direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drieënhuizerweg-Heetkamperweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1264-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op het perceel Drieënhuizerweg 25 te Kootwijkerbroek, bij het hier gevestigde pluimveebedrijf, bevindt zich een kleine woning die zonder vergunning is gebouwd. De eigenaar van dit perceel heeft een verzoek ingediend teneinde deze kleine woning te legaliseren. Het voorstel is om het bouwrecht voor een kleine woning van het perceel Heetkamperweg 27 te Stroe te verplaatsen naar het perceel Drieënhuizerweg 25.

Op het perceel Heetkamperweg 27 is bij het agrarisch bedrijf, een melk-/rundvee- en varkenshouderij, een kleine woning bestemd. Deze kleine woning heeft echter geen functie meer. Bovendien staat deze woning de gewenste toekomstige bedrijfsvoering op dit perceel in de weg. Het bedrijf wil zich ook gaan toeleggen op akkerbouw.

Naast verplaatsing van het bouwrecht voor de kleine woning naar het perceel Drieënhuizerweg 25, voorziet het verzoek ook in het wegbestemmen van de op het perceel Heetkamperweg 27 vergunde tweede bedrijfswoning. Deze tweede bedrijfswoning zal worden geregistreerd als 1.000 m² sloopmeters in het regionale sloopregistratiesysteem en kan na sloop worden ingezet voor functieverandering in het kader van het regionale functieveranderingsbeleid.

Het derde verzoek is om het agrarisch bouwvlak op het perceel Heetkamperweg 27 te wijzigen om zodoende de gewenste toekomstige bedrijfsvoering mogelijk te maken. De oppervlakte van het bouwvlak blijft hierbij gelijk.

Bovengenoemde voornemens zijn niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2012. Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0001.png"

Afbeelding 1: ligging planlocaties

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de percelen Drieënhuizerweg 25 te Kootwijkerbroek en Heetkamperweg 27 te Stroe.

Het perceel Drieënhuizerweg 25 is kadastraal bekend als gemeente GDR03, sectie H, nummers 3197, 4009 en gedeeltelijk 3884, 4006, 4007 en 4008. Het perceel wordt omringd door agrarisch gebied, zie afbeelding 2. Ten zuiden van deze planlocatie bevindt zich de kern Kootwijkerbroek.

Het perceel Heetkamperweg 27 is kadastraal bekend als gemeente GDR03, sectie K, nummers 1099 en 1100. Dit perceel wordt omringd door landelijk gebied, zie afbeelding 3. Aan de oostzijde ligt de doorgaande provinciale weg N310. Aan de westzijde van deze planlocatie bevindt zich de kern Stroe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0002.png"

Afbeelding 2: ligging plangebied Drieënhuizerweg 25

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0003.png"

Afbeelding 3: ligging plangebied Heetkamperweg 27

2.2 Geldende bestemmingen

Het perceel Drieënhuizerweg 25 ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak en de aanduiding 'intensieve veehouderij', de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" met de functieaanduiding 'hoge verwachtingswaarde', en de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied". Het legaliseren van een kleine woning is binnen het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0004.png"

Afbeelding 4: geldend bestemmingsplan plangebied Drieënhuizerweg 25

Het perceel Heetkamperweg 27 ligt ook in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming "Agrarsich" met een bouwvlak en de aanduiding 'intensieve veehouderij', de specifieke bouwaanduiding 'kleine woning', de dubbelbestemmingen "Waterstaat - Waterhuishouding", "Waarde - Openheid en Reliëf", "Waarde - Beplanting en Verkaveling", "Waarde - Archeologie 1" met gedeeltelijk de functieaanduiding 'hoge verwachtingswaarde', en de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0005.png"

Afbeelding 5: geldend bestemmingsplan plangebied Heetkamperweg 27

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Op het perceel Drieënhuizerweg 25 te Kootwijkerbroek bevindt zich een kleine woning die zonder vergunning is gebouwd. De eigenaar van dit perceel heeft een verzoek ingediend of deze kleine woning kan worden gelegaliseerd. Het voorstel is om het bouwrecht voor een kleine woning van het perceel Heetkamperweg 27 te Stroe te verplaatsen naar het perceel Drieënhuizerweg 25.

Op het bedrijfsperceel Heetkamperweg 27 is namelijk een kleine woning bestemd. Deze kleine woning wordt niet meer bewoond. Daarnaast is verzocht om op het perceel Heetkamperweg 27 ook de vergunde tweede bedrijfswoning weg te bestemmen. Ook deze woning wordt niet meer bewoond.

Het derde verzoek is om het agrarisch bouwvlak op het perceel Heetkamperweg 27 te wijzigen om zodoende de gewenste toekomstige bedrijfsvoering mogelijk te maken. De oppervlakte van het bouwvlak blijft echter gelijk. In bijlage 1 is een situatietekening van de te slopen bebouwing en de beoogde wijziging van het agrarisch bouwvlak aan de Heetkamperweg 27 weergegeven.

Het betreft een maatwerkplan. De kleine woning en de tweede bedrijfswoning op het perceel Heetkamperweg 27 staan de gewenste toekomstige bedrijfsvoering op dit perceel in de weg. Dit agrarisch bedrijf wil zich gaan toeleggen op grondgebonden landbouw met tevens akkerbouw. Met dit plan kan aan de knellende bedrijfssituatie op dit perceel een einde komen. Voor het slopen van de kleine woning wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit plan. De tweede bedrijfswoning zal worden geregistreerd als 1.000 m² sloopmeters in het regionale sloopregistratiesysteem en kan na sloop worden ingezet voor functieverandering in het kader van het regionale functieveranderingsbeleid.

