Plan: | Kosterijweg I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1319-0003 |
Op het perceel Kosterijweg 25 in Kootwijkerbroek was de Rehobothschool gevestigd. Deze reformatorische basisschool is in 2014 verhuisd naar Kootwijkerbroek-zuidoost. Het schoolgebouw is in 2016 gesloopt. Het perceel ligt naast een kerkgebouw en wordt omringd door woningbouw. Het kerkbestuur heeft de wens om een uitbreiding van het kerkgebouw te realiseren met appartementen ter plaatse van het schoolgebouw. In samenwerking met de gemeente Barneveld is hiervoor een plan opgesteld.
De uitbreiding van het kerkgebouw past grotendeels binnen de geldende bestemming "Maatschappelijk" van het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" en is mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning is inmiddels onherroepelijk.
Het realiseren van appartementen past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is de voorliggende herziening van het geldende bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" opgesteld.
afbeelding 1: plangebied (rood omlijnd)
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Kosterijweg en aan de Rehobothstraat in de kern Kootwijkerbroek en is kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie G, nummers 2793, 2794, 3024, 4206, 4208, 4434 en 4435.
afbeelding 2: kadastrale situatie
Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Kosterijweg. Aan de noordoostzijde vormt een voetpad (met openbaar groen) de grens van het plangebied. De grens aan de oost-, zuid- en zuidwestzijde wordt gevormd door de Rehobothstraat. Afbeelding 3 geeft de begrenzing van het plangebied weer.
afbeelding 3: begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" (vastgesteld op 27 maart 2012) en heeft de bestemmingen "Maatschappelijk", "Tuin" en "Groen", zie afbeelding 4. Realisatie van de beoogde appartementen binnen de bestemming "Maatschappelijk" is niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
afbeelding 4: uitsnede verbeelding "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk"
Op 30 september 2014 is de "Parapluherziening De Puurveense Molen" vastgesteld. Deze parapluherziening heeft betrekking op een gedeelte van het plangebied, zie afbeelding 5. Het betreft de zuidwest-hoek van het plangebied. In de parapluherziening is aan dit stukje grond de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' toegekend. Ter plaatse van deze aanduiding mag in afwijking van het vigerende en onderliggende bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk", niet hoger worden gebouwd dan de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen. Deze regeling is in de parapluherziening opgenomen ter bescherming van de werking van de Puurveense Molen.
afbeelding 5: uitsnede verbeelding "Parapluherziening De Puurveense Molen"
De stichting 'Zelfstandig onderdeel van de Gereformeerde Gemeente Kootwijkerbroek' heeft in overleg met de gemeente een plan laten opstellen om op het terrein van de voormalige Rehobothschool appartementen te realiseren. Het eerste ontwerp - dat in het kader van inspraak ter visie heeft gelegen- voorzag in twee appartementengebouwen (één met 16 appartementen en één met 14 appartementen), die in twee fasen zouden worden gerealiseerd. Het bouwblok van 14 appartementen is inmiddels komen te vervallen, zodat het bouwplan uitsluitend nog bestaat uit één blok van 16 appartementen.
Zie onderstaande afbeelding voor het aangepaste bouwplan. Er zal sprake zijn van zowel sociale als vrije sector huurappartementen. Dit bestemmingsplan vormt de planologische onderlegger voor dit woningbouwplan.
afbeelding 6: situatietekening nieuwbouw (bron: Architectenbureau Born bv bna)
afbeelding 7: impressie bouwplan
Stedenbouwkundig
Binnen het vigerende bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" ligt het bouwvlak dicht langs de kavelgrenzen (zie afbeelding 4). In het ontwerp van het appartementengebouw is meer afstand gehouden tot de kavelgrenzen. Randvoorwaarde voor het ontwerp was om een integraal plan te ontwikkelen met een beeldbepalend front aan de Kosterijweg en de open ruimte in te richten als ware een kerkplein midden in het dorp omringd door bebouwing. Dit zodanig, dat er langs de randen een groene zone ontstaat met in achtneming van de huidige zichtlijnen.
