Plan: | Dronkelaarseweg II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1354-0002 |
Voor het perceel aan de Dronkelaarseweg 12 in Terschuur is een verzoek ingediend om het agrarisch bouwvlak uit te breiden ten behoeve van het verplaatsen van een werktuigenberging met werkplaats, het vergroten van een rundveestal en het bouwen van een overdekte voeropslag. Het aantal dieren van deze vleeskalveren- en melkveehouderij wordt niet uitgebreid.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: Luchtfoto 2016
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.
Het plangebied ligt aan de Dronkelaarseweg 12 nabij de kern Terschuur. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Esvelderbeek. Aan de oost- en westzijde vormt agrarische grond de grens van het plangebied. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Dronkelaarseweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: Plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemmin “Agrarisch” met de aanduidingen 'bouwvlak', 'intensieve veehouderij' en 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied GV' en 'overig-ecologische hoofdstructuur'. Ook geldt er de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 1' met de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde-archeologie 1-middelhoge verwachtingswaarde' en 'specifieke vorm van waarde-archeologie 1-hoge verwachtingswaarde'.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (geconsolideerd)
Realisatie van een groter agrarisch bouwvlak is binnen deze bestemming niet toegestaan.
In het bestemmingsplan is in artikel 3.7 lid 1 onder c. een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van een een agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 ha opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maakt.
Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar in de nieuwe situatie de werktuigenberging met werkplaats, de uitbreiding van de rundveestal en de overdekte voeropslag zijn gesitueerd en hoe daaromheen het nieuwe, tot 1,5 ha vergrote agrarische bouwvlak, is gelegen.
Afbeelding: Nieuwe situatie
De gemeente verleent medewerking aan het plan omdat uit het bedrijfsplan in Bijlage 2 blijkt dat de uitbreiding noodzakelijk is om ook in de toekomst het inkomen van twee gezinnen op een duurzame wijze te waarborgen.
Dit plan voldoet aan de voorwaarden genoemd in de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7 lid 1 onder c) voor het vergroten van een agrarisch bouwvlak. Het nieuwe bouwvlak is gelegen in het verwevingsgebied en is niet groter dan 1,5 ha. De oppervlakte van het vergrote bouwvlak bedraagt niet meer dan 130% van het op 17 maart 2005 geldende bouwvlak. In het bouwvlak is intensieve veehouderij toegestaan. In het ingediende bedrijfsplan is beschreven dat de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering. Het nieuwe bouwvlak is compact van vorm en deze compacte vorm doet geen afbreuk aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Er worden passende maatregelen genomen. Het is aannemelijk dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt en dat geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden. Er vindt ook geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie. Er is voldoende saldo beschikbaar binnen de component "oppervlakte bouwvlak" van de salderingsregistratie.
Verder is in de hoofdstukken 4 BELEIDSKADER en 5 RANDVOORWAARDEN omschreven dat het plan voldoet aan het beleidskader en overige randvoorwaarden.
Op de volgende afbeeldingen zijn de huidige en toekomstige planologisch-juridische situatie weergegeven. De vorm van het bouwvlak wordt aangepast en het bouwvlak wordt vergroot van 1,17 hectare naar 1,5 hectare.
Afbeelding: Afbeelding:
Situatie volgens bestemmingsplan "Buitengebied 2012" Situatie naar aanleiding van voorliggend wijzigingsplan
Ook wordt er drie gebiedsaanduiding toegevoegd om voorwaardelijke verplichtingen vast te leggen die waarborgen dat de landschappelijke inpassing en waterberging worden gerealiseerd en in stand gehouden. Als gevolg van de aanpassingen aan het bouwvlak wordt ook de vorm en grootte van het aanduidingsvlak van 'intensieve veehouderij' gewijzigd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
Reconstructieplannen
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is de zonering van veehouderijen gebaseerd op de Reconstructieplannen die golden ten tijde van de vaststelling van voornoemd plan; te weten het Reconstructieplan Veluwe en het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.
