Plan: | Esvelderbeekzone I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1242-0002 |
Het gebied tussen Barneveld-Noord en Harselaar is een groen gebied met een agrarisch karakter. Vanwege plannen om de potentie van het gebied optimaal te benutten en invulling te geven aan diverse beleidsdoelen, is voor de uitvoering hiervan de gebiedsvisie 'Overgangszone Esvelderbeek' (hierna: de gebiedsvisie) opgesteld. De gebiedsvisie is als bijlage 1 opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone I' maakt de integrale uitvoering van fase 1 van die gebiedsvisie mogelijk door de onderstaande projecten planologisch mogelijk te maken:
Aanleiding bestemmingsplan
Om bovenstaande projecten mogelijk te maken is op 23 februari 2013 bestemmingsplan 'Esvelderbeek- zone' vastgesteld. Dit bestemmingsplan omvat de ontwikkeling van een landgoed van 25 hectare, de vestiging van een kinderhospice, de realisatie van waterberging, de aanleg van circa 17,4 hectare nieuwe natuur en het door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk maken van maximaal negen woningen. Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingesteld, waarna de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 20 november 2013 uitspraak heeft gedaan. Als gevolg van deze uitspraak is het bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd. Deze vernietiging betreft de twee meest noordelijk gelegen landgoedwoningen en het plandeel met de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Deze onder- delen zijn uit het bestemmingsplan gehaald. Voor het overige is het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' onherroepelijk.
Korte beschrijving inhoud bestemmingsplan
Naar aanleiding van de uitspraak is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Hierin is de onderbou- wing ten opzichte van het onherroepelijke bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' nader gemotiveerd en uitgebreid. Verder is het vernietigde wijzigingsgebied veranderd in een directe bestemming om zo de woningclusters planologisch mogelijk te maken. Ook worden de twee landgoedwoningen weer mogelijk gemaakt.
Uit de nadere onderbouwing blijkt dat de woningbouw niet leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het Gelders Natuurnetwerk (hierna: het GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (hierna: de GO). Het GNN en de GO vormen gezamenlijk de voorheen geldende Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). De woningclusters en de landgoedwoningen zijn immers zogenaamde witte vlekken en behoren niet tot het GNN en de GO. Met de opbrengst van de woningverkoop wordt de noodzakelijke financiële haalbaarheid gegarandeerd voor de integrale uitvoering van de ontwikkelingen zoals deze beschreven zijn in de gebiedsvisie. Dit past uitstekend in het beleid dat voor dit gebied geldt.
In dit voorliggende bestemmingsplan is naast woningbouw het duurzaam ruimtegebruik van belang. Om zorg te dragen voor een goede ruimtelijke ordening hanteert de provincie de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder). Deze ladder is een processchema dat initiatieven met betrekking tot stedelijke functies begeleidt naar een optimale locatiekeuze. De Ladder wordt toegepast bij de ontwikkeling van het gebied. In paragraaf 5.8 wordt uitvoeriger ingegaan op de Ladder.
De uitvoering van bovengenoemde ontwikkelingen zijn niet mogelijk binnen de bestemmingsplannen 'Esvelderbeekzone' en 'Buitengebied 2000'. Daarom is het voorliggende bestemmingsplan 'Esvelderbeek- zone I' opgesteld.
Het plangebied
Het plangebied wordt met een rode omcirkeling aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Ligging plangebied
Leeswijzer
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt tussen de noordzijde van de bebouwde kern van Barneveld en de zuidzijde van bedrijventerrein Harselaar. De Esvelderbeek vormt de grens aan de noordzijde. De grens aan de oostzijde wordt gevormd door enkele woningen aan het Binnenveld. De grens aan de zuid- en oostzijde worden gevormd door agrarische gronden. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer, waarbinnen twee groen gemarkeerde deelgebieden liggen. Dit zijn de deelgebieden 'Woningclusters' en 'Landgoedwoningen', welke in hoofdstuk 3 worden beschreven.
Afbeelding: Begrenzing plangebied
Het deelgebied 'Woningclusters' met de te realiseren woningclusters ligt in het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' en heeft verschillende bestemmingen. De woningen worden deels gerealiseerd op de bestemmingen 'Agrarisch - Onbebouwd' en 'Natuur' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Openheid en Reliëf' en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV', 'ecologische hoofdstructuur' en 'kernrandzone'.
Beide deelgebieden worden met een rode omcirkeling aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Vigerend bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone'
Het deelgebied 'Landgoedwoningen' met de twee te realiseren landgoedwoningen ligt in het bestemmings- plan 'Buitengebied 2000' en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied I'. Beide deelgebieden worden met een rode omcirkeling aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2000'
Realisatie van de woningen zijn binnen deze bestemmingen niet toegestaan. In de bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Naast bovenstaande bestemmingsplannen is het bestemmingsplan 'Binnenveld I' van toepassing. Dit bestemmingsplan heeft de realisatie van een nieuwe verbindingsweg tussen het plangebied en de Stationsweg mogelijk gemaakt. Via deze verbindingsweg wordt onder andere het deelgebied 'Woning- clusters' ontsloten. Op onderstaande afbeelding wordt aan de linkeronderzijde - met een rode omcirkeling - een gedeelte van dit deelgebied weergegeven.
Afbeelding: Vigerend bestemmingsplan 'Binnenveld I'
Zoals in het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' is beschreven, zijn de in hoofdstuk 1 genoemde ontwik- kelingen vertaald in de gebiedsvisie. In de gebiedsvisie worden drie deelprojecten geïntegreerd tot een totaalplan. Overkoepelend doel is om de potentie van het gebied optimaal te benutten. Dat betekent dat niet alleen invulling wordt gegeven aan de zoekzone voor een Ecologische verbindingszone (hierna: Evz), maar dat het totale gebied wordt ingericht als groene buffer tussen Barneveld-Noord en bedrijventerrein Harselaar. Het gebied wordt daarvoor ingericht als een waardevol natuur- en landschapsgebied met natuurontwikkeling, waterberging en ten behoeve van recreatief medegebruik. De gebiedsvisie is als bijlage 1 opgenomen.
Onderstaande afbeelding is een overzichtskaart van de Esvelderbeekzone, zoals deze in het beeldkwali- teitsplan (zie bijlage 2) is opgenomen.
Afbeelding: Overzichtskaart Esvelderbeekzone
In en rondom het plangebied vinden momenteel ontwikkelingen plaats ten behoeve van natuurverevening en -compensatie, waterberging, landgoedontwikkeling en de vestiging van het kinderhospice. De gemeente Barneveld heeft in en rondom het plangebied een opgave voor bos- en natuurcompensatie. De invulling van deze compensatie is ingepast in het beleidsdoel van de natuurvriendelijke herinrichting van de Esvelder- beek tot een Evz. De compensatieverplichting bedraagt 15,6 ha. De gemeente Barneveld heeft bijna 18 ha. aan beschikbare gronden in het plangebied, waarvan netto 17,4 ha. wordt ingezet voor natuur.
Natuurontwikkeling
Het onherroepelijke deel van het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' voorziet onder meer in natuuront- wikkeling. De realisatie daarvan is inmiddels gestart. Met deze ontwikkeling worden niet alleen de diverse compensatieopgaven van de gemeente Barneveld gerealiseerd, maar wordt ook een passende invulling gegeven aan het provinciale beleid om dit deel van de Esvelderbeek om te vormen tot een goede Evz. In de paragrafen 4.3.1 en 5.3.3 wordt dat verder uitgewerkt en toegelicht. Essentie daarvan is dat binnen het door de provincie aangegeven zoekgebied de door de provincie beoogde natuurdoelen worden gerealiseerd.
Onderstaande afbeelding is een fragment van de 'lange termijnkaart' uit de gebiedsvisie.
Afbeelding: Fragment 'lange termijnkaart' gebiedsvisie
Noodzaak van woningbouw
Met het aanleggen van nieuwe natuur voor de realisatie van de Evz zijn aanzienlijke investeringen gemoeid. Deze kosten bestaan niet alleen uit aanlegkosten (grondwerk en beplanting), maar ook uit de kosten voor het wegbestemmen/saneren van een bedrijfslocatie en het verleggen van wegen. De kosten worden slechts voor een deel gedekt door bijdragen van derden en reserveringen voor de realisatie van de compensatieopgaven (zoals de waterberging). De zorgvuldig in het totaalplan ingepaste woningen zijn dan ook een noodzakelijk onderdeel van het plan. De woningen maken geen onderdeel uit van het GNN en de GO, maar zonder de opbrengsten uit de woningbouw is de natuurontwikkeling financieel niet haalbaar. Dat zou betekenen dat het gebied agrarisch gebruikt blijft worden en dat er geen natuurverbetering aan de Esvelderbeek zal plaatsvinden.
