Plan: | Brugveenseweg-Walhuisweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1301-0002 |
Bij de gemeente Barneveld is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van planologische medewerking aan:
door middel van een wijziging van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
Het voor de percelen Brugveenseweg 63-65 en Walhuisweg 29 vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" geeft aan deze percelen de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. Artikel 3.7 lid 5 van de regels geeft het college het burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Daarnaast geeft artikel 20.7 lid 2 van de regels het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, binnen de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'woongebouw' op te nemen ten behoeve van de realisering van twee woningen in één gebouw.
Om medewerking te verlenen aan het ingediende verzoek is de voorliggende wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgesteld.
In afbeelding 1 is de ligging van de planlocaties aan de Brugveenseweg 63-65 te Voorthuizen en de Walhuisweg 29 te Kootwijkerbroek weergegeven.
afbeelding 1: ligging planlocaties
Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt aan de Brugveenseweg 63-65 nabij de kern Voorthuizen en aan de Walhuisweg 29 nabij de kern Kootwijkerbroek. Afbeelding 2 geeft de begrenzing van het plangebied weer.
De planlocatie Brugveenseweg 63-65 is kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie I, nummers 1637 en 2123, en ligt aan de noordkant van de Brugveenseweg in het buitengebied.
De planlocatie Walhuisweg 29 is kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie C, nummer 7793 en ligt ten oosten van de Walhuisweg in het buitengebied.
afbeelding 2: begrenzing planlocaties
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" en "tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012". Zie afbeelding 3 voor de geldende bestemmingen.
De planlocatie Brugveenseweg 63-65 ligt binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Waarde - Archeologie 1' en binnen de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'.
De planlocatie Walhuisweg 29 ligt binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Waarde - Archeologie 1' en binnen de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
afbeelding 3: weergave geldend bestemmingsplan Buitengebied 2012
Dit wijzigingsplan ziet op het toepassen van twee wijzigingsbevoegdheden van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" voor de percelen Brugveenseweg 63-65 te Voorthuizen en Walhuisweg 29 te Kootwijkerbroek.
Artikel 3.7 lid 5 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" geeft het college van burgemeeester en wethouders de bevoegdheid om de geldende bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van het volgende:
Dit wijzigingsplan voorziet in het verwijderen van de agrarische bouwvlakken op beide locaties en in het opnemen van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen'. Hiermee krijgen de voormalige agrarische bedrijfswoningen de bestemming 'Wonen'.
Daarnaast geeft artikel 20.7 lid 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" het college van burgemeeester en wethouders de bevoegdheid om de specifieke bouwaanduiding 'woongebouw' op te nemen ten behoeve van het bestemmen van twee woningen in één gebouw, met inachtneming van het volgende:
Voor de voormalige agrarische bedrijfswoning Brugveenseweg 63-65 te Voorthuizen is op 1 september 1997 een bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning voor het mogelijk maken van een inwoonsituatie. Gezien deze vergunning heeft de totale woning (de 'deel' niet meegerekend) een inhoud van 991 m³. Op basis van deze vergunning is een situatie ontstaan die vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Doordat de gemeentelijke medewerking na 1 januari 1988 is verleend moet er sprake zijn van compensatie van sloop van gebouwen met een oppervlakte van 300 m².
Ter compensatie worden de volgende sloopmeters ingezet:
De sloopmeters aan de Walhuisweg 29 zijn inzetbaar mits de bestemming van het perceel is gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Hier voorziet dit wijzigingsplan in.
De sloopmeters van de locaties Helweg 2 en Barnseweg 128 zijn al inzetbaar doordat de bestemming van deze percelen al 'Wonen' is. Daarmee is verzekerd dat herbouw na sloop niet mogelijk is.
De belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid.
Bijgebouwen
Op het perceel Brugveenseweg 63-65 te Voorthuizen wordt planologisch een extra woning toegekend binnen een bestaand pand. Dit betekent dat de oppervlakte aan bijgebouwen kan toenemen tot 80 m² per woning (dat bij recht maximaal wordt toegestaan).