Het ontwerp ziet op een compacte bouwmassa met een goede balans tussen bebouwing, parkeren en groen. Daarnaast sluit de nieuwe bouwmassa aan op het kerkgebouw. Het parkeren is verdeeld in clusters over het terrein, waarbij het centrale deel een kerkplein vormt. Langs de randen ontstaat een groene zone. Het strakke eigentijdse appartementengebouw is in samenhang met de uitbreiding van de kerk tot stand gekomen, waarbij de nieuwe zaalruimte een transparante overgang vormt. Door de hogere goothoogte van het appartementengebouw ontstaat een evenwichtig front aan de Kosterijweg. De privacy van aanliggende achtertuinen zal nauwelijks beïnvloed worden door deze opzet, mede door een bredere groene omranding.
Parkeren
Bij de nieuwe appartementen zal op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd voor zowel bewoners als bezoekers. Bij de appartementen worden in totaal 21 parkeerplaatsen gerealiseerd. Zie voor de berekende parkeerbalans paragraaf 5.14 Verkeer.
Groenstructuur
Randvoorwaarde is dat de aanwezige groenstructuur aan de randen van het plangebied moet worden behouden dan wel moet worden versterkt of vernieuwd, zodat het geheel groen wordt aangekleed. Zowel voor de toekomstige bewoners als voor de huidige bewoners is dit essentieel om tegenwicht te kunnen bieden aan de aanwezige en nieuwe bouwmassa en het parkeerterrein.
Binnen het plangebied is direct naast het kerkgebouw een fraaie houtwal aanwezig, bestaande uit grote uitgegroeide zomereiken. Deze wordt in het plan behouden. Tevens worden er op verschillende plekken nieuwe bomen toegevoegd die er voor zorgen dat het gebied een groene uitstraling krijgt. Zowel aan de Kosterijweg, betreffende een wijkontsluitingsweg, als aan de Rehobothstraat, zijn (bestaande) bomenrijen opgenomen in het plan.
Het voetpad ten oosten van het plangebied wordt begeleid met bomen, wat behouden blijft.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het plan voorziet in de bouw van meer dan 11 woningen.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Wonen en woningmarkt' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden, moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley. In de regio Foodvalley zijn woningafspraken gemaakt (KWP3), onder andere over de verdeling van de programma's (kwantitatief en kwalitatief) over de verschillende regiogemeenten. Voor de periode 2010 t/m 2019 is voor de gemeente Barneveld een opgave van 3.500 woningen overeengekomen. De gemeente Barneveld heeft de komende decennia immers nog te maken met groei van het aantal inwoners en huishoudens in haar gemeente. Gelet op de demografische ontwikkeling van Kootwijkerbroek is de toevoeging van appartementen voor alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens een zinvolle bijdrage aan de bestaande woningvoorraad.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen. De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen.
Doorwerking in plangebied
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd.
De ontwikkeling van de Kosterijweg was niet in het Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020 voorzien. Gezien het onderscheidende karakter van het plan (gelieerd aan de kerk) en de toevoeging van meer nultredenwoningen in de kern Kootwijkerbroek, wordt de ontwikkeling van dit plan wel positief beoordeeld. Gelet op de demografische ontwikkeling van Kootwijkerbroek is de toevoeging van appartementen voor alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens een zinvolle bijdrage aan de bestaande woningvoorraad.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.
afbeelding 8: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie heeft de Omgevingsverordening geactualiseerd. Op 8 juli 2015 hebben provinciale staten het eerste deel van het Actualisatieplan Omgevingsverordening, op het punt van water en natuur vastgesteld. Op 11 november 2015 hebben provinciale staten het tweede deel van het Actualisatieplan Omgevingsverordening vastgesteld. Dit actualisatieplan gaat over grondwaterbescherming.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het voorliggende plan.
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt, zie afbeelding 9.
