direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Muldersweg I
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1244-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

De familie Van de Hee exploiteerde op de locatie Muldersweg 14 te Kootwijkerbroek een vleesvarkenshouderij. Vanwege de leeftijd van de ondernemer en de moeilijke tijden in de sector, is de familie genoodzaakt om het bedrijf reeds enige tijd geleden te beëindigen. Op de locatie is nog 712m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig die zij wensen in te zetten en te verkopen als sloopmeters. De familie Schouten woont in de woning op nummer 14-01 welke in 1996 met vergunning als inwoonsituatie mogelijk is gemaakt. Gelet op dat uitgangspunt heeft het gehele perceel de bestemming 'Wonen' met een aanduiding 'specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteiten'.

De families verzoeken om de aanduiding te verwijderen, de bebouwing te slopen en in te zetten voor functieverandering door verkoop van de sloopmeters. De inwoonsituatie willen zij graag bestemmen tot 'Wonen' met de aanduiding 'woongebouw' met de inzet van 300m² sloopmeters. En daarbij vragen zij om de mogelijkheid tot het veranderen van de vorm van het bestemmingsvlak zodat beide families een eigen bijgebouw te kunnen bouwen.

De overige sloopmeters worden verkocht aan derden via het sloopregistratiesysteem van de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1244-0002_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 luchtfoto van het plangebied Muldersweg 14 en 14-01

Voor het verzoek van de families tot het verwijderen van de aanduiding 'agrarische nevenactiviteiten', het opnemen van de aanduiding 'woongebouw', een aanduiding 'maximale inhoud van de woning' en het veranderen van de vorm van het bestemmingsvlak zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2012.

Wijzigingsbevoegdheid specifieke bouwaanduiding 'woongebouw'

In het bestemmingsplan Buitengebied 2012, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 28 mei 2013, is in artikel 20.7 lid 2 bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan onder bepaalde voorwaarden kan wijzigen om de specifieke bouwaanduiding 'woongebouw' op te nemen. Het realiseren van een tweede woning in één gebouw mag uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Daarbij moet er sprake zijn van sloop van gebouwen van tenminste 300m². In het geval van de Muldersweg 14 -14-01 is op 1 oktober 1996 vergunning verleend voor het 'verbouwen en uitbreiden van een woning' tot een inhoud van 825m³. Met het verlenen van de vergunning in 1996 hebben wij een inwoonsituatie mogelijk gemaakt waarbij er feitelijk sprake is geweest van twee zelfstandige wooneenheden. Daardoor voldoet de situatie van de Muldersweg aan de voorwaarde om medewerking te verlenen voor het bestemmen van de woning tot een woongebouw, mits er 300m² bebouwing wordt gesloopt. Op het perceel staan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een totale oppervlakte van 712m² waarvan 300m² wordt ingezet voor de bestemming tot woongebouw. De overige sloopmeters worden ingezet aan de Renswoudsestraatweg 65 en een salderingslocatie in de gemeente Ede.

Naast het bestemmen van de woning met de aanduiding 'woongebouw' wordt eveneens de maximale inhoud vastgelegd. Zoals aangegeven is de woning in 1996 vergund met een inhoud van 825m³. Deze inhoud zal dan ook positief worden bestemd met een specifieke bouwaanduiding 'maximale inhoud van de woning'.

Wijzigingsbevoegdheid verwijdering 'specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteit'

In het bestemmingsplan Buitengebied 2012, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 28 mei 2013, is in artikel 20.7 lid 3 bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan kan wijzigen door het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – agrarische nevenactiviteit' indien de agrarische activiteiten zijn beëindigd. De agrarische activiteiten aan de Muldersweg 14 -14-01 zijn beëindigd en de verzoeker wil de voormalige agrarische bebouwing slopen en inzetten zoals hiervoor is omschreven.