Op het perceel Brugveenseweg 63-65 te Voorthuizen staat reeds meer dan de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen. Bij de woning op nummer 63 is de 'deel' van de voormalige boerderij aanwezig met een oppervlakte van 99 m². De overige bijgebouwen buiten de woning behoren toe aan de woning op nummer 65 en hebben gezamenlijk een oppervlakte van circa 424 m². De eigenaar wenst deze vierkante meters in de toekomst in te zetten voor het nieuw bouwen van een bijgebouw met een oppervlakte groter dan 80 m², met toepassing van een binnenplanse afwijking (artikel 20.4 lid 6 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012").
afbeelding 4: luchtfoto Brugveenseweg 63-65 te Voorthuizen (2014)
Het wijzigingsplan "Brugveenseweg-Walhuisweg" is een nadere concretisering van de beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. In tegenstelling tot de structuurvisie is het wijzigingsplan direct bindend voor 'de gebruiker'. Het wijzigingsplan geeft op perceelsniveau aan welke bouw- en gebruiksmogelijkheden gelden.
Het onderhavige wijzigingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op eerder vastgestelde gemeentelijke visies, het regionaal en provinciaal beleid.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op twee locaties in de Regio FoodValley.
Op kaart 5 Landbouw behorende bij de omgevingsvisie is de locatie Brugveenseweg 63-65 aangeduid als 'verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij'. De locatie ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk en niet in de Groene Ontwikkelingszone.
Op kaart 5 Landbouw behorende bij de omgevingsvisie is de locatie Walhuisweg 29 aangeduid als 'landbouwontwikkelingsgebied - niet grondgebonden veehouderij'. De locatie ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk en niet in de Groene Ontwikkelingszone.
Land- en tuinbouw
De opgaven die de provincie en haar partners voor land- en tuinbouw zien, zijn als volgt:
In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. Hier kunnen meerdere functie (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan. Dit is een gemeentelijke afweging.
In de landbouwontwikkelingsgebieden zijn andere functies (niet-agrarische bestemmingen) mogelijk op voorwaarde dat zij de potentiële ontwikkelingsruimte voor niet-grondgebonden veehouderij niet inperken.
Doorwerking in plangebied
Het afwaarderen van de agrarisch bedrijfsbestemming naar een woonbestemming aan de locaties Brugveenseweg 63-65 en Walhuisweg 29 is niet in strijd met het provinciaal beleid. De nieuwe woonbestemmingen beperken omliggende bestaande veehouderijen niet.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
Daar het gaat om een afwaardering van bestaande agrarische bedrijven, zijn de regels van de Omgevingsverordening niet van toepassing. Het betreft hier geen nieuwvestiging of uitbreiding. De bestaande voormalige bedrijfswoningen krijgen een woonbestemming.
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Destijds is dit regionale beleid door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dergelijk beleid niet meer verplicht, maar geldt het principe dat er kwaliteitsverbetering bereikt moet worden. Dat hiervoor regionaal beleid is en wordt vastgesteld, wordt toegejuicht.
Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:
Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria meenemen bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.
Doorwerking in plangebied
Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in onder meer de wijzigingsbevoegheid die voor het onderhavige initiatief wordt ingezet.
De verwachting is dat de komende jaren, net als in de voorgaande periode, veel agrarische bedrijven zullen stoppen. Er komen veel stallen en andere bedrijfsgebouwen leeg te staan. De gemeente wil aan deze gebouwen een nieuwe passende functie kunnen geven. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe woningen, diverse vormen van bedrijvigheid, recreatieve of maatschappelijke functies en verbredingsmogelijkheden voor wonen en werken. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn daarom een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder de in dit wijzigingsplan gebruikte bevoegdheid.
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.
De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio FoodValley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.
Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.
