direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationsweg XI
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1263-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Stationsweg 2-4 in Barneveld is een verzoek ingediend om een duurzaamheidscentrum te realiseren. Daarnaast is het de bedoeling om het gebruik van de bestaande gebouwen en gronden te wijzigen en een van de bestaande gebouwen uit te breiden.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0001.png"

Afbeelding ligging bebouwing in plangebied

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Stationsweg nabij de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noord-, oost en westzijde begrensd door landgoed De Schaffelaar. Aan de zuidzijde vormt Barnseweg de grens van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0002.png"

Afbeelding luchtfoto met begrenzing plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (met inbegrip van "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" en "tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012") heeft de bestemmingen 'Maatschappelijk' (artikel 11) met functieaanduiding 'onderwijs', 'Agrarisch' (artikel 3), 'Groen' (artikel 9). Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', Waarde - Openheid en Reliëf', 'Waarde - Beplanting en Verkaveling', 'Waterstaat - Waterhuishouding'.

Binnen de bestemming 'Archeologie 1' geldt een hoge verwachtingswaarde.

Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV', 'kernrandzone' en 'ecologische hoofdstructuur'.

Realisatie van de plannen is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2012"

2.3 Ontstaansgeschiedenis

Het gedeelte van het landgoed De Schaffelaar waar de gebouwen staan wordt door het Geldersch Landschap gepacht van de gemeente Barneveld voor een periode van 50 jaar, ingegaan in 2002. De gemeente Barneveld pachtte het koetshuis weer terug om niet van het Geldersch Landschap voor een periode van 10 jaar. Deze pachttermijn is afgelopen in 2012. In het koetshuis was het biologisch centrum gevestigd. Op deze locatie vonden Natuur- en Milieu Educatie (NME) activiteiten plaats die door het IVN en de gemeente Barneveld werden georganiseerd. In najaar 2010 besloot de gemeenteraad van Barneveld om de subsidie voor NME stop te zetten. Op basis van deze berichtgeving heeft het Geldersch Huys een gesprek met de gemeente Barneveld gevraagd en heeft zijn plannen bekend gemaakt. In 2011 is verder gewerkt aan de planvorming door het Geldersch Huys om het gebied een meer open karakter te geven en toegankelijker te maken. Een zaak stond en staat vast, de NME komt terug in het gebied, in de nieuwbouw die daarvoor bedacht is.

Gedurende de aanloop naar de aanvraag voor de herziening van het bestemmingsplan is al veel werk verzet. Zo zijn panden (boerderij en opstallen) overgenomen van de Aeres groep, zijn er contacten gelegd met organisaties in de gemeente Barneveld die wellicht activiteiten op het terrein kunnen ontplooien. NME is blijven bestaan, mede door op een andere wijze de financiering te regelen worden er nog steeds NME lessen gehouden voor de basisscholen in Barneveld op een tijdelijke locatie.

Inmiddels is het plan van het Geldersch Huys verworden tot een Geldersch Erf met veel activiteiten die niet alleen de basisscholen voor NME zullen trekken maar ook de inwoners van de gemeente voor recreatieve ontspanning. Verder is het plan ook aantrekkelijk voor toeristen en recreanten.

2.4 Ruimtelijke structuur

Het huidige gebouwencomplex is opgezet als een klassiek boerenerf. De uitstraling van de gebouwen is historisch of z'n minst traditioneel te noemen (wat niet betekent dat ze allemaal even waardevol zijn). Alle gebouwen zijn volgens één orthogonaal stelsel gepositioneerd.

Historie 
De Schaffelaar in Barneveld bestaat uit een kasteelachtig landhuis dat dateert uit het midden van de negentiende eeuw en wordt omgeven door bijgebouwen en een uitgestrekt landgoed welke gedeeltelijk een parkachtig karakter draagt. Door de lange ontstaansgeschiedenis is het landschap van de Schaffelaar rijk aan cultuurhistorische en/of tuinhistorische elementen. Verder vertegenwoordigt het terrein belangrijke natuurwaarden en recreatieve waarden. Als uitloopgebied voor de bewoners van Barneveld is het landgoed van groot belang. Bovendien worden er, naast andere activiteiten, elk jaar enkele grote publiekstrekkende manifestaties op het landgoed georganiseerd. Vanuit cultuurhistorisch, maar ook vanuit tuinhistorisch, landschapsarchitectonische en boshistorisch oogpunt vertegenwoordigt het terrein een belangrijke waarde.

Tuinhistorisch zijn er zeer veel verschillende tuinstijlen uit achtereenvolgende perioden van de Nederlandse tuingeschiedenis aanwezig. Het is een mooie staalkaart van diverse stijlen. Omstreeks 1850 hebben de Zochers (vader&zoon) terreintoevoegingen gedaan volgens de late landschapsstijl. Karakteristieken hiervan zijn vooral te zien op visueel-ruimtelijk niveau.

De landschapsarchitectonische waarde van het terrein kent een sterk afwisselende visueel-ruimtelijke situatie. Naast een uitgestrekt vrijwel loodrecht lanenstelsel waartussen gesloten bosvlakken zijn aangebracht, is er een meer kleinschalige, besloten aanleg met kronkelpaden en gebogen waterpartijen, en een weidse en ruime aanleg van graslanden en grote boomgroepen. Kenmerkend zijn de zichtlijnen en het open- en besloten karakter wat zorgvuldig op elkaar aansluit en elkaar ondersteunen in het gewenste visueel- ruimtelijk effect.

Boshistorisch gezien hebben de huidige houtopstanden een grote diversiteit waarin de 18de eeuwse plantafstand duidelijk is te herkennen.

Het Geldersche erf
Het Geldersch is onderdeel van het bestaande landgoed De Schaffelaar in Barneveld. Het landgoed ligt als een groene lob dicht bij het centrum van Barneveld. Een mooi landgoed waar veel mensen zich kunnen ontspannen en genieten van de natuur. Naast het bestaande kasteel en de orangerie zijn er meer opstallen op het landgoed aanwezig. De opstallen bestaan uit een koetshuis, een boerderij, een kapschuur, een lange schuur en de schaapskooi. Naast deze opstallen zijn er een aantal kleine schuren aanwezig.