Daarnaast kan met dit plan ook een einde worden gemaakt aan de knellende gezinssituatie op het perceeel Drieënhuizerweg 25. De bewoners van de kleine woning zijn nog actief in het agrarisch bedrijf en door de inzet van de kleine woning op het perceel Heetkamperweg 27 kan met een maatwerkoplossing deze kleine woning worden bestemd. Het plan betreft feitelijk een verplaatsing van een kleine woning op een agrarisch bouwvlak naar eenzelfde kleine woning op een ander agrarisch bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0006.png"

Afbeelding 6: te legaliseren kleine woning op het bedrijfsperceel Drieënhuizerweg 25

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0007.png"

Afbeelding 7: te slopen woningen op het bedrijfsperceel Heetkamperweg 27

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

 

4.3 Provincie

4.3.1 Gelderse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Op 14 januari 2014 stelde het college van gedeputeerde staten de concept Omgevingsvisie en de bijbehorende concept Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Na vaststelling van de concept Omgevingsvisie, het bijhorend PlanMER en de concept Omgevingsverordening door gedeputeerde staten, zijn er zienswijzen ingediend. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld en hebben de Omgevingsverordening in die van 24 september 2014 vastgesteld. De publicatie van de Omgevingsvisie en Verordening vond plaats op 16 oktober. Beide stukken zijn met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur;
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Dit betekent dat de provincie zich richt op onder meer een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op twee planlocaties in de Regio FoodValley.

Op kaart 5 Landbouw behorende bij de omgevingsvisie is het plangebied aan de Drieënhuizerweg aangeduid als 'landbouwontwikkelingsgebied - niet grondgebonden veehouderij' en het plangebied aan de Heetkamperweg als 'verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij'.

Op kaart 7 Natuur behorende bij de omgevingsvisie is het plangebied aan de Heetkamperweg aangeduid als 'Groene ontwikkelingszone'.

Hieronder wordt op beide aspecten een toelichting gegeven.

Land- en tuinbouw

De opgaven die de provincie en haar partners voor land- en tuinbouw zien, zijn als volgt:

  • het verder ontwikkelen van een economisch gezonde en duurzame land- en tuinbouw,
  • voorop blijven liggen in de innovatie en ketenintegratie in de agrofoodsector en de koppeling met biobased economy,
  • ondersteunen sector bij het verweven 'license to produce' (dierenwelzijn, volksgezondheid, milieu, landschappelijke inpassing),
  • agrariërs in positie brengen om de kwaliteit van natuur en landschap in het agrarisch cultuurlandschap te borgen.

De provincie wil een economisch gezonde land- en tuinbouw bevorderen. De provincie wil stimuleren dat de sector een kleinere ecologische voetafdruk krijgt en een sector wordt en blijft die bijdraagt aan een sociaal en vitaal landelijk gebied in Gelderland, goed is voor mens, dier en omgeving, die daarmee een breed maatschappelijk draagvlak heeft, én de concurrentie op de wereldmarkt aan kan.

De provincie faciliteert de land- en tuinbouw en biedt individuele ondernemers ontwikkelingsruimte om economisch concurrerend en duurzaam te produceren, bijvoorbeeld op het gebied van:

  • vergroting van agrarische bouwpercelen;
  • structuurversterking van grondgebonden landbouw;
  • clustering en herstructurering van tuinbouw;
  • stimulering van innovaties.

Om grondgebonden bedrijven als functionele dragers van het Gelders platteland te behouden en versterken biedt de provincie ruimte voor groene groei en verbreding. Bij de gondgebonden landbouw gaat het onder meer om bedrijven voor akkerbouw, fruitteelt, boomteelt en melkhouderij.

Locatie Drieënhuizerweg 25

Het agrarisch bedrijf aan de Drieënhuizerweg 25 betreft een intensieve veehouderij en is gelegen in het landbouwontwikkelingsgebied. Hierop is het bepaalde in artikel 2.5.6 van de verordening van toepassing. In casu gaat het om een bestaande intensieve veehouderij. Het betreft geen nieuwvestiging of uitbreiding van het bedrijf. Derhalve is dit plan niet in strijd met de verordening.

Locatie Heetkamperweg 27

Het agrarisch bedrijf aan de Heetkamperweg 27 betreft een intensieve veehouderij en is gelegen in het verwevingsgebied. Hierop is het bepaalde in artikel 2.5.4 van de verordening van toepassing. In casu gaat het om een bestaande intensieve veehouderij. Het betreft een nieuwvestiging of uitbreiding van het bedrijf. Dit plan voorziet wel in het wijzigen van het bouwvlak, maar de oppervlakte wordt hierbij niet vergroot. Derhalve is dit plan niet in strijd met de verordening.

Natuur

De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. In de GO heeft de provincie de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het Gelders Netwerk versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos;
  • specifieke weidevogel- en ganzenfoerageergebieden beschermen.

De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de Groene Ontwikkelingszone initiatieven te ontwikkelingen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.

Bij uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.

Het bepaalde in artikel 2.7.2 van de verordening is van toepassing. Aangezien de ontwikkeling aan de Heetkamperweg 27 uitsluitend ziet in een herstructurering van het bestaande agrarisch bedrijf, het geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk maakt en ter plaatse geen bestaande landschapselementen verwijderd worden, is het plan niet in strijd met de visie en de verordening.

4.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: verordening) vastgesteld en in juni 2012 heeft een eerste herziening plaatsgevonden. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat. Met de ruimtelijke verordening heeft de provincie regels gesteld aan bestemmingsplannen. Hierbij richt de provincie zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals de (nationale) landschappen, EHS, recreatie, verstedelijking, recreatie, glastuinbouw en water. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De plangebieden in voorliggend bestemmingsplan zijn op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'Nieuwe bebouwing buitengebied'. Deze aanduiding betreft een gebied buiten het bestaand bebouwd gebied (de kernen) en uitbreidingsrichtingen voor wonen en werken. Binnen gebieden met de aanduiding 'Nieuwe bebouwing buitengebied' is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:

  • binnen bestaand stedelijk gebied,
  • binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
  • binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
  • binnen de zoekzones bedrijventerrein van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
  • binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.