Doorwerking in plangebied
Dit plan voorziet in het benutten van de mogelijkheid voor het realiseren van een tweede wooneenheid binnen een bestaande woning, die is vastgelegd in een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).
Het is de bedoeling dat initiatiefnemers aan de hand van dit beeldkwaliteitsplan hun plannen voor functieverandering verder vorm geven. Onderdelen die thuishoren in een bestemmingsplan zijn niet opgenomen in dit beeldkwaliteitsplan. Hierbij kan gedacht worden aan (goot)hoogte van gebouwen, inhoud van de woning of oppervlakte aan bijgebouwen. Deze onderdelen zijn in het voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Waar het gaat om architectuur, kleur- en materiaal gebruik en dergelijke worden in dit beeldkwaliteitsplan wel suggesties gedaan.
In het onderhavige wijzigingsplan worden bestaande voormalige agrarische bedrijfswoningen bestemd als burgerwoning. Er worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd.
De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.
Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied Barneveld.
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
afbeelding 5: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied aan de Walhuisweg 29 ligt in het deelgebied 'Agrarisch bedrijvenlandschap'. Het plangebied aan de Brugveenseweg 63-65 ligt in de 'Overgangszone landschap, landbouw en recreatie'.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.
Doorwerking in plangebied
Het amoveren van de agrarische bedrijfsbestemming aan de Walhuisweg 29 is overeenkomstig het gemeentelijk beleid. De agrarische opstallen zijn al gesloopt. Er worden geen nieuwe woningen gebouwd.
Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk.
Vanwege de nabijheid van de Veluwe zal de ontwikkeling van agrarische bedrijvigheid ook nadrukkelijk afgestemd moeten worden op natuurwaarden van de Veluwe in overeenstemming met het convenant stikstof en Natura 2000.
Doorwerking in plangebied
Het amoveren van de agrarische bedrijfsbestemming aan de Brugveenseweg 63-65 en het opnemen van de aanduiding 'woongebouw' voor de voormalige bedrijfswoning past binnen het gemeentelijk beleid.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:
Saldering van het aantal agrarische bedrijven
Op basis van het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost kunnen wij als gemeente de nieuwvestiging van veehouderijen mogelijk maken in Landbouw Ontwikkelingsgebieden (verder kortweg LOG). Gezien de specifieke kenmerken van ons buitengebied is er in het vastgestelde bestemmingsplan voor gekozen om nieuwvestiging op nog onbebouwde locaties niet mogelijk te maken. In plaats daarvan is de mogelijkheid opgenomen om in het LOG een woonbestemming te transformeren naar een agrarische bestemming. Feitelijk betekent dit dat het plan de nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk maakt.
Onze verwachting is echter dat van deze mogelijkheid slechts zeer weinig gebruik zal worden gemaakt in de komende planperiode. Daar komt bij dat wij verwachten dat het aantal stoppende agrarische bedrijven het aantal nieuwvestigers vele malen zal overtreffen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de ervaringen de afgelopen planperiode. Dit betekent dat er veel groeiruimte is geboden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 waarvan te verwachten is dat deze niet gebruikt zal worden in de komende planperiode. Deze omschakelings- mogelijkheid wordt dan ook ingeperkt door een salderingsregeling te introduceren in de betreffende wijzigingsbevoegdheden. In deze salderingsregeling wordt een koppeling aangebracht tussen het aantal stoppende agrarische bedrijven en de nieuwe bedrijven die ontstaan door omschakeling van wonen naar agrarisch. Het aantal nieuwe bedrijven dat met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegestaan bedraagt daarbij maximaal 50% van het aantal bedrijven dat stopt. Op deze manier zal er per saldo binnen de planperiode altijd sprake zijn van een afname van het aantal agrarische bouwvlakken in het plangebied. Voor wat betreft de benodigde oppervlakte aan bouwvlak wordt gebruik gemaakt van het saldo van de hiervoor genoemde salderingsregistratie.