De elf te realiseren woningen zijn verdeeld over twee deelgebieden, namelijk het deelgebied 'Woningclus- ters' waar negen woningen worden gerealiseerd en het deelgebied 'Landgoedwoningen' waar vijf woningen worden gerealiseerd. De locatiekeuze van de woningen is gebaseerd op de cultuurhistorische principes voor woningbouw. Op de gekozen locaties worden de woningen landschappelijk goed ingepast.
Deelgebied 'Woningclusters'
Voor dit deelgebied is een beeldkwaliteitsplan met randvoorwaarden opgesteld, welke als bijlage 2 is opgenomen. Dit deelgebied is geïnspireerd op het verleden. De historische kaart uit 1870 laat zien dat het gebied zich kenmerkt door bebouwingsclusters in het open landschap. Boerderijen en schuren liggen geclusterd rondom een erf. Deze boerenerven liggen vrij in het landschap en worden omringd door agrarische velden en natuur. Dit kenmerk is nog steeds van toepassing op de Esvelderbeekzone. In de loop der jaren is er een aantal boerenerven bij gekomen, maar er is nog steeds sprake van een open landschap en een rijkdom aan natuur.
Afbeelding: Topografische kaart 1870
De clusters worden gesitueerd op de randen van de van oudsher aanwezige zandruggen. Van oudsher was het gebruikelijk, ter voorkoming van wateroverlast, om op de zandruggen een nederzetting te bouwen. Door de woningbouw op de randen van de zandrug te situeren wordt het hoogteverschil geaccentueerd. Het beekdal en de lager gelegen delen worden zo benut voor de waterberging en natuurontwikkeling en de hoger gelegen zandrug voor extensief agrarisch gebruik en woningbouw. Het cluster aan de westzijde van de zandrug wordt zo georiënteerd dat wordt uitgezien over de lagere delen zoals de poel en het beekdal. Het oostelijke cluster wordt zo georiënteerd dat wordt uitgezien over de extensieve akkers en landbouw- gronden buiten het plangebied. Door middel van een aan te leggen weg, die tussen de clusters wordt gerealiseerd, worden de woningen in oostelijke richting ontsloten op het Binnenveld.
De te realiseren woningen worden, geïnspireerd op de boerenerven uit de directe omgeving, verdeeld over twee clusters en liggen rondom een collectief erf. Door de woningen te clusteren vormen het compacte bebouwingsmassa's. Net als de schuren op een boerenerf staan de woningen relatief dicht op elkaar. De gemeenschappelijkheid van het erf is een belangrijk ordenend principe voor de clusters. De samenhang op het boerenerf ontstaat door gebruik van dezelfde materialen en kleuren, overeenkomstige kapvormen, dezelfde oriëntatie of juist haaks op het hoofdgebouw én het erf vormt letterlijk het verbindende element van de afzonderlijke bouwwerken.
Eigenaren van de woning hebben op hun eigen perceel parkeermogelijkheden. Parkeerplaatsen voor bezoekers zijn bij elk cluster aan de ontsluitingsweg gesitueerd, waardoor het principe van een boerenerf niet wordt aangetast. De ontsluitingsweg krijgt het uiterlijk van een landelijke weg, zoals deze op veel plaatsen in de gemeente zijn aangelegd.
Afbeelding: Ligging woningclusters
Afbeelding: Impressie woningclusters
Deelgebied 'Landgoedwoningen'
Dit deelgebied maakt deel uit van het te realiseren landgoed 'De Wolfskamer'. Dit nieuwe landgoed met een totale oppervlakte van circa 25 ha. zorgt voor een duurzame kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied met zijn natuurlijke en ecologische waarden. Deze landgoedontwikkeling draagt daardoor fors bij aan het behalen van de doelen die in de gebiedsvisie worden beschreven. Zie ook bijlage 3 voor een beschrijving van het landgoed.
Binnen het kader van de ontwikkeling van dit nieuwe landgoed is voorzien in vijf landgoedwoningen. Het landgoed bestaat uit een hoofdwoning en vier woningen met een gemiddelde inhoud van 1500 m3. De woningen worden gerealiseerd in een parkachtige omgeving en ze worden door middel van een oprijlaan ontsloten op de Esweg. Het parkeren voor (recreatieve) bezoekers van het landgoed vind plaats op een kleine collectieve parkeerplaats aan het begin van het landgoed bij de oprijlaan. Het parkeren voor bewoners en de bezoekers van deze woningen vindt plaats bij de woningen.
De hoofdwoning en de twee zuidelijk gelegen woningen maken deel uit van het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone'. De twee noordelijk gelegen woningen worden met voorliggende herziening alsnog weer onderdeel van de integrale gebiedsvisie. Deze twee woningen worden met een gele omcirkeling aangege- ven op onderstaande afbeelding. De situering van de oprijlaan is indicatief. De realisatie van deze oprijlaan wordt al mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' en maakt daarom dan ook geen onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan.
Afbeelding: Ligging landgoedwoningen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsrege- lingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: de SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstel- lende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: de Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In dit geval is er sprake van één van deze 13 nationale belangen, namelijk:
Doorwerking in plangebied
Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11). Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden.
De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaat- sen, wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied. Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhisto- rische en landschappelijke waarden. Ook wordt aansluiting gezocht bij de realisatie van andere maatschappelijke opgaven zoals waterberging. Zo wordt met de EHS ook een bijdrage geleverd aan het halen van de doelen vanuit de Kaderrichtlijn Water.
Dit bestemmingsplan voorziet in de doelstellingen van het Rijksbeleid door de aanleg van nieuwe natuur mogelijk te maken en te voorzien in waterberging. Met de realisatie van het plan wordt de Evz tussen de EHS-gebieden Schaffelaarsebos en Kallenbroek versterkt.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie (hierna: de Visie) en Omgevingsverordening (hierna: de Verordening) opgesteld, als opvolger van het provinciale Streekplan uit 2005. De Visie en de Verordening zijn op respectievelijk 9 juli en 24 september 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en beide zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De Verordening richt zich net zo breed als de Visie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Verordening.
De focus van de Visie ligt onder andere op het maken van goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw in landelijk en stedelijk gebied. De provincie wil en durft te variëren in het maken van keuzes. Soms is een toevoeging in het landelijk gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie et cetera.
Met de Visie wordt onder andere de herijkte EHS ruimtelijk vastgelegd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak die provincie en Rijk bij de decentralisatie van het natuurbeleid hebben gemaakt om de EHS planologisch te herijken. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).
In het kader van voorliggend plan zijn met name opvattingen over Duurzaam Ruimtegebruik, Wonen en het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone van belang.
Duurzaam Ruimtegebruik
De provincie verwijst in de Visie naar de Ladder, die verankerd is in het Bro. De provincie ziet de Ladder als een kwaliteitsinstrument met als doel om bij nieuwe ontwikkelingen expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede afstemming ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de gekozen locatie en het omliggende gebied.
Zie ook paragraaf 5.8 over de Ladder.
Wonen
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De woonagenda's zijn veel meer dan een document. Ze zijn een proces waarvoor een regionaal netwerk wordt opgericht. Het idee is dat er in de loop van de tijd nieuwe coalities ontstaan, dat er meer onderling vertrouwen en uitwisseling ontstaat en dat nieuwe oplossingsrichtingen worden bedacht voor de regionale opgaven. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen.
Vanwege de demografische ontwikkelingen neemt de vraag naar groei van de woningvoorraad geleidelijk af. De kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt vraagt echter steeds meer aandacht van alle betrokken partijen. Oplossingen zijn in toenemende mate te vinden in het benutten van kansen en mogelijkheden in (het aanpassen van) de bestaande woningvoorraad. Om deze doelen te bereiken:
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland. De opgaven die de provincie en haar partners hierbij zien, zijn:
Met betrekking tot de ambitie en rol van de provincie staan de volgende uitgangspunten aan de basis van het provinciale beleid voor natuur en landschap:
De bescherming van bos en natuur buiten het GNN en de GO is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De provincie heeft daarom de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie ingetrokken. Zie ook paragraaf 5.3.3 over de EHS, GNN en GO.