Wijzigingsbevoegdheid wijzigen bestemmingsgrens met maximaal 10%

In het bestemmingsplan Buitengebied 2012, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 28 mei 2013, is in artikel 35.1 lid 1 bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig kan wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot. De bestemmingsgrens van het te bestemmen woongebouw loopt aan de oostelijk gelegen woning langs de rand van het bouwvlak. Daardoor bestaat er voor dit gezin geen mogelijkheid om een bijgebouw te kunnen bouwen op het eigen perceel. Het bestemmingvlak voor 'Wonen' is 3.050m² groot waardoor het mogelijk is om de vorm van het bouwperceel te wijzigen en te verkleinen, zodat voor beide woningen een bestemmingsvlak behouden waarin het mogelijk is om een bijgebouw te kunnen bouwen. Het bestemmingsvlak wordt daarmee in totaal 10% verkleind.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

1.1 Aanleiding

Op 19 juli 2013 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een wijziging van het bestemmingsplan opgestart.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Muldersweg op de nummers 14 en 14-01 abij de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Muldersweg. Aan de oostzijde en zuidzijde vormt agrarisch bouwland de grens van het plangebied. De grens aan de westzijde wordt gevormd door agrarisch bouwland en de nabij gelegen woning.

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming Wonen met een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit'

In het bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken. Het gaat hierbij om de artikelen 20.7 lid 2 en lid 3 en artikel 35.1 lid 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1244-0002_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 bestemmingsplan Buitengebied 2012 voor de Muldersweg 14 en 14-01

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Visie

Zoals in de inleiding vermeld, wonen de families Van de Hee en Schouten in een woning met inwoonsituatie op een perceel met nog veel voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Conform het bestemmingsplan Buitengebied 2012 kan de vergunde inwoonsituatie die is gegroeid tot een woning met twee wooneenheden als 'woongebouw' worden bestemd, mits daar compensatie tegenover staat.

Daarnaast wil de familie Van de Hee alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing slopen, een eigen bijgebouw van 80m² terugbouwen en een deel van de sloopmeters gebruiken voor het bestemmen van de woning tot woongebouw. De resterende sloopmeters worden ingezet op andere locaties via het sloopregistratiesysteem van de regio.

Vanwege het feit dat het bestemmingsvlak Wonen zeer dicht op de woning van de familie Schouten op nummer 14-01 is gelegen, geeft het hen geen ruimte om een tuin aan te leggen of een bijgebouw te bouwen. Om aan deze zijde van het bestemmingsvlak ook ruimte te creeeren voor deze mogelijkheden wordt het bestemmingsvlak aan de noordzijde (Muldersweg-zijde) met 20% verkleind en wordt aan de zijde van nummer 14-01 het bestemmingsvlak met 10% vergroot. Per saldo wordt het gehele bestemmingsvlak maximaal 10% verkleind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1244-0002_0003.jpg"

Afbeelding 3.1 Inrichtingsschets Muldersweg 14 en 14-01

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Provincie

4.3.1 Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld en in juni 2012 heeft een eerste herziening plaatsgevonden. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat. Met de ruimtelijke verordening heeft de provincie regels gesteld aan bestemmingsplannen. Hierbij richt de provincie zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals de (nationale) landschappen, EHS, recreatie, verstedelijking, recreatie, glastuinbouw en water. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

Het plangebied in voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'nieuwe bebouwing buitengebied.

Land- en tuinbouw

Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is dat de bedrijfsontwikkeling in de landbouw wordt gefaciliteerd onder voorwaarden van economische en ecologische duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschouwt voedselproductie en bloemen- en plantenteelt als de primaire functie van agrarische bedrijven. Gecombineerd met productie zijn er tal van mogelijkheden zoals niet-agrarische productie, landschapsbeheer en zorgverlening. Ligging in het groenblauwe raamwerk of multifunctioneel gebied geven daarbij verschillende ontwikkelings- en transformatiemogelijkheden. De precieze invulling van die voorwaarden is mede afhankelijk van de specifieke gebiedskwaliteiten. Land- en tuinbouwbedrijven hebben de mogelijkheid om in een deel van hun bedrijfsgebouwen niet-agrarische nevenactiviteiten te ontplooien.

De provincie hanteert het principe van concentratie van alle intensieve vormen van land- en tuinbouw, zoals de intensieve veehouderij en glastuinbouw.