Daarnaast is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken mogelijk:

  • a. indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied;
  • b. in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits...;
  • c. bij oprichting van nieuwe landgoederen, mits ...;
  • d. ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid, mits...

Toetsing

In casu is sprake van vervanging van bestaande bebouwing door nieuwe bebouwing elders. De te slopen kleine woning wordt op een andere locatie teruggebouwd. Het gaat hier daarom eigenlijk niet om "nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen", maar om een verplaatsing van een woning. De locatie van de nieuwe kleine woning ligt binnen een bestaand bouwvlak, en buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw.

Daarnaast wordt het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Heetkamperweg 27 gewijzigd, maar niet vergroot. Dit agrarisch bedrijf is landschappelijk ingepast. De beoogde wijziging van het bouwvlak leidt tot een betere situatie voor een optimale bedrijfsvoering. Met de bestaande beplantingen op en om het erf is de bebouwing op een goede wijze ingepast in het landschap.

Gelet op het bovenstaande lijkt het voorliggende plan de provinciale doelen die met de Verordening worden beoogd niet te schaden.

4.3.3 Structuurvisie

De Structuurvisie Gelderland (voorheen: Streekplan Gelderland 2005) geeft de beleidskaders op hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling tot 2015. De provincie wil meer ruimtelijke ontwikkelingen in regionaal verband afstemmen, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het Streekplan is op een aantal onderdelen verder uitgewerkt in Streekplanuitwerkingen (EHS, Nationale en waardevolle landschappen en Groei & Krimp).

Op de kaart Ruimtelijke Structuur van het streekplan, is het plangebied aan de Drieënhuizerweg 25 aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Het plangebied aan de Heetkamperweg 27 is op deze kaart aangewezen als EHS verbindingszone. De begrenzing van de EHS is echter in 2009 herzien, waarbij de betreffende verbindingszone ter hoogte van de Heetkamperweg is verwijderd.

Land- en tuinbouw

Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol als beheerder van het landelijk gebied. Uitgangspunt van het ruimtelijk beleid is dat de bedrijfsontwikkeling in de landbouw wordt gefaciliteerd onder voorwaarden van economische en ecologische duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De sector voor land- en tuinbouw staat onder grote druk en de algemene tendens is dat er veel bedrijven stoppen en een relatief gering aantal overblijft. De bedrijven die overblijven krijgen ruimte om hun agrarische activiteiten uit te breiden. Neveninkomsten uit andere bron dan voedselproductie kunnen voor een deel van de grondgebonden landbouwbedrijven belangrijk zijn voor vergroting van hun economische levensvatbaarheid.

Dit plan is niet in strijd met de Structuurvisie Gelderland.

4.4 Gemeente

4.4.1 Strategische visie

De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.

Opgaven voor de landbouw

De agrarische sector is een belangrijke gebruiker en drager (landschappelijk en economisch) van het buitengebied van de gemeente Barneveld. De verwachting is dat het aantal agrarische bedrijven blijft afnemen, desondanks zal de landbouw als belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied zijn bestaansrecht behouden.

Het geldende reconstructiebeleid is leidend bij de ruimtelijke inpassing van bedrijven. Met het scheppen van goede ruimtelijke randvoorwaarden wordt de landbouw een blijvend bestaan en ruimte voor innovaties geboden.

In beginsel blijft uitgaan worden van het geldende ruimtelijke tweesporenbeleid voor de landbouw, namelijk: het bieden van voldoende ruimte voor schaalvergroting en innovatie en mogelijkheden voor verbreding. De landschappelijke draagkracht is mede bepalend voor de ontwikkelings- of uitbreidingsmogelijkheden.

Schaalvergroting en innovatie zijn positieve ontwikkelingen van de agrarische sector in het gehele buitengebied. Dit onder de voorwaarde dat de betreffende ontwikkeling ruimtelijk en binnen de beschikbare milieuruimte toelaatbaar is. Ook kansen voor de landbouw buiten het landbouwontwikkelingsgebied moeten blijvend worden benut. In het verwevingsgebied ligt namelijk een belangrijk deel van de toekomstgerichte bedrijven. Gezonde, toekomstgerichte agrarische intensieve veehouderij bedrijven met groeiambitie in de verwevingsgebieden lopen nu tegen hun maximale uitbreidingsmogelijkheden aan op basis van de huidige mogelijkheden voor het vergroten van het bouwblok. Ontwikkelingen in de veehouderij mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Initiatieven van individuele bedrijven worden (door de provincie) hierop getoetst in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000. Uit de MER blijkt dat er zowel in het landbouwontwikkelingsgebied als in het verwevingsgebied bestaande intensieve veehouderijlocaties zijn met milieuruimte voor groei naar minder maar grotere bedrijven.

4.4.2 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld.

Er is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1264-0002_0009.png"

Afbeelding 8: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied aan de Drieënhuizerweg 25 en het plangebied aan de Heetkamperweg 27 liggen in het deelgebied "Agrarisch bedrijvenlandschap". Daarnaast ligt het plangebied aan de Heetkamperweg 27 in de "Overgangszone landschap, landbouw en recreatie".

4.4.2.1 Agrarisch bedrijvenlandschap

De in dit plan opgenomen bedrijven zijn gelegen in het agrarisch bedrijvenlandschap. Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren.

Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

Doorwerking in het plangebied

Dit plan ziet op twee bestaande agrarische bedrijven waarbij veranderingen in de inrichting plaatsvinden. Het betreft een vorm van herstructurering. Op de planlocatie aan de Heetkamperweg vervallen de tweede bedrijfswoning en een kleine woning, en wordt het bouwvlak gewijzigd teneinde de gewenste toekomstige bedrijfsvoering mogelijk te maken. Op de planlocatie aan de Drieënhuizerweg wordt bij het agrarisch bedrijf, binnen het bestaande agrarisch bouwvlak, een extra wooneenheid in de vorm van een kleine woning toegevoegd. Deze woning ligt op voldoende afstand van het dichtstbijgelegen agrarisch bedrijf, zodat omliggende agrarische bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad. Hiermee voldoet het voorliggende plan aan het beleid zoals opgenomen in de structuurvisie Buitengebied Barneveld.

