Plan: | Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1237-0002 |
De provincie heeft een ontwerpplan ter inzage gelegd voor de omlegging N303 Voorthuizen. Dit plan voorziet in een nieuwe rondweg aan de westzijde van Voorthuizen. De nieuwe rondweg gaat dwars door het voetbalveld van de Kieviten, sportpark De Gelder aan de Baron van Nagellstraat welke op 3 september 1961 in gebruik genomen is.
Voor voetbalvereniging de Kieviten moet gezocht worden naar een nieuwe locatie. De wens was deze te zoeken in de nabijheid van de huidige locatie. Daarnaast zou de locatie in eigendom moeten zijn of komen van de provincie. De nieuwe locatie is gevonden aan de Oude Zeumerseweg nabij de aansluiting van de Baron van Nagellstraat op de percelen kadastraal bekend gemeente Voothuizen Sectie G, nummers 2100 en 2641. De provincie Gelderland heeft deze percelen in eigendom verworven en heeft bij brief van 6 mei 2013 (ontvangen op 8 mei) verzocht op deze locatie een nieuwe accommodatie voor de Kieviten planologisch mogelijk te maken.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2012. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Huidige- en nieuwe locatie
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Zoals hiervoor is angegeven zal de provinciale rondweg de velden van voetbalvereniging de Kieviten doorsnijden. Ondanks het feit dat de vereniging en de ondergronden geen eigendom is van de gemeente Barneveld, is het vanwege de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de gemeente wenselijk de velden op een nieuwe locatie mogelijk te maken. Op 8 mei 2013 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.
Het plangebied ligt aan de Oude Zeumerseweg nabij de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door agrarische gronden welke in de toekomst zullen worden gebruikt ten behoeve van de nieuwe wijk Holzenbosch. Aan de oostzijde vormen agrarische gronden de grens. De grens van het plangebied aan de westzijde wordt begrensd door Baron van Nagellstraat De grens aan de zuidkant wordt gevormd door de Oude Zeumerseweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming "Agrarisch" zonder bouwvlak, een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie1" en enkele gebieds- en functieaanduidingen. Realisatie van sportvelden is binnen deze bestemming niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het gebied aan de zuidkant van Voorthuizen is onderhevig aan ontwikkelingen.
Allereerst wordt gewerkt aan een rondweg aan de westzijde van Voorthuizen. Deze weg doorsnijdt het hoofdveld van de Kieviten wat tevens de reden van deze verplaatsing is. De verkeersafwikkeling zal dus in de toekomst op een geheel andere wijze verlopen dan nu.
Daarnaast zal aan de zuidkant van Voorthuizen (direct ten noorden van het plangebied) de wijk Holzenbosch verrijzen. Hier zal een woonwijk worden gerealiseerd met ongeveer 368 woningen en voorzieningen (voorzieningen aan de Baron van Nagellstraat zijde). De fasering hiervoor is dat gestart wordt met de bouw in de tweede helft van 2015. Sportvelden aansluitend aan de woonwijk vormen een mooie afronding van het gebied. Daarnaast is het wenselijk voor de voetbalvereniging De Kieviten dat er een locatie gevonden wordt op relatief korte afstand van de huidige locatie welke stedebouwkundig en landschappelijk op een volwaardige manier ingepast kan worden en verkeerstechnisch goed bereikbaar is met voldoende parkeergelegenheid. De locatie aan de Oude Zeumerseweg voldoet aan deze criteria.
Het plangebied omvat een tweetal percelen waar zich een voetbalvereniging zal vestigen. De entree zal komen aan de Oude Zeumerseweg. Daarbij zal het gebied ingericht worden als sportcomplex met daarbij twee voetbalvelden, een kantine en kleedruimten en parkeerplaatsen. Het gebied zal landschappelijk worden ingepast. Daarbij zal aansluiting worden gezocht met het ten noorden van de sportvelden gelegen nieuw aan te leggen woonwijk Holzenbosch. Dit uit zich zowel in het aan te leggen 'groen' als de doorsteken richting/vanuit de woonwijk.