De Verordening legt hetgeen in de Visie is gesteld vast in regels. In de Verordening zijn hiertoe artikelen opgenomen over onder andere Wonen, het GNN en de GO.
Voor wat betreft het aspect Wonen wordt gesteld dat de in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door Gedeputeerde Staten (hierna: GS) vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door GS vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Voor wat betreft het aspect GNN wordt gesteld dat dit een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang is. Voor wat betreft het aspect GO wordt gesteld dat dit een zone is, die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het GNN en daar functio- neel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.
Doorwerking in plangebied
De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan zijn passend in de Verordening. Dit wordt uitgewerkt en toegelicht in de paragrafen 5.3.3 en 5.8.
In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld, namelijk het Landschaps- ontwikkelingsplan Gelderse Vallei (hierna: het LOP). Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van het LOP zijn per landschapstype nader uitgewerkt:
De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Strategische visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.
Doorwerking in plangebied
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de Strategische visie. Doel van het beleid is zoveel mogelijk de meest waardevolle bestaande natuurelementen in samenhang met elkaar te brengen. Zo wordt de Evz Esvelderbeekzone de verbinding tussen natuurgebieden aan de oost- en westzijde van de gemeente. Dit past in het streven naar een robuuste en duurzame ruimtelijke structuur, die bijdraagt aan het behouden van de groene en landschappelijke kwaliteiten en die voldoet aan de eisen die vanuit het water worden gesteld. Het realiseren van deze Evz wordt mogelijk gemaakt door de opbrengsten van de woningverkoop.
De Structuurvisie Buitengebied Barneveld (hierna: de SBB) is op 21 september 2011 door de gemeente- raad vastgesteld. De SBB bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu. Er doen zich belang- rijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de SBB wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwik- keling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalver- groting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor onderstaande afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen/niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
Karakteristiek
Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.
Gebruik
In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de EHS is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.
Functieverandering naar wonen/niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
In het agrarisch bekenlandschap wordt gestreefd naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied besteedt de gemeente aandacht aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel-, fiets- en ruiterpaden. De gemeente is terug- houdend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.
Doorwerking in plangebied
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de SBB. Overkoepelend doel is om de potentie van het gebied optimaal te benutten. Dat betekent dat niet alleen invulling wordt gegeven aan de zoekzone voor een Evz, maar dat het totale gebied wordt ingericht als landelijke bufferzone tussen Barneveld-Noord en bedrijven- terrein Harselaar. Het gebied wordt daarvoor ingericht als een waardevol natuur- en landschapsgebied met natuurontwikkeling, waterberging en ten behoeve van recreatief medegebruik.
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 (hierna: de SKB) vastgesteld. De SKB legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De SKB bevat een uitvoerings- programma, waarin de gemeente laat zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de SKB is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Doorwerking in plangebied
Op de kaart behorende bij de SKB ligt het plangebied in een gebied dat is aangeduid als 'Groene zone' en 'Ecologische zone Esvelderbeek'. De beekdal van de Esvelderbeek vormt een groene bufferzone tussen stedelijke gebieden. Dit is in de structuurvisie 2009 al vastgelegd. Voor de Esvelderbeekzone is een gebiedsvisie opgesteld (zie bijlage 1).
Voor de Esvelderbeek is de visie van de gemeente om een natuurlijke zone rondom de beek te realiseren. Het gebied rond de Esvelderbeek maakt deel uit van een natte Evz. Het is dan ook uitdrukkelijk de bedoeling dat dit gebied tussen de toekomstige bebouwing in de zoekzone Barneveld-Noord en het bedrijventerrein Harselaar-West een open en overwegend groen/blauw karakter behoudt en dat dit wordt versterkt door middel van de aanleg van waterberging en nieuwe natuur (groene bufferzone). Daarnaast is ruimte voor de toevoeging van functies (bijvoorbeeld door benutting van de mogelijkheden van functieveran- dering) en een landgoed. De toekomstige wijk Barneveld-Noord grenst aan de bufferzone, zodat de bufferzone een directe invloed heeft op de woonkwaliteit van Barneveld. Dit is een belangrijk kenmerk in het realiseren van onderscheidende woonmilieus.
Inrichten als groene bufferzone betekent méér dan het handhaven van de bestaande agrarische situatie. Zonder actief beleid zal de landbouwkundige functie op termijn plaatsmaken voor allerlei ongewenste ontwikkelingen, die het gebied ruimtelijk doen dichtslibben. De groene bufferzone wordt dan ook expliciet ontworpen en aangelegd. Belangrijke elementen daarin zijn de Esvelderbeek met daar omheen te ontwikkelen natuur (in het kader van de inrichting van Evz en boscompensatie), aanleg waterberging, de agrarische bedrijven, functieverandering en landgoedontwikkeling. Voor wat betreft verandering in bebouwing komen die vooral voort uit de reeds bestaande mogelijkheden van het functieveranderingsbeleid en het landgoederenbeleid, rekening houdend met het karakter en de mogelijkheden van dit gebied. De hieruit voortvloeiende opbrengsten van de woningverkoop worden gebruikt voor de inrichting van het gebied. Belangrijke karakteristieken zijn (zeer) lage dichtheden, hoogwaardige architectuur en veel groen, dat voor een belangrijk deel openbaar toegankelijk zal moeten zijn en dat ook mede deel zal moeten uitmaken van de beoogde ecologische structuur. Het gebied krijgt een op zichzelf staand karakter, zodat de perifere ligging ten opzichte van de kern gerechtvaardigd is.
Door de groene bufferzone loopt de natte Evz Esvelderbeek. Het gemeentebestuur ondersteunt de herin- richting van de beek tot verbindingszone. Hiertoe worden in deze zone poelen, struweel en gradiënten aangelegd. Hierdoor worden er zowel natte als droge ecologische verbindingen gelegd tussen de Stationsstraat en de Wencopperweg. Deze zone heeft daarnaast een functie voor de waterberging voor bedrijventerrein Harselaar, als recreatieve fietsverbinding en als wandelgebied voor recreanten (recreatief uitloopgebied).
De voorgenomen ontwikkelingen zijn in overeenstemming met deze SKB.
Het plangebied wordt met een gele omcirkeling aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Fragment kaart Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (hierna: het MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).
Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen. Om een goede beoordeling van en een afweging tussen de kleinere plannen op inbreidingslocaties mogelijk te maken is een toetsingskader opgesteld, te weten 'Toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties'. In dat beleidsstuk is een toetsingskader voor woningbouwplannen op inbreidingslocaties opgenomen. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd. De behoefte aan starters- en seniorenwoningen is groot. Inbreidingslocaties lenen zich doorgaans uitstekend voor woningbouw voor deze doelgroepen. Het toetsingskader richt zich dan ook op woningbouw voor genoemde doelgroepen waarbij de nadruk ligt op kwalitatieve criteria. Dit is in overeenstemming met de afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma (hierna: het KWP).
Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie nood- zakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.
Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
Doorwerking in plangebied
Het plan met de woningclusters en de landgoedwoningen is niet exclusief opgenomen in het MWP 2011-2020. Wel is Barneveld-Noord als uitleglocatie genoemd en zijn locaties met minder dan tien woningen als één post onder de noemer 'Overige locaties' opgenomen.
In verband met de veranderde marktomstandigheden is de gemeente Barneveld, samen met de regio Foodvalley, het project 'Faseren en doseren van de woningmarkt' gestart. Dit heeft ertoe geleid dat de gemeente Barneveld nadrukkelijker bezig is met de afstemming van de verschillende woningbouwprojecten om zo de markt optimaal te kunnen bedienen. Er zijn verschillende maatregelen geformuleerd (en deels al uitgevoerd) om tot een maximale marktopname te komen. Voor de kern Barneveld is de aanleiding het grootst om projecten af te stemmen, gezien het planaanbod, vooral ook vanwege de grotere bouwlocaties aan de zuidrand van deze kern. In Barneveld is dan ook met name nog ruimte voor niches op de woning- markt, zoals aanbod in de vrije huursector, vormen van particulier opdrachtgeverschap, seniorenwoningen en dergelijke.