4.4.2.2 Overgangszone landschap, landbouw en recreatie

Deze zone beslaat het gebied waarbinnen een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen de Veluwe en de Gelderse Vallei wenselijk is. Voor het deel van de zone ten zuiden van de A1 wordt gestreefd naar een overgang tussen de aaneengesloten bossen van de Veluwe en het kleinschalige landschap van het Agrarisch bedrijvenlandschap. Het doel is deze landschappen meer geleidelijk in elkaar over te laten gaan. Ten opzichte van het huidige landschap is daardoor een ontwikkeling gericht op de toename van kleine landschapselementen wenselijk, waardoor een variatie ontstaat van door houtsingels omgeven open ruimtes van wisselende grootte en kleinere bossages. Dit bevordert het opnamevermogen van het landschap en de recreatieve belevingswaarde. De bestaande agrarische bedrijven kunnen in deze zone, binnen het kader van het Reconstructieplan, gewoon blijven functioneren.

Doorwerking in het plangebied

Het bestaande agrarisch bedrijf aan de Heetkamperweg 27 zal worden voortgezet in een iets andere vorm. Bij dit melk-/rundvee- en varkenshouderij zal de varkensstal worden gesloopt en het bedrijf zal zich geheel gaan toeleggen op grondgebonden landbouw met als hoofdtak melkvee en als tweede tak akkerbouw. Het bestaande groen blijft gehandhaafd. Deze ontwikkeling past binnen het geldende beleid voor dit gebied.

4.4.2.3 Kleine woningen

In het ruimtelijk beleid is het uitgangspunt dat bij agrarische bedrijven maximaal één bedrijfswoning wordt toegestaan. In bijzondere gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt.

Op sommige locaties staan nog voormalige noodwoningen. In het verleden is een deel van deze woningen gelegaliseerd. Deze woningen zijn door middel van de aanduiding 'kleine woning' positief bestemd. De te slopen kleine woning bij het agrarisch bedrijf aan de Heetkamperweg 27 heeft deze aanduiding.

Voor het legaliseren van de kleine woning op het perceel Drieënhuizerweg 25 wordt het bouwrecht van de kleine woning ingezet van het perceel Heetkamperweg 27. Dit betreft een maatwerkoplossing. De te legaliseren kleine woning op het perceel Drieënhuizerweg 25 heeft nog wel een functie voor het agrarisch bedrijf, omdat de bewoners daarvan nog werkzaam zijn in het bedrijf. De kleine woning op het perceel Heetkamperweg 27 wordt wegbestemd en gesloopt.

De inhoud van een kleine woning mag niet meer bedragen dan 350 m². De goot- en nokhoogte van de woning bedraagt maximaal 3,5 respectievelijk 6 meter. Bij de kleine woning is 40 m2 bijgebouwen toegestaan.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen beide plangebieden een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is. Op beide planlocaties is de bodem reeds verstoord. Ook is de te legaliseren kleine woning al gerealiseerd.

Er worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. In het buitengebied van de gemeente Barneveld komen zowel rijksmonumenten (27 monumenten en 13 terreinen met 45 grafheuvels) als gemeentelijke monumenten (59 stuks) voor. Het gaat vooral om boerderijen, schuren en woningen maar ook om Kasteel De Schaffelaar. De monumenten staan op een verzamellijst waarvan wordt opgemerkt dat deze lijst een momentopname is. In het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van historische (steden)bouwkundige waarden.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld. In het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van historisch-geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het agrarisch bedrijf aan de Heetkamperweg 27 ligt nabij het Natura 2000-gebied Veluwe. Voorliggend plan heeft echter geen significante effecten op het Natura 2000-gebied, gelet op de geringe wijzigingen.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Gezien de aard van het voorliggende bestemmingsplan is de verwachting dat geen natuurwaarden in het gedrang komen.

De kleine woning Heetkamperweg 27a en de bedrijfswoning Heetkamperweg 25 zullen worden gesloopt. Beide gebouwen zijn niet interessant voor vogels en niet geschikt voor vleermuizen. Door de vorm en bouw zijn hier geen beschermde soorten te verwachten.

In de Flora- en faunawet staat daarentegen wel dat het verboden is om vogels te storen tijdens het broeden. Het is niet uit te sluiten dat vogels in het plangebied broeden. Om te voorkomen dat volgels verstoord worden tijdens het broeden, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een andere mogelijkheid is om voor het broedseizoen te starten, mits de werkzaamheden aangesloten plaatsvinden, zodat er niet alsnog een broedmogelijkheid ontstaat. Het broedseizoen loopt grofweg vanaf medio maart tot medio juli.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

De plangebieden liggen niet binnen de EHS. Het plangebied aan de Drieënhuizerweg 25 ligt op ruime afstand van de EHS. Het plangebied aan de Heetkamperweg ligt echter op circa 350 meter van EHS-natuur. De voorgenomen wijziging van het agrarisch bouwvlak en het slopen van de tweede bedrijfswoning en de kleine woning op dit perceel aan de Heetkamperweg, brengen echter geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich mee.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Dit plan voorziet in het planologisch toevoegen van een (kleine) woning op het perceel Drieënhuizerweg 25. De betreffende woning is gelegen binnen de zone van de Drieënhuizerweg. Er is een geluidberekening uitgevoerd, waarbij de geluidbelasting op de woning is bepaald. Deze geluidberekening blijkt maximaal 40 dB te bedragen ten gevolge van het wegverkeer.

De planlocatie ligt buiten de bebouwde kom. De maximale grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van woningen binnen zones langs wegen is in deze situatie 53 dB.