De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Het zoneringsbeleid is er op gericht dat niet-grondgebonden veehouderijbedrijven (nieuwe naam voor intensieve veehouderij) geconcentreerd worden in gebieden die daarvoor geschikt zijn. Het doel is dat hierdoor verzuring gevoelige natuur ontlast wordt. De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones; deze zijn Extensiveringsgebieden, Verwevingsgebieden en Landbouwontwikkelingsgebieden. Dronkelaarseweg 12 is gelegen in verwevingsgebied.
Verwevingsgebied
Nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is niet toegestaan. Vergroting van het bouwperceel met 30% voor uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is toegestaan mits deze uitbreiding niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Omschakeling van volledig grondgebonden bedrijven naar een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is onder voorwaarden toegestaan. Bij de actualisatie in 2010 is afgesproken dat onder strenge extra voorwaarden een tweede 30% uitbreiding mogelijk is.
Doorwerking in plangebied
Het agrarische bedrijf bevindt zich in het verwevingsgebied van de Gelderse Vallei. De vergroting van het bouwvlak is in overeenstemming met de daar geldende normen.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.
Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Vernieuwing landbouwsector van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Vernieuwing landbouwsector
De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de “gouden driehoek” (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.
Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.
Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig
De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied gedeeltelijk in het GO ligt. Dit is alleen het gedeelte waar geen ontwikkelingen plaatsvinden.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:
Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
De kernkwaliteiten zijn:
Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.
Doorwerking in plangebied
Nu in de GO geen ontwikkelingen plaatsvinden concordeert het plan met deze ambities.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Veehouderijbedrijven
De Omgevingsverordening handhaaft vooralsnog de reconstructiezonering voor wat betreft de zones. De mogelijkheden voor een veehouderijbedrijf is op onderdelen echter anders dan in de Reconstructieplannen. Voor zover dat betrekking heeft op een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf (deze werden eerder intensieve veehouderijen genoemd), laat het overgangsrecht de flexibiliteitsbepalingen in de geldende bestemmingsplannen in stand.
Voor de uitbreiding van een grondgebonden (melk)rundveehouderijbedrijf gelden nu al direct de randvoorwaarden die de Omgevingsverordening stelt, dit in tegenstelling tot de voorwaarden waar een overgangsperiode voor is opgenomen. Het wijzigingsplan moet aan de Omgevingsverordening voldoen.
Een grondgebonden veehouderijbedrijf is volgens de Omgevingsverordening (een onderdeel van) een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50% zelf te kunnen voeren.
Als het gaat om de uitbreiding van een (melk)rundveehouderijbedrijf vergt de Omgevingsverordening dat daaraan een Grondgebruiksplan voor wordt opgesteld. Een Grondgebruiksplan is een plan waarin de ondernemer informatie biedt over de grondgebondenheid van het veehouderijbedrijf of de veehouderijtak. Een grondgebonden veehouderijbedrijf of bedrijfstak is een onderdeel van een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50% zelf te kunnen voeren.
In dit geval gaat het niet om een uitbreiding van de veebezetting van het bedrijf. Een Grondgebruiksplan is dan niet aan de orde.
Natuur
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk worden gemaakt, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Omdat alleen een klein deel van het plangebied, waar geen ontwikkelingen plaatsvinden, in het GO liggen en het hele plan van een goede landschappelijke inpassing wordt voorzien, die met een voorwaardelijke verplichting en een waarborgsom worden afgedwongen past dit plan binnen de Omgevingsverordening.
Water en milieu
Voor intrekgebieden is bepaald dat deze geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. De gronden binnen de grens van het wijzigingsplan houden de agrarische bestemming. Dit leidt niet tot belemmeringen van het intrekgebied.
Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke consequenties die relevant zijn voor het plan.
Doorwerking in plangebied
Vanuit de verordening worden geen regels gesteld die van invloed zijn op dit plan.
In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:
Doorwerking in plangebied
In het kader van het onderhavige wijzigingsplan vindt er landschappelijke inpassing plaats rondom het perceel.
Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
Karakteristiek
Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.