De opstallen zoals hierboven omschreven liggen ten zuiden van de Koeweide en hebben altijd een agrarische functie en daarbij overeenkomstig karakter gehad. Als verwijzing naar de oorspronkelijke kenmerkende eenheid van een buitenplaats, als zijnde een hoofdhuis met een complex van bijbehorende, in visueel-ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikte bijgebouwen. Het uitgangspunt is om dit karakter van het erf te handhaven. Het aanzien van de gebouwen en de inrichting van de terreinen dient aan te sluiten bij de overige parkaanleg en de oorspronkelijke eenheid ervan.

Het erf
De erfconfiguratie wordt versterkt door het slopen van een aantal aan- en bijgebouwen. Door middel van nieuwbouw die wordt toegevoegd worden de gebouwen op het erf versterkt. De gedachte is om de bestaande gebouwen efficiënt te hergebruiken zodat er meer interactie tussen de gebouwen en het erf gaat ontstaan.

Buiten het erf zal ook een nieuw gebouw worden gerealiseerd namelijk, het duurzaamheidscentrum. Deze manifesteert zich duidelijk als een nieuw toegevoegd element. Los van het erf en onderscheidend van karakter. De gekozen ingetogen architectuur is passend binnen het duurzame karakter van het landgoed.

Het bestaande erf is altijd een belangrijk element geweest in de aangrenzende landschapstijl. Er is gekozen, op basis van de historie, om het erf te behouden en door middel van een aantal ingrepen in de bebouwing en door het toepassen van eenduidig straatwerk het erf te versterken en belangrijk te maken. Naast het erf wordt er een nieuwe route geïntroduceerd die de verschillende programma onderdelen van de her te bestemmen situatie met elkaar gaat verbinden. Deze route is gast op het erf en leidt de bezoeker door de diverse karakteristieke gebieden van het landschap rondom het erf. Op diverse plekken wordt de bestaande situatie, in verband met de cultuurhistorische waarde, gerespecteerd (voorbeeld: de heemtuin van het Koetshuis). Hierdoor ontstaat over het algemeen een vloeiende / geleidelijke overgang met de bestaande landschappelijke structuur.

De route
De route is een beleving langs de verschillende programma onderdelen en creëert ook nieuwe plekken om te rusten of actief te zijn, zoals de boomgaard, een natuurspeelplaats, de bruidstuin en de uitkijktoren.

De nieuwe route geeft een beleving met spannende zichtlijnen en diverse ruimten, zoals een erf, boomgaard, natuurspeelplaats, en een bruidstuin. Het moet een route worden die de bezoeker uitzichten / zichtlijnen, beslotenheid en openheid, rust en ruimte bezorgd. Thema's die vanuit de historische landschapstijl veel werden gebruikt en uiteindelijk worden doorgezet waardoor het totale landschap wordt aangevuld en versterkt.

Er is in de opzet gekozen voor een heldere scheiding tussen parklandschap en erf. Het erf is omsloten door de bestaande opstallen waardoor een beslotenheid ontstaat die een introvert-karakter geeft aan het erf met mooie doorkijkjes / uitzichten op het omliggende landschap.

Vanuit het landschap kijk je juist weer mooi op de randen van de bebouwing van het erf. Deze wisselwerking tussen erf en landschap zorgen voor een spannende afwisseling tussen deze twee verschillende karakters.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het Geldersch Huys B.V. is hoofdhuurder van kasteel De Schaffelaar en de Oranjerie. Zij hebben plannen ontwikkeld om de voormalige boerderij en bijbehorende gebouwen bij kasteel De Schaffelaar en het koetshuis dat eveneens is gelegen op de buitenplaats een andere invulling te geven. Door een combinatie van sloop, verbouw/uitbreiding, nieuwbouw en herinrichting wordt het complex geschikt gemaakt voor een aantal nieuwe functies. De monumentale gebouwen krijgen een nieuwe functie, een aantal niet monumentale gebouwen worden gesloopt. De huidige bebouwing heeft een oppervlakte van 2690 m². Na de uitvoering van de plannen is het bebouwd oppervlakte van 2080 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0004.png"

Afbeelding nieuwe situatie

Er zal een duurzaamheidscentrum worden gebouwd. Voor de ontwikkeling van dit duurzaamheidscentrum is een rapport opgesteld dat in gaat op de mogelijkheden om natuur en milieueducatie te kunnen implementeren in de toekomstplannen van het Geldersch erf op landgoed De Schaffelaar. Aansluitend aan het bouwperceel wordt een kinderboerderij gerealiseerd. Ook zal een natuurspeeltuin worden aangelegd en een overloopparkeerplaats worden gerealiseerd op het agrarisch perceel aan de oostzijde van het plangebied. De routing door het plangebied wordt verbeterd.

Het pand het koetshuis wil men gebruiken als expositieruimte of vergaderruimte. Een exacte invulling is nog niet gegeven. Wel is helder dat er een commerciële activiteit zal gaan plaatsvinden om de exploitatie te kunnen regelen. De hooischuur wordt verbouwd; hierin zal een lichte horecafunctie komen, een pannenkoekenschuur. De bestaande stalruimten worden verbouwd en geschikt gemaakt voor dagbesteding en verkoopruimten. De boerderij zal gebruikt worden als beheerderswoning. Mogelijk zal in de toekomst nog een bruidssuite mogelijk worden gemaakt, zodat een compleet arrangement aangeboden kan worden, trouwen op het kasteel, receptie, diner en feest en overnachting. Het nieuw te bouwen duurzaamheidscentrum zal gebruikt worden om NME activiteiten te kunnen ontplooien en eventuele expositieruimte waarbij bedrijven uit de gemeente Barneveld bijvoorbeeld duurzame nieuwe, innovatieve technieken kunnen laten zien aan de bezoekers.

De schaapskooi wordt heringericht en zal een dubbele functie krijgen, oorspronkelijk als schaapskooi en als cursuslokaal.

Voor wat betreft het landschap zal er ook het een en ander veranderen. Maar de heemtuin, rondom het koetshuis, blijft intact. Deze heemtuin maakt deel uit van de nadere afspraken rondom het pachtcontract. De IVN vrijwilligers onderhouden deze heemtuin onder leiding van de gemeente Barneveld. De vroegere landschapsarchitect Zocher is leidend geweest voor de herinrichting van het terrein. De huidige weide en schaapskooi zal worden aangepast, een gedeelte aan de rand van de weg zal worden gebruikt als overloopparkeerterrein waarbij speciale tegels worden gebruikt waar gras omheen kan groeien. Een gedeelte van de weide zal gebruikt worden om een boomgaard te maken en de natuurspeelplaats zal er gemaakt worden.