Afbeelding 9: Structuurvisie Kernen 2022
Het plan aan de Kosterijweg betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor alleenstaanden en ouderen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
Doorwerking in plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft een inbreidingslocatie. De voormalige schoollocatie krijgt een nieuwe invulling. Ingezet wordt op nultredenwoningen waar, gelet op de demografische ontwikkeling van Kootwijkerbroek, behoefte naar is.
Het plan is in overeenstemming met de structuurvisie.
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.
Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen (2010) en de recent vastgestelde woonvisie 'Samen werken aan Wonen; woonvisie 2017-2021 met doorkijk tot 2025 en verder' (2016) en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.
Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.
Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 met 3.500 woningen mag uitbreiden. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken.
Doorwerking in plangebied
Gezien de demografische gegevens van de kern Kootwijkerbroek is momenteel 42% van de huishoudens in de kern Kootwijkerbroek 55 jaar of ouder (en 10% zelfs 75 jaar of ouder, ruim 160 huishoudens), ofwel totaal zo'n 650 huishoudens. In 2020 zal dit 47% zijn en in 2025 zo'n 54% (waarvan 16% 75 jaar of ouder, ruim 280 huishoudens van 75 jaar of ouder). Gelet op de demografische ontwikkeling van Kootwijkerbroek is de toevoeging van appartementen voor alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens een zinvolle bijdrage aan de bestaande woningvoorraad.
De ontwikkeling van de Kosterijweg was niet in het Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020 voorzien. Gezien het onderscheidende karakter van het plan (gelieerd aan de kerk) en de toevoeging van meer nultredenwoningen in de kern Kootwijkerbroek, kan worden ingestemd met de ontwikkeling van dit plan.
In de planning van Faseren en Doseren gemeente Barneveld is dit project opgenomen voor oplevering in 2018. Daarmee is er een evenwichtig planaanbod in relatie tot de woningbehoefte in Kootwijkerbroek.
Het opgestelde plan voldoet aan het volkshuisvestelijk toetsingskader voor inbreidingslocaties. Het ontwerp voorziet in een appartementengebouw, bestaande uit 16 appartementen. Het betreffen goedkope en middeldure appartementen in de vorm van huurappartementen. Het gemeentelijk toetsingskader verlangt dat tenminste 35% van de appartementen beneden de liberalisatiegrens (< € 711) moeten worden aangeboden, ofwel minimaal 6 appartementen. In het blok met 16 appartementen zullen er 8 beneden de € 711,- worden aangeboden.
Het verzoek past binnen het gemeentelijk beleidskader.
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevings-waarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op 12 augustus 2015 is een vooronderzoek, bestaande uit een historisch archiefonderzoek en een visuele inspectie, uitgevoerd voor de locatie aan de Kosterijweg 25. Doel van dit vooronderzoek is bepalen of op de onderzoekslocaties en/of de directe omgeving activiteiten hebben plaatsgevonden die tot bodemverontreiniging geleid kunnen hebben. Uit dit vooronderzoek komen geen mogelijke bodembedreigende activiteiten naar voren.
Op basis hiervan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Kosterijweg 25 een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.500 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
De middelhoge verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van dekzandwelvingen. Op de nieuwe geomorfogenetische kaart is het gebied echter aangeduid als een dekzandvlakte. Deze aanduiding is mede gezien het uitgevoerde onderzoek in de omgeving correct. Dit impliceert dat de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar een lage verwachting. Aangezien er geen sprake is van historische bebouwing - de locatie was tot in de twintigste eeuw in gebruik als akker - is de verwachting voor alle perioden laag. Bovendien is als gevolg van de bouw van de school en de inrichting van de omgeving de bodem reeds sterk verstoord. Realisatie van het voorliggende plan veroorzaakt dan ook geen onevenredige schade aan het bodemarchief. Verder archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Indien bij eventuele werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, metaal, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddelijk melding te worden gemaakt (art. 53 Monumentenwet).
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.
De planlocatie aan de Kosterijweg was tot in de twintigste eeuw in gebruik als akker. Binnen het plangebied bevinden zich daarom geen historische (steden)bouwkundige waarden.