De ontwikkeling van de woningclusters en de landgoedwoningen in de Esvelderbeekzone kan nadrukkelijk ook als niche worden beschouwd en daarmee niet concurrerend met de bestaande ontwikkelingen in Barneveld. De woonkwaliteit van de twee bijzondere woningclusters kan alleen in dit gebied worden gerealiseerd en komt tegemoet aan de vraag naar landelijk wonen in Barneveld.
Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
Landgoederenbeleid
De nota 'Van Schaffelaar tot Otelaar' betreft de beleidsevaluatie van het gemeentelijk beleid voor nieuwe
landgoederen. In de nota wordt een perspectief geboden op het ontstaan van een landgoederenzone. Deze landgoederenzone kan op den duur zelfs de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe met elkaar verbinden. De zone is goed bereikbaar voor recreanten dankzij de ligging aan de hoofdkernen van de gemeente. De ontwikkeling van nieuwe natuur en de uitstraling van het landgoed staan voorop, zodat sprake is van een concrete verbetering van de bestaande landschappelijke- en ecologische kwaliteit. In het beleid zijn de uitgangspunten voor nieuwe landgoederen opgenomen. Verzoeken voor nieuwe landgoederen worden getoetst aan deze nota.
Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan (uit 2011) biedt kaders voor de ontwikkeling van de groenstructuren. Dit betreft de inrichting van het openbaar groen om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Bestaande groenstructuren en -elementen worden zoveel mogelijk behouden en verweven met nieuwe structuren. Voor het buitengebied betekent dit dat de bestaande structuren gehandhaafd moeten blijven. Daarvoor is in het voorliggende bestemmingsplan een passende bestemming opgenomen. Bij ontwikkelingen in het buitengebied die de groenstructuur aantasten kan als voorwaarde worden gesteld om passende maatregelen te nemen.
Milieu(klimaat)beleidsplan 2009-2013
De komende jaren wordt nadrukkelijker aandacht besteedt aan het klimaat en het milieu. Met het Milieu- (klimaat)beleidsplan 2009-2013 wordt ingezet op een kwalitatief goede en duurzame leefomgeving. Zowel binnen de wettelijke milieutaken die de gemeente moet uitvoeren, als binnen de niet-wettelijke milieutaken vormen duurzaamheid, klimaat en energie de speerpunten voor de komende jaren.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodem- kwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Bro de opdracht om bij het opstellen van bestem- mingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Voor het hele plangebied is door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport (2195, d.d. oktober 2010) is als bijlage 4 toegevoegd. De conclusies van dit rapport zijn op basis van nieuwe gegevens en inzichten in een notitie door de regioarcheoloog verder aangescherpt. Deze notitie (d.d. 10 januari 2013) is als bijlage 5 toegevoegd. Eén en ander resulteerde in 2013 in een karterend booronderzoek door onderzoeks- en adviesbureau BAAC op de dekzandrug, die eerder al een hoge verwachting was toegekend en waar volgens de plannen een aantal woningen gepland waren. Dit rapport (V-13.0059, d.d. mei 2013) is als bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.
Afbeelding: Verwachtingskaart BAAC Rapport V-13.0059
Bovenstaande afbeelding is een fragment van de verwachtingskaart. Uit het karterende booronderzoek is gebleken dat het gebied grotendeels is verstoord waardoor eventuele archeologische resten geheel zijn verdwenen of sterk aangetast zijn. In het grootste deel van het gebied zijn bovendien geen archeologische indicatoren aangetroffen. De verwachting voor alle perioden is daarom bijgesteld tot een lage verwachting.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
Conclusie
Alleen in een kleine zone aan de westzijde van het onderzoeksgebied zijn in een boring fragmenten van verbrand leem en een slak aangetroffen. Door BAAC wordt geadviseerd om voor dit deel (ca. 3.575 m2) bodemverstorende activiteiten te vermijden en indien dit niet mogelijk is om een karterend/waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Dit advies is door de gemeente overgenomen. Bij bodemverstorende activiteiten dient een bovengenoemd onderzoek te worden uitgevoerd.
Indien bij de werkzaamheden vondsten worden gedaan (scherven, vuursteen, funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand) waarvan men redelijkerwijs mag aannemen dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 53 en 54 Monumentenwet 1988).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. In het buitengebied van de gemeente Barneveld komen zowel rijksmonumenten (27 monumenten en 13 terreinen met 45 grafheuvels) als gemeentelijke monumenten (59 stuks) voor. Het gaat vooral om boerderijen, schuren en woningen maar ook om Kasteel De Schaffelaar. De monumenten staan op een verzamellijst waarvan wordt opgemerkt dat deze lijst een momentopname is.
In het plangebied is geen sprake van rijks- of gemeentelijke monumenten of van bijzondere stedenbouw- kundige structuren. Wel komen nabij het plangebied historische erven van boerderijen voor die al enkele eeuwen in geschriften worden vermeld. De boerderijen Vaarst en Esveld komen al vóór de veertiende eeuw voor. Boerderij Vaarst maakt deel uit van het nieuwe landgoed De Wolfskamer. Een deel van het historische erf van boerderij Esveld maakt deel uit van het plangebied, de boerderij zelf niet. Van de historische elementen is ten zuiden van de Esvelderbeek de verkavelingsstructuur (o.a. houtwallen) in grote lijnen intact gebleven, maar aan de noordzijde zijn deze nagenoeg geheel verdwenen.
Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuur- landschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als deel van een cultuurhistorisch ensemble/land- schapsbeeld.
Volgens Histland Gelderland heeft het plangebied een middelhoge landschappelijke waarde. Op kaart 22 van het Streekplan, wordt het gebied niet aangemerkt als een waardevol landschap. In het plangebied zijn geen historisch-geografische waarden aanwezig.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuur- beschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied is de Veluwe op een afstand van circa 8 kilometer. De ontwikkeling zal hier geen negatieve invloed op hebben.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is door Eelerwoude een verkennend flora en fauna- onderzoek (4595, d.d. 19 oktober 2010) uitgevoerd. Voor de locatie Binnenveld 11 en de twee woning- clusters is eveneens door Eelerwoude een aanvullend flora en fauna onderzoek (4062, d.d. 4 september 2012) uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn als bijlage 7 en 8 toegevoegd.
De voorgestelde ontwikkeling van het gebied zal een grote verbetering van de natuurwaarden geven. Een groot aantal soorten profiteert hiervan. Dit zorgt ervoor dat permanente negatieve effecten van de ontwikkeling op beschermde natuur kan worden uitgesloten. Daardoor blijven slechts tijdelijke effecten door verstoring tijdens de uitvoering over. Deze effecten zijn te voorkomen met een goede planning en wijze van uitvoering.
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt tijdelijk verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van de instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling.
Vogels
Op de locatie van de woningclusters zijn slechts zeer beperkte mogelijkheden voor vogelnesten aanwezig. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 15 maart tot 15 juli.)
Vleermuizen
De locatie van de woningclusters bieden geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen en/of vliegroutes van vleermuizen. Hiervoor liggen de locaties te open in het landelijk gebied. Om het terrein geschikt te houden en te maken voor vleermuizen is het wel belangrijk om verstoring door het aanbrengen van verlichting zoveel mogelijk te voorkomen. Indien wordt voorkomen dat de natuur rond de woningen verlicht wordt, zijn geen effecten te verwachten.
Doorwerking in plangebied
De realisatie van de woningclusters met een ontsluitingsweg heeft geen negatief effect op streng beschermde natuurwaarden. Indien rekening wordt gehouden met broedende vogels (met name in de zone rond de beek) zijn geen belemmeringen te verwachten. Voor het uitvoeren van de activiteiten is geen ontheffing nodig mits er rekening wordt gehouden met de conclusies en aanbevelingen uit de onderzoeksrapporten.
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de (voormalige) EHS. Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland (hierna: de SG) zijn in de Omgevingsvisie (de Visie) twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit de paragraaf 4.3.1 blijkt dat het plangebied gedeeltelijk in het GNN en de GO ligt. Voor de toetsing aan wordt hierna verwezen.
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de GNN, deels in de GO en deels daarbuiten, de zogenaamde witte vlekken. De woningclusters en de twee landgoedwoningen behoren tot een witte vlek. Er is sprake van een bijzondere situatie, omdat:
Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het GNN. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestem- ming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 hectare voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur. De Evz's maken voor een klein deel uit van het GNN.
De provincie wil de natuur van het GNN beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Verordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Visie en de Verordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Verordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.
Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:
Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het GNN opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden. In voorliggend bestemmingsplan is dit niet aan de orde, aangezien de ingrepen plaatsvinden in de GO.
Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Vanwege deze dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwali- teiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde. De Ladder legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO. Indicatief voor de mate waarin de versterking van de kernkwaliteiten moet plaatsvinden is de functie- combinatie van wonen en natuur volgens het concept nieuw landgoed. Door openbare toegankelijkheid biedt een nieuw landgoed meerwaarde voor de ambities voor vrijetijdseconomie. Hoofdaccenten voor een nieuw landgoed zijn de functies wonen en natuur.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Evz's maken deel uit van de GO en hebben hetzelfde doel zoals dit in de EHS is opgenomen. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.
In de GO heeft de provincie de volgende doelstellingen:
Bij de beoordeling van de effecten op de kernkwaliteiten in de GO is het van belang dat de oppervlakte en ecologische samenhang substantieel worden versterkt. Waar het geluidbelasting, licht en verstoring van rust betreft, is bij uitbreiding van een functie een beperkte toename soms niet te vermijden. Beperkte aantasting moet dan wel zo veel mogelijk worden voorkomen; toch kan een positief saldo worden bereikt - wanneer zo'n aantasting niet te vermijden is - wanneer het oppervlak natuur toeneemt en de ecologische samenhang verbetert.
Afbeelding: Fragment Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Beleid voor Ecologische verbindingszones uit de Structuurvisie Gelderland
Vanwege de bijzondere situatie zoals beschreven onder bovenstaand punt 1, is het van belang aan te geven binnen welk beleidskader het plan destijds tot stand is gekomen. Het onderstaande beschrijft dit beleidskader uit de toen geldende Structuurvisie Gelderland (de SG).
Evz's verbinden de verschillende delen van de EHS-natuur en EHS-verweving met elkaar. Evz's bestaan uit een schakeling van natuurelementen (stapstenen) die multifunctioneel gebied doorsnijden. De schakels tussen de stapstenen worden vaak gevormd door landschapselementen. De Evz's hebben als doel om (waardevolle) natuurgebieden te verbinden zodat een samenhangend netwerk ontstaat om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten- en diersoorten. Aangezien het gaat om smalle zones met een strategische ligging, is voor de realisering van de Evz's specifiek ruimtelijk beleid aan de orde. Het betreft een combinatie van planologische bescherming van aanwezige waarden en planologische reservering (zoekzone) voor versterking van de natuurwaarde voor de doelsoorten die in het Gelderse gebiedsplan Natuur en landschap zijn aangegeven.
Met een Evz neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor plant- en diersoorten. Voor het functioneren van een Evz is de inbedding van natuur-, bos- en landschapselemen- ten in het omliggende landschap van belang. Net als in EHS-verweving speelt in de meeste Evz's grondgebonden landbouw blijvend een belangrijke rol in het beheer van de cultuurgrond en de natuur-, bos- en landschapselementen.
In de Gelderse Vallei zijn verschillende Evz's aangewezen die niet alleen de versnippering van de natuur verminderen, maar tevens van belang zijn als ruimtelijke geleding en de groene kwaliteit van de leefom- geving in sterk verstedelijkte delen van de vallei. Aan de Esvelderbeek zijn de modellen 'kamsalamander' en 'winde' toegekend teneinde deze wateren een belangrijke rol te geven in de verspreiding van vissen in de Gelderse Vallei.
Ecologische verbindingszones
Zoals beschreven liggen de Evz's binnen het GNN en de GO. De Visie geeft aan dat de Evz's een bijzonder onderdeel van de kernkwaliteiten van GNN en GO zijn. Zij moeten voor een deel nog in de GO worden gerealiseerd. Doordat deze zones ook gebieden verbinden, kunnen de Evz's in de GNN doorlopen. De provincie en haar partners willen aanvullende verbindingen realiseren zodat planten en dieren zich tussen de verschillende natuurterreinen kunnen verplaatsen. Dit is van belang voor de gezondheid van populaties en om verschuivingen als gevolg van klimaatverandering op te kunnen vangen.
De Evz's zijn multifunctionele zones, die met verschillende middelen gerealiseerd worden. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in deze zones welkom, mits ze een bijdrage leveren aan het realiseren van de doelen. De inrichtingsmodellen die onderdeel zijn van de kernkwaliteiten zijn daarvoor richtinggevend. De provincie stimuleert gemeenten om landschapsmiddelen, compensatie en verevening van ruimtelijke ingrepen in te zetten in de Evz's. Waar nodig verwacht de provincie een actieve rol van gemeenten bij het realiseren van Evz's.
De invulling van de Evz's moet passen binnen de kernkwaliteiten GNN en GO die zijn vastgelegd in bijlage 7 bij de Verordening. Voor de Evz Esvelderbeek is daar het volgende aangegeven (bij gebied 81 'Gelderse Vallei' en bij gebied 83 'Erica - Het Paradijs'). Zowel bij het onderdeel ontwikkelingsdoelen natuur en land- schap GNN (omvorming, natuurontwikkeling) als bij ontwikkelingsdoelen natuur en landschap GO staat:
Bij de ontwikkelingsdoelen is daarnaast aangegeven dat het Evz-model voor de Esvelderbeek de modellen 'kamsalamander' en 'winde' zijn. Het model 'das' wordt ook genoemd, maar dat heeft betrekking op de Barneveldse beek. Deze ontwikkelingsdoelen zijn overgenomen uit de SG zoals die van kracht was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone'. De ecologische doelen zijn dus niet gewijzigd.
Het model 'kamsalamander' bestaat uit een corridor met stapstenen, ingebed in een landschapszone. 'Natte elementen', met name poelen, zijn essentieel. Behalve de kamsalamander kunnen ook andere zeldzame amfibieën en ringslang doelsoort zijn. Dit model mikt op een herstel van een kleinschalig landschap met ook natte elementen. Daarmee is het toepasbaar zowel in het Rivierengebied als op de lage zandgronden. De kwaliteit van de natte elementen is van groot belang, terwijl de 'droge' elementen zeer verschillend kunnen zijn. Het model biedt plaats aan een zeer grote verscheidenheid aan organismen: van spitsmuis tot steenuil en van libel tot vleermuis. De poelen in de zone dienen echter vrij van vis te zijn en te blijven.
Het model 'winde' bestaat uit een corridor met stapstenen, waarbij herstel van stromende wateren centraal staat; een beek of rivier vormt de corridor. De stapstenen bieden plaats aan bijzondere watermilieus, paaiplaatsen, et cetera. De gehele waterfauna profiteert van dit model. Wanneer in het beek- of rivierdal waardevolle geïsoleerde wateren aanwezig zijn, moet niet lichtvaardig tot aankoppeling aan het stromende water overgegaan worden. Deze modellen zijn het uitgangspunt bij de ontwikkelingsdoelstelling voor een Evz.
Doorwerking in plangebied
Op de afbeelding met een fragment van het GNN en het GO is het plangebied met een rode contour globaal aangegeven. Te zien is dat de woningclusters en de twee landgoedwoningen als witte vlek zijn opgenomen. De rest van het plangebied ligt in de GNN en GO omdat de door de provincie vastgestelde kaart in beginsel is gebaseerd op het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' en de nog benodigde reparatie van onderdelen daarvan. Het doel van zowel het voorgaande als van het voorliggende bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone I' is immers om het planologisch mogelijk te maken dat het gebied wordt ingericht als een waardevol natuur- en landschapsgebied conform de Visie en Verordening en de hiervoor geldende SG (zie ook hoofdstuk 3 voor de planbeschrijving).
De al gerealiseerde, maar ook de nog te realiseren natuurontwikkelingen passen goed in de natuurfunctie van de GNN en dragen bij aan een substantiële versterking van de beoogde kernkwaliteiten van de GO en de totstandkoming en instandhouding van de Evz Esvelderbeek. Daarbij sluit de nieuwe inrichting van het gebied goed aan bij de beleidsdoelen. De modellen 'kamsalamander' en 'winde' worden toegepast door herstel van de meandering van de Esvelderbeek (meer ruimte voor een natuurlijker loop), door het natuur- vriendelijke maken van de oevers, door de inbedding in een natuurlijke landschapszone (onder meer door perceelsgrenzen aan te zetten met houtsingels), doordat nieuwe 'natte elementen' worden aangelegd alsmede door omliggende graslanden en de aansluiting op het omringende landschap.