De Drieënhuizerweg is een 80 km/uur weg. Bij het berekenen van de geluidbelasting is gebruik gemaakt van door de gemeente verstrekte verkeersgegevens. Voor het uitvoeren van het onderzoek is gebruik gemaakt van digitale tekeningen van het onderzoeksgebied. De geluidbelasting is bepaald op de gevel op 1,5 meter en op 4,5 meter hoogte. De geluidbelasting bedraagt respectievelijk 39 dB en 40 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de Drieënhuizerweg is daarmee ruim lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximale waarde uit de Wet geluidhinder. Deze wet vormt dan ook geen belemmering voor de legalisering van de kleine woning.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Dit plan staat een nieuw geurgevoelig object toe aan de Drieënhuizerweg 25. De betreffende kleine woning betreft een tweede bedrijfswoning binnen het bestaande agrarisch bouwvlak. Deze woning ligt op 53 meter van de hoek van het agrarisch bouwvlak Drieënhuizerweg 23, zijnde het dichtsbijgelegen agrarisch bedrijf. Voor (bedrijfs)woningen dient een minimale afstand van 50 meter te worden aangehouden naar omliggende agrarische bouwpercelen. Aan deze afstand wordt voldaan.

Voor het bedrijf aan de Drieënhuizerweg 23 geldt een vrij oude milieuvergunning voor melkrundvee en jongvee, alsmede een klein aantal fokzeugen met biggen en enkele kippen. Bij een laatste bedrijfscontrole bleken er alleen enkele zoogkoeien met kalveren te zijn. De bedrijfswoning Drieënhuizerweg 25 ligt dichter bij dit bedrijf dan de te legaliseren kleine woning. Andere bedrijven liggen op redelijk grote afstand.

Op grond van de kaart waarop de cumulatieve achtergrondgeur qua agrarische geurhinder in beeld is gebracht kan gesproken worden van een voldoende goed woon- en leefklimaat nabij de te legaliseren woning.

Geconcludeerd wordt dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd en legalisering van de kleine woning mogelijk is.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'..


De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1.i Bro).

De voorgenomen wijziging van het agrarisch bouwvlak aan de Heetkamperweg en de verplaatsing van een kleine woning van het ene agrarisch bouwvlak naar ander agrarisch bouwvlak valt niet onder 'andere stedelijke voorzieningen'. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Het plan voorziet in het toevoegen van een woning bij een bestaand agrarisch bedrijf. Zoals is beschreven in paragraaf 5.6 worden omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd door dit plan. Ter plaatse is sprake van een voldoende goed woon- en leefklimaat. De te legaliseren kleine woning binnen het agrarisch bouwvlak wordt niet getoetst aan het gevestigde bedrijf binnen datzelfde bouwvlak. Wat betreft milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het onderhavige plan.

5.12 Natuur en landschap

De te bestemmen kleine woning op het perceel Drieënhuizerweg 25 wordt zo geïntegreerd in het bestaande geheel dat de aspecten voor natuur en landschap niet van toepassing zijn. Daarnaast blijft het bestaande groen op het perceel Heetkamperweg 27 gehandhaafd en wordt ook geïntegreerd in het plan. Er hoeven geen aanvullende voorwaarden te worden gesteld ten aanzien van natuur en landschap.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Het beleidsuitgangspunt voor verkeer is dat er wordt voldaan in de parkeerbehoefte en dat er voldoende parkeermogelijkheid is op eigen terrein. Voor het plan is een parkeerbalans opgemaakt. Voor het plan geldt een positieve parkeerbalans. In de benodigde parkeerbehoefte kan worden voorzien op eigen terrein. Daarnaast blijft de bereikbaarheid van de percelen gelijk. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor wat betreft het aspect verkeer.

5.15 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

De planontwikkeling (legaliseren kleine woning) is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.

De planontwikkeling zal geen gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het plangebied. Het betreft namelijk de legalisatie van een bestaande, kleine woning. Het verhard oppervlak (daken en terreinen) blijft gelijk. De afstroming van het hemelwater naar watergangen rondom het perceel wijzigt niet.

Hemelwater

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt, dient op eigen terrein geborgen en/of geïnfiltreerd te worden. Het mag, net zoals in de huidige situatie, niet op de drukriolering in de Drieënhuizerweg worden aangesloten. De beste optie is om het hemelwater over het maaiveld te laten wegvloeien.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

6.1.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

6.2.1 Begrippen en wijze van meten

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. In hoofdstuk twee zijn de bestemmingsregels opgenomen.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Terugkerende thema's
6.3.1.1 Aan huis verbonden beroepen of kleinschalig bedrijf, bed & breakfast

Binnen zowel woningen, kleine woningen, woongebouwen als bedrijfswoningen is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast bij recht toegestaan. Bij de relevante bestemmingen staan de voorwaarden beschreven onder de kop 'Gebruik overeenkomstig de bestemming'.

Een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Wonen - Voormalige recreatiewoning'. Bed & breakfast is niet mogelijk binnen de bestemmingen 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Wonen - Voormalige recreatiewoning', gelet op het kleinschalige oppervlak van de woning.

De bewoner van de woning mag in de woning een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf (bijvoorbeeld een praktijk- of kantoorruimte) en/of bed & breakfast uitoefenen. In totaal mag hiervoor worden gebruikt maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2. Bij een kleine woning geldt een maximum van 35 m2. De oppervlakte is beperkt om te garanderen dat deze functies ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdfunctie wonen. Om overlast en hinder te voorkomen zijn activiteiten waarvoor een melding of vergunning op basis van de milieuwetgeving vereist is, niet toegestaan. De gemeente wil met deze voorwaarden voorkomen dat er nieuwe bedrijven ontstaan in het buitengebied. Via een afwijking van de gebruiksregels mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed & breakfast ook in een bijgebouw worden gerealiseerd.