Het Geldersch Huys zal de gebouwen verhuren. Op deze wijze moet de investering weer enigszins terugverdiend worden. Uitgangspunt daarbij is dat het IVN gratis gebruik kan maken van de ruimten voor Natuur en Milieu Educatie. Hoe de samenwerking tussen IVN, Geldersch Huys, gemeente, onderwijs en eventueel bedrijfsleven eruit zal zien is nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Gesprekken daarover zijn nu gaande.

Het overloopparkeerterrein met graskeien is bedoeld voor parkeren (ten behoeve van evenementen). Het gaat daarbij om maximaal 30 dagen per jaar. Het terrein wordt uitsluitend gebruikt tijdens deze evenementen. Daarbuiten zal het terrein zijn afgesloten voor motorvoertuigen. De capaciteit van het overloop parkeerterrein bedraagt 100 parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing omdat dit plan niet kan worden aangemerkt als een besluit dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een ruimtelijk project zoals omschreven in de Chw.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels is de provincie bezig met een actalisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening heeft van 6 januari tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn met name de speerpunten Bedrijven en bedrijvigheid en Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen deze speerpunten geformuleerde thema's.

Bedrijven en bedrijvigheid

De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.

In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.

De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.

De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).

Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.

De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).

Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid

De kwaliteit van de leefomgeving vormt samen met het vestigingsklimaat de kracht van de regio. Het landschap en de cultuurhistorie bepalen in belangrijke mate de identiteit van de regio. De grote variatie in het landschap, open en meer gesloten, hoger en lager, droger en natter, bepaalt de aantrekkelijkheid van dit gebied.

Keerzijde van deze variatie is dat het gebied ook kwetsbaarheden kent die niet een, twee, drie zichtbaar zijn, maar zich manifesteren onder meer extreme weersomstandigheden, zoals hevige regenval of perioden van droogte. De klimaatverandering betekent dat extremere omstandigheden zich vaker gaan voordoen.

Dit betekent dat extra aandacht geschonken moet worden aan de effecten van extreme weersomstandigheden op de economie en veiligheid. Als het om perioden van droogte gaat, bestaat er extra kan op natuurbranden en tropische dagen. Bij hevige regenval of langdurige perioden met veel regen, bestaat het gevaar van wateroverlast of zelfs overstromingen. Hiervoor is ruimte voor waterberging nodig. Dit kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling. Ook bij de stedelijke ontwerpen is het nodig om meer rekening te houden met water en groen in de stad in relatie tot klimaatverandering.

Het landelijk gebied in de FoodValley heeft dynamiek nodig om zijn economische waarde te behouden. Het landschap vormt als het ware de drager van nieuwe ontwikkelingen. De regio ziet het landschap als een collectief bouwwerk. Voor het collectief bouwen aan het landschap is meer kennis nodig over landschap, ondergrond, ecologie en economie, zodat gerichte ruimtelijke ordening en verantwoorde investeringen mogelijk zijn. Bouwen aan landschap is gericht op beeldkwaliteit, cultuurhistorie en biodiversiteit. Deze begrippen bepalen dan ook waar de provincie middelen en instrumenten gaat inzetten. Verder bouwen aan het landschap moet bijdragen aan duurzaamheid, versterking van de natuur, klimaatadaptatie en waar mogelijk (ja, mits) aan dynamiek en ontwikkeling. Hiervoor gaat de regio een 'menukaart' ontwikkelen. Deze is gebaseerd op een verbijzondering van de provinciale ambitiekaart en vraagt van ondernemers om bij een uitbreiding of nieuwe vestiging van hun bedrijf nader te bepalen prestaties te leveren voor landschap, milieu en dierenwelzijn.

Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op een stedelijke ontwikkeling zoals op wonen / werken.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied in GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0005.png"

Afbeelding uitsnede kaart Natuur

Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het GNN versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos.

Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.

Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

De kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.

Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt in GO. Zie voor de doorwerking § 4.3.1.2 'Omgevingsverordening'.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw (verwevingsgebied)
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 4: Regels Natuur
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu (intrekgebied)

Vanuit de kaarten 2, 3, en 6 behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.

Het bepaalde in artikel 2.7.2.1, tweede lid Groene ontwikkelingszone is van toepassing. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:
a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
b.deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Voor kleinschalige nieuwvestigingen die het gebiedskarakter naar aard en schaal niet wezenlijk veranderen, liggen tevens mogelijkheden indien gecombineerd met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten in hetzelfde of in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan. Zonder de combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten, zou de GO niet de meest voor de hand liggende plaats zijn voor een dergelijke ontwikkeling.

Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling kan redelijkerwijs niet gerealiseerd worden binnen een ander gebied, omdat er sprake is van hergebruik van bestaande monumentale bebouwing en daarmee samenhangende plannen. Er wordt een duurzaamheidscentrum gerealiseerd. Deze geplande nieuwbouw is slechts van ondergeschikte aard. Er worden ook enkele niet monumentale opstallen gesloopt. De totale hoeveelheid bebouwing neemt af. De kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarische natuur wordt mogelijk beter door aanleg van een nieuwe boomgaard (in plaats van enkel grasland). Daarnaast wordt er een route rond het erf aangelegd, waardoor een erf-eigen setting ontstaat waar de landschappelijke routing zich doorheen manoeuvreert. De inpassing is middels een voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen.

De gevraagde ontwikkeling draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit nu alle aansluitende percelen opnieuw worden ingericht.

De wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied zijn als gevolg van de wijziging van bestemming 'Maatschappelijk' naar 'Cultuur en Ontspanning' niet in het geding. De plekken die bebouwd moeten worden zijn momenteel verhard of bestaan slechts uit gazon of grasland. Kortheidshalve wordt verwezen naar het gestelde in 5.3.3 Ecologische hoofdstructuur.

Het plan is in overeenstemming met de visie/verordening als het gaat om Natuur.

Vanuit de overige kaarten worden geen regels gesteld die relevant zijn voor het plan, zodat het plan ook overigens in overeenstemming met de verordening.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

4.4.1.1 Veluws natuurgebied met agrarische enclaves

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen. De gemeente streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.

