direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Breihutterweg I
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1346-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Breihutterweg 25, bij Kootwijkerbroek, is een verzoek ingediend om een niet - agrarisch bedrijf, in de vorm van een paardendekenwasserij en reparatie van paardendekens te realiseren.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0001.jpg"

Afbeelding: ligging locatie.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Breihutterweg 25 nabij de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door agrarisch gebied. Aan de oostzijde wordt het perceel ontsloten via de Breihutterweg en aan de noord-oostzijde is een niet - agrarisch bedrijf en enkele agrarische bedrijven gevestigd. Ten zuiden van het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd. Op enige afstand ten westen van het plangebied staat een woning. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0002.jpg"

Afbeelding: nabije omgeving plangebied.

De wijziging van de verbeelding richt zich op het perceel Breihutterweg 25. Dit perceel wordt hierna de planlocatie genoemd. Het perceel wordt door de Breihutterweg in tweeën gesplitst. De woning ligt ten zuiden van de Breihutterweg en de bedrijfsbebouwen ten noorden ervan. Planologisch is de samenhang van het perceel met een 'relatieteken' op de verbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0003.jpg"

Afbeelding: begrenzing plangebied.

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemming 'Wonen'. Realisatie van een niet - agrarisch bedrijf, in de vorm van een paardendekenwasserij en reparatie van paardendekens is binnen deze bestemming niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen afwijkingsmogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 20.7, lid 6. van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", dat de wijziging van de bestemming 'Wonen' in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' mogelijk maakt. Daarom is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0004.jpg"

Afbeelding: huidige bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid volgens artikel 20.7, lid 6 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kan worden toegepast onder de voorwaarden dat:

"Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Wonen' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' en de bestemming 'Groen' en voorwaardelijke verplichtingen opnemen in de regels, met inachtnaming van de volgende regels:

    • a. de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen;
    • b. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    • c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • d. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
    • e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • f. de milieusituatie niet onevenredig mag worden aangetast;
    • g. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
    • h. bij een wijziging naar de bestemming 'Bedrijf - niet agrarisch' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die genoemd worden in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") onder categorie 1 en 2, mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.
    • i. om een bepaalde vloeroppervlakte te hergebruiken of nieuw te bouwen ten behoeve van de nieuwe bestemming dient sprake te zijn van sloop van gebouwen, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:

hergebruik of nieuwbouw   te slopen bij hergebruik   te slopen bij nieuwbouw  
tot 500 m²   dezelfde oppervlakte   tweemaal zoveel  
501 – 750 m²   tweemaal zoveel   driemaal zoveel  
751 – 1.000 m²   driemaal zoveel   viermaal zoveel  

met dien verstande dat:

      • indien de oppervlakte van de te realiseren bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 300 m2, van de te slopen oppervlakte minimaal 500 m2 gesloopt moet worden op het perceel waarop deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast;
      • alle bebouwing dient te worden gesloopt, behoudens de bestaande woning met daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
      • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
      • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande woning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) en indien aanwezig de 'kleine woning' (inclusief de bijgebouwen als aangegeven in het artikel 'Bijgebouwen bij kleine woning' (20.2.6 "Buitengebied 2012") buiten beschouwing wordt gelaten;
      • monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
      • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
    • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 660 m3 bedragen, behoudens het bepaalde in artikel 31.3 onder b. (bestemmingsplan "Buitengebied 2012")."

In deze toelichting wordt beschreven dat aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het ingediende verzoek betreft het wijzigen van de bestemming 'Wonen' in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Binnen het plangebied waarvoor de aanvraag is ingediend is naast de gebouwen een (bedrijfs)woning aanwezig. Over het perceel loopt een aftakking van de Breihutterweg. Dit is de reden dat er ten noorden en ten zuiden een vlak met de woonbestemming is getekend met een 'relatieteken' daartussen.

De huidige woning wordt na de wijziging als bedrijfswoning aangemerkt. Een deel van de huidige gebouwen wordt gesloopt ten behoeve van de realisatie van het niet - agrarische bedrijf. Voor de resterende benodigde sloopmeters zijn deze van elders aangekocht.

Voor de te behouden woningen met het nieuwe bedrijfspand neemt de verdichting af en vindt er een ontstening van het buitengebied plaats.