Indicatieve weergave van het terrein
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 zijn beide documenten door Gedeputeerde Staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld. Nu de terinzagelegging van het ontwerp van het voorliggende bestemmingsplan plaatsvindt na 1 juli 2014, moet worden getoetst aan het nieuwe beleidskader.
Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.
Omgevingsvisie
Het beleid in de Omgevingsvisie is voor een deel een continuering van wat de provincie eerder deed en doet. De provincie beheert wegen, maakt afspraken met partijen over waterbeheer en nog veel meer. Dat beleid blijft overeind staan. De crux van deze Omgevingsvisie ten opzichte van eerdere omgevingsplannen is wel dat de provincie zich meer dan voorheen inzet op verbinden en inspireren. De provincie wil met partijen de goede afwegingen maken over het voorkomen en verminderen van overcapaciteit. Ervoor zorgen dat het proces om te kiezen binnen duidelijke kaders goed wordt doorlopen.
De focus ligt onder andere op kwaliteit van het bestaande. Zowel bij stedelijke gebieden als bij een vitaal platteland. Hierin is een goede afweging van de keuze voor nieuwbouw essentieel waarbij soms een toevoeging in het landelijk gebied een gewenste plus is.
Krachtige steden en vitale dorpen
De provincie en haar partners streven samen naar:
De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Daarvoor biedt deze Omgevingsvisie de volgende handvatten:
Voor een duurzame verstedelijking schrijft de provincie regionale afspraken voor over wonen en werken, die in gezamenlijkheid worden ingevuld. Daarnaast 'onderneemt' de provincie via gebiedsontwikkeling en inspireert en verbindt zij partijen om te werken aan een goed functionerend netwerk van steden en dorpen.
De omgevingsvisie geeft op meerdere thema's sturing. Hiertoe zijn diverse kaarten in de visie opgenomen. Geen van de kaarten geeft expliciete sturing. Kaart 1 betreft een visie op regio. Het plangebied is gelegen in de regio 'Foodvalley'. Voor wat betreft de aanleg van een sportterrein geeft de visie op dit punt geen sturing. Het gebied is (kaart 5 uit de omgevingsvisie) daarnaast als verwevingsgebied -niet grondgebonden veehouderij aangewezen. Relevant is dat er meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar kunnen bestaan in dit gebied. Gemeenten kunnen hierin een eigen afweging maken zonder provinciale sturing.
uitsneden uit omgevingsvisie Gelderland
De provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik. Voor wat betreft het onderhavige plan geldt dat dit initiatief in lijn is met de visie. Op een duurzame manier wordt er direct aansluitend aan de nieuwe woonwijk Holzenbosch een sportfaciliteit mogelijk gemaakt. Dit leidt tot een aantrekkelijke woonomgeving waar ruimte is voor een nieuwe sportvoorziening welke zal bijdragen tot vitaliteit van de kern Voorthuizen.
Conclusie
Het plan is passend in de omgevingsvisie.
Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt.
De omgevingsverordening legt hetgeen in de visie is gesteld vast in regels. In de verordening worden geen regels gesteld betreffende de aanleg van sportvelden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de omgevingsverordening.
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan. Het plangebied ligt in een gebied welke is aangeduid als stedelijke zone.
Stedelijke zone
Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt. Het plan is in overeenstemming met de structuurvisie.
Uitsnede structuurvisie buitengebied Barneveld
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als plattelandszone oude landschap en oriëntatie op het buitengebied direct ten zuiden van het woongebied in voorbereiding. In de ‘plattelandszone oude landschap’ wordt ingezet op een verdere schaalverkleining van het landschap door het stimuleren van wegbeplanting en erfbeplanting en. Het oude landschap is vooral geschikt voor grondgebonden vormen van landbouw en andere plattelandsfuncties, die als kamers in het landschap liggen.
Uitsnede Structuurvisie Kernen 2022
De sportvelden kunnen gezien worden als een mooie afronding van de wijk Holzenbosch. Zeker nu het gaat om een verplaatsing van een functie vanuit de overgangszone/groene zone aan de westkant van de Baron van Nagellstraat naar de oostkant van deze straat. Het ingekomen verzoek is in lijn met deze structuurvisie.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Het onderhavige plan betreft de inrichting van een sportterrein in een zone met hoofdzakelijk een lage archeologische verwachting (ondergrens 10.000 m²). Alleen langs de zuidrand is een smalle strook met een (middel)hoge archeologische verwachting. Volgens het gemeentelijk beleid geldt hier een ondergrens van 250 – 1000 m².
