direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Houtbeekweg I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1257-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel Houtbeekweg 4 in Stroe is een verzoek ingediend voor het herinrichten van het bestaande bedrijfsperceel van Twilmij. De productiecapaciteit en de bedrijfsgebouwen worden uitgebreid. De productieactiviteiten gaan inpandig plaatsvinden. Tevens voorziet het plan in het omleggen van de bestaande Houtbeekweg, het aanleggen van een houtwal en het realiseren van extra parkeerplaatsen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Houtbeekweg 4 aan noordzijde van de kern Stroe. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn. Aan de oostzijde vormt het buitengebied van Stroe de grens van het plangebied. Aan de zuidzijde ligt een bedrijf (Steco). De westzijde wordt gevormd door dorpsbebouwing (horeca, bedrijf en (bedrijfs)woningen) aan de Wolweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0001.png"

Afbeelding plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het perceel Houtbeekweg 4 ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk”. Aan deze gronden zijn de bestemmingen 'Bedrijf' (artikel 4), met functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders' en 'specifieke vorm van bedrijf - veevoederfabriek', 'Tuin' (artikel 16) en dubbelbestemming 'waarde – Archeologie 1' toegekend.

De gronden waarop de huidige Houtbeekweg zal worden omgevormd tot bedrijfsterrein vallen binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Buitengebied 2012”. Deze gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) en dubbelbestemmingen 'waarde – Archeologie 1', 'waarde – beplanting en verkaveling', 'waarde – openheid en reliëf' en 'waterstaat – waterhuishouding'. Deels is de aanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad' opgenomen. Tot slot geldt de aanduiding 'overig – kernrandzone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0002.png"

Uitsnede ruimtelijke plannen

Het omvormen en omleggen van de Houtbeekweg is strijdig met de bestemming 'Agrarisch'. Het herinrichten van het bestaande perceel is eveneens strijdig met het vigerende bestemmingsplan “Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk”, onder andere omdat bebouwing buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd en de maximale bouwhoogte wordt overschreden. Verder wordt het (parkeer)terrein uitgebreid op gronden met de bestemming 'Horeca'. Tot slot ligt een weegbrug en een bestaande strook parkeerplaatsen langs het spoor. Deze strook werd onlangs aangekocht en ligt binnen de bestemming 'Verkeer'.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

Twilmij is ruim 50 jaar op de locatie in Stroe gevestigd. Een deel van de bebouwing stamt uit de beginjaren van het bedrijf. Andere bebouwing is recentelijk gebouwd of vernieuwd. Zo is recent een kwaliteitsverbetering bereikt door de oprichting van een nieuw kantoor aan de oostzijde van het bedrijf. Momenteel is tijdelijke bebouwing aanwezig om te kunnen voorzien in voldoende opslagcapaciteit.

Aansluitende delen van percelen zijn aangekocht. Er is een onsamenhangende structuur van bebouwing en open ruimtes ontstaan door de huidige situering van Kwalipak en de bedrijfsgebouwen die voorheen deel uit maakten van een aangrenzend schadeherstelbedrijf.

Het bedrijf is kortom toe aan optimalisering van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0003.png" 

Afbeelding luchtfoto 2014

2.4 Ruimtelijke structuur

Het gevelaanzicht vanaf de Houtbeekweg is zeer karakteristiek en goed waarneembaar vanuit de openbare ruimte. In de tekeningen is af te lezen dat dit aanzicht ongewijzigd blijft. Daarnaast zal het planvoorstel een minder verrommeld beeld opleveren dan de huidige situatie doordat het bedrijf in zijn geheel wordt 'ingepakt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0004.png"

Afbeelding voorgevel bestaand

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0005.png"

Afbeelding voorgevel nieuw

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Twilmij is producent van premixen en melkvervangers voor de diervoederindustrie. Het bedrijf stelt diervoer samen. De productieactiviteiten zullen worden verhoogd (van 30.000 naar 80.000 ton per jaar) en vinden na uitvoering van de plannen inpandig plaats. Ook de huidige bebouwing van het bedrijf Kwalipak wordt in de nieuwbouw geïntegreerd. Kwalipak stelt diergeneesmiddelen samen en verpakt deze. Het ligt in de bedoeling dat het bedrijf groeit van ongeveer 50 personeelsleden naar 75.

Het plan is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf. Er zijn gronden/bedrijfspanden van derden aangekocht. Momenteel vindt een deel van de opslag van het bedrijf in tijdelijke gebouwen en op afstand plaats. Vanuit efficiëntie-oogpunt is dit niet wenselijk. Tenslotte worden in het plan enkele fouten uit het geldende plan hersteld.