Gebruik
In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.
Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
In het agrarisch bekenlandschap wordt gestreefd naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied besteedt de gemeente aandacht aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel-, fiets- en ruiterpaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.
Doorwerking in plangebied
De voorgestane vergroting van het agrarische bouwvlak past in de visie op het agrarisch bekenlandschap.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Salderen van bouwvlakgroei, nieuwvestiging en omschakeling
In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:
Salderen van de oppervlakte agrarisch bouwvlak
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' maakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de vergroting van agrarische bouwvlakken mogelijk. Deze groeimogelijkheden zijn afgestemd op de twee reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Onze verwachting is dat de groeiruimte die in theorie geboden wordt door het vastgestelde plan niet in zijn geheel noodzakelijk is in de komende planperiode. Het is daarom beter deze groeiruimte in te kaderen. Dit wordt gedaan door een salderingssystematiek te introduceren waarbij er een koppeling wordt gelegd tussen de oppervlakte aan bouwvlakken die vrij komt door stoppers (b.v. via functieverandering) en de agrarische bedrijven die willen groeien. Hierbij wordt de oppervlakte aan bouwvlak die vrij komt door een stopper opgenomen in een salderingsregistratie. Een bedrijf dat gebruik wil maken van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van zijn bouwvlak kan vervolgens kosteloos gebruik maken van het saldo dat aanwezig is op de salderingsregistratie. Op deze manier zal de totale oppervlakte aan bouwvlak in het plangebied niet toenemen. De salderingsregistratie zorgt er daarbij voor dat de ruimte die beschikbaar komt (door stoppers) ook op de gewenste plek kan worden ingezet door groeiers. Op basis van de ervaringen de afgelopen jaren met ons functieveranderingsbeleid en de ervaring met de aantallen stoppende agrarische bedrijven, verwachten wij dat het saldo van de salderingsregistratie voldoende zal zijn om daar waar nodig het vergroten van bouwvlakken te faciliteren.
Doorwerking in plangebied
De in dit wijzigingsplan voorziene vergroting van het bouwvlak is in overeenstemming met de salderingsregistratie. De ruimte hiervoor is binnen deze registratie beschikbaar.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Doorwerking in plangebied
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Buro De Brug ACR B.V. heeft een bureau- en karterend veldonderzoek uitgevoerd (projectcode B14-193, datum 17-03-2014). Zie bijlage 3. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. De hoge verwachting, zoals geformuleerd in het gemeentelijke archeologiebeleid, moet worden bijgesteld naar middelhoog (of zelfs laag). Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is binnen het onderhavige plangebied geen sprake.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.
Doorwerking in plangebied
Er liggen geen monumenten in het plangebied.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Doorwerking in het plangebied
Het plan ligt in een gebied dat wordt aangmerkt als een vochtige kampontginning. Het wordt vanwege het ontbreken van de oorspronkelijke begroeiing, percelering en nieuwbouw laag gewaardeerd. Realisatie van het plan betekent geen onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Doorwerking in het plangebied
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Veluwe' ligt op circa 8.430 meter. Voor de locatie is op 5 november 2012 reeds een Natuurbeschermingswetvergunning verleend door de provincie Gelderland. Deze vergunning is voor 812 vleeskalveren,1 vleesstier, 24 stuks jongvee en 85 melk- en kalfkoeien. Hieruit blijkt dat het project geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van het betrokken Natura 2000-gebied.
Daarnaast komt de provincie Utrecht, op basis van dezelfde veebezetting, op 12 januari 2012 tot de conclusie dat er geen toename van stikstofdepositie plaatsvindt. Er is geen verklaring van geen bedenkingen in het kader van de Natuurbeschermingswet vanuit de provincie Utrecht nodig.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Doorwerking in het plangebied
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. De bouw en het gebruik geven momenteel geen reden om bewoning door (extra) beschermde diersoorten te verwachten. Er zijn daarvan dan ook geen sporen gezien. Ook de rest van het perceel, waar men in de toekomst plannen voor heeft, en waarvoor het agrarisch bouwvlak zou moeten worden vergroot herbergen geen beschermde flora- of faunasoorten. Dit bestaat momenteel uit grasland en een kuilvoeropslag en overige opslag en is er een gedeelte (half)verhard.