Het plangebied grenst onmiddellijk aan het plan Holzenbosch, waar in 2010 uitvoerig archeologisch onderzoek heeft plaats gevonden. Bij dit onderzoek is gebleken dat het sportterrein gelegen is in een laag gelegen dekzandvlakte/beekdal. Op basis van het uitgevoerde onderzoek werd geadviseerd om de zone met een lage verwachting vrij te geven (RAAP – rapport 2193).
De smalle rand langs de zuidzijde met een middelhoge tot hoge verwachting blijkt te bestaan uit veldpodzolen met een gwt V in een gebied met dekzandwelvingen. Het AHN laat zien dat hier slechts sprake is van een lage aanzet van een welving die zich buiten het plangebied geheel ten zuiden van de Oude Zeumerseweg bevindt. Overigens blijkt uit tientallen onderzoeken onder vergelijkbare omstandigheden dat de landschappelijke situatie van ouds te nat is geweest voor bewoning. De plannen betekenen daarom geen onevenredige aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden. Verder archeologisch onderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
In het plan zijn geen historisch-geografische waarden aanwezig welke eisen stellen of belemmeringen geven aan de realisatie van de sportvelden op de locatie aan de Oude Zeumerseweg.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Voor het voorliggende bestemmingsplan geldt dat ontwikkelingen gezien de afstand van ruim 4,5 kilometer tussen het plangebied en de Veluwe, alsmede het gebruik (sportvelden) geen significant negatieve invloed heeft op het Natura 2000-gebied.
Natura 2000
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Bureau Natuurbalans – Limes Divergens BV heeft een quickscan uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten op de ingreeplocatie en de verplichtingen die bij realisatie van de voorgenomen ingreep voortvloeien uit de bepalingen in de Ffw. Zie hiervoor Bijlage 1 bij de toelichting.
Het onderzoek is ingegaan op streng beschermde soorten en vervolgens op broedvogels, vaatplanten, vleermuizen, overige zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden.
Het onderzoek toont aan dat de ingreep voor het overgrote deel geen consequenties heeft in het kader van de flora- en faunawet. Wel is geconstateerd dat mogelijke schade aan de steenuil niet uitgesloten is. Het is dus goed mogelijk dat de ingreeplocatie het leefgebied vormt van steenuil of dat steenuilen er broeden. Indien steenuil aanwezig is zal schade gecompenseerd of gemitigeerd moeten worden.
Vanwege het niet actueel en onvolledig zijn van het verspreidingsgebied van de steenuil is een vervolgonderzoek worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van de steenuil. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden in de periode februari – maart. Indien steenuil aanwezig is, zal er een activiteitenplan opgesteld worden om schade aan steenuil te compenseren of te mitigeren. Dit kan gebeuren door voor nieuwe nestgelegenheid te zorgen in geschikte gebieden in de omgeving. Als voorbeeld kan genoemd worden het ophangen van nestkasten en het aanplanten van knotwilgen. Uit onderzoek Bijlage 2 blijkt dat er zich geen steenuilen in het gebied bevinden. Het dichtstbijzijnde steenuilen territorium ligt op een afstand van ongeveer 1 kilometer ten oosten van het ingreepgebied. De steenuilen uit het territorium op 1 kilometer afstand maken geen gebruik van het ingreepgebied. De afstand is hiervoor te groot. Voor de aanleg van het voetbalveld is geen ontheffing op de Flora- en faunawet noodzakelijk en hoeven geen mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd ten behoeve van steenuil.
Daarnaast zullen maatregelen genomen worden om schade aan algemene vogelsoorten te voorkomen. Schade aan algemene zangvogels kan voorkomen worden door buiten de broedtijd te werken. De broedtijd duurt van begin maart tot half juli. Een andere manier om schade te voorkomen is het gebied voor aanvang van de broedtijd ongeschikt te maken voor zangvogels om er te broeden. Door bijvoorbeeld de aanwezige bomen en struiken alvast te kappen en het gras kort te houden
De Flora- en faunawetgeving zal geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.