Enkele bestaande ontsierende gebouwen op het achterterrein worden gesloopt. De plannen brengen meer eenheid in de bedrijfsbebouwing. Er is na uitvoering van de plannen sprake van variatie in bouwhoogtes. Deze is noodzakelijk om de opslag van bulkgoed in silo's mogelijk te maken. Er is nadrukkelijk voor gekozen aan de straatzijde aansluiting te zoeken bij de bestaande bouwhoogtes. De nieuwe silo's worden bewust op het achterterrein gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0006.png"

Afbeelding terreinplan

Het plan voorziet in omlegging van een deel van de Houtbeekweg. Dit maakt een andere inrichting van het bestaande bedrijfsterrein mogelijk. De inrichting van het terrein wordt nadrukkelijk bepaald door de routing van het vrachtverkeer. Deze is zodanig gekozen dat manouvreerbewegingen op de openbare weg tot een minimum worden beperkt en voldoende afstand in acht wordt genomen tot burgerwoningen in de omgeving. Hierdoor kunnen ook meer parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De bestaande, waardevolle houtwal blijft grotendeels bestaan. Er zal wel een doorgang voor het vrachtverkeer worden gerealiseerd. Het plangebied wordt beëindigd aan de oostzijde met een nieuw aan te leggen houtwal. De uitweg op de Wolweg komt te vervallen en het vrachtverkeer wordt verplaatst in de richting van de huidige ontsluiting van de boerderij Houtbeekweg 10. Voor de ontsluiting van de erven Houtbeekweg 10 en Houtbeekweg 6 ten oosten van de nieuw aan te leggen houtsingel wordt een nieuwe ontsluiting aangelegd.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.

4.2 Provincie

4.2.1 Gelderse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 en de Omgevingsverordening op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels is de provincie bezig met een actalisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening ligt ter inzage van 6 januari tot en met 17 februari 2015.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur;
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Bij stedelijke gebieden ligt in de Omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.

Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan drie invalshoeken: dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Bedrijven en bedrijvigheid van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Bedrijven en bedrijvigheid

De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.

In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.

De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.

De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).

Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.

De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met Oost NV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).

Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op werken.

Werken
De provincie en haar partners streven samen naar behoud en verdere economische ontwikkeling van Gelderland tot een krachtige, duurzame, innovatieve en internationaal concurrerende regio. Een regio die passende werkgelegenheid biedt voor iedereen die wil en kan werken. De opgaven die zij hierbij zien, zijn:

  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt,
  • arbeidsparticipatie van de Gelderse beroepsbevolking optimaliseren,
  • een gezonde economie die de mensen in Gelderland een behoorlijk inkomen biedt,
  • bereikbaar werk voor iedereen.

Ambitie en rol van de provincie
De provincie streeft naar het behoud van kansrijke bestaande bedrijven en werkgelegenheid om de concurrentiepositie van Gelderland te versterken. Een optimaal vestigingsklimaat is het doel, waarbij bedrijven zich kunnen ontwikkelen en kunnen zorgen voor werkgelegenheid. De provincie gaat uit van de kracht van ondernemers en ondernemingen. De provincie zet zich maximaal in om kansrijke bedrijven te faciliteren. De provincie gaat op zoek naar de economische dynamiek en ondersteunt de economische kracht van Gelderse bedrijven.

De provincie bevordert innovaties in sectoren met een grote potentie in Gelderland en daarbuiten: de sectoren Health, Food, Energie-en Milieutechnologie, de maakindustrie en de logistieke sector. In deze sectoren van de economie zijn we goed en daar willen we goed in blijven.

De provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudendheid bij het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen en veel aandacht voor het revitaliseren van bestaande terreinen. Als functieverandering, sloop of een andere invulling van ruimtes (voor kantoren) nodig is, dan is het goed hiervoor te kiezen in plaats van het bouwen van nieuwe kantoren. Kansen zijn er ook om beeldbepalende gebouwen niet te slopen, maar in te zetten voor hergebruik op een wijze die de kwaliteit van de omgeving verbetert.

Om discrepanties op de arbeidsmarkt te verminderen wil de provincie overlegstructuren bevorderen voor samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. Daarnaast wil zij ook specifieke uitvoeringsprogramma's stimuleren voor de arbeidsmarkt in de Gelderse topsectoren.

Extra aandacht besteedt de provincie aan het bereikbaar houden en maken van werk- en stageplaatsen voor forensen, ook in plattelandsgemeenten.

Doorwerking plangebied
Voor de herinrichting van een bestaand bedrijfsterrein zijn geen specifieke voorwaarden opgenomen. Het plan voldoet aan het streven van de provincie naar zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling past niet alleen binnen het provinciaal beleid maar draagt bij aan de in de omgevingsvisie gestelde beleidsdoelen. De ontwikkeling en kwaliteitsslag die de Twilmij maakt draagt immers bij aan een duurzame economische structuur. Na de beoogde investeringen kan het bedrijf met nog meer vertrouwen de toekomst tegemoet zien. Er ontstaan aanzienlijk meer arbeidsplaatsen. De ontwikkeling draagt bij aan het behoud van een kansrijk bestaand bedrijf. Met dit bestemmingsplan wordt de Twilmij gefaciliteerd om zich binnen zorgvuldig gestelde kaders te kunnen moderniseren en ontwikkelen.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt niet in GNN/GO.

Omgevingsverordening

Vanuit de kaarten volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.

Doorwerking plangebied
Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het plan niet in strijd met de Omgevingsverordening.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Agrarisch bedrijvenlandschap
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Overgangszone landschap, landbouw en recreatie
Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Voor het deel van deze zone ten zuiden van de A1 gaat het in hoofdzaak om een toename van klein landschapselementen zodat meer variatie ontstaat. In de gehele zone blijft ruimte voor de aanwezige agrarische bedrijven binnen de kaders van het reconstructieplan.

Doorwerking in het plangebied
Het gedeelte van het plan dat binnen deze visie valt (de weg omleggen en een houtsingel aanleggen) is niet in strijd met de visie.