Een quickscan of nader onderzoek in het kader van soortbeschermingswetgeving is niet nodig.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Doorwerking in het plangebied
Er hoeven voor dit plan geen houtopstanden geveld te worden. Er komen juist meer bomen bij doordat het bedrijf landschappelijk beter wordt ingepast. In paragraaf 5.12 wordt hierop ingegaan.
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn.
De afstand tot de A1 en de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is voldoende groot om niet van invloed te zijn op het plangebied.
Op een afstand van 90 meter tot het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding langs de Dronkelaarseweg. Het plaatsgebonden risico ligt op de buisleiding, de afstand tot de aardgasleiding is voldoende groot. De bevolkingspopulatie rondom de aardgasleiding verandert door dit plan niet, dus wordt het het groepsrisico als gevolg van de aardgasleiding niet verhoogd.
Doorwerking in het plangebied
Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een wijzigingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Doorwerking in het plangebied
Het bovenstaande is niet van toepassing op dit plan voor het vergroten van een agrarisch bouwvlak.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Doorwerking in het plangebied
Op het perceel rust een milieuvergunning voor 85 melkkoeien, 24 jongvee, 1 fokstier en 812 vleeskalveren. Omdat geen uitbreiding in dieren wordt aangegeven en afstanden naar omwonenden behoorlijk groot zijn is agrarische geurhinder geen belemmering.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).
De vergroting van een agrarisch bouwvlak valt niet onder 'andere stedelijke voorzieningen'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
In het plangebied ligt onder andere een drukriool naar de woning toe. Op een afstand van 90 meter tot het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding langs de Dronkelaarseweg. Beide behoeven geen bescherming in dit wijzigingsplan. De afstand tot de aardgasleiding is voldoende groot. Voor uitvoering dient wel een graafmelding te worden gedaan.
Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een wijzigingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een wijzigingsplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een wijzigingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het wijzigingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken wordt de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan gemaakt (ex artikel 3.6 eerste lid onder a. Wro). Met deze bestemmingsplanwijziging wordt het agrarisch bouwvlak uitgebreid ten behoeve van het verplaatsen van een werktuigenberging met werkplaats, het vergroten van een rundveestal en het bouwen van een overdekte voeropslag. Het aantal dieren van deze vleeskalveren- en melkveehouderij wordt niet uitgebreid. In de nieuwe situatie is net als in de bestaande situatie een een bedrijf mogelijk van in totaal 812 vleesrunderen, 85 melk- en kalfkoeien, 24 stuks jongvee en 1 vleesstier.
De voor dit wijzigingsplan gegeven milieuadviezen (zie paragrafen 5.3 Ecologie, 5.5 Geluid, 5.6 Geur, 5.9 Luchtkwaliteit en 5.14 Verkeer) geven aan dat er geen negatieve milieugevolgen optreden. De omvang van de activiteit blijft onder de drempelwaarden en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Uit de adviezen (zie de paragrafen 5.3 Ecologie, 5.5 Geluid, 5.6 Geur, 5.9 Luchtkwaliteit en 5.14 Verkeer) blijkt immers dat er geen sprake is van belangrijke negatieve milieugevolgen. Bovendien blijkt uit het bedrijfsplan dat de initiatiefnemer de overtuiging heeft aangeleverd dat het bouwvlak op deze wijze wordt ingericht zoals daarin aangegeven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3 Ecologie) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is.
De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is daarom hier niet aanwezig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale Staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Doorwerking in het plangebied
Het bedrijf ligt vrij geïsoleerd waardoor de afstand tussen het plangebied en omliggende (bedrijfs)woningen en andere functies ruim meer dan 50 meter is. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegestaan.
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor onderhavig plan.