De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.
Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
Ecologische hoofdstructuur
Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur circa 3 kilometer bedraagt.
Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.
De huidige EHS wordt in de nieuwe omgevingsvisie van de Provincie (zie 4.3.1) vervangen door het Gelders natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone (GO). Bestaande en nog te ontwikkelen natuur komen in hoofdlijnen overeen met de 'EHS Natuur'. De overige EHS wordt opgenomen als GO, wat grotendeels overeenkomt met de 'EHS Verweven' en 'EHS Verbinden'.
Ligging GNN en GO
Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied en het Gelders Natuurnetwerk evenals de vroegere EHS ook zo'n 3 kilometer bedraagt.
Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een LPG tankstation aan de Baron van Nagellstraat 62. De afstand van dit tankstation tot het plangebied is meer dan 500 meter. Het tankstation ligt buiten het invloeds- en effectgebied van het LPG tankstation.
Over de A1 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats, de afstand van het plangebied tot deze transportroute bedraagt 400 meter. Het plangebied ligt buiten het invloeds- en effectgebied van deze transportroute.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is.
Voor wat betreft Wegverkeerslawaai kan worden geconcludeerd dat het oprichten van voetbalvelden met de daarbij behorende voorzieningen, zoals kleedruimte en een kantine niet geluidgevoelig zijn. Dus hier is geen nader onderzoek voor noodzakelijk.
Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Daarnaast bestaat er op de nieuwe sportvelden wel een bepaalde geluidsproductie, deze staat beschreven in de paragraaf Milieuzonering
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen veehouderijen op de volgende adressen:
Oude Zeumerseweg 8
Aan de Oude Zeumerseweg 8 is een vleeskalverenbedrijf gelegen. Voor het aspect 'geur' is gekeken naar de grens van het bouwblok. Hier is een geurberekening voor gemaakt welke op de kantine uitkomt op een belasting van 4,1ou waar deze 14ou zou mogen zijn. Ter extra controle is een vast punt genomen welke dichterbij het agrarisch bedrijf gelegen is. Bij berekening van de geurbelasting op dit punt komt de berekening uit op 6,5ou.
Baron van Nagellstraat 65
Het bedrijf aan de Baron van Nagellstraat 65 heeft een emissie van 1360 ou. Dit bedrijf heeft geen invloed op het onderhavig plan voor de realisering van de sportvelden.
Conclusie
Uit de meest recente kaart met achtergrondbelasting blijkt dat geurbelasting in deze omgeving als goed tot zeer goed kan worden aangemerkt. Agrarische geurhinder is in het kader van dit plan niet belemmerend.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van de nut en noodzaak van de nieuwe ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
Als geconstateerd wordt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte is de volgende stap in de ladder het analyseren van ruimte binnen bestaand stedelijk gebied:
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een goede ruimtelijke afweging en van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen (NIBM). De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht en nader onderzoek hiervoor is niet noodzakelijk.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Conclusie
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. Voor wat betreft de te ontplooien activiteiten is geluid het meest belastende aspect.
Allereerst wordt gekeken naar de afstandsnorm voor veldsportcomplexen met verlichting. Daarnaast is als tweede stap het activiteitenbesluit van belang.
Voor dit soort inrichtingen is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing en dient er dus beoordeeld te worden of de activiteiten van een voetbalvereniging kunnen voldoen aan de geluidseisen die in dat besluit staan. Zaken die hierin dan van belang zijn is de verkeersaantrekkende werking, het gebruik van de kantine, de parkeerplaats e.d.
In de omgeving van het toekomstige terrein van De Kieviten liggen een aantal woningen. Uit de bijbehorende tekeningen blijkt dat de afstand tot de (toekomstige) woningen overal minimaal 50 meter bedraagt. Dit is volgens de uitgave Bedrijven en milieuzonering ook de minimale eis. Conform deze VNG brochure kan voldaan worden aan de voorwaarde van een goed woon- en leefklimaat.
