direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hessenweg X
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1327-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Hessenweg 12 te Barneveld is een verzoek ingediend om de woonbestemming aldus te wijzigen dat de agrarische nevenactiviteit wordt wegbestemd en er een extra woning wordt toegestaan, met toepassing van een wijzigingsbevoegheid van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012".

In het bestemmingsplan “Buitengebied 2012” is in artikel 20.7 sub 3 en sub 5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan medewerking verleend kan worden aan het ingediende verzoek.

In artikel 20.7 sub 3 is de bevoegdheid opgenomen om de functieaanduiding 'agrarische nevenactiviteit' te verwijderen.

In artikel 20.7 sub 5 is de bevoegdheid opgenomen om de bouw van maximaal twee extra woningen mogelijk te maken ten opzichte van het bestaande aantal woningen. Voor de bouw van één extra woning, waar in het voorliggende geval om wordt verzocht, dient 1.000 m² aan voormalige agrarische opstallen gesloopt te worden. Op het perceel Hessenweg 12 is 947 m² te slopen bebouwing inzetbaar. De overige benodigde sloopmeters worden gehaald van de locaties Essenerweg 120 te Kootwijkerbroek (50 m²) en Peteweg 10 te Ede (3 m²).

Om medewerking te verlenen aan het verzoek is de voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld. In de onderstaande afbeelding is de ligging van de planlocatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1327-0002_0001.png"

afbeelding 1: ligging planlocatie Hessenweg 12

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Hessenweg nabij de kern Barneveld en is kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie C, nummer 6378.

Het plangebied wordt begrensd door agrarisch gebied. Aan de noordoostzijde bevindt zich de Hessenweg. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1327-0002_0002.png"

afbeelding 2: begrenzing plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', 'partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' en 'Tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' en heeft de bestemming 'Wonen', 'Waarde - Archeologie 1', de functieaanduiding 'agrarische nevenactiviteit' en de gebiedsaanduidingen 'verwevingsgebied GV' en 'kernrandzone'. Zie afbeelding 3. Realisatie van een extra woning is binnen de geldende woonbestemming niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1327-0002_0003.png"

afbeelding 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2012

In artikel 20.7 sub 3 van de regels van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'agrarische nevenactiviteit' te verwijderen.

In artikel 20.7 sub 5 van de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal woningen) mogelijk te maken.

2.3 Ruimtelijke structuur

De planlocatie aan de Hessenweg 12 ligt nabij de kern Barneveld en bevindt zich in de zogenaamde kernrandzone. De locatie ligt in een gebied waar verschillende functies door elkaar zijn toegestaan. In de directe omgeving bevindt zich voornamelijk agrarisch gebied met woningen, maar ook een agrarisch bedrijf en een niet-agrarisch bedrijf. Op zo'n 250 meter afstand van de planlocatie ligt een spoorlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1327-0002_0004.png"

afbeelding 4: luchtfoto 2014

Het landschapstype van het gebied betreft het kampenlandschap. In dit kampenlandschap zijn de kavelgrenzen ingeplant met dichte houtwallen of houtsingels, waardoor er een zogenaamde kamerstructuur is ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. Erfbeplanting, houtwallen, houtsingels en bospercelen vormen een samenhangend patroon waarin de bebouwing is opgenomen. Bebouwing in het kampenlandschap is dus vaak slechts deels zichtbaar. De wegen die de verschillende bebouwingsclusters met elkaar verbinden zijn voorzien van laanbeplanting en vormen zodoende structurerende elementen in het landschap. Tegenwoordig kent het kampenlandschap een grote variatie wat betreft oriëntatie van bebouwing. Op veel plekken heeft het kampenlandschap zijn besloten en kleinschalige karakter verloren. Met de aanleg en herstel van nieuwe beplantingselementen kan worden bijgedragen aan het behoud en de versterking van het oorspronkelijke karakter en moet nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast worden in het landschap. De perceelindeling moet worden afgeleid van de lijnen in het landschap.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Dit plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 voor het perceel Hessenweg te Barneveld.

Aan de Hessenweg 12 bevindt zich een boerderij met agrarische opstallen. Omdat hier geen volwaardig agrarisch bedrijf geëxploiteerd werd, heeft deze locatie in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 de bestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'agrarische nevenactiviteit' gekregen.

Inmiddels zijn de agrarische activiteiten geheel beëindigd en de eigenaar is voornemens de stallen te slopen en een extra woning te bouwen.

Wijzigingsbevoegdheid

De locatie aan de Hessenweg 12 ligt in het verwevingsgebied, in een kernrandzone.