Het bedrijf is duidelijk zichtbaar in het landschap, niet goed ingebed in het landschap. Hoofdzakelijk is er groen (bomen en hagen) aanwezig aan de voorzijde van de boerderij en bedrijfsgebouwen. Dat is als zeer waardevol aan te merken. Daarnaast staan er aan de oostzijde van het bedrijf nog een aantal waardevolle bomen, onder andere de boom voor de werktuigenberging, die de bedrijfsbebouwing enigszins opnemen in het landschap.
Een aantal bomen aan de oostzijde van het bedrijf zal in verband met de plannen moeten worden verwijderd. Landschappelijk is het niet gewenst dat de boom voor de werktuigenberging wordt gekapt en dat de werktuigenberging verder naar voren komt omdat dat het zicht op de zijgevel van de boerderij dan verdwijnt. Voor het verwijderen van de bomen is een omgevingsvergunning nodig.
Landschappelijke inpassing
Zoals hierboven gesteld is het bedrijf duidelijk zichtbaar. Door de uitbreiding wordt nog meer groene aankleding van het bedrijf verwijderd. Het is daarom vanzelfsprekend dat er voorwaarden aan de landschappelijke inpassing worden gesteld. Er is een inrichtings- en een beplantingsplan opgesteld en akkoord bevonden. Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, een waarborgsom gestort en een verklaring getekend door de initiatiefnemer om te borgen dat de beplanting wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Zie bijage 4 voor het inrichtings- en beplantingsplan en artikel 2.1.1 en 2.1.2 voor de bijbehorende voorwaardelijke verplichtingen.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Doorwerking in het plangebied
Bereikbaarheid
De bereikbaarheid is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.
Bluswatervoorziening
De dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening bevindt zich op een afstand van ± 275 meter vanaf de toegang van de Dronkelaarseweg 12. Dit mag niet meer dan 40 meter zijn. Ook is er in de nabije omgeving (binnen 320 meter) geen secundaire bluswatervoorziening aanwezig.
Het huidige niveau van aanwezige bluswatervoorziening is een geaccepteerd niveau. Om het vergroten van het agrarische bouwvlak (incl. bouw werktuigloods <1000m2) te realiseren worden er op dit moment geen nadere eisen voor bluswatervoorziening geëist. Bij een eventuele bouwaanvraag voor de rundveestal of wellicht andere bouwwerken zal de afweging opnieuw gemaakt worden of een secundaire voorziening noodzakelijk is.
Dekkingsplan
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor het adres Dronkelaarseweg 12 is de opkomstnorm 8 minuten. Het agrarische bouwvlak is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 5.10 minuten bedraagt. De norm wordt hier niet overschreden.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Voor agrarische percelen en functies zijn geen specifieke parkeernormen opgesteld. De enige eis de gemeente stelt is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein opgelost dient te worden. Hieraan wordt bij dit plan voldaan. Het perceel is bovendien qua ligging goed bereikbaar.Het aantal verkeersbewegingen zal mogelijk toenemen. Er is echter geen aanleiding om te veronderstellen dat dit onevenredig ten koste gaat van de verkeersveiligheid of dat aanvullende maatregelen gewenst zijn. Verkeerstechnisch wordt het plan positief beoordeeld.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Doorwerking in het plangebied
Het perceel aan de Dronkelaarseweg 12 ligt in het buitengebied van Terschuur. Het plangebied omvat op dit moment bebouwing. Ten westen, zuiden en oosten van het plangebied is een C-watergang aanwezig. In de Dronkelaarseweg is sprake van drukriolering.
In de huidige situatie is er in het plangebied een agrarisch bedrijf met diverse opstallen aanwezig, daarnaast is er verhard oppervlak in de vorm van wegverharding en parkeerplaatsen aanwezig. In de nieuwe situatie wordt de koeienstal uitgebreid, door deze uitbreiding zal de naastgelegen C-watergang worden gedempt en neemt het verhard oppervlak toe met ca. 500 m2.