De huidige groenstructuren rond het geprojecteerde gebied, bieden houvast om de randen van het sportterrein vorm te geven. Deels vormt de boomstructuur aan de oostzijde een duidelijke kadering, aan de noordzijde is dit de beekloop.
Er is een duidelijk visueel verschil te zien tussen de robuustere landschappelijke boomstructuren en de nattere, lossere en transparante beekbeplanting.
Het terrein is dusdanig opgezet, dat een maximaal bruikbare koppeling ontstaat met Holzenbosch en dat de interne structuur bruikbaar is voor bezoekers, onderhoud en calamiteiten.
De zuidrand zal over de gehele lengte –inclusief de kop aan de Baron van Nagelstraat- een boomstructuur te krijgen. Dit betreft een enkele rij, zonder onderbeplanting. Op deze manier presenteert een dergelijk terrein zich naar buiten toe.
In combinatie met de al aanwezige zuidelijke bomenrijen, ontstaat op deze wijze een sluitend landschappelijk groenkader.
De noordelijke beekrand kan –in combinatie- met het fietspad nog iets aangedikt worden met transparante elzenstructuren (aan de zijde van de velden).
Het belangrijkste punt van aandacht is de koppeling tussen dit terrein en Holzenbosch. Door een kleine ruimtemarge tussen de velden ontstaat een soort van centrale loper en een voetpad rond het kantinegebouw.
Daarnaast kan een dergelijke loper onderdeel zijn van de terreiningang, is het een calamiteitenstrook en biedt het ruimte voor toeschouwers.
De parkeerruimte zal worden afgeschermd met bomen en bevindt zich in de kop langs de Baron van Nagelstraat.
Door het intern toepassen van een aantal kleine boomstructuren wordt de verbinding tussen zuid en noord verstrekt en wordt de loper en daarmee de terreinrichting extra aangezet.
Daarbij zullen de passages over de beek duidelijk beleefbaar te zijn. Een en ander wordt hieronder weergegeven en zal tevens op de verbeelding op deze manier als 'groen' bestemd worden.
Terreininrichting
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkeling zal worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Bluswatervoorziening
Noodzakelijke bluswatervoorziening
Omdat er gebouwd gaat worden volgens het Bouwbesluit 2012 moet het in principe mogelijk zijn dat de aanwezigen tijdig zelfstandig de gebouwen op het sportterrein kunnen verlaten. Bluswater is nodig om de brand te bestrijden en niet zozeer om redding van personen te ondersteunen. Voor de gebouwen op het sportterrein is een capaciteit van 500liter/minuut voldoende. Dit komt neer om een geboorde put met een capaciteit van 30m3/uur gedurende een onafgebroken levertijd van 4 uur. Dit kan ook zijn een brandkraan op het waterleidingnet van Vitens.
Opkomstnorm
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio's (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio's. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor het sportterrein is de opkomstnorm 10 minuten.
Het sportterrein is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 5.40 minuten bedraagt. De norm wordt hierbij niet overschreden.
Externe veiligheid
Op de provinciale risicokaart zijn er binnen een straal van 200 meter geen risico objecten aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de realisatie van het sportterrein De Kieviten. Zie hiervoor ook 5.4
Externe veiligheid
Preventieve voorzieningen gebruik
Gebruiksmelding
Indien er meer dan 50 personen gelijktijdig zullen verblijven in de kantine op het sportterrein van De Kieviten moet er een melding brandveilig gebruik worden ingediend (Bouwbesluit 2012).
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Parkeren
Voor wat betreft de bepaling van de noodzakelijke parkeernorm en verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de gemiddelde kencijfers per functie zoals vermeld in CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De kencijfers zijn afgeleid van landelijke onderzoeken en benchmarks en maken onderscheid naar de ligging van de betreffende functies. Bij dit plan is uitgegaan van een niet stedelijke zone/ buitengebied wat leidt tot een positieve parkeerbalans
Als uitgangspunt wordt een parkeernorm gehanteerd van 20 pp/ha netto terrein. Het hoofdveld is 0,64 ha en het 2e veld 0,64 ha. De totale omvang van beide velden bedraagt 1,36 ha. De normatieve parkeervraag van de velden bedraagt 20 x 1,28 = 26 pp.