Artikel 20.7 sub 5 van de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal woningen) mogelijk te maken, met inachtneming van volgende:

  • a. bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 80 m2 bijgebouw per woning worden gebouwd;
  • b. indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het te wijzigen bestemmingsvlak, kan op een deel van de gronden de bestemming 'Agrarisch' worden gelegd met daarbij dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen indien en voor zover deze ook op aangrenzende gronden met de bestemming 'Agarisch' liggen;
  • c. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. er moet sprake zijn van een clustering van gebouwen, waarbij de vorm van het nieuwe bestemmingsvlak is afgestemd op zowel het omringende landschap als de belangen van derden;
  • e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie;
  • g. er dient sprake te zijn van hetzij een combinatie van sloop en hergebruik van bestaande gebouwen, hetzij een combinatie van sloop en nieuwbouw, waarbij voor één woning met een inhoud van max. 600 m³ tenminste 1.000 m² te slopen gebouwen moet plaatsvinden.

In artikel 20.7 sub 3 van de regels van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'agrarische nevenactiviteit' te verwijderen.

Toetsing

Op 5 september 2014 is de bebouwing op het perceel ingemeten. Uit de inmeting blijkt dat er op het perceel 1.027 m² bebouwing aanwezig is, die legaal of voor 1988 tot stand is gekomen. Daarvan blijft 80 m² behouden als bijgebouw bij de bestaande woning. Voor functieverandering is 947 m² inzetbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1327-0002_0005.png"

afbeelding 5: te saneren bedrijfsbebouwing perceel Hessenweg 12

Op het perceel Hessenweg 12 wordt 947 m² aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt en ingezet. De overige benodigde sloopmeters worden gehaald van de locaties Essenerweg 120 te Kootwijkerbroek (50 m²) en Peteweg 10 te Ede (3 m²).

Ter compensatie wordt één nieuwe woning gebouwd met een bijgebouw van 80 m². In bijlage 1 is het inrichtingsplan voor de toekomstige situatie opgenomen.

De wijzigingsbevoegdheid van artikel 20.7 sub 5 van de regels maakt het mogelijk om de bestemming te wijzigen in 'Groen' en voorwaardelijke verplichtingen op te nemen in de regels, aangezien er sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing en sloop van bebouwing. In dit wijzigingsplan zijn zodoende voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.

Om ervoor te zorgen dat gewaarborgd is dat de voormalige agrarische bebouwing daadwerkelijk wordt gesloopt zoals is overeengekomen, is in de regels van dit wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

In het kader van de landschappelijke inpassing is een beplantingsplan opgesteld. Ook voor de aanleg van de beplantingen, zoals is opgenomen in beplantingsplan, is in de regels van dit wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is een nadere concretisering van de beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. In tegenstelling tot de structuurvisie is het wijzigingsplan direct bindend voor de gebruiker. Het wijzigingsplan geeft op perceelsniveau aan welke bouw- en gebruiksmogelijkheden gelden.

Het wijzigingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op eerder vastgestelde gemeentelijke visies, het regionaal beleid en provinciaal beleid.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels is de provincie bezig met een actualisering van de Omgevingsverordening. Een tweede actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een locatie in de Regio FoodValley. Op kaart 5 Landbouw behorende bij de omgevingsvisie is de locatie aangeduid als 'verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij'. De locatie ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk en niet in de Groene Ontwikkelingszone, zie hiervoor afbeelding 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1327-0002_0006.png"

afbeelding 6: ligging GNN en GO

Land- en tuinbouw

De opgaven die de provincie en haar partners voor land- en tuinbouw zien, zijn als volgt:

  • het verder ontwikkelen van een economisch gezonde en duurzame land- en tuinbouw;
  • voorop blijven liggen in de innovatieve en ketenintegratie in de agrofoodsector en de koppeling met biobased economy;
  • ondersteunen sector bij het verweven 'license to produce' (dierenwelzijn, volksgezondheid, milieu, landschappelijke inpassing);
  • agrariërs in positie brengen om de kwaliteit van natuur en landschap in het agrarisch cultuurlandschap te borgen.

In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde:

  • 1. er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;
  • 2. nieuwvestiging is niet mogelijk;
  • 3. er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

Doorwerking in plangebied

Dit wijzigingsplan voorziet in het toestaan van een extra woning in het kader van functieverandering. De functie zal omliggende bedrijven niet belemmeren in hun exploitatie. Daarom is dit plan passend binnen de omgevingsvisie.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw

Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.