Het hemelwater wordt in de huidige situatie afgevoerd door de oostelijk gelegen C-watergang. Deze watergang wordt gedempt. Deze C-watergang wordt vanwege de nieuwbouw naar het oosten verplaatst zodat de afvoerende functie in stand blijft. Het profiel van de nieuw te realiseren C-watergang wordt vergroot waarmee extra berging (68mm) voor de toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd. Op 27 mei 2014 heeft het waterschap Vallei en Veluwe hiervoor een vergunning verleend.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.
Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 3.7 lid 1 onder c - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden een vergroting van het bouwvlak kunnen en het opnemen van voorwaardelijke verplichtingen in de regels kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepaling worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad ingetrokken intrekkingsbesluit. Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd, in die zin dat het bouwvlak vergroot is en drie gebiedsaanduidingen met betrekking tot de voorwaardelijke verplichtingen zijn toegevoegd. Als gevolg van de aanpassingen aan het bouwvlak zijn ook de vorm en grootte van het aanduidingsvlak van 'intensieve veehouderij' daarop aangepast.
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren.
In artikel 2.1.1 van het wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting legt een koppeling tussen de aanleg en instandhouding van de beplanting en de inwerkingtreding van dit wijzigingsplan.
In artikel 2.1.2 van het wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting legt een koppeling tussen de bouw van een gebouw en de aanleg en instandhouding van beplanting in het roodomlijnde gebied op de inrichtings- en beheersplan behorend bij dit wijzigingsplan.
In artikel 2.1.3 van het wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting legt een koppeling tussen het aanleggen van een watergang en het mogen bouwen van een gebouw in het blauwomlijnde gebied op de inrichtings- en beheersplan behorend bij dit wijzigingsplan.
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van hoofdgebouwen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het wijzigen dan wel gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft voor dit plan op 27 mei 2014 een watervergunning afgegeven. In deze vergunning geeft het waterschap onder voorwaarden toestemming voor het verleggen van een watergang. Hiermee komen waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door het wijzigingsplan.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 21 april 2017 tot en met 1 juni 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
De volgende herzieningen en het intrekkingsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn verwerkt:
Verder zijn de volgende wijzigingsplannen - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen (op perceelsniveau) verwerkt:
Naam wijzigingsplan / partiële herziening (ph) |
IMRO-identificatie- nummer |
Datum vastgesteld | |