6.3.1.2 Kleine woning

Op sommige locaties staan nog voormalige noodwoningen. In het verleden is een deel van deze woningen gelegaliseerd. Deze woningen zijn door middel van de aanduiding 'kleine woning' positief bestemd. Voor deze woningen is een afwijkende maatvoering opgenomen in de bouwbepalingen. De inhoud van deze woningen mag niet meer bedragen dan 350 m3. De goot- en nokhoogte van de woning bedraagt maximaal 3,5 respectievelijk 6 meter. Bij de kleine woning is 40 m2 bijgebouwen toegestaan. Vervangende nieuwbouw is toegestaan, de woning moet dan wel op dezelfde plek worden teruggebouwd. Via een afwijking van de bouwregels is een andere plek onder voorwaarden toegestaan. De kleine woning kan onder voorwaarden worden vergroot, als er ook overtollige bebouwing wordt gesloopt.

6.3.2 Bestemming 'Agrarisch'

Algemeen

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan het grootste deel van het buitengebied van de gemeente Barneveld. Dit zijn gebieden waar weinig (bijzondere) landschappelijke en natuurlijke waarden voorkomen en die goed zijn verkaveld en ingericht voor de agrarische sector. Binnen deze gebiedsbestemming zijn de agrarische belangen in principe leidend. In deze gebieden is het mogelijk om de bouwvlakken voor agrarische bedrijven te verruimen of voorzieningen buiten het bouwvlak (wel in directe aansluiting op het bouwvlak) te realiseren.

6.3.2.1 Agrarisch met bouwvlak en toegestane bedrijvigheid

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een 'bouwvlak' opgenomen voor de agrarische bedrijven.

De gemeente voert een tweesporenbeleid voor de agrarische sector:

  • Het bieden van voldoende ruimte voor passende schaalvergroting en innovatie.
  • Het bieden van voldoende ruimte voor mogelijkheden tot verbreding.

Deze twee sporen zijn vertaald in flexibiliteitsbepalingen voor de groei van agrarische bedrijven en de mogelijkheden voor nieuwe (niet-agrarische) nevenfuncties.

Met de aanduiding 'bouwvlak' is binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch' aangegeven waar agrarische bedrijven zijn toegestaan. Onder agrarische bedrijven worden veehouderijen, akkerbouwbedrijven en tuinbouwbedrijven (kwekerijen) verstaan. Glastuinbouwbedrijven zijn uitsluitend toegestaan daar waar dit is aangeduid. Gebruiksgerichte paardenhouderijen vallen niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf. Het overgrote merendeel van de agrarische bedrijven in de gemeente Barneveld betreft veehouderijbedrijven.

Binnen de agrarische bouwvlakken mag worden gebouwd ten dienste van het agrarisch bedrijf. Voor ieder bouwvlak is het geldende bouwvlak het uitgangspunt geweest. Per bouwvlak is één bedrijf toegestaan.

Een bedrijf met 5 NGE of meer aan intensieve veehouderij heeft op de verbeelding de aanduiding 'intensieve veehouderij' (iv) gekregen. Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan op bouwvlakken waar deze aanwezig was op de dag dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gegaan. De opgenomen regelingen voor de intensieve veehouderij zijn in overeenstemming met de Reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. De zones voor de landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden zijn met een aanduiding opgenomen op de verbeelding.

Glastuinbouwbedrijven zijn alleen toegestaan wanneer de aanduiding 'glastuinbouw' op de verbeelding is opgenomen. Het gebruik van gronden voor de boom- en sierteelt is overal toegestaan met uitzondering van gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf'.

Productiegerichte paardenhouderijen zijn bestemd als agrarisch bedrijf. Voor gebruiksgerichte paardenhouderijen is een eigen bestemming opgenomen, namelijk 'Agrarisch - Paardenhouderij'. Niet-agrarische nevenactiviteiten zijn alleen toegestaan op de percelen waar deze zijn aangeduid.

6.3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bouwwerken en werken ten dienste van het agrarisch bedrijf worden opgericht zoals veestallen, werktuigenbergingen, mestopslag, kuilvoerplaten en een bedrijfswoning. De maximale goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 6 meter, tenzij op de verbeelding een andere hoogte is aangegeven. Voor teeltondersteunende kassen geldt een goothoogte van 3,5 meter. De maximale bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere hoogte is aangegeven. Via afwijking kan de bouwhoogte worden verhoogd tot 12 meter.

Een deel van de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt voor andere ondersteunende functies. Zo is er maximaal 1.000 m2 aan teeltondersteunende kassen toegestaan en via afwijking maximaal 1.500 m2. De oppervlakte voor niet-agrarische nevenactiviteiten mag niet meer bedragen dan in de regels is aangegeven.

In het bestemmingsplan zijn verschillende mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwbepalingen. Voedersilo's van 20 meter hoogte worden bijvoorbeeld toegestaan.

6.3.2.3 Bedrijfswoning

Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte is aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.

6.3.2.4 Bouwen buiten het bouwvlak

Buiten het bouwvlak zijn toegestaan:

  • Voeropslagvoorzieningen van maximaal 2 meter hoog, mits de afstand tot een woning van een derde minimaal 50 meter is en de voeropslagvoorzieningen in zijn geheel ligt binnen een afstand van 50 meter van een agrarisch bouwvlak of een bouwvlak voor 'Agrarisch - Paardenhouderij'.
  • Teeltondersteunende voorzieningen van maximaal 1,5 meter hoog.
  • Erf- en terreinafscheidingen van maximaal 2 meter hoog.
  • Overige bouwwerken van maximaal 2 meter hoog.