Voorliggend bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en/of waarden van het gebied met zich mee. Deze kenmerken en waarden worden door uitvoering van dit plan juist aangelegd en versterkt. De ecologische waarden die het provinciaal beleid voor dit gebied beoogd, zijn in de situatie zonder voorgaand en voorliggend bestemmingsplan, slechts potentiële waarden. Deze waarden waren grotendeels nog niet aanwezig terwijl deze juist het beoogde doel zijn.
Belangrijk is ook dat het plan aansluit bij de dubbele doelstelling van de GO, waar immers ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikke- lingsruimte. Het voorliggende bestemmingsplan is het reparatieplan voor de integrale gebiedsontwikkeling waarmee de beoogde kernkwaliteiten kunnen worden gerealiseerd. Van een aantasting van de kernkwali- teiten kan geen sprake zijn omdat deze in de situatie voor de voorliggende planvorming niet of nauwelijks aanwezig waren. Door de ontwikkeling van een landgoed en woningclusters is juist de omvorming naar de gewenste natuurwaarden (beoogde kernkwaliteiten) haalbaar en wordt tegelijk het GO-beleidsdoel van extensieve openluchtrecreatie mogelijk. Daarbij komt het feit dat de woningclusters en de landgoedwonin- gen als witte vlek zijn opgenomen en daardoor geen onderdeel uitmaken van het GNN of de GO. Door deze ontwikkeling inclusief woningbouw is de financiële haalbaarheid van het integrale plan geborgd. Zonder de opbrengst uit de woningen is het plan niet in zijn geheel uitvoerbaar en worden de beleidsdoel- stellingen voor de GNN en de GO dus niet of slechts gedeeltelijk gerealiseerd. De Evz binnen dit gebied wordt dan niet conform de beleidsdoelen gerealiseerd.
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de kaders zoals deze zijn gesteld in het GNN en de GO.
De gemeente Barneveld heeft het adviesbureau REASeuro B.V. opdracht gegeven om een CE-bodem- onderzoek te verrichtten omdat het gebied verdacht is op conventionele explosieven (hierna: CE) uit de Tweede Wereldoorlog. Het onderzoek (71253/RO-120021 versie 1.0, d.d. 22 mei 2012) heeft tussen week 45 (2011 en week 5 (2012) plaatsgevonden. Het rapport is als bijlage 9 toegevoegd.
Het onderzochte gebied is verdeeld in meetvakken. Deze meetvakken zijn uitgezet in het terrein en ingemeten met GPS. Draad en hekwerk zijn verwijderd. Vervolgens zijn de meetvakken ingemeten met detectieapparatuur. Draad en hekwerk zijn weer teruggeplaatst. De meetdata zijn verwerkt en de significante uitslagen die daaruit zijn voortgekomen zijn benaderd, geïdentificeerd en verwijderd. Het resultaat is dat er CE gevonden zijn. Na overleg met de opdrachtgever is besloten om ook de kleinste uitslagen te verwijderen. De aangetroffen CE zijn veiliggesteld in het veld. Gevonden schroot is verzameld op het perceel gelegen naast Binnenveld 8.
Resultaten
De navolgende munitie artikelen, restanten hiervan of munitiegerelateerde artikelen zijn aangetroffen:
aantal | soort | nationaliteit | conditie |
2 | Brisantgranaat 20 mm zonder ontsteker | GB | verschoten |
5 | Pantserbrandgranaat 20 mm | GB | verschoten/niet veilig te identificeren |
2 | Restant raketmotor | GB | leeg |
Tabel: Aangetroffen munitie, restanten en gerelateerde artikelen
De aangetroffen geschutsmunitie 20 mm zijn door REASeuro aan de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (hierna: de EODD) overgedragen op 14 februari 2012. De EODD heeft deze vernietigd op een locatie gelegen naast de Wolweg te Stroe. De raketmotoren zijn door REASeuro afgevoerd.
Conclusies
Na afronding van het project kan het volgende gesteld worden:
Gebieden die nog niet zijn vrijgegeven kunnen op een later tijdstip, in overleg, gedurende reguliere werkzaamheden vrijgegeven worden. Dit in het kader van ARBO-veiligheid.
Doorwerking in het plangebied
CE vormen geen belemmeringen voor voorliggend bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een mini- mum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid en Regeling Basisnet).
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Bevi en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgas- leidingen wettelijk vastgelegd.
Doorwerking in het plangebied
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid
aanwezig zijn. Externe veiligheid is dan ook geen relevant milieuaspect.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde/ hogere waarden worden vastgesteld.
Adviesbureau SPA B.V. heeft akoestisch onderzoek gedaan naar het weg- en railverkeerslawaai. Uit het rapport (20140151.R01, d.d. 2 april 2014) blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolgde van zowel het weg- als het railverkeer, niet hoger zal zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Deze wet vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de elf woningen.
Uit het rapport blijkt verder dat de gecumuleerde geluidsbelasting op de nieuwe woningen maximaal 51 dB bedraagt. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaardbouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatievoorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels. Er hoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld.
Het rapport is als bijlage 10 toegevoegd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Doorwerking in plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn agrarische bedrijven aanwezig. Het aantal dieren is tussen haakjes weergegeven. Het gaat om de volgende bedrijven:
De situering van geurgevoelige objecten vormen geen belemmering in de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande agrarische bedrijven. Ook kan worden gesteld dat op grond van de laatst bekende gegevens er in deze omgeving sprake is van een goed tot zeer goed leefklimaat qua agrarische geurhinder. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelich- ting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de Ladder.
De 'stappen van de Ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2, Bro als volgt omschreven:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de Ladder:
De ontwikkeling van woningclusters en de landgoedwoningen is mede bedoeld om de natuur- en recreatieontwikkeling in dit gebied financieel mogelijk te maken. Voor de woningen in de clusters bestaat al concrete belangstelling. De verwachting is dat, mede gezien het beperkte aantal woningen en de unieke opzet van het plan, deze woningen relatief snel verkocht zullen zijn. Bovendien heeft de gemeente Barneveld de komende decennia nog te maken met groei van het aantal inwoners en huishoudens in haar gemeente. In de regio Food Valley zijn er woningafspraken gemaakt (KWP3), onder andere over de verdeling van de programma's over de verschillende regiogemeenten. Het plan past binnen het KWP3 en voldoet daarmee aan de eerste trede.
Geconcludeerd wordt dat in voorliggende situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (hierna: MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoor- deeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Doorwerking in plangebied
Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid, et cetera) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. Als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied worden geen faciliteiten geboden aan bedrijvigheid. De ontwikkeling zal in dat opzicht geen onevenredig negatieve invloed hebben op de omgeving.
In het plangebied komen geen bedrijven voor die vallen onder een milieucategorie zoals deze zijn opgenomen in de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Harselaar en ten oosten liggen enkele bedrijven aan de Stationsweg. Op de percelen met een woonbestemming waarbij agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan zijn de bedrijfsactiviteiten zo kleinschalig dat voor de activiteiten geen afstandsnorm wordt opgenomen.
Met betrekking tot de te realiseren woningen is er vanuit milieuzonering te verwachten dat de omliggende bedrijven - gezien de afstand en de aanwezigheid van al bestaande woningen - geen belemmering vormen.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Acti- viteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Bevi. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het voorliggende plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
De natuur van Gelderland, te realiseren via het GNN en de GO, is de groene ruggengraat van het landschap. Ruimtelijk-economische ontwikkelingen geven vorm aan het landschap. Het landschap is van groot belang voor Gelderland, als motor voor de vrijetijdseconomie en voor een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat.
Waar zich kansen voordoen in het GNN om cultuurhistorische relicten, zoals grafheuvels, historische lanen, et cetera, zichtbaar te maken, is het de ambitie om die kansen te verzilveren en zo een extra dimensie aan het natuurlandschap te geven. In de GO is het de ambitie om de natuurdoelen te verbinden met de versterking van het landschappelijke raamwerk en van de landschappelijke karakteristieken.
In de Esvelderbeekzone, waaronder in het plangebied, zijn de geomorfologische en cultuurhistorische elementen nog goed herkenbaar. Het reliëf, de heggenstructuur met bijbehorende oude verkavelingsstruc- turen zijn nog (groten)deels intact en bieden een goede basis om de landschappelijke kwaliteit verder te verhogen. De Esvelderbeek is momenteel nauwelijks zichtbaar. Ze ligt onzichtbaar en gekanaliseerd in het landschap en beekbegeleidende opgaande beplanting ontbreekt grotendeels.