Apeldoornsestraat VII | NL.IMRO.0203.1223-0002 | 26-8-2014 | |
Barnseweg VI | NL.IMRO.0203.1246-0002 | 10-7-2014 | |
Boshuisweg I | NL.IMRO.0203.1279-0002 | 1-4-2015 | |
Brunesengweg II | NL.IMRO.0203.1273-0002 | 3-10-2014 | |
Brugveenseweg-Walhuisweg | NL.IMRO.0203.1301-0002 | 4-6-2015 | |
Drieënhuizerweg III | NL.IMRO.0203.1312-0002 | 17-11-2015 | |
Essenerweg XII | NL.IMRO.0203.1272-0002 | 25-3-2015 | |
Essenerweg XIII | NL.IMRO.0203.1365-0002 | 26-8-2016 | |
Garderbroekerweg XVII | NL.IMRO.0203.1234-0002 | 3-1-2014 | |
Grote Hegweg I | NL.IMRO.0203.1303-0002 | 30-6-2015 | |
Helweg I | NL.IMRO.0203.1265-0002 | 8-9-2014 | |
Hessenweg X | NL.IMRO.0203.1327-0002 | 21-1-2016 | |
Kapweg-Graafhorstweg | NL.IMRO.0203.1334-0002 | 8-3-2016 | |
Klettersteeg I | NL.IMRO.0203.1338-0002 | 19-2-2016 | |
Klettersteeg-Grote Fliertweg, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1363-0002 | 14-12-2016 | |
Laageinderweg III | NL.IMRO.0203.1309-0002 | 4-8-2015 | |
Laageinderweg IV | NL.IMRO.0203.1356-0002 | 21-6-2016 | |
Lange Zuiderweg III | NL.IMRO.0203.1306-0002 | 21-8-2015 | |
Lange Zuiderweg IV | NL.IMRO.0203.1329-0002 | 15-2-2016 | |
Muldersweg I | NL.IMRO.0203.1244-0002 | 17-7-2014 | |
Nachtegaalweg II | NL.IMRO.0203.1313-0002 | 5-1-2016 | |
Oosterbrinkweg IV | NL.IMRO.0203.1326-0002 | 16-12-2015 | |
partiële herziening Buitengebied 2012-Esweg II (ph) | NL.IMRO.0203.1324-0002 | 13-4-2016 | |
Peutweg I | NL.IMRO.0203.1247-0002 | 17-2-2015 | |
Renswoudsestraatweg III | NL.IMRO.0203.1317-0002 | 7-6-2016 | |
Rudolphlaan I | NL.IMRO.0203.1218-0002 | 26-4-2016 | |
Sandersstraat I | NL.IMRO.0203.1210-0002 | 15-2-2016 | |
Scherpenzeelseweg IX | NL.IMRO.0203.1276-0002 | 6-11-2014 | |
Valkseweg XII | NL.IMRO.0203.1307-0002 | 13-7-2015 | |
Valkseweg XIII | NL.IMRO.0203.1353-0002 | 24-5-2016 | |
Vinkekampweg I | NL.IMRO.0203.1288-0002 | 13-3-2015 | |
Wesselseweg VII | NL.IMRO.0203.1191-0002 | 18-3-2014 |
Daarnaast is inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vervangen (geheel en gedeeltelijk) door de volgende bestemmingsplannen. Eveneens geldt dit voor het provinciale inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1) welke is vastgesteld op 17-12-2014.
Naam bestemmingsplan | IMRO-idn. | Vastgesteld | ||
Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg | NL.IMRO.0203.1340-0002 | 1-2-2017 | ||
Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg | NL.IMRO.0203.1237-0002 | 30-9-2015 | ||
Baron van Nagellstraat VIII | NL.IMRO.0203.1271-0003 | 11-11-2015 | ||
Barneveld-Noordwest | NL.IMRO.0203.1310-0003 | 1-2-2017 | ||
Dijkerweg I | NL.IMRO.0203.1277-0002 | 6-5-2014 | ||
Dijkerweg II | NL.IMRO.0203.1335-0002 | 25-5-2016 | ||
Dunenkamperweg I | NL.IMRO.0203.1196-0002 | 1-10-2013 | ||
Drieenhuizerweg-Heetkamperweg | NL.IMRO.0203.1264-0002 | 28-1-2015 | ||
Dwarsakker | NL.IMRO.0203.1214-0003 | 20-8-2014 | ||
Dwarsakker II | NL.IMRO.0203.1277-0002 | 30-9-2015 | ||
Dwarsgraafweg V | NL.IMRO.0203.1290-0002 | 13-5-2015 | ||
Essenerweg X | NL.IMRO.0203.1238-0002 | 6-5-2014 | ||