Doorwerking in plangebied

Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het plan in overeenstemming met de verordening.

4.3 Regio

4.3.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Destijds is dit regionale beleid door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dergelijk beleid niet meer verplicht, maar geldt het principe dat er kwaliteitsverbetering bereikt moet worden. Dat hiervoor regionaal beleid is en wordt vastgesteld, wordt toegejuicht.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
  • Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk;
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies;
  • Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
  • De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.


De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in onder meer de wijzigingsbevoegheid die voor het onderhavige initiatief wordt ingezet.

4.3.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio FoodValley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.

Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.

4.4 Gemeente

4.4.1 Strategische visie

De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.

Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied Barneveld.

4.4.2 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan.

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Agrarisch bedrijvenlandschap' en in de 'Stedelijke zone'.

In het deelgebied Agrarisch bedrijvenlandschap is intensieve landbouw de belangrijkste gebruiksvorm. Het beleid voor dit deelgebied is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid of wonen. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen.

Daarnaast ligt het plangebied aan de Hessenweg 12 in de zone 'stedelijke zone'. De visie is er op gericht om stedelijke voorzieningen te concentreren op de as Barneveld-Harselaar-Voorthuizen. Dit concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen blijft onverkort uitgangspunt. In de 'Structuurvisie Kernen Barneveld 2022' zijn de stedelijke ontwikkelingen voor de komende jaren weergeven.

Het gebied tussen de spoorlijn en de Hessenweg zal mogelijk in de toekomst worden ontwikkeld met gemengde functies. Aan de kant van de Hessenweg zou dit gebied een overgang kunnen vormen van het stedelijk gebied naar het landelijk gebied.

Doorwerking in plangebied

Het onderhavige plan heeft betrekking op één perceel en voorziet in de beëindiging van de agrarische activiteiten, het amoveren van de agrarische opstallen en de bouw van één woning met bijgebouw. Dit past binnen de ruimtelijke visie voor het betreffende gebied.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Door Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v. is een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest ter plaatse van de bestaande bebouwing aan de Hessenweg 12 te Barneveld uitgevoerd. Het onderzoeksrapport d.d. 17 juli 2015 met kenmerk P15M0090 is bijgevoegd als bijlage 2.

Er is geen bodemverontreiniging met asbest aangetroffen. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.

Op basis hiervan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Bureauonderzoek

Binnen het plan is sprake van de sloop van gebouwen en de nieuwbouw van een woning en bijgebouwen. De middelhoge verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van dekzandwelvingen of ruggen. Op de nieuwe geomorfologische kaart is het gebied echter aangeduid als een dekzandvlakte. Dit impliceert dat de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar een lage verwachting waarvoor een ondergrens van 10.000 m² geldt. Onderzoeken in de onmiddellijke omgeving bevestigen dit beeld. Realisatie van de plannen zorgt niet voor een onevenredige aantasting van archeologische waarden. Verder archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Indien bij eventuele werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, metaal, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc. ) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 53 Monumentenwet).

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.

Ook historische linten met karakteristieke boerderijen met gebiedseigen erven en bijbehorende bebouwingsensembles, erfbeplanting en objecten vormen historische (steden)bouwkundige waarden.

De locatie aan de Hessenweg 12 maakt geen onderdeel uit van historische (steden)bouwkundige waarden.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

De planlocatie aan de Hessenweg 12 ligt in een kampenlandschap. In het kampenlandschap zijn de kavelgrenzen ingeplant met dichte houtwallen of houtsingels, waardoor er een zogenaamde kamerstructuur is ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. Erfbeplanting, houtwallen, houtsingels en bospercelen vormen een samenhangend patroon waarin de bebouwing is opgenomen. Bebouwing in het kampenlandschap is dus vaak slechts deels zichtbaar. De wegen die de verschillende bebouwingsclusters met elkaar verbinden zijn voorzien van laanbeplanting en vormen zodoende structurerende elementen in het landschap. Tegenwoordig kent het kampenlandschap een grote variatie wat betreft oriëntatie van bebouwing. Op veel plekken heeft het kampenlandschap zijn besloten en kleinschalige karakter verloren. Met de aanleg en herstel van nieuwe beplantingselementen kan worden bijgedragen aan het behoud en de versterking van het oorspronkelijke karakter en moet nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast worden in het landschap. De perceelindeling moet worden afgeleid van de lijnen in het landschap.

Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt op korte afstand van de kern Barneveld. De voorgenomen bestemmingswijziging heeft geen invloed op de karakteristieken van het kampenlandschap. Wel wordt door aanplant van nieuwe beplantingen bijgedragen aan de versterking van het oorspronkelijke karakter.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Een effect op de Natura 2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland wordt, door de aard en de omvang van de geplande ontwikkelingen, niet verwacht.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Op de planlocatie aan de Hessenweg 12 te Barneveld worden de vvormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt en wordt een nieuwe woning met bijgebouw gebouwd. Door Els & Linde B.V. is een quickscan ecologie uitgevoerd voor deze ontwikkelingen. De quickscan d.d. 27 juli 2015, projectnummer 15.138 is bijgevoegd als bijlage 3. Onderzocht is of er een effect op beschermde natuurwaarden is te verwachten als gevolg van de ontwikkelingen.

Door een ecoloog van bureau Els & Linde B.V is op 10 juli 2015 beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen.

In de bijgebouwen en stallen van de boerderij zijn - met zekerheid - geen beschermde soorten aanwezig. Ook op het erf zijn geen beschermde soorten aanwezig of te verwachten. Er is een kleine kans op vleermuizen in de boerderij, echter hiervoor zijn geen plannen voor sloop of renovatie. Mocht de bestaande boerderij worden gesloopt of ingrijpend worden verbouwd, dan is een aanvullend onderzoek nodig.

Dit staat aan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan niet in de weg.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1.1 'Omgevingsvisie' en § 4.2.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Voor de toetsing aan wordt hierna verwezen.

5.4 Externe veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten en is verankerd in diverse wet- en regelgeving.

Onderzoeksresultaten
Binnen of buiten het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied lopen. De wet- en regelgeving betreffende externe veiligheid heeft dan ook geen gevolgen voor dit wijzigingsplan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Onderzoeksresultaten

Door SPAingenieurs is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport d.d. 18 september 2015 is bijgevoegd onder bijlage 4. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer.

In de zin van de Wet geluidhinder is er sprake van een buitenstedelijk gebied. De nieuwe woning ligt in de geluidzone van de Hessenweg, de N801 (Valkseweg) en van de Oud Vellerseweg.

Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Hessenweg ondervindt die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale ontheffing. Om de woning te kunnen realiseren moet een hogere waarde tot 50 dB worden vastgesteld ten gevolge van het wegverkeerslawaai.

Uit het onderzoek blijkt verder dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de N801 en de Oud Vellerseweg ruim lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Deze wegen vormen geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.

Voor het vaststellen van de hogere waarde wordt een procedure doorlopen, parallel aan de procedure tot vaststelling van het onderhavige wijzigingsplan.

Zienswijze

Naar aanleiding van een ingekomen zienswijze op het ontwerpplan, die een wijziging van de situering van de nieuwe woning beoogt, is door SPAingenieurs aanvullend onderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 5.

Geconcludeerd wordt dat er niet een hogere waarde van 50 dB moet worden vastgesteld, maar van 51 dB.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Beoordeling

In de omgeving van het plangebied bevindt zich één veehouderij, namelijk aan de Hessenweg 14. Op grond van artikel 14 Wet geurhinder en veehouderij is een afstand van 50 meter gemeten vanaf de bouwvlakgrens van omliggende agrarische bedrijven naar zowel de oorspronkelijke bedrijfswoning als de nieuwe rood-voor-rood woning voldoende. Hieraan kan worden voldaan.

Voor wat betreft de achtergrondbelasting qua agrarische geurhinder kan geconcludeerd worden dat er ter plaatse een voldoende goed woon- en leefklimaat heerst, waardoor ook op dit punt er geen belemmeringen zijn.

Omdat er geen grote agrarische (pluimvee)bedrijven in de omgeving zijn gelegen zal ook agrarisch fijnstof geen belemmering zijn.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

De realisatie van één woning ter compensatie van reductie van agrarische bedrijfsbebouwing valt niet onder een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Beoordeling

Dit plan ziet op de realisatie van één woning, ter compensatie van reductie van agrarische bedrijfsbebouwing. In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig, want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in Onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In de directe omgeving van de planlocatie komen geen bedrijven voor die van invloed kunnen zijn op het onderhavige plan. Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het landschapstype waarin de locatie is gelegen betreft een kampenlandschap. In het kampenlandschap zijn de kavelgrenzen ingeplant met dichte houtwallen of houtsingels, waardoor er een zogenaamde kamerstructuur is ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. Erfbeplanting, houtwallen, houtsingels en bospercelen vormen een samenhangend patroon waarin de bebouwing is opgenomen. Met de aanleg en herstel van nieuwe beplantingselementen kan worden bijgedragen aan het behoud en de versterking van het oorspronkelijke karakter en moet nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast worden in het landschap. De perceelindeling moet worden afgeleid van de lijnen in het landschap.

Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woonerven is een beplantingsplan opgesteld (zie bijlage 1 van de regels). Om ervoor te zorgen dat gewaarborgd is dat de beplantingen worden aangelegd zoals is opgenomen in de beplantingslijst, is in de regels van dit wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Beoordeling

De bereikbaarheid is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid.

De opkomstnorm voor woonfuncties is 8 minuten. De Hessenweg 12 is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 9:27 minuten bedraagt. De norm wordt hier overschreden. De Brandweer adviseert compenserende maatregelen in de woningen toe te passen (extra gekoppelde rookmelders naast de verplichte conform de NEN 2555) omdat bij een melding op dit adres het langer duurt dan landelijk is toegestaan voordat de brandweer aanwezig is.

Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.14 Verkeer

Dit plan ziet op de toevoeging van één extra woning op het perceel Hessenweg 12 in Barneveld. In de huidige situatie zijn er twee uitritten bij dit perceel (waarvan 1 onverhard). Deze blijven beide gehandhaafd. Voor de verkeersveiligheid op de Hessenweg heeft dit geen nadelige consequenties.

Bij beide woningen moet parkeren op eigen terrein worden voorzien. Er moet ruimte zijn voor drie voertuigen bij elke vrijstaande woning. Het eigen erf wordt zodanig ingericht, dat er voldoende ruimte is om drie voertuigen te parkeren.

Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het onderhavige wijzigingsplan.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie

Het perceel Hessenweg 12 ligt in het buitengebied van Barneveld en omvat een woning met diverse bedrijfsgebouwen. Langs de Hessenweg en aan de zuidoostzijde van het perceel ligt een tertiaire watergang. Er is sprake van drukriolering.

Het plangebied ligt op ca. 11 m. NAP. Uit het bodemonderzoek en aanvullend veldwerk blijkt dat het grondwaterniveau op ca. 1,5 tot 2 meter onder maaiveld ligt. Het bouwpeil van de woningen komt ongeveer 10 cm boven maaiveld te liggen. De ontwateringsdiepte is genoeg voor woningbouw.

De woning en de bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Twee woningen met bijgebouwen en erfverharding komen hiervoor in de plaats. Het (afstromend) verhard oppervlak neemt af met circa 600 m2 waardoor bij neerslag een langzamere afstroming van het hemelwater naar de omliggende watergangen optreedt.

Het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt, wordt afgevoerd naar een nieuwe greppel aan de zuidwestzijde van het plangebied. Deze krijgt een overloop naar de bestaande watergang aan de zuidoostzijde. De greppel heeft een inhoud van ca. 95 m3.

Beide woningen krijgen voor de afvoer van vuilwater een eigen aansluiting op de bestaande pompput van het drukrioolstelsel.

Indien uitlogende materialen worden toegepast, dan zullen ze gecoat worden.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012", vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2013. Het geldende bestemmingsplan kent in artikel 20.7 sub 3 en sub 5 een wijzigingsbevoegdheid, die in het onderhavige wijzigingsplan wordt toegepast.

De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de herzieningen en wijzigingen daarin zijn overeenkomstig van toepassing.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridisch toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen

De begrippen zoals opgenomen in artikel 1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn onverkort van toepassing op deze wijziging.

Wijze van meten

De regels zoals opgenomen in artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden onverkort van toepassing verklaard.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van deze wijziging worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard op de bestemmingen "Agrarisch", "Wonen" en "Waarde - Archeologie 1".

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels zoals opgenomen in bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 2'
  • 'overige zone - voorwaardelijke veplichting 3'
  • 'overig zone - kernrandzone'
  • 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'

6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in bestemmingsplan "Buitengebied 2012" van toepassing verklaard, en het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van de voorliggende wijziging.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Het (afstromend) verhard oppervlak neemt af . Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 november tot en met 17 december 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er is één zienswijze ingediend. De behandeling van de zienswijze is opgenomen in de bijgevoegde Nota Zienswijzen.

De ingekomen zienswijze leidt tot een wijziging ten opzichte van het ontwerp wijzigingsplan. Het betreft een wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak Wonen.

De wijziging heeft tot gevolg dat de voorgevel van de nieuwe woning dichter op de weg wordt gesitueerd. Naar aanleiding hiervan is door SPAingenieurs een aanvullend onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op deze gevel. Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 5.