Onderstaande afbeelding geeft de historische en hedendaagse loop van de Esvelderbeekzone en de houtsingels weer. In bijlage 1, 2 en 3 zijn de inrichtingsplannen opgenomen, waarin ook uitvoerig wordt ingegaan op de landschappelijke kenmerken en kwaliteiten.
Afbeelding: Esvelderbeek omstreeks 1900 (meanderend) en huidige gekanaliseerde loop en aanwezige houtsingels.
De Esvelderbeek, het reliëf en de houtsingels geven de Esvelderbeekzone een landelijk karakter. Het behoud en herstel van deze elementen zijn randvoorwaarden vanuit het landschap en vormen de uitgangspunten voor het inrichtingsvoorstel. Met voorliggend bestemmingsplan neemt de gemeente haar verantwoordelijkheid in het plangebied door actief te sturen op ontwikkelingen in het landschap en door te werken aan behoud en ontwikkeling van het landschap zelf.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' (hierna: de Handreiking) een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende 'Besluit veiligheidsregio’s' (hierna: het Besluit). In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de Handleiding, het Besluit en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Doorwerking in plangebied
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Bereikbaarheid
Vanaf de Stationsweg is een aansluiting gemaakt met de westzijde van het Binnenveld (richting het kinderhospice) en met een aftakking in zuidelijke richting om de woningen Stationsweg 177, 177a, 177b en 177 I te ontsluiten. Om de te realiseren woningclusters te ontsluiten, wordt de zuidelijke aftakking in westelijke richting doorgetrokken.
Afbeelding: Zuidelijke ontsluitingsweg woningclusters
Deze ontsluitingsweg krijgt het uiterlijk van een landelijke weg, zoals deze op veel plaatsen in de gemeen- te zijn aangelegd. De breedte van de weg wordt afgestemd op de te verwachten verkeersintensiteiten. De nieuwe woningen leiden tot een verwachte toename van de verkeersintensiteit van 77 motorvoertuigen per etmaal op de nieuwe weg en de bestaande Binnenveld. De bestaande wegen worden ruim voldoende geschikt geacht om verwachte verkeersintensiteit na realisatie van het plan (200 mvt/etmaal) te verwerken. Ten behoeve van de bereikbaarheid voor vuilophaaldiensten, hulpdiensten of leveranciers, is bij de westelijke cluster een keermogelijkheid opgenomen.
Verkeersveiligheid
Omdat er sprake is van zeer lage verkeersintensiteiten, is de kans op verkeersonveilige situaties klein.
Parkeren
De parkeernorm voor de vrijstaande woningen bedraagt 2,3 parkeerplaats per woning. Per woning worden twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het bezoekersaandeel (0,3 pp/woning) wordt in de openbare ruimte aangelegd. Bij het cluster van vijf woningen zijn minimaal 1,5 (afgerond twee) bezoekersparkeerplaatsen nodig en bij het cluster met vier woningen 1,2 (eveneens afgerond twee) stuks. In tegenstelling tot een grote wijk, waar ten behoeve van het bezoekersaandeel doorgaans 0,3 pp/woning in de openbare ruimte dient te worden aangelegd, is bij de woningclusters ervoor gekozen dit aantal te vergroten. Als in een woning immers een verjaardag of andere verkeersaantrekkende activiteit is, dan zijn twee parkeerplaatsen voor bezoekers naar verwachting onvoldoende.
Door per cluster vijf openbare parkeerplaatsen aan te leggen, wordt de kans verkleind dat bezoekers op ongewenste plaatsen gaan parkeren. Hierdoor wordt ook het principe van een boerenerf niet aangetast.
Landgoedwoningen
Door middel van een oprijlaan worden de landgoedwoningen ontsloten op de Esweg. Het parkeren voor (recreatieve) bezoekers van het landgoed vind plaats op een kleine collectieve parkeerplaats aan het begin van het landgoed bij de oprijlaan. Dit wordt al mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Esvelderbeek- zone' en daarom maakt dit dan ook geen onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan. Het parkeren voor bewoners en de bezoekers van deze woningen vindt plaats bij de woningen.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water (hierna: de KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquati- sche ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.
Nationaal Waterplan 2009
Eind 2009 is het Nationaal Waterplan (hierna: het NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten.
Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuishouding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoelstelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Esvelderbeekzone
Deze waterparagraaf omvat twee plangebieden: de woningclusters en de twee landgoedwoningen. Hieron- der wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de toekomstige situatie van de plangebieden.
Woningclusters, huidige situatie
Het plangebied is in gebruik als agrarische grond. De maaiveldhoogte varieert van ca. 10,00 m. NAP in het westelijk deel tot ca. 10,80 m. NAP in het oostelijk deel.
Geotechnisch onderzoek
Er is een geotechnisch onderzoek verricht. Het onderzoek bestond uit acht boringen tot 4 meter diepte. Ter plaatse van twee grondboringen zijn peilbuizen geslagen. De resultaten staan in de memo 'Veldwerk- resultaten Esvelderbeekzone' van Arcadis Nederland B.V. (C01031.000093.0100/HG, d.d. 11 juni 2014) en is als bijlage 11 toegevoegd.
De bodem bestaat (in het algemeen) uit matig fijn, zwak siltig zand. De bovenste 0,40 – 0,70 m. is tevens zwak tot matig humeus. Bij enkele boringen is vanaf circa 2,20 m. onder maaiveld een dikke laag aange- troffen van matig fijn, sterk siltig en zwak humeus zand. Bij één boring is veen aangetroffen tussen 1,10 en 1,50 m. diepte. Bij één andere boring is een harde en compacte laag met (ijzer)oer waargenomen.
De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (hierna: GHG) in het plangebied wordt op basis van de boringen geschat op 0,50 – 0,70 m. onder maaiveld. Volgens de wateratlas van de provincie Gelderland geldt in het plangebied een grondwatertrap VII. Tevens is een GHG van 0,25 – 0,40 m. onder maaiveld van toepassing. Voor de specifieke locatie geeft de atlas 0,35 m. aan. De Gemiddelde Laagste Grondwaterstand bedraagt 0,80 – 1,20 m. onder maaiveld. Voor deze locatie geeft de atlas 1,05 m. aan.
Watergangen
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een tertiaire watergang. Deze komt uit in de spoorsloot langs de spoorlijn Barneveld-Noord – Barneveld. Wat verder naar het noorden, achter de dekzandrug, ligt de Esvelderbeek. Deze is recent heringericht tot een meanderende beek.
Riolering
In de omgeving van het plangebied, ter hoogte van de woningen Stationsweg 177, ligt drukriolering.
Woningclusters, toekomstige situatie
In het plangebied worden twee woningclusters en een toegangsweg gerealiseerd. Iedere cluster krijgt een gezamenlijk erf en enkele parkeerplaatsen.
Geotechnische aspecten
In het plangebied is sprake van hoge grondwaterstanden. Om grondwaterproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt het plangebied opgehoogd. Hierdoor wordt voldaan aan de ontwateringseisen. Het plangebied ligt overigens lager dan de op te hogen dekzandrug aan de noordzijde.
Watergangen
Naast de woningclusters worden drie poelen aangelegd in de bestemming groen. Deze hebben een functie voor waterberging. De waterbergingen moeten nog verder uitgewerkt en gedimensioneerd worden. Op deze locaties wordt het water in de bodem geïnfiltreerd. Overtollig water kan via het maaiveld afstromen naar de tertiaire watergang aan de zuidzijde van het plangebied.
Langs beide zijden van de toegangsweg worden watergangen aangelegd. Deze watergangen voeren af naar de poelen. Tussen de hoger gelegen dekzandrug en de westelijke woningcluster wordt een greppel aangelegd om afstromend hemelwater, via bovengenoemde watergangen, te geleiden naar één van de poelen. Langs de poelen is voldoende ruimte gereserveerd voor werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud.
Waterberging
Het hemelwater dat op de toegangsweg valt, wordt bovengronds afgevoerd naar de watergangen langs deze weg en vervolgens naar de poelen. Het water dat op de daken van de woningen en de binnenerven valt, wordt bovengronds naar een poel geleid. De toename aan afvoerend verhard oppervlak bedraagt ongeveer 0,35 hectare. Hierdoor komt hemelwater sneller tot afstroming naar de omliggende watergangen. Om dit te compenseren, is er in het plangebied behoefte aan ca. 300 m3 waterberging. In deze behoefte wordt in de poelen ruimschoots voorzien.