Het parkeeraanbod in de tekening bedraagt 40 pp. Dit aanbod (ruimtereservering) wordt als voldoende beschouwd om de parkeervraag, ook al neemt die wellicht nog wat toe, te kunnen faciliteren.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Er is getoetst of het plan een nadelige invloed heeft op het mogelijk maken van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen zoals beschreven in bijvoorbeeld de Structuurvisie of het GVVP (Gemeentelijke verkeers- en vervoersplan). Het resultaat is als volgt:
In het plan Holzenbosch is een fietsentree naar de wijk voorzien. Het doel daarvan is om de fietsers tussen Holzenbosch en Barneveld in de toekomst een kortere een aantrekkelijker route te bieden dan de route via de hoofdentree van de wijk. In Holzenbosch is geen mogelijkheid om de fietsentree te verbinden met de snelfietsroute. Met de aanleg van sportvelden moet de mogelijkheid blijven bestaan om in de toekomst een rechtstreekse verbinding tussen Holzenbosch en zuidelijk gelegen fietspaden te realiseren. De mogelijke aansluiting wordt op onderstaande kaart in beeld gebracht. Op de verbeelding kunnen de paden in de bestemming 'groen' worden ingepast.
Ontsluiting
Door de ontsluiting van de vereniging aan de Oude Zeumerseweg te leggen zijn de sportvelden goed bereikbaar vanaf de Oude Zeumerseweg en is er een mogelijkheid voor langzaam verkeer vanaf de nieuwe woonwijk Holzenbosch aan de noordzijde.
Lichtmasten die sporters in staat stelt hun sport ook na zonsondergang te beoefenen, kan door onbedoelde lichtuitstraling buiten het sportpark een negatief effect hebben op de directe omgeving. Gezien het beoogde gebruik van lichtmasten, dient aandacht besteed te worden aan het aspect lichthinder.
Voor het toepassen van (kunst)licht zijn strikte normen met afstandsbepalingen niet voorhanden. De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. In 1999 en in 2003 heeft de Commissie Lichthinder algemene richtlijnen ten aanzien van lichthinder opgesteld. Grenswaarden voor sportverlichting komen in dit kader ook aan bod. Daar het om algemene richtlijnen gaat, geldt geen verplichting. Op grond van het Activiteitenbesluit (besluit algemene regels voor inrichtingen Milieubeheer) dient degene die een inrichting drijft, te voorkomen dat nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan. Hieronder wordt in dit kader verstaan 'het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder'.
De lichtmasten zullen voldoen aan de eisen die de KNVB in haar "Kwaliteitsnormen voetbalaccomodatie" heeft neergelegd. Voor trainingsvelden wordt geadviseerd een verlichtingssterkte van tenminste 75 lux aan te houden. De lichtmasten zullen maximaal 20 meter hoog zijn.
De masten zullen op meer dan 50 meter van bestaande en toekomstige bebouwing worden opgericht waardoor licht geen probleem voor de omgeving zal zijn.
Waterparagraaf
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan. Hierbij wordt uitgegaan van de aanleg van kunstgras terwijl er in eerste instantie gekozen zal worden voor 'gewoon' gras. De aanleg van kunstgras in de toekomst zal dan ook mogelijk zijn door de reeds aanwezige waterberging en -afvoer.
Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Huidige situatie
Het plangebied betreft het perceel ten noordoosten van de kruising Baron van Nagellstraat – Oude Zeumerseweg. Het perceel is in gebruik als weiland en er staat een schuur.
Aan de noordzijde van het weiland stroomt de Zeumersebeek. De beek ontspringt op korte afstand ten westen van het perceel en heeft langs het weiland nog een zeer smal profiel. Tertiaire watergangen rondom het weiland komen uit op de beek. In het weiland liggen eveneens twee tertiaire watergangen, die uitkomen op de Zeumersebeek.