Beschikbare sloopmeters

Uit de inmeting op het perceel blijkt dat er 289 m2 aan bebouwing aanwezig is, exclusief de woning. Van de aanwezige schuren blijven schuur B en D staan en worden de schuren C, E en F gesloopt. Het geldende beleid staat toe dat er bij de bestemming "Wonen" per woning maximaal 80 m2 aan bijgebouwen is toegestaan. Als er een veelvoud van 80 m2 te slopen gebouwen aanwezig is mag er in bepaalde gevallen een grotere oppervlakte aan bijgebouwen blijven staan. Bij dit plan is sprake van een bedrijfswoning, zodat er wordt uitgegaan van 80 m2 aan bijgebouwen. De bijgebouwen B en D hebben gezamenlijk een oppervlakte van 80 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0005.jpg"

Afbeelding: aanwezige gebouwen en te slopen gebouwen.

Door de aanvrager is aangegeven dat de gevraagde oppervlakte van het bedrijfsgebouw 120 m2 moet worden. Bij deze oppervlakte moet hiervoor in totaal 240 m2 aan sloopmeters ingezet worden. Hiervan is 209 m2 op eigen perceel afkomstig en moet 31 m2 aan sloopmeters van elders worden aangetrokken. Door de initiatiefnemer is 33 m2 aan sloopmeters aangekocht. Hiervoor is een overeenkomst gesloten met de eigenaar van het perceel Pasdijk 3, te Putten. De genoemde overeenkomst is op 24 maart 2017 door beide partijen ondertekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0006.jpg"

Afbeelding: nieuwe situatie, 01. nieuw bedrijfspand, 02. verplaatste mestplaat en een paardrijbak.

De ontwikkeling past binnen het geldende functieveranderingsbeleid zoals dat gold op het moment van het indienden van het verzoek en zoals dit beleid in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" in de wijzigingsbevoegdheid bij de bestemming 'Wonen' is opgenomen (artikel 20.7, lid 6.).

De gevraagde bedrijfsoppervlakte blijft ruimschoots onder de maximaal toegestane 1.000 m2. De landschappelijke inpassing geschiedt door het versterken van de aanwezige lijnen in de vorm van de beplanting op de perceelsgrenzen. Het plan voorziet niet in detaihandel, het gaat hier om een wasserij en reperatiebedrijf van paardendekens. Er vinden geen veranderingen in de eigendomssituatie plaats. De begrenzing van de om te zetten woonbestemming veranderd niet. De huidige vlakken met de bestemming 'Wonen' worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf-Niet agrarisch'. Het beoogde bedrijf valt onder een lage milieucategorie. In hoofdstuk 5 wordt hierop verder ingegaan. Er zijn geen veranderingen in het landschap nodig. Uit de beschrijving in hoofdstuk 5 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de ecologische waarden. Het aangevraagde bedrijf, paardendekenwasserij en reparaties van paardendekens, valt maximaal onder de werkingsfeer van miliecategorie 2. Er is geen sprake van een Wgh-inrichting.

Het verzoek voldoet aan de gestelde voorwaarden, voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar de hierna opgenomen toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0008.jpg"

Afbeelding: situatie was, situatie wordt.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Regio

4.2.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Destijds is dit regionale beleid door middel van een afwijkingsbesluit van gedeputeerde staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dergelijk beleid niet meer verplicht, maar geldt het principe dat er kwaliteitsverbetering bereikt moet worden. Dat hiervoor regionaal beleid is en wordt vastgesteld, wordt toegejuicht.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
  • Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk;
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies;
  • Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
  • De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.


De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

4.2.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio FoodValley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.

Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0010.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.3.1.1 Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.

Conclusie

Het wijzigen van de woonbestemming in een niet-agrarische bestemming voor een bedrijf dat onder een lage miliecategorie valt, is niet in strijd met het voorgaande beschreven beleid. Daarnaast past de ontwikkeling binnen het beschreven functieveranderingsbeleid.

4.3.2 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfsruimte moet een nulsituatie-onderzoek worden uitgevoerd. Deze moet gecombineerd worden met een voor de bouw noodzakelijk historisch vooronderzoek.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie, als dat op het plan van toepassing is. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelhoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is dan meestal minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Het plangebied ligt in een vochtige kampontginning dat als landschap een middelhoge waarde heeft. Realisatie van de plannen betekent geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van het gebied.

Conclusie

Het aspect Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1346-0002_0011.png"

Afbeelding: het plangebied (in rode cirkel) ligt op meer dan 2 kilometer van het Natura 2000-gebied en/of NNN gebied (groen).

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van, Natura 2000-gebied, de Veluwe (voorheen de EHS, tegenwoordig het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO)).