Karakteristiek

Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en (deels voormalige) agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme met dag- en verblijfsrecreatie. In de agrarische enclave Garderen is de kalverhouderij van belang. In de enclaves zijn ook een boomkwekerij (Garderen) en een paardenhouderij (Kootwijk) opvallend.

Gebruik

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. Deze defensieterreinen hebben voor een groot deel ook een hoge natuurwaarde.

De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.

Voor de landbouw rondom Garderen worden mogelijkheden geboden voor bedrijfsontwikkeling, zoals beschreven in het uitwerkingsplan van het Reconstructieplan Veluwe. Die uitwerking streeft ook naar reductie van de uitstoot van ammoniak, onder meer door verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek en via technische maatregelen. Gebleken is dat verplaatsen niet eenvoudig is, maar de gemeente ondersteunt verplaatsingsinitiatieven. Verder wordt gewerkt aan kavelruil, erfbeplantingen en aan natuurstroken langs de beken. Daardoor verbetert de kwaliteit van het water.

De verblijfsrecreatieterreinen op de Veluwe vallen onder het Groei- & Krimpbeleid van de provincie Gelderland. Groei van deze verblijfsrecreatieterreinen kan uitsluitend plaatsvinden in de groeiclusters Garderen en Kootwijk (Streekplanuitwerking Groei- & Krimpbeleid). De gemeente ondersteunt die groei onder de voorwaarden zoals beschreven in de clustervisies voor Garderen en Kootwijk.

De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Barneveld mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Daarbij gaat het in de gemeente met name om ontwikkelingen in de veehouderij en de recreatiesector. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.

Doorwerking in plangebied
Structuurvisie Buitengebied Barneveld 2011 merkt het landgoed Schaffelaar aan als recreatief uitloopgebied. Het verzoek past binnen wat in deze visie is opgemerkt over Recreatie en Toerisme. Binnen het thema Cultuurhistorie en archeologie wordt ruimte geboden voor herstel en hergebruik van monumentale objecten, omdat het bijdraagt aan de kwaliteit van het buitengebied en de recreatieve mogelijkheden voor burgers en toeristen.

Het landgoed wordt voor een breder publiek toegankelijk gemaakt.

Het plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Buitengebied Barneveld 2011.

4.4.2 Speelruimte beleidsplan 2008

Voor alle leeftijden geldt dat zij zich op een andere wijze vermaken. Maar ook binnen de leeftijdsgroepen heeft de jeugd behoefte aan afwisseling in spel. Bewegingsspel, sportief spel, constructiespel, fantasiespel en ontmoeten zijn belangrijke type spelen die de ontwikkeling van de jeugd op verschillende manieren prikkelen. In het beleidsplan zal ook aandacht zijn voor avontuurlijk spelen. Dit zijn speelmogelijkheden waar geen of weinig typische speeltoestellen aanwezig zodat kinderen aangewezen zijn op bijvoorbeeld hoogteverschillen in het terrein, een omgevallen boom, struiken waar doorheen gestruind kan worden of andere natuurlijke elementen. Hutten bouwen, met water spelen, de natuur ontdekken en vies worden behoren tot de mogelijkheden op deze speelplekken. Gemeente Barneveld wil en gevarieerd aanbod aan speelruimte en speelmogelijkheden realiseren waarbij tenminste twee plekken voor avontuurlijk spelen worden aangelegd waarvan één in of bij de kern Barneveld en één in of bij de kern Voorthuizen.

Doorwerking in plangebied
Het verzoek voldoet aan het beleidsplan.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie hoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied voor de bouwlocaties een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm

Het plan voor een pannenkoekenschuur en duurzaamheidscentrum zijn in totaal groter dan de genoemde ondergrens. Vanwege de ligging op een dekzandrug afgedekt met een esdek is een bureauonderzoek en verkennende boringen gerechtvaardigd. De bodemkaart geeft in het plangebied een enkeerdbodem aan, terwijl op een andere versie een laarpodzol wordt aangeduid. De geomorfologische kaart geeft een gebied met dekzandwelvingen aan terwijl aan de zuidrand van het landgoed van oost naar west een beekdal (Kleine Barneveldse Beek) is aangegeven. Het AHN laat een gedifferentieerd beeld zien waarbij er sprake is van plaggenbemesting van afzonderlijke percelen en niet van een aaneengesloten esdek.

Op de Schaffelaar waren van december 1942 tot september 1943 een groep joden ondergebracht voordat zij naar Duitsland werden gedeporteerd. Zij waren ondergebracht in o.a. barakken achter Huis Schaffelaar op ca. 100 meter van het plangebied.

Gezien bovenstaande is de kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen klein tot middelmatig. De verwachting voor de middeleeuwen met name in relatie tot de resten samenhangend met het kasteel is klein aangezien het toenmalige kasteel op enige afstand van het huidige huis was gelegen. Vanwege de functie in de Tweede Wereldoorlog kunnen resten uit deze periode worden aangetroffen.

Om deze verwachtingen te verifiëren is een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek noodzakelijk waarbij in de bureaustudie met name aandacht besteed dient te worden aan de eventuele functie van de opstallen in de Tweede Wereldoorlog.

Raap heeft op 25 maart 2014 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1 Archeologisch onderzoek ). Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Conclusie
Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met de conclusie dat er geen vervolgonderzoek nodig is. Het onderzoek, met name het bureauonderzoek geeft een goed beeld van de geschiedenis van het gebied met name het gebruik als reserveringskamp in de Tweede Wereldoorlog.

Het advies om  generiek tijdens grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm – maaiveld een archeologische inspectie te laten uitvoeren,  wordt overgelaten aan de opdrachtgever. Zover bekend is er, met uitzondering van het duurzaamheidscentrum, geen sprake van grootschalige grondwerkzaamheden.  Bovendien varieert de dikte van de bouwvoor van 30 – 50 cm. Wel verdient het aanbeveling om de grondwerkzaamheden ten behoeve van het  duurzaamheidscentrum door middel van een archeologische inspectie te volgen. Hier kan worden vastgesteld of er mogelijk nog resten van de barakken aanwezig zijn en misschien worden er nog vondsten aangetroffen die herinneren aan het gebruik als reserveringskamp.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.1.2 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Conclusie
Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.1.3 Historische kern

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat het perceel aan de adres binnen een historische kern valt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek is nodig in plangebieden groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.