In de Baron van Nagellstraat ligt gemengde riolering, in de Oude Zeumerseweg is sprake van drukriolering.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee kunstgrasvelden, een kantine en een parkeervoorziening mogelijk. Hiertoe wordt de schuur gesloopt en de twee watergangen in het weiland gedempt. Ten noorden en zuiden van het oostelijk kunstgrasveld wordt een wadi gerealiseerd. De wadi's hebben een overloop naar respectievelijk de Zeumersebeek en de watergang aan de oostzijde. Ten westen van het parkeerterrein wordt ook een wadi gerealiseerd. Deze heeft een overloop naar de watergang langs de Baron van Nagellstraat.
Hemelwater
Er is sprake van een toename aan afvoerend verhard oppervlak van ca. 8.500m2. Dit betreft het dak van de kantine en het omliggende verhard terrein en het parkeerterrein. Daarnaast wordt een deel (38%) van de kunstgrasvelden als afvoerend verhard oppervlak meegerekend. Er is immers sprake van een versnelde afvoer van hemelwater bij kunstgras met drainage. Dit betekent dat er in het plangebied waterberging noodzakelijk is.
Het water dat op het oostelijk kunstgrasveld valt, infiltreert deels in de bodem. Het overige deel wordt via drainage afgevoerd naar de noordelijke wadi. Bij het westelijk kunstgrasveld wordt een deel van het water afgevoerd naar de zuidelijke wadi. Het water dat op het dak van de kantine of het omliggende verhard terrein valt, wordt eveneens naar de zuidelijke wadi afgevoerd. Het water dat op het parkeerterrein valt, wordt oppervlakkig afgevoerd naar de naastgelegen wadi. Alle wadi's krijgen een overloopmogelijkheid naar een naastgelegen watergang.
De inhoud van de wadi's (waterberging) voldoet ruimschoots aan de eisen voor waterberging als gevolg van de toename aan afvoerend verhard oppervlak.
Oppervlaktewater
De twee watergangen in het weiland worden gedempt. De inhoud van deze watergangen wordt gecompenseerd in de wadi's ten noorden en zuiden van het kunstgrasveld. Deze hebben voldoende restcapaciteit om de compensatie op te vangen.
De Zeumersebeek en alle watergangen rondom het plangebied behouden het huidige dwarsprofiel en blijven met een onderhoudsstrook toegankelijk voor onderhoud en beheer.
Grondwater
De maaiveldhoogte van het plangebied is gemiddeld ca. 11.60 m. NAP. In het plangebied is sprake van hoge grondwaterstanden. De gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt op ca. 35 cm. onder maaiveld (11.25 m. NAP). Om te voorkomen dat er structurele grondwateronttrekking plaatsvindt door de drainage onder de kunstgrasvelden, is ophoging van het plangebied nodig naar 12.15 m. NAP.
Vuilwater
Vanuit de kantine komt afvalwater vrij dat aangesloten wordt op de drukriolering in de Oude Zeumerseweg.
Uitlogende bouwmaterialen
Bij de bouw van de kantine worden geen uitlogende materialen toegepast.
Conclusie
De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan. In verband met de toename aan verhard oppervlak (> 2.500 m2), het dempen van twee watergangen en het aanbrengen van een dam met duiker voor de toegang naar het parkeerterrein is het nodig een watervergunning aan te vragen bij het Waterschap Vallei en Veluwe.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. In hoofdstuk twee zijn de bestemmingsregels opgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen.
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiltieitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Burgemeester en wethouders hebben in de algemene wijzigingsregels de bevoegdheid gekregen om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in 12.1 van de regels in dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Sportvoorzieningen zijn bestemd als 'Sport'. Binnen deze gronden is het gebruik voor sport met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Het sportveld is opgenomen met een specifieke aanduiding.
Bebouwing en bouwvlak
Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de bestemming 'Sport' is een bepaling opgenomen inhoudende dat 5% van de bebouwing buiten het bouwvlak mag staan.
Afwijkingsmogelijkheden
In de bestemmingen 'Recreatie' en 'Sport' zijn mogelijkheden opgenomen voor het afwijken van de goot- en bouwhoogten. Daarnaast is in beide bestemmingen de mogelijkheid opgenomen om de bedrijfswoning te mogen vervangen door een nieuwe bedrijfswoning, op een andere plek. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels. In de bestemming 'Sport' is ook een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bebouwing buiten het bouwvlak te plaatsen.