4.3.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als 'Bestaand bebouwd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0007.png" Afbeelding uitsnede visiekaart kern Stroe

De gemeente zet in op het bieden van ruimte aan de groeibehoefte van zittende ondernemers. Een van de belangrijkste opgaven voor Stroe is een betere structuur van de werkgelegenheid. Als uitgangspunt voor de ruimtelijke kwaliteit geldt: aandacht voor groene overgangen tussen dorp en buitengebied.

Doorwerking in het plangebied
Het ingekomen verzoek om het bestaande bedrijfsterrein opnieuw in te richten waarbij er meer personeel noodzakelijk is, is in overeenstemming met deze structuurvisie. In het ingediende plan is veel aandacht besteed aan de groene overgang. De zichtlijnen worden in stand gelaten.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

De bodemkwaliteitskaart is niet representatief voor de locatie. Een gedeelte van de locatie is onderzocht, de resultaten van deze onderzoeken zijn echter onvoldoende om tot een gefundeerde uitspraak over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te komen. Van het westelijke deel van de locatie zijn bij ons geen bodemonderzoeksgegevens bekend.

Om te kunnen bepalen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de noodzakelijke verandering van het bestemmingsplan en de afgifte van de voor de bouw benodigde omgevingsvergunning moet een verkennend bodemonderzoek conform de norm NEN 5740 worden uitgevoerd op de gehele locatie.

Vink heeft een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1 Bodemonderzoek). In dit bodemonderzoek zijn gegevens van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken verwerkt.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is, behoudens twee deellocaties, geschikt voor het beoogde gebruik.

De twee deellocaties worden onderstaand toegelicht.

Westelijk deel
Ter plaatse van boring 21 (zie afbeelding) zijn in voorgaand onderzoek sterk verhoogde gehaltes nikkel en zink in het grondwater aangetroffen. In het nu uitgevoerde onderzoek is de aard en de omvang van deze verontreiniging vastgesteld. De grondwaterverontreiniging heeft een beperkte omvang (ca. 50 m3) en is gerelateerd aan verbrand afval, mogelijk een plaats waar in het verleden op het erf afval werd verbrand. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er is geen directe noodzaak tot bodemsanering. Wel moet het stortmateriaal in geval van ontgraving apart worden afgevoerd. Het mag niet weer in of op de bodem gebracht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0008.png"

Afbeelding westelijk deel

Oostelijk deel
In voorgaand onderzoek zijn op het oostelijke deel van de locatie (zie afbeelding) sterk verhoogde gehaltes zware metalen en een matig verhoogd gehalte PAK aangetroffen. In het nu uitgevoerde onderzoek is de aard en omvang van deze verontreiniging vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0009.png"

Afbeelding oostelijk deel

De verontreiniging is gerelateerd aan een bijmenging in de bodem van sintels en slakken. De herkomst hiervan is onbekend, maar het is aannemelijk dat deze afkomstig zijn van het voormalige gebruik van de locatie als opslagterrein door de spoorwegen. Het betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming, waarvan de omvang (interventiewaarde-overschrijding) is geschat op 255 m3. Bij de huidige gebruiksvorm bestaat geen noodzaak om de verontreiniging te saneren. Zodra de verontreiniging wordt beroerd of verplaatst (graafwerkzaamheden, bouw, etc.) geldt echter wel een saneringsplicht. De provincie treedt in dit geval op als bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0010.png"

Afbeelding overzicht uitgevoerd bodemonderzoek

Conclusie
Onder voorwaarde dat de aangetroffen bodemverontreiniging voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden wordt gesaneerd, vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de noodzakelijke verandering van het bestemmingsplan en de afgifte van de voor de bouw benodigde omgevingsvergunning. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat naar aanleiding van de conclusies uit het uitgevoerde bodemonderzoek de noodzakelijke bodemsanering zal worden uitgevoerd. Op grond van de Wet bodembescherming is de provincie voor deze sanering het bevoegd gezag.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie hoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Houtbeekweg 4 in Stroe een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm

Raap heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2 Archeologisch onderzoek). De conclusie is dat het deel van het plangebied waar zal worden gebouwd grotendeels in recente tijd is verstoord. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Conclusie
Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

In en rond het plangebied bevinden zich geen monumenten. Ook zijn geen andere bijzondere waarden aanwezig.

De locatie van de Twilmij aan de Houtbeekweg heeft een lange geschiedenis. Rond 1925 kocht de Coöperatieve Aankoop- en Handelsvereniging Barneveld en Omstreken een terrein langs de spoorlijn tegenover heet stationnetje van Stroe. Op die grond verrees, als filiaal van de hoofdvestiging Barneveld, een opslaggebouw voor veevoeders. Aanvankelijk was deze vestiging slechts enkele dagen per week geopend maar vanwege de grote belangstelling werd dat al snel dagelijks. De zaken van de Coöperatie gingen zo goed dat er moest worden uitgebreid. Het nieuwe pand werd in 1930 geopend. Naast de opslagloods omvatte het complex nu ook een maal- en menginrichting. Het opvallendste aan het gebouw is de hoge silo, die je, bij gebrek aan een echt kerkgebouw, Stroe's eigen toren zou kunnen noemen. Tijdens een van de bombardementen op het Stroese spoorwegemplacement werd de maalderij vernietigd. De silo liep zware schade op maar bleef overeind. Het gebouw werd al in 1946 hersteld en twee jaar later had Stroe ook zijn klok weer terug. Door een reorganisatie van de Coöperatie werd de vestiging in Stroe opgeheven en werd het complex overgenomen door de Twilmij.