Conclusie
Er worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.

Het complex is aangewezen als beschermde historische buitenplaats (rijksmonument). Het Koetshuis uit de eerste helft van de 19e eeuw en de boerderij uit 1869 binnen het plangebied zijn eveneens rijksmonumenten.

In de redengevende beschrijving is het volgende opgenomen.

Koetshuis
Terzijde van de toegangslaan staat het koetshuis uit de eerste helft van de 19e eeuw. Restauratie 1978. Tegen het gebouw is een halfopen overkapping geplaatst die voor de bescherming van ondergeschikt belang is. Het op rechthoekige grondslag opgetrokken bakstenen koetshuis meet gepleisterde plint bestaat uit één bouwlaag met lijstgevels onder een met gesmoorde Hollandse pannen gedekt afgeplat schilddak meet een geprofileerde bakgoot, klossen, schoorsteen. In de westgevel een getoogde dubbele inrijdeur waarboven een dakkapel met rondboog fronton: in de noordgevel twee halfronde stalvensters en een toegangsdeur met bovenlicht: in de zuidgevel vijf vensterassen met drie zesruits schuifvensters en in de tweede en vijfde as een deur met bovenlicht. In het interieur is onder meer van belang de bestrating met IJsselsteentjes in Vechts formaat, de vloertegels in de stal en de paardenstal met originele schotten.

Waardering
Koetshuis van algemeen belang:

  • Vanwege de ouderdam;
  • Vanwege de beeldbepalende ligging;
  • Als karakteristiek en functioneel onderdeel van de buitenplaats;
  • Vanwege de functioneel-ruimtelijke relatie met de andere onderdelen van de buitenplaats.

Boerderij
Terzijde van de toegangslaan staat een boerderij ui 1869; zie gedenksteen in de noordwestgevel met inscriptie 'J.M.C. v. Zuylen v. Nyevelt 1869'. De op T-vormige plattegrond opgetrokken bakstenen boerderij met gepleisterde plint bestaat uit een voorhuis (woon) en een dwars geplaatst achterhuis (stal) van één bouwlaag en een kapverdieping onder een met riet gedekt samengesteld zadeldak met gesmoorde nokvorsten; aan de voorzijde overstek met houten windveren en bewerkte schoren. De symmetrisch ingedeelde voorgevel met vier vensterassen heeft een excentrisch geplaatste toegangsdeur met bovenlicht en drie zesruits schuifvenster met luiken; onder het linker venster een kelderlicht; op de verdieping een stolpraam met bovenlicht. Stal met inde kopse gevels korfboog deeldeuren en rondboog staldeuren, in de zijgevel (oost) afwisselend stalvenster en mestdeuren.

Waardering
Boerderij van algemeen belang:

  • Vanwege de ouderdom;
  • Als karakteristiek en functioneel onderdeel van de buitenplaats;
  • Vanwege de functioneel-ruimtelijke relatie met de andere onderdelen van de buitenplaats.

De in het plangebied voorkomende monumenten en bijbehorende gronden zijn op de verbeelding niet als rijksmonument monument aangeduid. De reden hiervoor is dat de aanduiding van monumenten op de verbeelding geen verdere juridische betekenis heeft. De bescherming van monumenten geschiedt op basis van de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening 2003, en de regeling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De plannen zijn voorgelegd aan het Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland. Op 27 mei 2014 is tijdens een gezamenlijk overleg met de gemeentelijke monumentencommissie vooroverleg gevoerd over de plannen. In grote lijnen bestaat onder de leden van het planoverleg waardering voor het plan. Het is positief dar er een plan is ontwikkeld waarbij meerdere partijen betrokken zijn en waardoor er verschillende functies op het landgoed een plek krijgen. Het nieuwe duurzaamheidscentrum manifesteert zich duidelijk als een nieuw element en lijkt passend binnen het karakter van de beschermde aanleg. Het landschappelijke karakter van de park-/tuinaanleg en het agrarisch erf moet bij voorkeur gescheiden worden gehouden. Verder uitgewerkte (bouw)plannen zullen in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning worden beoordeeld.

Conclusie
De functieverandering vormt geen belemmering voor het cultuurhistorisch landschap. Het plan voorziet in passende economische activiteiten die een bijdrage leveren aan de duurzame instandhouding van de landschappelijke- en historische waarden van het gebied.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied ligt op meer dan 5000 meter van Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0006.png"

Afbeelding Natura 2000

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Tauw heeft in 2013 onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 Ecologisch onderzoek). In het plangebied zijn in oktober 2013 grote aantallen huismussen aangetroffen en tevens een nest waar mogelijk een ooievaar broedt. Het plangebied dient (mogelijk) als broed- en verblijfplaats voor deze soorten. Het slopen van de kippenren en naastliggende duiventil en de bouw van een nieuw gebouw kan negatieve gevolgen hebben voor de (beschermde) nest- of verblijfslocaties. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoeveel broedparen in het plangebied aanwezig. Zodra dat alles inzichtelijk is kunnen de effecten van de beoogde plannen beter beoordeeld worden.

Tauw heeft vervolgens de Notitie Resultaten huismussenonderzoek, toetsing Flora- en faunawet en uitwerking mitigatiemaatregelen Gelders Huys te Barnevel opgesteld. In totaal zijn 10 paar huismussen in het plangebied aangetroffen. De ontwikkeling tast in principe alleen de 10 nestplaatsen aan. In totaal zullen 20 nestkasten in het plangebied worden geplaatst. Doordat er nestkasten in het huidige territorium/leefgebied worden geplaatst blijft de functionele leefomgeving van de huismussen geborgd en kan volgens de voorwaarden uit de soortenstandaard worden gewerkt.

Conclusie
Minimaal drie maanden voorafgaand aan het broedseizoen van huismussen (begin april tot en met augustus) dienen de 20 nieuwe nestkasten te zijn geplaatst. De sloop van de bestaande nestplaatsen wordt circa een maand na plaatsing van de vervangende nestplaatsen uitgevoerd. Door buiten het broedseizoen te werken zijn er geen korte of lange termijn effecten op de nestplaatsfunctie van de huismussen. Overige functies van het leefgebied blijven ongemoeid.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0007.png"

Afbeelding Ecologische hoofdstructuur

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied in de EHS-natuur ligt.