Zonne-collectoren
Op basis van nationale wetgeving is het mogelijk om zonne-collectoren op daken te plaatsen. In het buitengebied van de gemeente Barneveld wil de gemeente ook het plaatsen van zonne-collectoren op maaiveld in (beperkte vorm) mogelijk maken. Dit wordt gedaan om een mogelijkheid te bieden voor situaties waarin het plaatsen zonne-collectoren op het dak niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan monumentale gebouwen en/of gebouwen met een rieten dak.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden om bij recht zonne-collectoren binnen een bouwvlak (bijvoorbeeld bij een agrarisch bedrijf) of bestemmingsvlak (bijvoorbeeld bij een woning) te realiseren. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik om zonne-collectoren te bouwen op onbebouwde agrarische grond aansluitend aan een bestemmingsvlak voor bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen'. Hierbij worden eisen gesteld aan zowel de plaats van de zonne-collectoren als de landschappelijke inpassing van deze zonne-collectoren. Bij agrarische bedrijven geldt dat het plan flexibiliteitsbepalingen bevat waarmee de vorm en/of de grootte van het bouwvlak kan worden aangepast, die ook kan worden gebruikt voor het plaatsen van zonne-collectoren. Wat betreft de bouwregels worden zonne-collectoren beschouwd als overige bouwwerken geen gebouw zijnde. Dit betekent onder andere dat zonne-collectoren buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak maximaal 2 meter hoog mogen zijn.
De bestemming 'Verkeer' betreft de aanwezige interregionale, interlokale en lokale verharde en onverharde wegen. Voor de rijkswegen is op de verbeelding het maximaal aantal stroken aangegeven. Daarnaast is de aanduiding 'spoorweg' opgenomen voor de spoorwegen. Voet- en fietspaden, bermen, faunapassages, ongelijkvloerse kruisingen en waterhuishoudkundige voorzieningen maken ook onderdeel uit van de bestemming. De bestemming is toegekend voor het gebied tussen de bermsloten. Binnen de bestemming zijn parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk. Door middel van de gebruiksregels worden onverharde wegen beschermd. Het is namelijk strijdig gebruik om onverharde wegen te verharden.
Langs de wegen zijn bij de verkeersfunctie behorende gebouwen en bouwwerken meebestemd of aangeduid. Het gaat dan om bushokjes, palen, masten, matrixborden boven de snelweg en geluidsschermen.
In het plangebied komt water vooral voor in de vorm van beken. Alleen indien het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, dan is de bestemming 'Water' toegekend.
De primaire watergangen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Hierin zijn ook de onderhoudsstroken van 1,5 meter vanaf bovenzijde talud aan weerszijden van de watergang meegenomen. De waterlopen hebben naast hun waterhuishoudkundige functie (bergen, afvoeren, vasthouden) ook een landschappelijke en natuurlijke waarde. Deze functies zijn meebestemd in de bestemmingsomschrijving. Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn toegestaan, denk aan stuwen, duikers, vistrappen en bruggen.
Extensief recreatief medegebruik van het water is toegestaan. Het gaat dan om activiteiten als kanovaren, vissen en hengelsport. Voor deze activiteiten mogen bouwwerken als steigers worden gebouwd. Wel dient rekening te worden gehouden met de regels uit de Keur van het waterschap.
Het storten van slib in een waterpartij of waterloop is niet toegestaan in verband met de mogelijke aanwezige vervuiling in het slib.
De secundaire watergangen en overige waterlopen zijn meebestemd binnen de betreffende bestemmingen. Dit betreft onder andere waterpartijen in natuurgebieden.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, verlening van vrijstellingen en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden. Daarnaast biedt de financiele vergoeding welke in een overeenkomst tussen de provincie en De Kieviten is afgesproken voldoende middelen om de aanleg van de velden en voorzieningen te kunnen realiseren.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
- Waterschap Vallei en Veluwe;
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
De belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Bij onderhavig plan wordt niet gekozen voor inspraak.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 november tot en met 8 januari ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is een reactie ingediend.
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.