In de huidige plannen blijft het aanzien aan de Houtbeekweg van de karakteristieke oudbouw met zijn toren, duidelijk herkenbaar aanwezig.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Het plangebied kent dergelijke waarden niet.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0011.png"

Uitsnede kaart Natura 2000

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 600 m van een Natura 2000 gebied. Aeqator heeft onderzoek (Bijlage 3 Quick scan) gedaan. Hierin wordt geconcludeerd dat verstoring van het Natura 2000 gebied uitgesloten is. Op basis van de rekenresultaten concludeert men dat een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet noodzakelijk is voor wat betreft stikstofdepositie. De provincie Gelderland onderschrijft deze conclusie, er vanuit gaande dat de informatie in de notitie juist is.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Aeqator heeft onderzoek (Bijlage 3 Quick scan) gedaan naar het verleggen van de Houtbeekweg. Het rapport kent de volgende conclusies en aanbevelingen:

  • De houtwal in het gebied biedt broedgebied voor vogels. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen, dienen de rooi- en graafwerkzaamheden plaats te vinden buiten het broedseizoen, dat ongeveer loopt van half maart tot half juli.
  • Mogelijk komen enkele licht beschermde soorten, zoals mol en egel voor in en direct rondom het plangebied. In de omgeving is echter voldoende vervangend leefgebied aanwezig. Daarnaast zijn deze soorten vrijgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen. Daarom hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden naar het voorkomen van deze licht beschermde soorten.
  • De houtwal vormt een mogelijk leefgebied voor de eekhoorn, maar in de omgeving is voldoende vervangend leefgebied aanwezig.
  • Het plangebied en de directe omgeving vormen een mogelijk foerageergebied voor enkele soorten vleermuizen, maar in de omgeving is voldoende vervangend foerageergebied aanwezig.

Laneco heeft een veldinventarisatierapport uitgebracht (Bijlage 4 Veldonderzoek ecologie). In dit rapport worden de volgende conclusie getrokken.

Bij onderzoek in de zomer en het najaar van 2014 zijn drie soorten vleermuizen in en om het plangebied aangetroffen; de gewone dwergvleermuis, de laat-vlieger en de rosse vleermuis. Middels gericht onderzoek kan geconstateerd worden dat in de te slopen bebouwing geen verblijfplaatsen aanwezig zijn van vleermuizen. Ook is het plangebied niet van groot belang als foerageergebied. De in het plangebied aanwezige paarverblijfplaats bevindt zich in bebouwing die niet wordt gesloopt.

Daarnaast is in het pand van Steco, aan de overzijde van een private weg, een kraamverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig. De hier aanwezige dieren gebruiken de groenstructuur langs het terrein van Twilmij in oostelijke richting als vliegroute. Er zijn randvoorwaarden om deze functie te kunnen behouden en effecten in het kader van de Flora- en faunawet te voorkomen.

Vleermuizen
Er zijn randvoorwaarden om de functionaliteit van de kraamverblijfplaats en vliegroute van de gewone dwergvleermuis buiten het plangebied te behouden, en daarmee effecten op deze soort, en de noodzaak voor een ontheffing van de Flora- en faunawet te voorkomen. Verblijfplaatsen en belangrijke vliegroutes van de gewone dwergvleermuis zijn beschermd (tabel 3 Flora- en faunawet en bijlage IV Habitatrichtlijn).

De volgende maatregelen zijn nodig om effecten te voorkomen:
1. Er moet minimaal 8-10 meter afstand tussen de bebouwing van Steco en de nieuwbouw blijven en de nieuwe bebouwing (nu twee bouwlagen) wordt niet meer dan 2 meter hoger dan nu het geval is (de eerste 5 meter van de bebouwing) om zoninstraling en lichtinval te kunnen behouden. Dat is in de plannen het geval; de nieuwe bebouwing is zo'n 10 meter hoog en de gevellijn ligt op 14 meter van de verblijfplaats.

2. De groenstructuur in oostelijke richting aan de zijde van het terrein van Twilmij moet intact blijven, of in de winter tussen november en maart worden verwijderd en opnieuw worden aangelegd met begroeiing zodat een element van minimaal 3 meter hoogte ontstaat. Dat is nu op de inrichtingsschets niet het geval.

Er dient een groenstructuur doorgetrokken te worden tot de verblijfplaats; bij voorkeur een houtsingel van enkele meters breed, maar minimaal een 3 meter hoge met klimplanten (klimop, wilde wingerd e.d.) begroeide erfafscheiding. Dit element moet actief in stand worden gehouden (inboet en beheer).

3. Er mag niet meer verlichting dan nu het geval is op en grenzend aan het achterpad komen.

Als deze voorwaarden worden gevolgd, zijn geen effecten op de verblijfplaats te verwachten, en wordt niet toegekomen aan een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Als deze maatregelen niet of maar deels kunnen worden toegepast, moet met een ecoloog worden overlegd wat de te verwachten effecten zijn en is mogelijk een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

Conclusie
De bovengenoemde maatregel 2 is in dit bestemmingsplan vastgelegd middels een voorwaardelijke verplichting.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur / Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied ligt in de nabijheid van de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) .

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Het plangebied ligt niet in een van deze natuurcategorieën.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0012.png"

Afbeelding Ecologische hoofdstructuur

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur circa 400 meter bedraagt.