Tauw heeft in 2013 onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 Ecologisch onderzoek). De beoogde ontwikkelingen veroorzaken geen negatieve effecten op de genoemde kernkwaliteiten. De samenhang van het gebied wordt niet aangetast, karakteristiek landschap wordt niet geschaad (want natuurbeheertype N17.03, Park- of stinzenbos en N14.03, Haagbeuken- en essenbos blijft intact) en het hydrologische systeem blijft gelijk(waardig). Ook veroorzaken de beoogde ontwikkelingen geen negatieve effecten op de genoemde ontwikkelingsopgaven. Al deze opgaven hebben geen directe betrekking op het plangebied. Daarnaast dragen de beoogde plannen in het plangebied niet bij aan een beperking van de ontwikkelingsopgaven.

De kernkwaliteiten en ontwikkelingsopgaven van de EHS op Landgoed Schaffelaar en (op grotere schaal) in de Gelderse Vallei worden niet aangetast door de beoogde ontwikkeling.

Conclusie
Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Risicokaart
Onderstaande figuur is een uitsnede uit de risicokaart. Uit de risicokaart blijkt dat op ongeveer een kilometer afstand van de beoogde locatie een inrichting is gelegen welke onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen valt. Dit betreft een LPG tankstation. Ten westen is een rode stippellijn weergegeven welke een buisleiding betreft. De rode stip betreft het gasontvangststation (GOS).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0008.png"

Afbeelding uitsnede uit de risicokaart

Het invloedsgebied van een LPG tankstation bedraagt 150 meter. Het invloedsgebied van de buisleiding is bepaald met behulp van het rekenprogramma Carola en bedraagt ongeveer 60 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1263-0002_0009.png"

Afbeelding invloedsgebied buisleiding

Risicoafstanden voor de GOS zijn gegeven in het Activiteitenbesluit en bedragen maximaal 15 meter.

Uit de Netkaart blijkt dat hoogspanningslijnen op meer dan een kilometer afstand van de locatie liggen. Dit is ruim buiten de indicatieve zone waar bij hoogspanningslijnen rekening moet worden gehouden.

Conclusie
Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de revitalisatie van het gebied rond het Koetshuis en de boerderij (sloop, nieuwbouw en herinrichten) en het wijzigen van het gebruik van de gebouwen.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen zoals het terrein van de Rijnvallei een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Met het voorliggend plan worden geen nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Binnen de geluidzone - industrie wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.  

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Doordat de kinderboerderij als onderdeel van de gehele inrichting wordt gezien kan de agrarische geur buiten beschouwing blijven.

Omdat een gedeelte van het plangebied ten opzichte van een mengvoederbedrijf binnen de richtafstand voor geur ligt moet voor die ontwikkelingen een geuronderzoek worden uitgevoerd (zie Bijlage 4 Geuronderzoek). De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied brengt geen wijziging in de aanwezigheid van geurgevoelige objecten met zich mee. Ook in de nieuwe situatie zijn er geurgevoelige objecten in het plangebied aanwezig. De gebouwen worden ook in de toekomst nog steeds als geurgevoelig object beschouwd.

Conclusie
Vanuit geur zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1.i Bro). De ontwikkeling van een duurzaamheidscentrum valt niet onder 'andere stedelijke voorzieningen'. De totale bebouwing neemt af (zie Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING). Daarom is geen verdere toelichting vereist.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. Er zijn geen knelpunten bekend in de omgeving. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspect van belang:

Voor verschillende functies binnen het plangebied zoals detailhandel, museum en restaurant gelden richtafstanden van 10 m naar woningen en andere gevoelige functies.

Aan de overkant van de Stationsweg ligt een bedrijventerrein waar onder andere autobedrijven, detailhandelsbedrijven en een mengvoederbedrijf gevestigd zijn. Voor geluid wordt het mengvoederbedrijf ook aangemerkt als een grote lawaaimaker zoals bedoelt in de Wet geluidhinder. Omdat een gedeelte van het plangebied ten opzichte van het mengvoederbedrijf binnen de richtafstand voor geur ligt moet voor die ontwikkelingen een geuronderzoek worden uitgevoerd. Hierop wordt onder nader ingegaan in de paragrafen 5.5 Geluid en 5.6 Geur.

Het plangebied ligt meer dan 100 m van de bedrijventerrein waardoor voor de aspecten stof en gevaar aan de richtafstanden wordt voldaan.

Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is een gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.

Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand, omdat in de regels in artikel 4.2.3 onder b is opgenomen dat bij vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning dient te worden gebouwd ter plaatse van de bestaande woning. De afstand tussen de bestaande woning en het gasdrukmeet- en regelstation bedraagt meer dan de voorgeschreven 6 meter.

Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

De Schaffelaar
(Gecombineerde tekst uit: "Zochers online" en "Kasteel Schaffelaar.nl")
Landgoed De Schaffelaar is een bijzonder en markant object met een lange ontstaansgeschiedenis, die van start ging in de 16e eeuw. De eerste bebouwing op de omgrachte Koewei stond bekend als huis "Hackfort". Pas later werd de naam Schaffelaar geïntroduceerd. Het omliggende landgoed karakteriseerde zich door een regelmatige opbouw, met een lange oprijlaan, een beeksysteem, moestuinen, hakhoutbossen en een sterrenbos.

Nadat het huis in 1799 afbrandde, gaf J.H. Zuylen van Nievelt in 1852 opdracht een nieuw huis te bouwen in de - toen zeer geliefde - neogotische stijl. Dit huis hoefde niet langer door verdedigingswater omgracht te zijn en werd ten zuidwesten van het vroegere huis opgetrokken. Vandaag de dag kennen we dit bouwwerk als Kasteel De Schaffelaar. De plek van de oorspronkelijke bebouwing is overigens nog duidelijk zichtbaar in de vorm van de huidige "Koewei". Door de - van het landgoed - onderscheidende en gestileerde vorm van de slotgracht, is goed voor te stellen hoe huis "Hackfort" vroeger was gesitueerd.

Aanwezig groen
Kasteel Schaffelaar heeft een statig voorkomen, met een romantische glimlach.