Grondgebonden landbouw en veehouderij

De grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol als beheerder van het landelijk gebied. De sector staat onder grote druk en de algemene tendens is dat er veel bedrijven stoppen en een relatief gering aantal overblijft. Zij krijgen de ruimte om hun agrarische activiteiten uit te breiden. Bij de groei wordt op grond van de wet- en regelgeving in het kader van milieu en dierenwelzijn winst geboekt. De groei wordt door het ruimtelijk beleid gefaciliteerd. Nieuwvestiging (oprichting van een nieuw bouwperceel) van volwaardige grondgebonden melkveebedrijven en akkerbouwbedrijven is toegestaan, behalve in het groenblauwe raamwerk en in de weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang.

Neveninkomsten uit een andere bron dan voedselproductie kunnen voor een deel van de grondgebonden landbouwbedrijven belangrijk zijn voor vergroting van hun economische levensvatbaarheid. Bijkomend maatschappelijk voordeel is dat de, met de melkveehouderij en andere grondgebonden takken samenhangende, landschappen kunnen worden onderhouden. De provincie wil daarom ook niet-agrarische activiteiten ruimte bieden.

Voor bedrijven met glastuinbouw als neventak of in gemengde bedrijfsvoering geldt dat de huidige omvang van de glasopstanden per bedrijf bij recht eenmalig mag worden vergroot met maximaal 20%. Het oprichten van nieuwe glasopstanden wordt op het multifunctioneel platteland met het oog op verbreding toegestaan tot een maximumomvang van 200 m2.

Intensieve veehouderij

In de Reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei zijn zones aangegeven waarmee de mogelijkheden voor nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven worden bepaald. Buiten de reconstructiegebieden is nieuwvestiging niet toegestaan; hervestiging en uitbreiding wel.

De reconstructieplannen bevatten - behalve een belangrijke impuls voor de uitvoering van doelstellingen op het vlak van voornamelijk landbouw, natuur, water en landschap - voor enkele thema's ook nieuw ruimtelijk beleid. Op grond van bepalingen in de Reconstructiewet, heeft dit beleid de kracht van streekplan.

In Barneveld is het buitengebied dicht bebouwd waardoor de kans op conflicterende belangen groot is. Om deze redenen is in Barneveld, in tegenstelling tot het hierboven beschreven provinciale beleid, gekozen voor een nadere specificatie van het beleid en is geen nieuwvestiging op een voorheen onbebouwd perceel mogelijk. Omschakeling van de bestemming 'Wonen' naar een agrarische bedrijfsbestemming is daarentegen onder voorwaarden wel mogelijk.

Functieverandering vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen

Voor de regio Food Valley is in regionaal verband een alternatief beleid ontwikkeld voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De alternatieve beleidsinvulling is, na accordering door Gedeputeerde Staten, voor de regio in de plaats getreden van het provinciale beleid voor functieverandering.

Het functieveranderingsbeleid heeft betrekking op nieuwe woon- en/of werkfuncties in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, nevenfuncties op agrarische bedrijven, uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en verbrede mogelijkheden voor bestaande woon- en/of werkfuncties. De nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan kwaliteitseisen: zo moet de beeldkwaliteit verbeteren door onder meer het slopen van overtollige stallen of het zorg dragen voor een goede landschappelijke inpassing.

Plangebied

In het plangebied wordt de agrarische nevenactiviteit wegbestemd en wordt de woning conform het huidige gebruik bestemd tot woongebouw. Dit past binnen het beleidskader van functieverandering, waardoor 300m² sloopmeters worden ingezet. De overige gesloopte agrarische bebouwing wordt op locaties elders ingezet. Het plan past daarmee binnen de Ruimtelijke Verordening.