Op circa 380 meter afstand van het plangebied heeft de herbouw van 'De Puurveense Molen' aan de Puurveenseweg/Essenerweg plaatsgevonden. Deze molen heeft een molenbiotoop, die voor een klein deel het plangebied van dit bestemmingsplan raakt. Binnen de molenbiotoop gelden bepaalde beperkingen voor de bouwhoogte van gebouwen alsmede ook voor het realiseren van hoog opgaande beplantingen. Hoe kleiner de afstand tot de molen is, hoe groter de beperkingen zijn.
Uit een specifieke formule (opgenomen als planregel die behoort bij een molenbiotoop) blijkt dat de hoogte van bouwwerken ter plaatse van het betreffende stuk grond in het plangebied niet meer mag zijn dan (1/30 x 380 + 9,4 m =) 22 meter.
De bouwlocatie aan de Kosterijweg 25 in Kootwijkerbroek ligt niet binnen de molenbiotoop. Aan het gedeelte van het plangebied dat binnen de molenbiotoop is gesitueerd wordt in dit bestemmingsplan de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Tuin" toegekend. Er worden hier geen objecten met een grotere hoogte dan 22 meter beoogd of toegestaan. Van strijdigheid met de molenbiotoop is derhalve geen sprake.
Het plangebied kan niet worden aangemerkt als een gebied met historisch-geografische waarden.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied gelegen aan de Kosterijweg ligt niet binnen of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd.
Op 15 februari 2013 heeft Tauw bv een rapportage uitgebracht met natuurtoetsen voor diverse ontwikkelingslocaties in de gemeente Barneveld. Het rapport met projectnummer 1212217, kenmerk R001-1212217ERT-agv-V01-NL, is bijgevoegd als bijlage 1.
Dit onderzoek is uitgevoerd onder de toen nog vigerende Flora- en Faunawet en nog vóór de sloop van het schoolgebouw. Voor het plangebied aan de Kosterijweg is het volgende geconcludeerd:
Naar aanleiding hiervan is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Het vleermuizenonderzoek is gericht op het vaststellen van de functie van de locatie voor de in de regio voorkomende vleermuissoorten. Op 1 november 2013 is het vleermuizenonderzoek door Tauw bv uitgebracht (kenmerk R003-1212217RJR-kmi-V01-NL ), zie bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat op de planlocatie aan de Kosterijweg weinig activiteit van vleermuizen is waargenomen. Enkele gewone dwergvleermuizen gebruiken de boompjes aan de noordoostzijde van het plangebied om te foerageren. Dit is echter geen essentieel foerageergebied. Ook verblijfplaatsen en vliegroutes zijn niet aangetroffen. Er werden geen effecten verwacht door de sloop van het schoolgebouw en nieuwbouw van appartementen.
Anno 2017 is het schoolgebouw al gesloopt. Beschermde flora of fauna zijn hier niet meer te verwachten. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden is de algemene zorgplicht van toepassing.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Wanneer beschermde houtopstanden verloren gaan bij ruimtelijke ontwikkelingen, kan er sprake zijn van een meldingsplicht en een herplantverplichting, in het kader van artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Bij de voorliggende ontwikkeling is dit niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het voorliggende plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt.
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Onderzoeksresultaten
-
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied is aan de Veluweweg 62 een LPG tankstation gevestigd. De afstand tot dit station is 200 meter en tot de LPG tank 280 meter. Het invloedsgebied van de LPG-tank is 150 meter, dus dit tankstation hoeft niet voor de beoordeling meegenomen te worden.
- Transportassen
Over de Veluweweg wordt LPG en vloerbare brandstoffen vervoerd naar het tankstation aan de Veluweweg. Het plangebied ligt gedeeltelijk in het invloedsgebied (200 meter) van deze weg. De vergunning is verleend voor de aflevering van maximaal 500 m³ LPG (50 transporten per jaar). De realisatiecijfers van de laatste jaren bedraagt rond de 50 m³.