De torentjes en de vele details in contour, metsel- en gevelwerk maken het een bijna sprookjesachtig geheel. Dit beeld wordt versterkt door het omringende agrarisch ogende landschapspark. Dit park dateert uit 1853 en is ontworpen door J.D. Zocher jr. en L.P. Zocher. Binnen de landschapsarchitectuur een zeer bekende familienaam, verantwoordelijk voor diverse unieke parken (o.a. Vondelpark, Amsterdam) en gebouwen (o.a. Beurs van Zocher, Amsterdam).

De Zochers zochten met hun parkachtige landschapsstijl de balans tussen rondgaande routing, ogenschijnlijke toevalligheden (die natuurlijk niet zo toevallig bleken te zijn), spannende zichtlijnen, glooiingen en het contrast tussen open en dicht, transparant en massief. Dat laatste bereikten ze door verschillende beplantingstypen in te zetten binnen hun plannen. Barneveld mag zich gelukkig prijzen met Landgoed De Schaffelaar, maar zeker ook met een origineel Zocher Jr. plan.

Door hun afwisseling in massa en transparantie - gevormd door wisselende beplantingsstructuren - werden de Zochers gewaardeerd om hun kunde, grootse gebaren te maken binnen "relatief kleine" ruimtes. De ruimtes werden opgehangen in een robuuste hoofdstructuur van bosschages. Op het terrein van de Schaffelaar zijn deze kenmerken - ondanks enkele incidentele structuurveranderingen - nog goed te ervaren.

Rondgaande, slingerende wandelpaden zorgen ervoor dat het geheel oneindig lijkt, de gebruiker loopt van compartiment naar compartiment. Iedere ruimte heeft zijn eigen karakter en invulling. Direct rond het kasteel kenmerkt de groenstructuur zich door (soms uitheemse) solitaire bomen in gras en beplanting, terwijl de voorzijde van het terrein meer in het teken staat van open landerijen, met grazend vee.

Aan de achterzijde van het huis bevindt zich het Schaffelaarsebos, met daarin het oude sterrenbos, de Koewei en het "Franse Werk", een heuvelachtig bos met een slingervijver. Het boscomplex wordt doorsneden door een zichtlaan, haaks op het hart van het vroegere huis. Een sterrenbos (bos met naar buiten uitwaaierende lanen vanuit een middelpunt), was van oorsprong een productie-element. Samen met de fruitgaarden, moestuinen, weilanden, bouwland en pachtinkomsten, moest het totaalterrein in het onderhoud en instandhouding van het hoofdhuis kunnen voorzien. Pas op een later moment - door de toename van welvaart - werden dergelijke elementen onderdeel van recreatief vermaak (zoals de jacht op wild) en basisonderdelen van de tuinarchitectuur (siertuinen, bijzondere bomen, vijvers, koetshuizen en een oranjerie). Een functioneel bedrijvig geheel werd dus omgevormd in een lustoord.

Door de verschillende bostypologieën met ieder hun eigen nat-droog gradiënt, vindt men er tegenwoordig meerdere natuurtypen op een relatief klein oppervlak.

Landschappelijke- en cultuurhistorische waarde
Duidelijk zal zijn dat door de ontstaansgeschiedenis van het huidige kasteel (neogothische stijl), met haar kasteelboerderij, erf en het omringende Zocherpark en boscomplex, het gebied als totaaleenheid zeer waardevol is. Juist door de verschillende onderdelen van deze totaaleenheid - afzonderlijk gevormd door wisselende wijzen van gebruik passend bij tijd, modegril en functie - is een zeer gevarieerd en uniek gebied ontstaan. Niet alleen voor gemeente Barneveld, maar zeker ook bovenregionaal.

Binnen de geplande herinrichting van terreinonderdelen en het integreren van nieuwe functies, wordt met deze waarden respectvol rekening gehouden en zo mogelijk - met een moderne knipoog - op voort geborduurd.

Inrichting (openbaar) gebied
Het masterplan laat een herinrichting van het gebied zien waarbij rekening wordt gehouden met de vele waarden van het gebied, de uitgangspunten van Zocher en de publieke functies.

Eventuele compensatie
Op voorhand lijkt het niet nodig voorwaarden te stellen aan compensatie. De herinrichting heeft een belangrijke meerwaarde en kan, als daarvan al sprake zou zijn, aangemerkt worden als compensatie.

Landschappelijke inpassing
Het masterplan geeft duidelijk weer wat men voor ogen heeft en hoe men het gebied wil herinrichten. De invulling daarvan vergt nog nadere uitwerking en van belang is het dan ook dat de verzoeker hierover nauw contact houdt met de gemeente, de gemeente het nader uit te werken inrichtingsplan ter beoordeling voorlegt.

Voldoende gebruiksgroen in de buurt
Het landgoed De Schaffelaar is belangrijk voor gemeente Barneveld, het is vrij toegankelijk en gebruiksvriendelijk als het gaat om wandelen, sporten, recreëren e.d. Als men Barneveld op een topografische kaart bekijkt, ziet men pas hoe groot de invloed van het terrein is op het dorp. De groene long - gevormd door het landgoed - reikt tot aan de centrumrand en mag daarmee een belangrijke, zich onderscheidende poort genoemd worden.

Omdat dergelijke grote terreinen weinig aanwezig zijn, is het te verwachten dat het landgoed met de voorgenomen herinrichting nog aantrekkelijker wordt voor het publiek om het te bezoeken. Het plan is een zeer positieve ontwikkeling met betrekking tot het gebruiksgroen.

Speel- en recreatievoorzieningen
Vanwege zijn ligging nabij het centrum van Barneveld is het landgoed aantrekkelijk om te bezoeken. Een mooie aanvulling op de speelgelegenheden in Barneveld is de natuurspeelplek. Bij de uitwerking van die plek is het verstandig om vroegtijdig contact op te nemen met een keuringsinstantie (bijvoorbeeld keurmerkinstituut te Zoetermeer). Er dient rekening te worden gehouden met veiligheidsnormen, niet alleen wanneer een speelplek uit speeltoestellen bestaat maar ook uit speelaanleidingen.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bluswatervoorziening
Er is op een afstand van ca. 55 meter een brandkraan aanwezig (ter hoogte van het Joodse monument), dit is voldoende. Er is geen secundaire bluswatervoorziening aanwezig. Dit wordt niet nodig geacht gezien de ligging van de gracht van de Koeweide. De gracht biedt voldoende bluswater voor de bebouwing die er nu staat.