Salderen van de oppervlakte agrarisch bouwvlak
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" maakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de vergroting van agrarische bouwvlakken mogelijk. Deze groeimogelijkheden zijn afgestemd op de twee reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Onze verwachting is dat de groeiruimte die in theorie geboden wordt door het vastgestelde plan niet in zijn geheel noodzakelijk is in de komende planperiode. Het is daarom beter deze groeiruimte in te kaderen. Dit wordt gedaan door een salderingssystematiek te introduceren waarbij er een koppeling wordt gelegd tussen de oppervlakte aan bouwvlakken die vrij komt door stoppers (b.v. via functieverandering) en de agrarische bedrijven die willen groeien. Hierbij wordt de oppervlakte aan bouwvlak die vrij komt door een stopper opgenomen in een salderingsregistratie. Een bedrijf dat gebruik wil maken van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van zijn bouwvlak kan vervolgens kosteloos gebruik maken van het saldo dat aanwezig is op de salderingsregistratie. Op deze manier zal de totale oppervlakte aan bouwvlak in het plangebied niet toenemen. De salderingsregistratie zorgt er daarbij voor dat de ruimte die beschikbaar komt (door stoppers) ook op de gewenste plek kan worden ingezet door groeiers. Op basis van de ervaringen de afgelopen jaren met ons functieveranderingsbeleid en de ervaring met de aantallen stoppende agrarische bedrijven, verwachten wij dat het saldo van de salderingsregistratie voldoende zal zijn om daar waar nodig het vergroten van bouwvlakken te faciliteren.
Doorwerking in plangebied
Met dit wijzigingsplan verdwijnen twee agrarische bedrijfsbestemmingen: één aan de Brugveenseweg 63-65 en één aan de Walhuisweg 29. Dit is opgenomen in de salderingsregistratie.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de plangebieden voldoen aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen beide locaties (aan de Brugveenseweg en aan de Walhuisweg) een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
Aangezien het in dit wijzigingsplan om functieveranderingen gaat zonder dat er sprake is van nieuwbouw, is hier verder geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van historisch-geografische waarden.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied van dit wijzigingsplan maakt geen onderdeel uit van het gebied Veluwe.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Dit wijzigingsplan voorziet uitsluitend in een planologische wijziging van de geldende bestemmingen en het toekennen van een tweede wooneenheid binnen een bestaande woning. De voormalige agrarische opstallen op de planlocaties zijn reeds gesloopt. Er vindt geen nieuwbouw plaats. Derhalve zullen er geen activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Er is geen onderzoek nodig.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) .
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de Walhuisweg 29 bevinden zich geen risicobronnen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van de locatie Brugveenseweg 63-65 wel een risicobron is gelegen. Dit betreft een propaantank op het perceel Brugveenseweg 46-48 met een inhoud van 5.000 liter. De inhoud van de propaantank is niet groter dan 13.000 liter en valt daardoor niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op de tank zijn de voorschriften van het activiteitenbesluit van toepassing. De afstand tot kwetsbare objecten zal hier maximaal 50 meter moeten bedragen. In casu wordt aan deze afstand ruim voldaan.
Externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Bij het opstellen van een wijzigingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het wijzigingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.
Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De woning Brugveenseweg 63-65 is de voormalige bedrijfswoning van een agrarisch bedrijf waarvoor op 29-04-1996 een melding op grond van het Besluit melkrundveehouderijen is behandeld. Dit te bestemmen woongebouw wordt als agrarische bedrijfswoning aangemerkt waarvoor een toetsafstand van 50 meter gold qua geurhinder van omliggende bedrijven. Artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij geeft de mogelijkheid om bij beëindiging van de veehouderij het woongebouw blijvend te toetsen als agrarische bedrijfswoning. De afstand tussen de woning en omliggende agrarische bedrijven bedraagt meer dan 50 meter. Er treedt dus voor wat betreft agrarische geurhinder geen belemmering op voor omliggende agrarische bedrijven.