Aeqator heeft onderzoek (Bijlage 3 Quick scan) gedaan. Hierin wordt geconcludeerd dat verstoring van de EHS uitgesloten is.

Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid en Regeling Basisnet).

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Onderzoeksresultaten
De Twilmij heeft op de silo's op het bedrijf ontlastvoorzieningen en is daarom geen risico object. Het plan ligt in het invloedsgebied van het spoorweg traject Amersfoort / Apeldoorn hierover worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Rijk, decentrale overheden, chemische industrieën en vervoerders hebben op 8 juli 2010 een akkoord bereikt over het ontwerp Basisnet spoor. Het Basisnet spoor is nog niet in werking getreden.

Tot die tijd geldt: wie bouwplannen wil ontwikkelen in de omgeving van spoorlijnen, moet de externe veiligheid daarvan toetsen aan de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Rnvgs).

De gemeente of opdrachtgever van het bouwproject moet daarbij gebruikmaken van de meest actuele prognose van het vervoer van gevaarlijke stoffen langs de plek waar zal worden gebouwd. ProRail heeft hiervoor het rapport Beleidsvrije Marktverwachting Vervoer Gevaarlijke Stoffen per spoor (ProRail, 2007) opgesteld. Met behulp van de marktverwachting is de prognose voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor door Stroe herleidt. De resultaten hiervan worden gegeven in de volgende tabel.

Stofcategorie   Minimum scenario beladen wagens per jaar beide richtingen samen   Maximum scenario beladen wagens per jaar in beide richtingen samen  
A   2600   2600  
B2   180   180  
B3   200   200  
C3   1120   1120  
D3   180   180  
D4   100   100  

Tabel marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor nabij Harselaar-Oost

Stofcategorie A, brandbare gassen - Tot de stofcategorie Vloeibaar gemaakte brandbare gassen (categorie A) behoren onder andere LPG, propaan, ethyleenoxide en butadieen.
Stofcategorie B2, giftige gassen - Tot de stofcategorie van de giftige gassen (categorie B2) behoren stoffen die vallen onder de GEVI-codes 26, 265 en 268 (exclusief chloor). Wat betreft het spoorvervoer is het transport van ammoniak (GEVI 268, STID23 1005) dominant.
Stofcategorie B3 - Tot de zeer giftige gassen (categorie B3) behoort alleen chloor (GEVI 268, STID 1017).
Stofcategorie C3, zeer brandbare vloeistoffen - Tot de zeer brandbare vloeistoffen (categorie C3) behoren onder andere benzine, aardgascondensaat en stookolie. De GEVI-codes die hiertoe behoren zijn 33, 336 (exclusief acrylnitril), 338 339, X333 en X338. Stofcategorie D3, giftige vloeistoffen - Tot de giftige vloeistoffen (categorie D3) behoort voor het spoorvervoer de stof acrylnitril (GEVI-code 336, SID 1093).
Stofcategorie D4, zeer giftige vloeistoffen - Tot de zeer giftige vloeistoffen (categorie D4) behoren onder andere fluorwaterstof en bromide. De GEVI-codes die hiertoe behoren zijn 66, 663, 665, 668, 669 en 886.

Volgens de vuistregels vanuit de Circulaire Rnvgs moet het risico berekend worden met IPO-RBM (momenteel RBMII) indien het transport van categorie B3 meer dan 60 ketelwagens bedraagt. Omdat deze momenteel volgens de marktverwachting van Prorail meer dan 60 ketelwagens bedraagt, is deze berekend met behulp van RBMII, versie 2.2.0, Build 503.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1257-0003_0013.png"

Figuur Fn-curve voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor Amersfoort - Apeldoorn

Uit de berekening blijkt dat geen risicocontour voor het plaatsgebonden risico aanwezig is. Het groepsrisico blijft bij realisatie van de uitbreiding van de Twilmij gelijk aan die zonder dit plan en ligt beneden de oriënterende waarde deze bedraagt maximaal 0,007 maal de oriënterende waarde. Aangezien het groepsrisico niet waarneembaar toeneemt, de oriënterende waarde niet wordt overschreden en meer dan een factor 100 onder de oriënterende waarde ligt is het groepsrisico geen probleem voor de externe veiligheid. Verdere verantwoording van het groepsrisico is conform de Rnvgs niet noodzakelijk.

Conclusie
Het externe veiligheidsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting.  Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

De plannen rondom de Twilmij bestaan uit het realiseren van een aantal wijzigingen van het bedrijf Twilmij.

Voor de Twilmij is het aspect wegverkeer- en spoorweglawaai niet van toepassing.

Industrielawaai
Door akoestisch adviesbureau Cauberg Huygen raadgevende ingenieurs is op 28 mei 2014 een onderzoek uitgevoerd voor de onderbouwing van het toekomstplan van Twilmij. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.

Conclusie
Geluid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt. Daarnaast bepaalt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dat het oprichten of veranderen of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. De Twilmij is een bedrijf dat benoemd wordt.

Onderzoek en conclusie
Om te bepalen of het bedrijf gevolgen heeft op het woon- en leefklimaat vanwege geur is door Bureau Blauw onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6 Geur).

Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geurbelasting is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. Uit de berekeningen met door het ministerie van Infrastructuur en Milieu goedgekeurde modellen volgt dat er geen overschrijding is van de streefwaarde. Er is daarmee voldaan aan het toetsingskader.