Soms is er onvoldoende ruimte in het bouwvlak om een bouwplan te kunnen realiseren of is het voor een goede inrichting van het erf nodig om buiten het bouwvlak direct aansluitend aan het bouwvlak te bouwen. Daarom is in het bestemmingsplan een aantal mogelijkheden opgenomen om buiten het bouwvlak gebouwen of bouwwerken op te richten. Het gaat onder meer om de volgende mogelijkheden:

  • Via een afwijking van de bouwregels maximaal 250 m2 bebouwing buiten het bouwvlak plaatsen (om bijvoorbeeld een stal te kunnen verlengen).
  • Via een afwijking van de bouwregels mag een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak worden geplaatst.
  • Via een afwijking van de bouwregels mogen teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van meer dan 1,5 meter en maximaal 3 meter worden opgericht.

6.3.2.5 Uitbreiden van het agrarisch bedrijf

Voor kleine uitbreidingen van het bestaande bouwvlak (maximaal 250 m2) is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het bouwvlak uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare. Deze wijzigingsbevoegdheid geldt voor grondgebonden bedrijven en in alle gebiedstypen van de Reconstructieplannen voor de Veluwe en voor de Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.

Voor uitbreiding van intensieve veehouderijen is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij zijn afgestemd op de regeling uit het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost en het advies over de actualisatie van het Reconstructieplan.

Voor nog grotere uitbreidingen moet een afzonderlijke planologische procedure worden doorlopen, met afweging van de omgevingsfactoren. De mogelijkheden zijn:

  • Voor grondgebonden en biologische agrarische bedrijven een bouwvlakvergroting onder voorwaarden tot 2,5 hectare.
  • Voor intensieve veehouderijen:
    • 1. In het landbouwontwikkelingsgebied een bouwvlakvergroting onder voorwaarden tot maximaal 2,5 hectare.
    • 2. In het verwevingsgebied, met uitzondering van de kernrandzones en zoekzones voor stedelijke functies, een bouwvlakvergroting met een tweede 30%.

De hierboven genoemde mogelijkheden zijn onder voorbehoud van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning, mede in relatie tot Natura 2000.

6.3.2.6 Omschakeling bedrijf

Onder omschakeling verstaat de gemeente:

  • Het geheel of gedeeltelijk omschakelen naar een andere agrarische bedrijfsvorm. Een voorbeeld hiervan is de omschakeling van een grondgebonden melkrundveehouderij naar een intensieve veehouderij met vleesvarkens.
  • Het omschakelen van wonen naar een agrarisch bedrijf met een bijpassende bestemming en bouwvlak.

Omschakeling van grondgebonden naar intensief

De gemeente werkt mee aan de wijziging om op bestaande bouwvlakken waar nu nog geen intensieve veehouderij is gevestigd, een intensieve veehouderij te vestigen (omschakeling). De omschakeling naar intensieve veehouderij moet passen in de omgevingskwaliteit. De ondernemer moet aannemelijk maken dat na omschakeling een volwaardig en toekomstbestendig bedrijf ontstaat met een bedrijfsomvang van minimaal 70 NGE. Ook moet de landschappelijke inpassing plaatsvinden op basis van een overlegd landschapsplan. Ook mag er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan water en mag er geen significante aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden.
De omschakeling naar intensieve veehouderij is niet toegestaan in de extensiveringsgebieden en gebieden met de aanduiding 'overig zone - kernrandzone'. In de extensiveringsgebieden is het beleid er op gericht om de intensieve veehouderij op termijn te stoppen. In de gebieden met de aanduiding 'overig zone - kernrandzone' zijn mogelijkheden zijn voor stedelijke functies. Deze zone is bedoeld om de kwaliteit van het leefmilieu in de kernen te beschermen en de mogelijkheden voor verstedelijking in de zoekzones niet te belemmeren. Agrarische bedrijven die voor 50% of minder binnen deze zone liggen, worden beschouwd als bedrijven die geheel buiten deze zone liggen.

Omschakeling van wonen naar een volwaardig agrarisch bedrijf

De gemeente werkt mee aan de omschakeling van een burgerwoning naar een volwaardig agrarisch bedrijf in het LOG. Dit is slechts bij hoge uitzondering mogelijk. Hierbij dient sprake te zijn van een volwaardig en toekomstbestendig agrarisch bedrijf met een bedrijfsomvang van minimaal 70 NGE.
In het voorliggende bestemmingsplan is de omschakeling van wonen naar een volwaardig agrarisch bedrijf niet toegestaan in de extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden.

Omschakeling naar paardenhouderij

De gemeente werkt mee aan de vestiging van de bedrijfsmatige paardenhouderijen als op de betreffende locatie nu een agrarisch bouwblok is opgenomen. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het agrarische bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij'. De bevoegdheid is bedoeld voor bedrijven die kunnen aantonen dat een volwaardig en toekomstbestendig bedrijf ontstaat. Een goed bedrijfsplan kan dit onderbouwen. Ook mogen de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast mag geen onevenredige aantasting van de milieusituatie ontstaan. Hiermee wordt een verdere verstening van het buitengebied voorkomen. Het nieuwe bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' krijgt daarom ook maximaal de omvang van het geldende agrarische bouwvlak. Bovendien wordt de maximale oppervlakte vastgelegd voor de bebouwing die wordt toegestaan voor de paardenhouderij.

6.3.2.7 Mestvergisters

Mestvergisting is een relatief nieuwe vorm van energieopwekking. De gemeente Barneveld wil meewerken aan deze vorm van hergebruik van grondstoffen. Dit wordt gedaan door agrariërs de mogelijkheid te bieden om een mestvergister op te richten.

Het bestemmingsplan biedt twee mogelijkheden:

  • 1. Bij recht is het toegestaan om een vergister te hebben voor het vergisten en bewerken en verhandelen van de daarbij voorkomende energie, wanneer in de vergister alleen eigen mest wordt verwerkt. Co-substraten mogen eventueel van derden komen.
  • 2. Via een wijziging van het bestemmingsplan is het mogelijk om een zogenaamde 'buurtvergister' op te richten. In een buurtvergister wordt mest die lokaal is aangevoerd verwerkt. Het brongebied beslaat in principe 1.300 hectare. De capaciteit bedraagt maximaal 36.000 ton per jaar. Andere voorwaarden zijn onder meer dat is aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt en er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie of landschappelijke waarden plaatsvindt. Het bouwvlak kan met deze wijzigingsbevoegdheid ook worden uitgebreid om zo de ruimte te bieden voor de vergister. In het verwevingsgebied mag het bouwvlak daarom met maximaal 1 hectare vergroot worden. In het landbouwontwikkelingsgebied mag de uitbreiding maximaal 1,5 hectare bedragen.