Dit geldt ook voor de voormalige agrarische bedrijfswoning Walhuisweg 29. De afstand tussen deze woning en omliggende agrarische bedrijven bedraagt tevens meer dan 50 meter.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor uitvoering van dit wijzigingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, valt niet onder een stedelijke ontwikkeling. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Toepassing van de ladder is niet nodig.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Beoordeling
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig, want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig op grond van de Natuurbeschermingswet en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit plan, aangezien het gaat om bestaande woningen.
De locatie Brugveenseweg 63-65 ligt een behoorlijk stuk van de weg af en is goed ingebed in de omgeving.
Op de locatie Walhuisweg 29 zijn de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, de bedrijfswoning blijft staan. Er hoeven geen waardevolle elementen te worden verwijderd.
Voor dit plan is geen landschappelijke inpassing van toepassing.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Toetsing
De betreffende woningen zijn al bewoond, aan de feitelijke situatie veranderd niets.
Omdat er volgens het Bouwbesluit geen functieverandering plaatsvindt, worden er geen brandweertechnische zaken vereist. Brandweertechnisch gezien is er geen functieverandering.
In het woongebouw Brugveenseweg 63-65 mogen twee woningen aanwezig zijn. Deze woningen moeten onderling voorzien zijn van een brandscheiding. Iedere woning moet als apart brandcompartiment worden aangemerkt.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De functiewijziging heeft geen invloed op de bereikbaarheid en verkeersveiligheid in deze situaties. De bestaande uitritten blijven gehandhaafd.
Voor het parkeren geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaats bij een vrijstaande woning in het buitengebied. Dit betekent dat er op eigen terrein voldoende ruimte moet zijn om drie auto's bij elke woning te parkeren. Deze ruimte is aanwezig.
Vanuit verkeer zijn er geen bezwaren voor onderhavig wijzigingsplan.
De functiewijziging is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe met betrekking tot omgang met water. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.
De planontwikkeling aan de Brugveenseweg heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding. Het betreft hier een herbestemming van een bestaande woning. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats, er zijn geen bouwactiviteiten.
Aan de Walhuisweg zijn agrarische opstallen gesloopt, dit heeft positieve gevolgen voor de waterhuishouding. Het betreft ook hier een herbestemming van een bestaande woning.
Hemelwater
Het hemelwater dat op het dak van gebouwen en op het verhard terrein valt, mag net als in de huidige situatie, niet op de drukriolering in de Brugveenseweg dan wel de Walhuisweg worden aangesloten.
De gebouwen zijn reeds bestaand. Als het hemelwater toch op de drukriolering is aangesloten, dient het water afgekoppeld te worden. De beste optie is om het hemelwater dat op de daken valt via regenpijpen weg te laten vloeien over het maaiveld (tuin, groen, weiland). Daar kan het infiltreren in de bodem.
Huishoudelijk afvalwater
De bestaande bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak wordt aangepast naar een woonbestemming voor zowel de Brugveenseweg 63-65 als de Walhuisweg 29, waarbij de Brugveenseweg 63-65 de aanduiding 'woongebouw' toegekend krijgt. De verwachting is dat de afvoer van huishoudelijk afvalwater niet wijzigt.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012", vastgesteld door de raad op 28 mei 2013. Het geldende bestemmingsplan kent in artikel 3.7 lid 5 en in artikel 20.7 lid 2 een wijzigingsbevoegdheid, die in het onderhavige wijzigingsplan toegepast worden.
De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de herzieningen en wijzigingen daarin zijn overeenkomstig van toepassing.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen.
Tijdens haar vergadering van 27 april 2010 heeft de gemeenteraad de bevoegdheden tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan bij een besluit tot wijzigen van het bestemmingsplan gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Nu het onderhavige wijzigingsplan niet de bouw van een hoofdgebouw (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit niet aan de orde.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een plan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 7 april tot en met 18 mei 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.