In de omgeving van het plangebied liggen veehouderijen. De bedrijven worden door de ontwikkelingen bij Twilmij echter niet belemmerd. In alle gevallen liggen andere (bestaande) geurgevoelige objecten dichterbij waardoor hier als eerste op getoetst moet worden.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

De bedrijfsvoering wordt geoptimaliseerd op de bestaande bedrijfslocatie (in bestaand stedelijk gebied). Het bedrijf heeft hieraan behoefte (zie planbeschrijving). Hiermee is er sprake van een actuele regionale behoefte. Verhuizing is financieel niet haalbaar. De locatie is passend ontsloten. De uitbreiding verandert daar niet veel aan. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Het straalpad dat is opgenomen in het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" kan volgens de KPN komen te vervallen. Er zijn dus geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

Regelgeving
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Titel 5.2 Wm handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

Onderzoek
De plannen voor de Twilmij hebben gevolgen op de luchtkwaliteit op de omgeving. Door middel van een onderzoek luchtkwaliteit van Bureau Blauw (Bijlage 7 Luchtkwaliteit) zijn de gevolgen voor de concentraties stikstofdioxide en fijn stof (PM10) onderzocht.

Uit het onderzoek is gebleken dat de normen voor de jaargemiddelde norm voor stikstofdioxide, de jaargemiddelde norm voor fijn stof en de norm voor het aantal overschrijdingsdagen van de etmaalgemiddelde concentratie fijn stof nergens overschreden worden.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen bezwaren om het plan doorgang te laten vinden. Hierbij kan een beroep worden gedaan op artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wm. Hierin is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling doorgang kan vinden indien is aangetoond dat er geen normoverschrijdingen plaats zullen vinden.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig (verwezen wordt naar de stikstofberekeningen die in het kader van het onderzoek Natuurbeschermingswet zijn uitgevoerd) en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. De publicatie is niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende aspecten van belang.

Het gebied is aan te merken als gemengd gebied (spoor, bedrijven en woningen). Dit betekent dat de richtafstanden dan met een afstandsstap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het bedrijf Twilmij stelt diervoeder samen. Het bedrijf van de Twilmij valt volgens de brochure Bedrijven en milieuzonering onder sbi-code 1091.5. daarbij hoort een categorie 4.1. Hierbij horen de afstanden van 200 m, 50 m, 200 m en 30 m voor respectievelijk Geur, Stof, Geluid en Gevaar.

Het bedrijf Kwalipak heeft als activiteiten het samenstellen en verpakken van diergeneesmiddelen en diervoeder. Daar passen de respectievelijk sbicode's 464, 46733 (met milieucategorie 2) en 4621.0 (milieucategorie 3.1) bij.

Dominante milieuaspecten bij mengvoederbedrijven betreffen geur, geluid en verkeersafhandeling. Ten opzichte van de huidige woningen is dit niet passend vanwege de afstanden Geur en Geluid. Uit nader onderzoek is gebleken dat de werkelijke hinder minder is dan vanuit de richtafstanden wordt beoogd. Dit wordt bereikt doordat de inrichting van het perceel zodanig is dat de functies die de meeste hinder kunnen veroorzaken zoals verkeer van en naar de inrichting op een behoorlijke afstand van de omliggende woningbebouwing wordt gesitueerd. Uit het geluidsonderzoek (Akoestisch onderzoek) blijkt dat er geen sprake is van onevenredige geluidhinder. Voor het aspect geur is van belang dat de er bij Twilmij geen sprake is van persproductieprocessen. Bij dit proces komt namelijk de meeste geur vrij. Uit het geuronderzoek (Geur) blijkt dat er geen sprake is van een te hoge geurbelasting.

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De in het bestemmingsplan aangegeven onderliggende bedrijfscategorie 1 en 2 is voor deze locatie aanvaardbaar. Daarnaast zijn de gevraagde bedrijfsactiviteiten passend.

5.12 Natuur en landschap

Waardevolle elementen
De aan de oostzijde van het bedrijf gelegen eikenwal, waarin men een doorsteek wil maken, is landschappelijk zeer waardevol. Het betreft een oude houtwal; in het verleden onderdeel uitmakend van het aanwezige kampenlandschap. Daarnaast is de houtwal van grote waarde voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf Twilmij.

Eventuele compensatie
De doorsteek door de houtwal wordt voorgesteld in een deel waar alleen maar onderbeplanting aanwezig is, geen grote bomen. Compensatie kan plaatsvinden door middel van de aanleg van een nieuwe houtsingel, eventueel te realiseren op een lage grondwal.

Landschappelijke inpassing
Een nadere uitwerking van de terreininrichting inclusief beplantingsplan is opgenomen als Beplantingsplan.

Parkeerterrein aan westzijde
Enige jaren geleden heeft Twilmij de mogelijkheid gehad om aan de westzijde van het bedrijf een stukje grond te kopen van de buren (restaurant aan de Wolweg). Om dat goed te kunnen inrichten was er kap van een aantal bomen noodzakelijk, waarvoor toen een aanvraag omgevingsvergunning kap is ingediend. In de verleende vergunning is toen vervolgens de voorwaarde opgenomen van herplant, een en ander in overleg met Twilmij. Daarna heeft Twilmij het terrein heringericht en voldaan aan de opgelegde herplantplicht. Door de herinrichting van het terrein voor parkeren en het realiseren van nieuw groen er rondom heen is het bedrijf aan de westzijde ingepast, niet landschappelijk maar wel aansluitend op het ruimtelijk beeld van het dorp Stroe. Door deze inrichting is het beeld verbeterd vergeleken met hoe het er in het verleden uitzag.