Door de geplande wijzigingen vinden er geen significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden plaats. Een zogenaamde “Nee, tenzij toets” is hiervoor niet nodig.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Geconstateerd is dat de te verwachten ecologische waarden laag zijn. Er zijn geschermde lijstsoorten aangetroffen. Verder is er voor de realisatie van het plan geen kap van houtopstanden nodig.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Een herplantplicht is niet aan de orde, want er is geen kap van bomen nodig of het dempen van sloten om het plan te kunnen realiseren.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit plan.

5.4 Externe veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
  • enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleiding
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. En in de omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats. Het bedrijf dat hier gevestigd wordt heeft geen externe veilgheidsrisico.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een wijzigingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Er is geen sprake van een belemmering omdat de locatie van de bestaande woning niet wijzigt. Het plangebied ligt niet binnen een zone waarvoor een onderzoeksplicht geldt.

Conclusie

Geluid vormt geen aandachtspunt bij dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen agrarische bedrijven op de volgende adressen:

  • Breihutterweg 17/21;
  • Topperweg 15.

Het bedrijf Topperweg 15 ligt op een afstand van ruim 170 meter en het bedrijf Breihutterweg 17/21 ligt op 30 meter afstand van de gebouwen waar de wijziging voor is opgesteld. De huidige woning in het plangebied, Breihutterweg 25, blijft als bedrijfswoning gehandhaaft. Vanwege de ongewijzigde situatie van de huidige woning, wordt deze niet als nieuw geurgevoelig object aangemerkt. Daarnaast ligt het bedrijfsgebouw op een grotere afstand van het agrarische bedrijf dan de toekomstige bedrijfswoning, Breihutterweg 25, zodat deze als bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkhden van het agrarische bedrijf moet worden aangemerkt.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering bij de realisatie van dit plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De ontwikkeling van het wijzigen van een bestemmen 'Wonen' naar de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' ten behoeve van een kleinschalig bedrijf dat al een langere periode bestaat en dus als legalisatieverzoek moet worden aangemerkt, valt niet onder een 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect duurzame verstedelijking niet van toepassing is op deze ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. Het plan maakt geen gevoelige bestemming mogelijk. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de genoemde afstanden van rijks- en/of provinciale wegen.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspect van belang:

- Breihutterweg 18/18B.

Het niet - agrarische bedrijf, Breihutterweg 18/18B ligt op een afstand van ruim 100 meter. Het betreft een bedrijf waarvan het bedrijfsgebouw een oppervlakte heeft van bijna 200 m2. Op het perceel is een timmerwerkplaats met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 gevestigd. Aan dergelijke bedrijven is de milieucategorie 3.1 toegekend, met een afstandsnorm van 50 meter. aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Dit wijzigingsplan maakt de vestiging van een paardendekenwasserij mogelijk. Naast het wassen worden er ook reparaties aan de paardendekens verricht. Volgens de VNG Bedrijven en milieuzonering valt het bedrijf onder de categorie 'Overige dienstverlening', preciezer aangeduid als 'Chemische wasserij en ververij'. Deze activiteiten vallen onder milieucategorie 2, waarvoor een afstandsnorm van 30 meter geldt gebaseerd op geur, geluid en gevaar. Aan deze afstandsnorm wordt voldaan.

Volgens de systematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden categorie 1 en 2 bedrijven niet specifiek nader aangeduid in de regels en op de verbeelding. Het bedrijf is opgenomen in Tabel 2 ("Staat van Bedrijfsactiviteiten") dat als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is opgenomen.

 

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.11 Natuur en landschap

De locatie is gelegen in het buitengebied dat overwegend voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. De omliggende percelen laten het wisselden gebruik van akkerbouw en grasland zien. Aan de noordzijde van dit deel van de Breihutterweg is de overgang tussen de weg en het aangrenzende land ingevuld met laanbeplanting. Ter hoogte van het plangebied is de beplanting onderbroken.

De westelijke en noordelijke perceelgrens wordt gevormd door een bomenrij dat als waardevol element in een verder open landschap wordt aangemerkt.

Voor de realisatie van het plan hoeven geen waardevolle groenelementen te worden verwijderd, van compensatie is daarom geen sprake.

De aanwezige paardenbak blijft op dezelfde plek gehandhaafd.

Met de sloop van bebouwing ontstaat meer lucht op het perceel.