Uit de vuistregels in het achtergronddocument bij de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) blijkt dat bij de vergunde hoeveelheid het plaatsgebonden risico op het wegtracé ligt en het groepsrisico lager ligt dan 0,1 * de oriënterende waarde. Met de huidige werkelijke transportaantallen is hier geen groepsrisico meer aanwezig.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan ziet op nieuwe woningbouw binnen het plangebied. De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie bijlage 3. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Het onderzoek is uitgevoerd op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. Het bouwplan is inmiddels aangepast, in die zin dat één bouwblok (van 14 appartementen) is komen te vervallen en het blok van 16 appartementen iets is verschoven. Omdat dit blok van de Kosterijweg af is verschoven, is de afstand tot de weg groter dan in het eerdere plan en heeft dit geen consequenties voor de conclusies van het onderzoeksrapport.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
1. De ontwikkeling van de huurappartementen voorziet in een behoefte. In de woningbouwafspraken met de regio Foodvalley en de extra programmering die door de provincie is toegekend om huishoudens in de sociale huursector te huisvesten, is voorzien dat de gemeente Barneveld gemiddeld tenminste 350 nieuwbouwwoningen per jaar aan de voorraad mag toevoegen. De inzet van met name sociale woningbouw draagt bij aan de terugdringing van de schaarste aan betaalbare huurwoningen, zowel op lokaal als op regionaal niveau.
2. De ontwikkeling is voorzien op een voormalige schoollocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van herstructurering. De locatie wordt goed ontsloten.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig, want onderdeel D 11.2 is hier niet van toepassing en dat, wanneer geconstateerd zou moeten worden dat het project wel onder onderdeel D 11.2 valt, er geen effecten zijn en dat er geen plan-m.e.r.-plicht dan wel een besluit-m.e.r.-plicht geldt.
Het onderhavige plan betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De realisatie van 16 appartementen wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. Het plan ligt niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied. Het milieubelang is in deze aanvraag zorgvuldig afgewogen in de ruimtelijke onderbouwing. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in deze aanvraag besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten voor het milieu zijn te verwachten. De aanvraag is niet m.e.r.-plichtig.
Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Ter plaatse van de Kosterijweg is sprake van een gemengd stedelijk gebied. De VNG-publicatie geeft aan dat in een dergelijk levendig gebied milieubelastende activiteiten op korte afstand van woningen mogelijk kunnen zijn en dus afgeweken kan worden van de indicatieve afstandsnormen.
In het plangebied bevindt zich een kerkgebouw, waarnaast appartementen worden gerealiseerd. Een kerkgebouw valt in milieucategorie 2. Volgens de categorie-indeling functiemenging valt deze activiteit onder categorie B, betreffende een activiteit die in gemengd gebied kan worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies.
Het appartementengebouw wordt bouwkundig afgescheiden van het kerkgebouw. De appartementen zijn gelieerd aan de kerk.
Door middel van een akoestisch onderzoek is beoordeeld of er bij de nieuwe appartementen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de activiteiten van de kerk. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat er vanuit milieuzonering geen belemmeringen zijn voor realisatie van het plan.
Het onderzoek is uitgevoerd op basis van het eerdere bouwplan, zoals was opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan. Het bouwplan is inmiddels aangepast, in die zin dat één bouwblok (van 14 appartementen) is komen te vervallen en het blok van 16 appartementen iets is verschoven. Dit heeft echter geen consequenties voor de conclusies van het onderzoeksrapport.
De aanwezige groenstructuur aan de randen van het plangebied wordt behouden dan wel versterkt of vernieuwd.
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een voetpad dat wordt begeleid met bomen. Dit zorgt voor een duidelijke opgaande groene afscheiding tussen de bestaande bebouwing en het parkeerterrein.
Binnen het plangebied is direct naast het kerkgebouw een fraai relict van een houtwal aanwezig, bestaande uit grote uitgegroeide zomereiken. Deze wordt in het plan behouden.