4.3.2 Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost

De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Dit zoneringsbeleid is er op gericht te bereiken dat intensieve veehouderijbedrijven in de toekomst in gebieden gelokaliseerd zijn die goed geschikt zijn voor intensieve veehouderij. Hiermee wordt voor verzuring gevoelige natuur ontlast. De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones. Deze indeling heeft vooral betrekking op het ruimte bieden aan of ontwikkelingsruimte weghalen van intensieve veehouderij. Voor grondgebonden bedrijven (melkveehouderij, schapen, paarden, akkerbouw, tuinbouw) zonder intensieve veehouderijtak stelt het reconstructieplan, conform de Reconstructiewet concentratiegebieden 2002, geen beperkingen aan de ontwikkelingsruimte. Voor deze grondgebonden bedrijven gelden de bepalingen van het op enig moment vigerende ruimtelijke en milieubeleid van gemeente en provincie.

Intensieve veehouderij en zeer kwetsbare natuur gaan moeilijk samen. Bedrijven kunnen zich niet voldoende ontwikkelen en de hoge uitstoot van ammoniak bedreigt de natuur. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Hiertoe zijn drie zones vastgesteld: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden.

Landbouwontwikkelingsgebied

In de onderstaande opsomming is aangegeven welke mogelijkheden er voor de intensieve veehouderij worden geboden in de verschillende gebieden.

Binnen de landbouwontwikkelingsgebieden wordt het behoud en uitbreiding van productieruimte zo veel mogelijk veilig gesteld. Functieverandering in het landbouwontwikkelingsgebied is, behoudens het voorgaande, mogelijk, mits de nieuwe functie de (potentiële) uitbreidingsruimte van de bestaande veehouderijbedrijven niet belemmert. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt mogelijk gemaakt, maar maximaal gebruik van de bestaande locaties staat voorop. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is alleen mogelijk als het een volwaardig bedrijf betreft. Uitbreiding van en omschakeling naar intensieve veehouderij is mogelijk evenals overname van een bestaande intensieve veehouderij.

Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet mogelijk in de op de verbeelding met 'landbouwontwikkelingsgebied zonder nieuwvestiging intensieve veehouderij' aangeduide gebieden.

4.4 Regio

4.4.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel en Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten en Ermelo. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het regionale beleid is door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005 (thans: Structuurvisie Gelderland).

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
  • Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk;
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies;
  • Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria meenemen bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
  • De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.


De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

De zonering van de reconstructieplannen is van invloed op de mogelijkheden voor functieverandering. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk, maar functieverandering naar wonen is in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Dit laatste om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen om de hinder op deze gebieden te beperken en een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

4.4.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.


In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.

Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.

Plangebied

In het plangebied wordt alle voormalige agrarische bebouwing met een oppervlakte van 632m² gesloopt waarvan 300m² wordt ingezet op de eigen locatie voor het bestemmen van de woning tot woongebouw. De overige sloopmeters worden op andere locaties ingezet. Door het verwijderen van de aanduiding 'agrarische nevenactiviteiten' is verzekerd dat herbouw niet mogelijk is.

4.5 Gemeente

4.5.1 Structuurvisies

In de Structuurvisie kernen Barneveld 2022 (vastgesteld november 2011) zijn de stedelijke ontwikkelingen tot 2022 weergegeven. Ook voor het buitengebied is een structuurvisie gemaakt, namelijk Structuurvisie Buitengebied Barneveld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie (vastgesteld juni 2009) en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

4.5.1.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie (vastgesteld juni 2009) en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

Plangebied

Het plangebied ligt in het agrarisch bedrijvenlandschap. Primair is de versterking van de agrarische sector in dit gebied het doel. Aan de Muldersweg 14 is echter geen sprake meer van agrarische activiteiten, deze zijn reeds gestopt en derhalve wordt de bestemming daarop aangepast. Tevens wordt een reeds bestaande situatie van het woongebouw als zodanig bestemd, maar vormt geen belemmering voor de agrarische bedrijven. Het verzoek past daarom binnen de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1244-0002_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1244-0002_0005.png"

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van het wijzigingsplan is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie hoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm

Het plan behelst een wijziging naar een woongebouw waarbij de huidige situatie positief wordt bestemd. Daarnaast worden alle schuren op het perceel gesloopt en mag een bijgebouw van 80m² worden teruggebouwd. De werkzaamheden blijven ruim beneden de genoemde ondergrens waardoor er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het project daarmee onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000 gebied.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

De voormalige agrarische bebouwing op het perceel Muldersweg 14 14-01 is reeds gesloopt. Er zijn geen sporen van extra beschermde fauna op het perceel waargenomen.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde worden vastgesteld.