Conclusie
Het voorstel voor realisatie van de nieuwe houtsingel is akkoord. Ten eerste omdat dit betekent dat er per saldo meer groen komt. Ten tweede omdat dit bijdraagt aan een nog betere landschappelijke inpassing van het bedrijf Twilmij en tot slot om het rijdende (vracht)verkeer en de extra te realiseren parkeerplaatsen aan het zicht te onttrekken.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bereikbaarheid
De bereikbaarheid is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.

Bluswatervoorziening
Er zijn onvoldoende bluswatervoorzieningen in de omgeving aanwezig. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Het advies is een secundaire bluswatervoorziening (geboorde put) te realiseren die aan het onderstaande voldoet:

- Aanvullend op primaire bluswatervoorziening.
- Voorziet in waterlevering die voldoende en te allen tijde beschikbaar.
- Biedt de mogelijkheid om binnen 15 minuten na aankomst water op de brandhaard te hebben.
- Geen grotere afstand tot brandhaard mag hebben dan 2x160 meter.
- Minimale capaciteit is 90m3 per uur gedurende een onafgebroken levertijd van 4 uur.
- Onafhankelijk van primaire bluswatervoorziening kunnen worden toegevoegd.

Verzoeker heeft aangegeven dat een aanvullende bluswatervoorziening zal worden gerealiseerd.

Dekkingsplan
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio's (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio's. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor het adres Houtbeekweg 4 is de opkomstnorm 10 minuten

Twilmij is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 10,12 minuten bedraagt. De norm wordt hier beperkt overschreden. Omdat het een beperkte overschrijding is en de Twilmij nu ook al op deze locatie is gevestigd worden er geen aanvullende voorwaarden gesteld.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Parkeren

Parkeervraag
Voor het bepalen van de maatgevende parkeervraag van de uitbreiding wordt normaal gesproken een parkeernorm gehanteerd. Omdat het plan een uitbreiding betreft van een bestaande bedrijf, de aard van de bedrijfsvoering gelijk blijft en gegevens bekend zijn met betrekking tot de huidige parkeervraag, kan gemotiveerd worden afgeweken van de parkeernormen.

De bedrijfscapaciteit neemt toe van circa 50 naar 75 personeelsleden. Dit betekent een toename van circa 150%. In de huidige situatie bedraagt de parkeervraag circa 35 parkeerplaatsen. Op basis van de huidige bedrijfsvoering wordt in de toekomstige situatie een parkeervraag verwacht van circa 53 parkeerplaatsen.

Parkeeraanbod
Uitgangspunt voor het parkeren is dat de parkeerdruk in de openbare ruimte niet mag toenemen dus de toename van de parkeervraag dient op eigen terrein te worden opgelost. Dit geldt dus ook voor het parkeren langs de Houtbeekweg. In de loop van de tijd wisselde het parkeeraanbod langs de Houtbeekweg enigszins, maar de laatste jaren is tegenover het kantoor een parkeerstrook met 25 plaatsen aanwezig. Deze strook blijft ongewijzigd. Op eigen terrein is een parkeerterrein met 33 plaatsen en een klein parkeerterrein met 12 plaatsen beoogd. Het beoogde parkeeraanbod bedraagt in totaal 70 parkeerplaatsen. Dit is voldoende om aan de verwachte parkeervraag te voldoen.

Bereikbaarheid
De bereikbaarheid van het bedrijf is redelijk goed. De vormgeving van het kruispunt Wolweg – Houtbeekweg is op dit moment aan de krappe kant, maar in overleg met Twilmij, Regio Belang Veluwe en Vallei, provincie Gelderland en gemeente Barneveld zijn enkele aanpassingen voorzien waardoor de bereikbaarheid wordt verbeterd. De toename van verkeersbewegingen als gevolg van de uitbreiding van het bedrijf leiden naar verwachting niet tot een onevenredige afname van de bereikbaarheid.

Verkeersveiligheid
De toename van verkeersbewegingen als gevolg van de uitbreiding van het bedrijf leidt naar verwachting niet tot een onevenredige afname van de verkeersveiligheid.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie

Het plangebied betreft het terrein van het bedrijf Twilmij aan de Houtbeekweg 2/4 in Stroe en een deel van het naastgelegen weiland aan de oostzijde.

Huidige situatie
Op het terrein zijn diverse gebouwen aanwezig, het bedrijfsterrein is volledig verhard. Aan de oostzijde is een houtwal aanwezig. Daarnaast ligt een ontsluitingsweg naar enkele woningen. Naast de weg ligt een weiland. In het oostelijk deel van het weiland ligt een tertiaire watergang. Het hemelwater dat op de daken van de gebouwen en het terrein valt, wordt via (zink)putten en infiltratiekratten in de bodem geïnfiltreerd. In de Houtbeekweg ligt gemengde riolering en de riooltransportleiding tussen Kootwijk en Stroe.

Ten behoeve van de bouw van de hal is onderzoek verricht naar de grondwaterstanden. Het grondwater bevindt zich op ca. 1,5 - 2,5 meter onder maaiveld. De bodem bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand tot minimaal 4,3 meter onder maaiveld.

Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan maakt op het terrein de bouw van een grotere productie- en opslaghal mogelijk. Hiertoe worden een aantal losse gebouwen gesloopt. Aan de oostzijde komt een nieuwe ontsluitingsweg voor het bedrijfsterrein met langs deze weg een parkeerterrein. Beide worden in klinkers uitgevoerd. Daarbij wordt de bestaande houtwal voor een deel doorbroken. Op het weiland wordt een tweede houtwal aangelegd en een nieuwe ontsluitingsweg naar enkele woningen.

De toename aan verhard oppervlak (ontsluitingsweg en parkeerplaatsen) bedraagt ca. 2.050 m². Twee zinkputten met een gezamenlijke inhoud van 7 m³ worden opgeheven. Om de versnelde afvoer van hemelwater naar de nabijgelegen watergang te voorkomen, wordt onder het nieuwe parkeerterrein een waterberging in de vorm van een infiltratiekrattenveld aangebracht. De inhoud (130 m³) voldoet aan de bergingseis van het waterschap.

Het hemelwater dat op het nieuwe verharde oppervlak en het verhard oppervlak rondom de twee op te heffen zinkputten valt, wordt afgevoerd naar het krattenveld. Daar kan het water in de bodem infiltreren. Het krattenveld krijgt een overloop naar het naastgelegen weiland, dat ook nog plaatselijk wordt verlaagd.

Het vuilwater dat in de nieuwe hal vrijkomt, wordt via de bestaande terreinriolering op de gemengde riolering in de Houtbeekweg, aangesloten. De locatie van de nieuwe hal ligt buiten de bebouwingsvrije zone van de riooltransportleiding.

Met deze grondwaterstand is onttrekking of bemaling van grondwater bij de realisatie niet noodzakelijk. Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone. Gezien de diepte van het grondwater en de gewenste bebouwing worden in de toekomst geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de wisselende grondwaterstand.

Bij de bouw van de nieuwe hal worden geen uitlogende materialen toegepast.

Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan. Omdat de toename aan verhard oppervlak groter is dan 1.500 m² (stedelijk gebied) dient initiatiefnemer een watervergunning bij het waterschap aan te vragen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Bedrijf - 1'

De bestemming 'Bedrijf - 1' is aan het perceel gegeven. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan uit de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als Bijlage 1 bij de regels is gevoegd. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor de vestiging van bedrijven met activiteiten uit een hogere milieucategorie. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden, met het oog op de levensvatbaarheid van bedrijven.

Er is een aanduiding op de verbeelding opgenomen voor het bestaande zware bedrijf, naast bedrijven uit categorie 1 of 2. De regeling laat toe dat na het vertrek van zo'n zwaar bedrijf daarvoor bedrijven met activiteiten uit categorie 1 dan wel 2 in de plaats komen.

In het plan zijn twee functieaanduidingen opgenomen in verband met de specifieke bedrijfsvoering. Het betreft 'specifieke vorm van bedrijf - veevoederfabriek' en 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders'.

Voor de aanwezige weegbrug is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - weegbrug' opgenomen.

In verband met de bereikbaarheid van objecten voor de hulpdiensten (met name de brandweer) is bepaald dat de onderlinge afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens en tussen bedrijfsgebouwen onderling niet minder dan 5 meter mag bedragen (Notitie Proactie Gemeentebrandweer Barneveld).

De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Bij 'Bedrijf - 1' kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels voor een hoogte van 4 meter.

Tot slot is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' opgenomen om het realiseren van een overkapping mogelijk te maken.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom.

Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
  • in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Dubbelbestemming 'Waarde – Landschap'

Voor te handhaven bijzondere bomen en houtsingels is een dubbelbestemming 'Waarde – Landschap' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld, zodat de bomen niet zonder een dergelijke vergunning kunnen worden gekapt, gerooid of verplaatst. Ook zijn werkzaamheden en werken in de bodem niet toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels - Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In onderhavig plan zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 1' is opgenomen wegens de uitkomsten van het flora- en faunaonderzoek (zie 5.3.2). Aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 2' is opgenomen om de landschappelijke inpassing te waarborgen.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

Er zijn onderhavig plan randvoorwaarden opgenomen in de vorm van een voorwaarde verplichting om de functionaliteit van de kraamverblijfplaats en vliegroute van de gewone dwergvleermuis buiten het plangebied te behouden. Aangezien de kraamverblijfplaats buiten het plangebied is gelegen, kan het voorkomen dat de situatie door externe omstandigheden verandert. Indien uit een flora- en faunaonderzoek blijkt dat bescherming niet langer aan de orde is, dan kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' wordt verwijderd.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Initiatiefnemer heeft de gronden in eigendom dan wel heeft overeenstemming over de verwerving van de benodigde gronden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 1 mei 2014 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Het verzoek is voorgelegd aan het Waterschap Vallei & Veluwe. Het waterschap heeft op 12 november 2013 laten weten dat zij geen opmerkingen hebben op het plan.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

De initiatiefnemer heeft op 16 juni 2014 een inloopbijeenkomst georganiseerd. Omwonenden en geïnteresseerden zijn hiervoor uitgenodigd. De meeste vragen op deze avond werden gesteld over het uiterlijk (kleustelling) van de nieuwe bebouwing. Dit staat juridisch los van het bestemmingsplan en wordt vastgelegd bij de omgevingsvergunning.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 10 oktober tot en met 23 oktober 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn geen reacties ingediend.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 27 maart tot en met 7 mei 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn twee reacties ingediend.

Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.