Er worden op verschillende plekken nieuwe bomen toegevoegd die er voor zorgen dat het gebied een groene uitstraling krijgt.
De Kosterijweg, betreffende een wijkontsluitingsweg, wordt begeleid door een bomenrij van Platanen. Ook aan de Rehobothstraat zijn (bestaande) bomenrijen opgenomen in het inrichtingsplan.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Bereikbaarheid
Op basis van het ontwerp van het plan, de verwachte verkeersgeneratie en de omliggende wegenstructuur is getoetst hoe de bereikbaarheid van het plangebied zelf is, de bereikbaarheid van de functies binnen het plangebied en wat de gevolgen zijn op de bereikbaarheid van functies in de omgeving.
Het plangebied is goed bereikbaar via zowel de Kosterijweg als de Rehobothstraat. De nieuwe functie is voldoende bereikbaar. De bereikbaarheid van functies in de omgeving blijft gelijk.
Het te realiseren appartementengebouw is bereikbaar via een nieuwe in-/uitrit op de Kosterijweg.
Verkeersveiligheid
Aan de omliggende wegen wijzigt niets. Wel verandert de functie binnen het plangebied van een basisschool naar woningen met een parkeerterrein. Dit zal leiden tot een ander verkeersbeeld in de omgeving. De wijzigingen hebben geen nadelige consequenties voor de verkeersveiligheid.
Parkeren
Parkeervraag
Omdat de werkelijke parkeervraag nooit vooraf kan worden bepaald, wordt de parkeervraag geraamd op basis van parkeernormen, vastgelegd in de Nota Parkeernormen Barneveld. Voor een huuretagewoning midden/goedkoop wordt uitgegaan van een gemiddelde parkeerbehoefte van 1,5 pp/woning. Dit is inclusief de parkeervraag voor bezoekers. Dit aandeel bedraagt 0,3 pp/woning.
De mate van aanwezigheid van bewoners en bezoekers varieert per dagdeel. Gelet op de aanwezigheidspercentages per type parkeerder, bedraagt de berekende parkeerbehoefte afgerond maximaal 21,1 parkeerplaatsen (werkdag avond).
Parkeeraanbod
Hoewel het parkeren bij de school niet volledig op eigen terrein plaats vond, is dat wel het streven bij de realisatie van de woningen. Dit enerzijds om de parkeerdruk in de omgeving niet te laten toenemen en anderzijds om de loopafstand naar de parkeerplaatsen te minimaliseren.
In het ontwerp is voorzien in 21 parkeerplaatsen bij het appartementengebouw. Daarnaast vind een herinrichting plaats van het terrein aan de west- en oostzijde van de kerk. Dit wordt meer herkenbaar ingericht als parkeerterrein. Tijdens de dagdelen waarop geen kerkdienst plaatsvindt, kunnen bezoekers van de woningen ook hiervan gebruik maken.
Parkeerbalans
Binnen de planlocatie was een basisschool gevestigd. De school is verhuisd en het schoolgebouw is inmiddels gesloopt. Op de planlocatie zijn 16 appartementen beoogd.
In de onderstaande tabellen is de parkeernorm, -vraag, -aanbod en -parkeeerbalans weergegeven van de huidige situatie en voor de nieuwe situatie.
Uit de berekening blijkt dat de absolute parkeervraag van het beoogde plan fors lager is dan dat van de toenmalige basisschool. De parkeerdruk van beide functies manifesteren zich echter op totaal verschillende dagdelen. Waar de school overdag de hoogste parkeerdruk had, is dat bij het beoogde plan 's avonds doordeweeks.
De parkeerdruk in de omliggende woonwijk is het grootst op een doordeweekse avond. De toename van de parkeervraag tijdens dit dagdeel als gevolg van het plan wordt geraamd op 21,1 parkeerplaatsen. Om een toename van parkeerdruk op de omliggende woonwijk te voorkomen, dienen 21 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. In het plan zijn 21 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen opgenomen bij het appartementengebouw.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een sluitende parkeerbalans.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie
In de huidige situatie is het plangebied voor het grootste gedeelte verhard. Dit houdt in dat al het regenwater dat valt op deze plek wordt afgevoerd naar de riolering. In de huidige situatie zijn infiltratiekratten aanwezig. In de toekomstige situatie zal er niet meer verharding aangebracht worden dan in de huidige situatie het geval is. Er is dan ook geen eis voor aanvullende waterbergende voorzieningen in de vorm van een wadi of oppervlaktewater.