Dekkingsplan
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor het adres Stationsweg 2-4, is de opkomstnorm 8 minuten. De Stationsweg 2-4 is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd bijna 6,5 minuten bedraagt. De norm wordt hier niet overschreden.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Bereikbaarheid
Het terrein wordt voor autoverkeer ontsloten via de Barnseweg op de Van Zuylen van Nieveltlaan.

Parkeren
Voor het parkeren wordt uitgegaan van vaste parkeerplaatsen en een overloopterrein. De 66 vaste (bestaande) parkeerplaatsen voorzien in de parkeerbehoefte voor het reguliere dagelijkse gebruik van de verschillende functies. Voor evenementen wordt een overloopterrein gerealiseerd met een capaciteit van 100 parkeerplaatsen (Bijlage 5 Parkeernormberekening).

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.


Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.


De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.


Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie
Het plangebied betreft het terrein ten zuiden van kasteel De Schaffelaar, de twee nabijgelegen parkeerterreinen en het weiland ten oosten daarvan.

Op het terrein nabij het kasteel is onder meer een koetshuis en een boerderij met diverse schuren gesitueerd. Deze gebouwen zijn aangesloten op gemengde riolering. Ten zuiden van dit terrein ligt een primaire watergang. Een tertiaire watergang scheidt de parkeerterreinen van het weiland. Het hemelwater dat op de parkeerterreinen valt, vloeit af naar de naastgelegen bermen.

Het bestemmingsplan maakt op het terrein bij het kasteel de realisatie van een duurzaamheidscentrum mogelijk. Dit centrum krijgt een zogenaamd groen dak. Een gebouw wordt aangepast ten behoeve van een pannenkoekrestaurant. Daar vlakbij komt een kleine speelplaats. Op het terrein worden enkele schuren gesloopt en verharding verwijderd. Het weiland wordt omgevormd naar een dierenweide, schapenweide, boomgaard, en een vijver. Tevens wordt een halfverhard parkeerterrein aangelegd.

Op het terrein nabij het kasteel is sprake van een beperkte toename aan verhard oppervlak (ca. 200 m2). Hemelwater dat op het duurzaamheidscentrum valt, wordt deels vastgehouden op het groene dak. Het overtollig water wordt in de bodem naast het gebouw geïnfiltreerd. Het hemelwater dat op de uitbreiding van het gebouw (pannenkoekrestaurant) valt, wordt eveneens in de bodem gebracht.

De nieuwe vijver staat in verbinding met de tertiaire watergang. Het hemelwater dat op het halfverhard parkeerterrein valt, infiltreert ter plaatse in de bodem. Bij hevige neerslag stroomt het water af naar de naastgelegen bermen.

Het vuilwater dat in het duurzaamheidscentrum en de gebouwen vrijkomt, wordt op de gemengde riolering aangesloten.

Bij de bouw van het duurzaamheidscentrum en de uitbreiding van het gebouw worden geen uitlogende materialen toegepast.

Conclusie
De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Terugkerende thema's
6.3.1.1 Normaal beheer, onderhoud en gebruik

Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.

6.3.2 Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'

Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - onbebouwd' opgenomen.

In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere-bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik geregeld. hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' is tevens dagrecreatie toegestaan. Hierbij is een uitkijktoren toegestaan. Een uitkijktoren wordt beschouwd als bouwwerk, geen gebouw zijnde. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is tevens parkeren toegestaan.

6.3.3 Bestemming 'Cultuur en ontspanning'

Algemeen

Binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning' zijn voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning toegestaan. Hieronder is eveneens een kinderboerderij begrepen. Er zijn specifieke aanduidingen opgenomen voor de functies die tevens zijn toegestaan, zoals horeca, maatschappelijke doeleinden en kantoor. Deze aanduidingen maken de gewenste restaurantfunctie (pannenkoekenboerderij), dagbesteding en kantoor mogelijk. Daarbij is ook ondergeschikte detailhandel toegestaan. Daarnaast zijn educatieve activiteiten ten dienste van de bestemming toegestaan.

Toegestane bebouwing

De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Per bouwvlak is aangegeven wat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de gebouwen is en wat de maximaal toegestane hoogte voor andere-bouwwerken is. Dit onderscheid in maatvoeringen is gemaakt omdat binnen de bestemming sterk van elkaar verschillende typen voorzieningen zijn toegestaan. Per locatie is aangegeven welke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is toegestaan.

Bedrijfswoning

Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan.

Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Via een afwijking van de planregels is het mogelijk de bedrijfswoning op een andere plek in het bestemmingsvlak te herbouwen.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedragen 3,5 meter respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte zijn aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover gelegen boven het maaiveld. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedragen 3 respectievelijk 6 meter.

6.3.4 Dubbelbestemmingen en dubbelbestemmingen gebiedswaarden
6.3.4.1 Bestemming 'Waarde - Archeologie 1

In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2);
  • in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m2), uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m2); en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

6.3.4.2 Bestemming 'Waarde - Beplanting en Verkaveling'

Voor te handhaven bomen en houtsingels is een dubbelbestemming 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld, zodat bijvoorbeeld bomen niet zonder een dergelijke vergunning kunnen worden gekapt, gerooid of verplaatst. Ook zijn werkzaamheden en werken in de bodem niet toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dit om de voor het betreffende gebied specifieke en/of cultuurhistorisch waardevolle kavelstructuur te beschermen.

6.3.4.3 Bestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf'

Voor het beschermen van waardevolle open gebieden en/of (cultuurhistorisch en/of natuurwetenschappelijk) waardevolle hoogteverschillen is de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dit zodat bijvoorbeeld het planten van opgaande beplanting of het egaliseren van gronden niet mag plaatsvinden zonder omgevingsvergunning.

6.4 Algemene regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

Voorwaardelijke verplichting
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

6.4.3 Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

6.4.4 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van dit bestemmingsplan.

6.4.5 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels in dit bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 19 juni 2014 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan is het plan voorgelegd aan Vallei en Veluwe. Zij hebben april 2013 laten weten dat de wijzigingen een beperkte invloed op het watersysteem. Het waterschapsbelang is met de opgestuurde informatie voldoende afgedekt.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het plan zal om redenen van snelheid en efficiency geen inspraakprocedure volgen.

De initiatiefnemer heeft overigens zelf een informatieavond gehouden en de omwonenden hiervoor uitgenodigd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 september tot en met 6 november 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn drie reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.