6.3.2.8 Niet-agrarische nevenactiviteiten

De gemeente ondersteund niet-agrarische nevenactiviteiten als ondergeschikte neventak bij agrarische bedrijven. Zo kunnen agrariërs hun activiteiten verbreden en hun inkomsten aanvullen. Daarom zijn in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische nevenactiviteiten.

Belangrijke voorwaarde is dat de neventak ondergeschikt is en blijft, daarom zijn maximale toegestane oppervlaktes bebouwing voor deze nevenactiviteiten opgenomen. De nevenfunctie en agrarische functie moet door dezelfde ondernemer worden uitgeoefend. Voor de niet-agrarische nevenactiviteiten mag maximaal 25% van het bebouwd oppervlak worden gebruikt, met een maximale oppervlakte van 500 m2 voor recreatie en zorg en 350 m2 voor overige nevenfuncties.

Een niet-agrarische nevenfunctie moet altijd deel uit maken van het agrarische bedrijf. Dat wil zeggen dat de gemeente niet toestaat dat op het agrarische bedrijf een zelfstandige niet-agrarische bedrijfsfunctie ontstaat. Voor het mogelijk maken van kleinschalig kampeerterrein en trekkershutten is een afwijkingsregeling opgenomen.

6.3.2.9 Functieverandering

Bij beëindiging van agrarische bedrijven wil de gemeente mogelijkheden bieden voor leegstaande stallen en andere bedrijfsgebouwen. In het bestemmingsplan zijn daarom wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken om het bouwvlak te wijzigen in een woonbestemming (één of meerdere woningen), verbrede woonmogelijkheden, een bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf, een maatschappelijke bestemming of een recreatieve bestemming. Belangrijke voorwaarde bij deze wijzigingsbevoegdheden is de sloopregeling.

6.3.2.10 Plattelandswoning

Voor plattelandswoningen, (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden worden bewoond, is wetgeving opgesteld. De Eerste Kamer heeft op 12 juli 2012 ingestemd met het wetsvoorstel. Met de wet is het planologisch toegestaan om de agrarische bedrijfswoning te laten bewonen door niet met het bedrijf verbonden derden. De reikwijdte van de wet is beperkt tot het agrarische bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde. Met toepassing van de wet wordt het bijbehorende agrarisch bedrijf niet beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden. De plattelandswoningen worden namelijk niet beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn plattelandswoningen ook geregeld. In het plan is namelijk opgenomen dat, wanneer een bedrijfswoning niet meer als zodanig in gebruik is, het toegestaan is deze te gebruiken voor bewoning door derden die geen functionele binding hebben met bijbehorende bedrijf.

6.3.3 Dubbelbestemmingen en dubbelbestemmingen gebiedswaarden
6.3.3.1 Bestemming 'Waarde - Archeologie 1'

In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde en zichtbare terreinen met archeologische waarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegepast.

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2);
  • in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m2), uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m2); en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

6.3.3.2 Bestemming 'Waarde - Beplanting en Verkaveling'

Voor te handhaven bomen en houtsingels is een dubbelbestemming 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld, zodat bijvoorbeeld bomen niet zonder een dergelijke vergunning kunnen worden gekapt, gerooid of verplaatst. Ook zijn werkzaamheden en werken in de bodem niet toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dit om de voor het betreffende gebied specifieke en/of cultuurhistorisch waardevolle kavelstructuur te beschermen.

6.3.3.3 Bestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf'

Voor het beschermen van waardevolle open gebieden en/of (cultuurhistorisch en/of natuurwetenschappelijk) waardevolle hoogteverschillen is de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dit zodat bijvoorbeeld het planten van opgaande beplanting of het egaliseren van gronden niet mag plaatsvinden zonder omgevingsvergunning.

6.3.3.4 Bestemming 'Waterstaat - Waterhuishouding'

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterhuishouding' is opgenomen voor het beschermen van de waterhuishoudkundige functie van de betreffende gronden. Het gaat hierbij om gronden die niet zijn bestemd als 'Water'. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld.

Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Uitzonderingen op het bouwverbod zijn alleen mogelijk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.

6.4 Algemene regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:

  • 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
  • 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'.

6.4.2.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk om te waarborgen dat afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Tot voor kort zijn dergelijke afspraken vastgelegd met de verzoeker door middel van een overeenkomst met bankgarantie. In het geval niet wordt voldaan aan de afspraken dan verbeurt de verzoeker de bankgarantie aan de gemeente. Het vastleggen van afspraken met verzoekers door middel van bankgaranties wordt steeds problematischer. Om dit te ondervangen is sinds 2013 gewerkt aan het toepassen van een publiekrechtelijke wijze van het vastleggen van afspraken met verzoekers, de voorwaardelijke verplichting. Hierbij kunnen aan de regels van het bestemmingsplan regels worden toegevoegd die het de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen. Vanuit de ontwikkelingen in de jurisprudentie is gebleken dat afspraken publiekrechtelijk kunnen worden geregeld in de regels, door middel van het instrument van de voorwaardelijke verplichting.

6.4.3 Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

6.4.4 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders hebben in de algemene wijzigingsregels de bevoegdheid gekregen om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels in dit bestemmingsplan

6.5 Overgangs- en slotbepaling

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan het bestemmen van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 19 juni 2014 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan voor zover nodig overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. Hieraan wordt in het plan voldaan.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 november tot en met 18 december 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen.

Bijlagen bij de toelichting