Riolering
Het vuilwater dat in het plangebied vrijkomt, wordt via nieuw aan te leggen drukriolering afgevoerd naar de bestaande drukriolering bij Stationsweg 177. Iedere woningcluster krijgt een pompput.
Landgoedwoningen, huidige en toekomstige situatie
Het plangebied is in gebruik als agrarische grond. Wat verder naar het noorden ligt de Esvelderbeek. Deze is recent heringericht tot een meanderende beek. In de Esweg ten zuiden van het plangebied is sprake van drukriolering.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' is het reeds mogelijk om twee landgoed- woningen met een toegangsweg ten zuiden van het plangebied te realiseren. Voorliggend bestemmings- plan maakt de realisatie van twee woningen in het plangebied mogelijk.
Waterberging
Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken, terreinen en wegen) valt, wordt afgevoerd naar de tuinen van de woningen of het omliggende natuurgebied. Daar kan het water infiltreren in de bodem. Het hemelwater mag niet op de drukriolering worden aangesloten. Omdat het hemelwater ter plaats in de bodem infiltreert, is er geen eis voor waterberging.
Riolering
Het vrijkomende vuilwater wordt via nieuw aan te leggen drukriolering aangesloten op de drukriolering in de Esweg. Beide woningen krijgen een pompput.
De Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestem- mingsplan. In de Wro en het Bro is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegd- heden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
In het voorliggende bestemmingsplan is voor woningen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee een tweede zelfstandige wooneenheid voor mantelzorg mogelijk wordt gemaakt. De afwijkingsmogelijkheid is gekoppeld aan onder andere een sloopeis. De voorwaarden staan beschreven in de afwijkingsmogelijk- heid voor de bouwregels in de bestemmingen waar dit relevant is. Mantelzorg is niet toegestaan in woningen die een toegestane maximale inhoud hebben van 350 m3.
Binnen woningen is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast bij recht toegestaan. Bij de bestemming 'Wonen' staan de voorwaarden beschreven onder de kop 'Gebruik overeenkomstig de bestemming'.
De bewoner van de woning mag in de woning een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf (bijvoorbeeld een praktijk- of kantoorruimte) en/of bed & breakfast uitoefenen. In totaal mag hiervoor worden gebruikt maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2. Bij een kleine woning geldt een maximum van 35 m2. De oppervlakte is beperkt om te garanderen dat deze functies ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdfunctie wonen. Om overlast en hinder te voorkomen zijn activiteiten waarvoor een melding of vergunning op basis van de milieuwetgeving vereist is, niet toegestaan. De gemeente wil met deze voorwaarden voorkomen dat er nieuwe bedrijven ontstaan in het buitengebied. Via een afwijking van de gebruiksregels mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed & breakfast ook in een bijgebouw worden gerealiseerd.
Bij de woning is een paardrijbak (onoverdekte rijbak) voor privé- en hobbymatig gebruik door de bewoners toegestaan.
De afmeting van de paardrijbak bedraagt maximaal 20 bij 40 meter. De paardrijbak is toegestaan binnen alle bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken waarin een woning is toegestaan. Een paardrijbak is onder voorwaarden tevens toegestaan direct aansluitend aan het bestemmingsvlak waarin de woning zich bevindt.
De paardrijbak moet achter de voorgevelrooilijn worden aangelegd. Om hinder naar buren te voorkomen of te beperken is de minimale afstand tussen de paardrijbak en een woning van een derde minimaal 50 meter. Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn te plaat- sen. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels. Ook moet rekening worden gehouden met de aanwezige landschapswaarden.
Op basis van nationale wetgeving is het mogelijk om zonnecollectoren op daken te plaatsen. In het buiten- gebied van de gemeente Barneveld wil de gemeente ook het plaatsen van zonnecollectoren op maaiveld in (beperkte vorm) mogelijk maken. Dit wordt gedaan om een mogelijkheid te bieden voor situaties waarin het plaatsen zonnecollectoren op het dak niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan monumentale gebouwen en/of gebouwen met een rieten dak.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden om bij recht zonnecollectoren binnen een bestemmingsvlak (bijvoorbeeld bij een woning) te realiseren. Hierbij worden eisen gesteld aan zowel de plaats van de zonnecollectoren als de landschappelijke inpassing van deze zonnecollectoren. Wat betreft de bouwregels worden zonnecollectoren beschouwd als overige bouwwerken geen gebouw zijnde. Dit betekent onder andere dat zonnecollectoren buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak maximaal 2 meter hoog mogen zijn.
Niet alle dagrecreatieve activiteiten vinden plaats op een vaste locatie. Wandelen, fietsen, skeeleren en paardrijden kan in het gehele plangebied. In de gebiedsbestemmingen ('Agrarisch - Onbebouwd' en 'Natuur') is het extensieve recreatieve medegebruik bij recht toegestaan. Deze activiteiten zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten (zoals quads, crossmotoren en dergelijke) zijn niet toegestaan om zo de verstoring in de genoemde (natuur)gebieden beperkt te houden.
Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.
Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - onbebouwd' opgenomen. Deze bestemming zal met name bij functieveranderingsplannen worden toegepast om de delen binnen het plangebied waaraan geen woon- en/of niet-agrarische bedrijfsbestemming wordt toegekend.
In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik geregeld. hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.
Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.
Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de agrarische bestemming om te zetten naar een natuurbestemming. Voorwaarde bij de bevoegdheid is dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.
Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.
Er is bij dit bestemmingsplan gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen evenals vennetjes en stuifzanden. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden. Voordeel van een dergelijke regeling is dat het flexibiliteit biedt voor de beheerder van het natuurgebied. Een eventuele herinrichting (bijvoorbeeld van bos naar heide) is hiermee mogelijk zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Omdat in deze gebieden in de praktijk niet veel verandert, is deze regeling prima te gebruiken. Bovendien worden de natuurwaarden ook al beschermd door wet- en regelgeving voor natuur. Natuurgebiedsplannen geven een belangrijk kader voor de gewenste soorten natuur.
Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.
Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.
De bestemming 'Verkeer' betreft de aanwezige interregionale, interlokale en lokale verharde en onverharde wegen. Voor de rijkswegen is op de verbeelding het maximaal aantal stroken aangegeven. Daarnaast is de aanduiding 'spoorweg' opgenomen voor de spoorwegen. Voet- en fietspaden, bermen, faunapassages, ongelijkvloerse kruisingen en waterhuishoudkundige voorzieningen maken ook onderdeel uit van de bestemming. De bestemming is toegekend voor het gebied tussen de bermsloten. Binnen de bestemming zijn parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk. Door middel van de gebruiksregels worden onverharde wegen beschermd. Het is namelijk strijdig gebruik om onverharde wegen te verharden.
Langs de wegen zijn bij de verkeersfunctie behorende gebouwen en bouwwerken meebestemd of aange- duid. Het gaat dan om bushokjes, palen, masten, matrixborden boven de snelweg en geluidsschermen.
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Bijgebouwen bij woningen
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Bij de woningclusters zijn de bijgebouwen enkel binnen het bouwvlak toegestaan.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.
Vervangende nieuwbouw van de woning
Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoor- beeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.
Vergroten van de woning
De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
Hobbymatig houden van vee
In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woon- bestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen'.
In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde en zichtbare terreinen met archeolo- gische waarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegepast. In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestem- ming 'Waarde - Archeologie' toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:
Voor het beschermen van waardevolle open gebieden en/of (cultuurhistorisch en/of natuurwetenschappe- lijk) waardevolle hoogteverschillen is de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dit zodat bijvoorbeeld het planten van opgaande beplanting of het egaliseren van gronden niet mag plaatsvinden zonder omgevingsvergunning.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels in dit bestemmingsplan.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels in dit bestemmingsplan
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro.
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlich- ting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In voorliggende bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Bro is aangewezen. Nu het voorliggende plan de realisatie van woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anders- zins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) worden gedekt uit het project. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Bro heeft het college op 6 februari 2014 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Bro (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instantie toegezonden:
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van enerzijds afname van de verharding en op andere plekken een toename. Het waterschap is vanaf het begin (ambtelijk) betrokken geweest bij de planvorming.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1, lid 2, Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
In dit geval is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het plan kent immers weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 december 2014 tot en met 9 februari 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.