Er komt in dit geval geen nieuwe geluidgevoelige bestemming bij. Met het plan wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt die valt onder het regime van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.  

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen enkele veehouderijen. Zo zijn er twee agrarische bedrijven gevestigd in de omgeving van het plangebied aan de Laageinderweg 14/16 en 16-1/18 en aan de Muldersweg 4/6.

De voormalige agrarische bedrijfswoning Muldersweg 14 14-01 was reeds aangemerkt als geurgevoelig object voor omliggende agrarische bedrijven. Dit omdat de woning (met inwoning) reeds was/is gelegen op een agrarisch bouwvlak waarvoor nog een milieuvergunning van toepassing is. Derhalve zijn de woningen aan te merken als bedrijfswoning(en). Op grond van artikel 14 lid 3 Wet geurhinder en veehouderij blijft een (voormalige) agrarische woning ook na stoppen van het bedrijf getoetst worden als agrarische woning waarvoor in het buitengebied een vaste afstand van 50 meter van toepassing is. Ten opzichte van de omliggende agrarische bedrijven wordt aan deze afstand voldaan. Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak is op een afstand van zo'n 100m gelegen. Het plan vormt dan ook geen belemmering voor omliggende agrarische bedrijven.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

Het betreft hier een afwaardering van een wonen met agrarische nevenactiviteiten bestemming naar een woonbestemming. Het gaat niet om een nieuwe ontwikkeling. Derhalve is er in dit geval geen sprake van een activiteit die m.e.r.-plichtig is (want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage).

5.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Er is hier niet sprake van een nieuwe ontwikkeling (de bedrijfswoning zal een woning gaan worden, waarbij de agrarische bebouwing gesloopt zal worden). Het enige aspect dat hier van belang is, is het aspect 'geur'. Voor wat betreft dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 5.6. Gelet hierop vormt milieuzonering geen belemmering voor het onderhavige wijzigingsplan.

5.11 Natuur en landschap

Het verzoek betreft het wijzigen van de bestemming 'Wonen' naar 'Wonen - woongebouw', het verwijderen van de aanduiding 'agrarische nevenacitiveiten' en het verkleinen van het bestemmingsvlak Wonen. Er wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Er worden derhalve geen eisen gesteld aan de landschappelijke inrichting. Binnen het plangebied is geen waardevol groen aanwezig.

5.12 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

De planontwikkeling zal naar verwachting beperkte gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het plangebied. Door de afname van verhard oppervlak (daken en/of terreinen) als gevolg van de sloop van de schuren treedt bij neerslag een langzamere afstroming van het hemelwater op.

Hemelwater

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt, dient op eigen terrein geborgen en/of geïnfiltreerd te worden. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.

Bouwmaterialen

Als het dak en/of de gevels van de schuur worden gebouwd, geldt het volgende. In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlakte-waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien de uitlogende materialen toch worden toegepast, dienen ze jaarlijks gecoat te worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012".

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 20.7 lid 2 en lid 3 en artikel 35.1 lid 1 een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming 'Wonen' gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen' met nadere aanduiding 'woongebouw' en het verkleinen en veranderen van de vorm van het bestemmingsvlak wonen. Dit wijzigingsplan voorziet hierin.

De regels uit het bestemmingsplan bestemmingsplan Buitengebied 2012 en partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 zijn voor het overige van toepassing op het perceel en worden in de regels van dit wijzigingsplan dan ook van toepassing verklaard.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels (zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels);
4. Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan niet de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit hier niet aan de orde.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhlave worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Er is hier geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, maar van het veranderen van de vorm van het bestemmingsvlak 'Wonen' en tevens een afwaardering van de agrarische nevenactiviteiten op het perceel naar alleen Wonen. Hierdoor heeft vooroverleg geen toegevoegde waarde en is om die reden niet gevoerd.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro er geen inspraak meer wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 mei tot en met 19 juni 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn géén reacties ingediend.

Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.