Het hemelwater dat op de daken en het omliggende terrein valt, dient middels een infiltrerende voorziening (gelijk aan de huidige situatie) afgevoerd te worden naar de hemelwaterriolering in de Rehobothstraat.
Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater dat door de planontwikkeling vrijkomt, dient aangesloten te worden op het gemengd riool in de Kosterijweg of de Rehobothstraat.
Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Indien deze toch worden toegepast, dienen ze gecoat te worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding kan een specifieke maatschappelijke voorziening worden aangegeven, zoals begraafplaats, kinderopvang of religie. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan. Speelvoorzieningen zijn als medegebruik bij de bestemming toegestaan. Dit betekent dat bijvoorbeeld op een schoolterrein medegebruik als speelvoorziening mogelijk is. Het spelen op het schoolplein is dan niet alleen voorbehouden aan de kinderen die op die school zitten, maar ook andere kinderen, bijvoorbeeld uit de buurt, kunnen na schooltijden van het terrein gebruik maken. Met name gelet op de tijdsduur van het gebruik is het spelen ondergeschikt. Het grootste deel van de dag is het gebruik van het terrein ten behoeve van de school.
De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-2'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.
De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.
In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook toegestaan om binnen een tuinbestemming te parkeren.
De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen. Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan. Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten in de woning is een algemene gebruiksbepaling opgenomen in een apart artikel.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soort gebiedsaanduiding is in dit bestemmingsplan toegepast: 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop'.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is anderszins verzekerd door uitgifte van de gemeentelijke gronden. De gemeente hoeft daarom geen exploitatieplan vast te stellen.
Het plangebied maakt deel uit van het totaal van inbreidingslocaties waarover de gemeenteraad op 26 maart 2013 positief heeft besloten. Binnen het totaal van inbreidingslocaties zijn verdien- en verlieslocaties (commerciële versus maatschappelijke functies) aanwezig. Op het totaal van de inbreidingslocaties is destijds een positief exploitatieresultaat bepaald. Het exploitatiesaldo van onderhavige locatie past binnen de kaderstelling van het raadsbesluit. Voor deze specifieke locatie geldt dat de kosten met betrekking tot de grondexploitatie worden gedekt uit de opbrengsten van de bouwrijpe kavel. Het plan is economisch uitvoerbaar.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 21 april 2016 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
Dit bestemmingsplan betreft echter een plan van lokaal belang. Vooroverleg is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 29 april tot en met 12 mei 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn drie reacties ingediend.
Naar aanleiding van de ontvangen inspraakreacties is in overleg met belanghebbenden het bouwplan aangepast. De initiatiefnemer heeft één van de twee appartementengebouwen (zoals in het inspraakplan was opgenomen) losgelaten en uit het plan gehaald.
De beantwoording van de inspraakreacties is opgenomen in de bijgevoegde 'Nota inspraak en overleg' (zie bijlage 5).
Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad de 'Coördinatieverordening gemeente Barneveld' vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen in samenhang met een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning en overige besluiten die verband houden met het bestemmingsplan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 1 april 2016 besloten om de coördinatieregeling van toepassing te verklaren op het voorliggende bouwplan aan de Kosterijweg.
Omdat de coördinatieregeling wordt toegepast, is voor het bouwplan inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning (activiteiten bouwen) ingediend. De gevraagde besluiten (bestemmingsplanherziening en omgevingsvergunning) worden gecoördineerd voorbereid. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning gelijktijdig voor een termijn van zes weken ter visie worden gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft - tezamen met de overige ontwerpstukken - van 3 maart tot en met 13 april 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.