Esweg I | NL.IMRO.0203.1318-0002 | 27-1-2016 | ||
Garderbroekerweg-Kerkweg | NL.IMRO.0203.1189-0003 | 4-3-2015 | ||
Garderbroekerweg-Wencopperweg | NL.IMRO.0203.1236-0002 | 10-6-2015 | ||
Garderbroekerweg XIV | NL.IMRO.0203.1195-0002 | 17-12-2013 | ||
Garderbroekerweg XV | NL.IMRO.0203.1212-0002 | 28-1-2014 | ||
Garderbroekerweg XVIII | NL.IMRO.0203.1315-0002 | 11-11-2015 | ||
Gruttoweg I | NL.IMRO.0203.1295-0002 | 30-9-2015 | ||
Harskamperweg V | NL.IMRO.0203.1362-0002 | 9-11-2016 | ||
Harskamperweg-Kootwijkerdijk | NL.IMRO.0203.1304-0002 | 2-3-2016 | ||
Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310) | NL.IMRO.0203.1229-0002 | 16-12-2014 | ||
Hazendonkweg I | NL.IMRO.0203.1211-0002 | 12-11-2013 | ||
Heideweg-Garderbroekerweg | NL.IMRO.0203.1322-0002 | 25-5-2016 | ||
Holzenbosch | NL.IMRO.0203.1124-0002 | 16-12-2015 | ||
Houtbeekweg I | NL.IMRO.0203.1257-0003 | 8-7-2015 | ||
Hunnenweg V | NL.IMRO.0203.1328-0002 | 13-4-2016 | ||
Kootwijkerdijk-Harderwijkerkarweg | NL.IMRO.0203.1323-0002 | 25-5-2016 | ||
Kootwijkerdijk II | NL.IMRO.0203.1293-0002 | 8-7-2015 | ||
Laageinderweg I | NL.IMRO.0203.1235-0002 | 6-5-2014 | ||
Laageinderweg-Drieënhuizerweg | NL.IMRO.0203.1283-0002 | 9-11-2016 | ||
Lange Zuiderweg II | NL.IMRO.0203.1219-0002 | 10-6-2014 | ||
Molenweg III | NL.IMRO.0203.1342-0002 | 6-7-2016 | ||
Nachtegaalweg-Appelseweg | NL.IMRO.0203.1180-0002 | 27-1-2016 | ||
Nijkerkerweg VI | NL.IMRO.0203.1286-0002 | 6-7-2016 | ||
Noordersingel I | NL.IMRO.0203.1336-0002 | 6-7-2016 | ||
Otelaarseweg II | NL.IMRO.0203.1220-0002 | 6-5-2014 | ||
Oud Milligenseweg VI | NL.IMRO.0203.1254-0002 | 30-9-2014 | ||
Oud Vellerseweg/Hunnenweg | NL.IMRO.0203.1169-0002 | 10-6-2015 | ||
Overhorsterweg I | NL.IMRO.0203.1331-0002 | 14-12-2016 | ||
Puurveenseweg III | NL.IMRO.0203.1321-0002 | 9-7-2013 | ||
Rijksweg IV | NL.IMRO.0203.1314-0002 | 27-1-2016 | ||
Rubensstraat II | NL.IMRO.0203.1291-0002 | 4-3-2015 | ||
Schoonengweg I | NL.IMRO.0203.1339-0002 | 25-5-2016 | ||
Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg | NL.IMRO.0203.1152-0003 | 10-6-2014 | ||
Speulderbosweg I | NL.IMRO.0203.1204-0002 | 1-2-2017 | ||
Stationsweg-Binnenveld | NL.IMRO.0203.1325-0002 | 13-4-2016 | ||
Stationsweg XI | NL.IMRO.0203.1263-0002 | 13-5-2015 | ||
Stroeërweg I | NL.IMRO.0203.1200-0002 | 8-7-2015 | ||
Stroe VI | NL.IMRO.0203.1250-0003 | 4-3-2015 | ||
Thorbeckelaan Zuid I | NL.IMRO.0203.1239-0003 | 8-7-2015 | ||
Valkseweg-Nijkerkerweg | NL.IMRO.0203.1350-0002 | 6-7-2016 | ||
Veluweweg-Essenerweg | NL.IMRO.0203.1297-0002 | 10-6-2015 | ||
Veluweweg-Lankerenseweg | NL.IMRO.0203.1202-0002 | 10-6-2015 | ||
Veluweweg-Lankerenseweg I | NL.IMRO.0203.1289-0002 | 10-6-2015 | ||
Wethouder Rebellaan I | NL.IMRO.0203.1184-0003 | 9-7-2013 | ||
Wethouder Rebellaan II | NL.IMRO.0203.1367-0003 | 1-2-2017 | ||
Wencopperweg II | NL.IMRO.0203.1245-0002 | 6-7-2016 | ||
Wencopperweg III | NL.IMRO.0203.1249-0002 | 16-12-2014 | ||
Wencopperweg IV | NL.IMRO.0203.1357-0002 | 14-12-2016 | ||
Wolweg I | NL.IMRO.0203.1330-0002 | 29-9-2016 |