctie. uit de berekeing blijkt dat voor de gevoelige objecten de overschrijding in dagen op 22,1 uitkomt. Hiermee blijft de overschrijding binnen de gestelde norm van 35 dagen.

Ammoniak

Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij geldt dat veehouderijen die in een kwetsbaar gebied liggen (natuur) of binnen een zone van 250 meter daaromheen, rekening houden met een zogenaamd ammoniakemmissieplafond (artikel 6 in samenhang met artikel 7, lid1 sub a van de Wet ammoniak en veehouderij. Geen van de stallen, het plangebied of een deel van het plangebied ligt in en kwetsbaargebied of in de genoemde zone van 250 meter. De werkelijke afstand tot een als kwetsbaar aangemerkt gebied is ruim 500 meter. Het betreft het Schaffelaar bos dat in het Gelders Natuurnetwerk ligt.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig omdat voor de uitbreiding in het kader van de aanvraag van de NB-wet vergunning dit is beoordeeld en er door de provincie Gelderland een vergunning is afgegeven (datum besluit: 8 december 2015, zaaknummer: 2015-009956) met de bijbehorende ontwikkelingsruimte dat is vastgelegd in het AERIUS Register (kenmerk: 2DgWFiybLV).

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat op basis van de gevoerde onderzoeken en de verleende vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (voor 01-01-2017 NB-wet vergunning) en aan de hand van de getoetste criteria de uitbreiding van het bedrijf geen milieubelemmeringen veroorzaakt. Derhalve is er geen aanleiding voor het uitvoeren van een afzonderlijk m.e.r.-onderzoek.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In de nabijheid van plangebied zijn geen bedrijven gevestigd waarvoor een minimale afstand in acht moet worden genomen.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. De in het Activiteitenbesluit opgenomen veiligheidsafstanden (4-6 meter) is daarom niet relevant.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is omrigt door gronden die voor agrarische doeleinden in gebruik zijn. Het gebruik is overwegend grasland. Los van de beplanting op de erven is het landschap erg open. Zo her en der komen wat rafelige lijnbeplantingen voor langs de perceels- en kavelgrenzen.

Voor het landschappelijk inpassen is een beplantingsvoorstel opgesteld. In het voorstel is aangegeven hoe de huiskavel van het bedrijf landschappelijk wordt ingepast en begrenst. Naast het bestaande groen is aangegeven waar de afschermende nieuwe beplanting komt. Naast de aanplant van de nieuwe beplanting moet ook de inmiddels verdwenen "bestaande" beplanting worden aangeplant. Voor de beplanting wordt zomereik (Quercus robur) aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1382-0002_0010.jpg"

Afbeelding: landschappelijke inpassing.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en sub aanrijroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en sub aanrijroutes. Het betreft in dit plan om een uitbreiding bij een bestaand agrarisch bedrijf. Van toepassing is dat voor een adequate brandbestrijding dient de brandweer tijdig over voldoende bluswater te kunnen beschikken. Op het perceel Norschoterweg 7 is een geboorde put aanwezig met een opbrengst van 60m³ per uur. Als deze put vrij toegankelijk is, en voor nummer 5 ook te gebruiken is, dan is er voldoende bluswater om een branduitbreiding naar belendingen te voorkomen. Mocht deze bluswatervoorziening niet toegankelijk of te gebruiken zijn dan moet er een bluswatervoorziening worden gerealiseerd met een waterlevering van tenminste 60 m³ per uur.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

5.14 Verkeer

De ontsluiting van het perceel blijft gehandhaafd via de aanwezige bestaande wegen. De uitbreiding verlangt geen aanpassingen van de wegen. De ontsluiting voldoet in de huidige situatie en zal de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen vanwege het houden van meer dieren goed kunnen afhandelen.

De situatie voor parkeren blijft onveranderd, omdat het er sprake is van een uitbreiding van een bestaande bedrijfssituatie waarvoor geldt dat het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden

Conclusie 

Er zijn voor wat betreft verkeer geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

 

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Huidige en toekomstige situatie

Het perceel Norschoterweg 5/7 ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Barneveld en bestaat uit twee agrarische bedrijven, waar kalveren worden gehouden. Op het perceel staan de bedrijfsbebouwing compact en geconsentreerd bijeen. Verder staan er nog de bedrijfswoningen en enkele bijgebouwen op het perceel. Ten noorden en oosten van het perceel liggen tertiaire watergangen op enige afstand van de bebouwing.

Het vuilwater wordt afgevoerd via een hoge druk riolering richting de kern Barneveld. Het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en terreinen) valt, wordt via het perceel afgevoerd naar de aangrenzende watergang ten noord-oosten van het perceel.

Dit bestemmingsplan zorgt ervoor dat er een kalverschuur op het perceel kan worden bijgebouwd. met het bouwen van de kalverschuur wordt het verhard oppervlak vergroot. Het van het verhard oppervlakte afkomstige regenwater wordt op het perceel opgevangen en via de aangranzende watergangen afgevoerd.

Conclusie

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 3.7, lid 1 en lid 13 - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden de vergroting het splitsen van een agrarische bouwperceel kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen "plan" en "bestemmingsplan Buitengebied 2012" gedefinieerd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard, evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad ingetrokken intrekkingsbesluit. Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd in die zin dat het bouwvlak is vergroot en enkele gebiedsaanduidingen met betrekking tot voorwaardelijke verplichtingen zijn toegevoegd.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van het wijzigingsplan.

6.4 Algemene regels

Voor de regels in hoofdstuk 3 geldt dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd. Wel zijn in dit wijzigingsplan twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
  • 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

In artikel 2.1.1 van het onderhavige wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de realisatie van de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing beoogt de uitbreiding van de bebouwing en het bestaande deel van de bebouwing aan de oostelijke zijde van het agrarische perceel met groen af te schermen naar het naastgelegen bedrijf. Hiervoor is een beplantingsplan opgesteld. De voorwaardelijke verplichting legt een koppeling tussen de aanleg van het groen en het mogen bouwen en van de nieuwe stal.

In artikel 2.1.2 van het wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen vanwege de voorwaarde uit artikel 3.7, eerste lid van bestemmingsplan "Buitengebied 2012" dat 'geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Bovendien is bepaald dat geen onevenredige aantasting van de milieusituatie mag plaatsvinden ten gevolge van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Binnen het bouwvlak zijn door het opnemen van de voorwaardelijke verplichting nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan voor zover de maximale ammoniakemissie daardoor niet wordt overschreden.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een stal (zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden.
Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een (bestemmings)plan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 17 februari tot en met 30 maart 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.