Conclusie

Vanuit natuur en landschap zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidsregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Er is hier sprake van een bestaande situatie waar planologisch de huidige bestemming gewijzigd wordt in een bedrijfsbestemming. Gezien de bestaande situatie en de te realiseren nieuwe situatie is er brandweer technisch gezien geen verhoogt risico. De nieuw te bouwen wasserij staat op voldoende afstand van de overige bebouwing waardoor de kans op brandoverslag minimaal is. Daarnaast is er binnen 100 meter een brandkraan aanwezig en is de bereikbaarheid goed. Er zijn geen aanvullende voorwaarden vanuit de brandweer op dit plan.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.13 Verkeer

Dit wijzigingsplan betreft het wijzigen van de bestemming 'Wonen' in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. De huidige ontsluiting op de Breihutterweg blijft gehandhaafd. Verder vindt, evenals in de huidige situatie, het parkeren op het eigen terrein plaats.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmeringen voor de uitvoer van het wijzigingsplan.

5.14 Water

Planontwikkeling en toetsing

De planontwikkeling (sloop paardenstal en schuur, nieuwbouw schuur) met omliggende verharding) is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Het algemene uitgangspunt is dat een ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.

Hemelwater

Vanwege de afname van bebouwing neemt het dakoppervlak af. Uit het ontwerp blijkt dat er een toename aan verhard oppervlak rondom de bedrijfsgebouwen plaatsvind. Hierdoor treedt bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater naar de omliggende watergangen op. Voor het vasthouden van het hemelwater kunnen de parkeerplekken met halfverharders worden uitgevoerd.

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt, dient net als in de huidige situatie op eigen terrein geïnfiltreerd en/of geborgen te worden. Het mag niet op de drukriolering in de Breihutterweg worden aangesloten.

Daarom moet het hemelwater dat op het dak valt via regenpijpen wegvloeien over het omliggende maaiveld. Een andere mogelijkheid is om het hemelwater op te vangen in infiltratiekratten (of een grindkoffer) met een overloopmogelijkheid op maaiveld of naar een omliggende watergang. Ten slotte kan het hemelwater naar een omliggende watergang worden gebracht.

Bedrijfsmatig afvalwater

In het voorjaar van 2015 is bij de melding Activiteitenbesluit contact geweest over de lozing van afvalwater op de drukriolering. De in de melding opgenomen lozingswijze is akkoord:

  • Het afvalwater dat tijdens het wasproces ontstaat, moet voor ten minste 20% worden hergebruikt. Het water van de laatste spoeling wordt in een wasprocesronde opgevangen en hergebruikt in de eerste spoelronde van een volgende wasprocesronde;
  • Per dag wordt maximaal 12 m3 afvalwater op de drukriolering geloosd;
  • Het afvalwater moet worden opgevangen in een opvangvoorziening. Het volume van deze voorziening is ten minste 12 m3;
  • Het afvalwater wordt tussen 21:00 en 6:00 uur gelijkmatig op de drukriolering geloosd. Het lozingsdebiet bedraagt maximaal 1,4 m3 per uur;
  • Het afvalwater dat geloosd wordt, belemmert niet de werking van de riolering. Vaste delen haren en bezinksel worden niet geloosd.

Grondwater

Om grondwateroverlast (vocht, water in kruipruimte, etc.) te voorkomen, dient rekening te worden gehouden met de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Een indicatie van de GHG voor de omgeving is 40-80 cm onder bestaand maaiveld (website provincie Gelderland). Om een beter beeld te krijgen, kan de initiatiefnemer overwegen om nader onderzoek te verrichten naar de grondwaterstanden. Het structureel onttrekken van grondwater voor voldoende ontwateringsdiepte is geen duurzame oplossing en is niet toegestaan.

Bouwmaterialen

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud.

Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen

Conclusie

Rekening houdend met wat in deze paragraaf is beschreven, zijn geen aanvullende maatregelen nodig.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 20.7, lid 6 - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden het wijzigen van de bestemming 'Wonen' in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad genomen intrekkingsbesluit.

Voor de bedrijfswoning geldt dat deze een maximale inhoud van 660 m3 of de huidige inhoudsmaat mag hebben. Dit in tegenstelling tot wat er is geregeld voor bestaande bedrijfswoningen in het buitengebied welke een maximale inhoud van 750 m3 mogen hebben. Voor het vergroten van de inhoud moet in beide gevallen sloopmeters worden ingeleverd. Met het opnemen van de aanduiding 'maximum volume' wordt de maximale inhoud van de woning op de verbeelding opgenomen.

Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd in die zin dat de bestemming is aangepast en een voorwaardelijke verplichting is toegevoegd.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van het wijzigingsplan.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'

6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In het onderhavige wijzigingsplan is in artikel 3 een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de sloop van de te slopen bebouwing voordat een vergunning kan worden afgegeven voor de herbouw van het bedrijfsgebouw.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, omder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 8 september tot en met 19 oktober 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kootwijkerdijk III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1375-0002   5-7-2017  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017